Een film over politiek is nog geen politieke film
met
Jos Ruting en
het aardgas
Filmkroniek
ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1976
KUNST
TROUW/KWARTET 11
Wie „All the president's men" gaat zien in de verwachting er
een politieke film van de hoogste orde in te ontmoeten, komt
zeer bedrogen uit: Pakula's film is een schoolvoorbeeld van
een a-politieke film. In het begin wordt men nog wel even op
het spoor van de politieke film ét la Gavraz gebracht door het
gebruik van documentaire, authentieke televisiebeelden van
Nixons bejubelde terugkeer van een buitenlandse reis,
misschien ook nog een beetje door de gereconstrueerde Water-
gate-inbraak, maar daar blijkt ook al duidelijk, wat de film
eigenlijk wil zijn: een soort detective-achtige thriller niet
meer en niet minder.
Nu geeft het boek van Woodward
en Bernstein daar ongetwijfeld alle
aanleiding toe. De beide Wash
ington Post-verslaggevers blijven
de jongens van de redactiekamer
en de schrijfmachine. Watergate en
alles wat er mee samenhangt, is
nooit letterlijk, maar alleen via
„het woord" aanwezig. Het lijkt een
onmogelijke opgaaf om daar een
film van te maken en het is
ongetwijfeld de grote verdienste
van scenarioschrijver William
Goldman en regisseur Alan Paku-
la, dót ze een film tot stand hebben
gebracht, die de aandacht van be
gin tot eind weet vast te houden.
En evenzeer lof voor Robert Red-
ford en Dustin Hoffman die door
hun spel de dynamiek van de film
voortdurend op peil weten te hou
den. Maar „All the president's
men" is geen grote, belangrijke
film geworden, hoewel dat Red-
ford, die de film produceerde van
uit een zeer persoonlijke politieke
betrokkenheid, aanvankelijk zeker
voor ogen moet hebben gestaan.
Wat er tenslotte uitkwam, is een
lekkere consumptiefilm zonder risi
co's: een best-seller gebaseerd op
welbekende formules.
Formules
Allereerst de formule van de jour
nalistenfilm: Woodward en
Bernstein zijn „underdogs": hun
positie bij de Washington Post is
uiterst dubieus en het uitzicht van
ontslag is niet veraf. De journalist
uit het „genre" is vergelijkbaar met
de out-law uit de „western": hij
jaagt in eenzaamheid, door nie
mand bijgestaan, op de waarheid
zoals de laatste op de gerechtig
heid. Uiteraard hoort daar dan de
grote tegenstander bij, i.e. de
hoofdredacteur dan wel de eige
naar van de krant. In Pakula's film
is dat Jason Robards, die er voor
treffelijk een grillige, koppige en
zeer ervaren figuur van maakt, die
eerst behoorlijk „tegen" is. maar op
een gegeven moment door de
knieën gaat en dan door dik en dun
achter "zijn" jongens staat. In
overeenstemming daarmee loopt
de eigenlijke spanningslijn ook
niet naar wót er onthuld wordt,
maar naar de onthulling zélf.
De tweede formule zou men de
Butch Cassidy-formule kunnen
noemen: twee olijke vrijbuiters die
als jonge honden stoeien door de
porseleinkast van de gevestigde or
de veelal met gevaar voor eigen
leven.
Bij vele passages denkt men onwil
lekeurig aan vroegere jongensboe
ken waarin een dapper en ko
misch tweetal stoutmoedig en
koppig de een of andere grote
smokkelaffaire of zoiets op het
spoor is gekomen.
Humor èn spanning zijn uitstekend
gedoseerd. Maar Pakula zelf her
kent men het best in de opnamen
van avondlijke straten of de duiste
re parkeergarage waar Redford zijn
geheime bron. „Deep Throat" ont
moet. Het zijn beelden waarin in
Beeld uit „All the presidents men"
feite weinig gebeurt, maar waarin
een beklemmende, geheimzinnige
angst in de lucht hangt, en die
ogenblikkelijk herinneren aan zijn
voortreffelijke „Klute." Pakula
speelt ze prachtig uit tegen de over-
heldere klare beelden van de redac
tiekamer waarin alles alleen indi
rect, op afstand, geschiedt. En
voortreffelijk is het moment waar
op Redford zich. na een avondlijk
bezoek aan de parkeergarage, plot-,
seling realiseert dat hij door zijn'
onderzoekingen in reëel gevaar is
komen te verkeren.
Mise en scène
Pakula herkent men ook in de
voortreffelijke mise-en-scène en ca
meravoering: de scènes bijvoor
beeld waarin men op een televisie
de beelden van een triomfantelijke,
bejubelde Nixon ziet. terwijl achter
of naast het toestel het tweetal in
stilte aan het zwoegen is om door
de fagade van het Witte Huis heen
te breken. Aan het slot komt een
dergelijke mise-en-scène terug,
maar nu duidelijk „symbolisch":
de journalisten hameren steeds
harder op hun machines, het wor
den eigenlijk revolverschoten en
men ziet de koppen verschijnen
waarin de Watergate-affaire een
voldongen feit en een zaak van
wereldbelang is geworden. Toch is
dat einde weinig bevredigend, al
kan men begrijpen dat Goldman
op een gegeven moment de ge
schiedenis wilde laten stoppen: nog
meer interviews en telefoonge
sprekken zouden de spanning al
leen maar kunnen verslappen, ter
wijl de komische mogelijkheden in
feite uitgeput waren. Maar men
hééft dan ook duidelijk het gevoel
dat er een eind aan „gedraaid" is.
Natuurlijk staan we nog te dicht bij
de Watergate-affaire dan dat we
het als een grandioos „koningsdra
ma" verbeeld zouden kunnen zien
de opmerking is van Goldman).
Maar gezien Redfords emotionele
betrokkenheid bij de hele zaak
hij was bezig met zijn rol in „The
Candidate" en werd toen getroffen
door de gemakkelijke berusting
waarmee politieke journalisten
aannamen dat het fijne van de Wa
tergate-affaire toch nooit uit de
doeken gedaan zou worden is
AH the presidents men een te
leurstellende film. Juist omdót hij
niet meer is dan een goedgemaakte
thriller: vakmanschap, maar géén
persoonlijke inzet.
door dr. H. S. Visscher
Een film met een politiek onder
werp hoeft nog geen politieke film
te zijn; een film zonder expliciet
politiek onderwerp kan bij uitstek
politiek zijn. Dat laatste gevoel had
ik bij Goretta's „Le Fou": een „klei
ne film", goedkoop gemaakt, wei
nig spectaculair, maar geladen met
een geweldig onderhuids ressenti
ment tegen de gevestigde orde. Het
is de geschiedenis van een kleine
ondergeschikte, een magazijn
meester, die, wanneer hij moet op
houden met werken tengevolge van
zijn lichamelijke toestand, zich vol
komen uit zijn levenspatroon ge
stoten ziet en dan, om zijn invalide
vrouw financiële teleurstellingen te
besparen, een klungelige, maar
niettemin succesrijke inbreker
wordt. Het is een thema dat sterk
aan Goretta's latere film, „Pas si
méchant que ga" herinnert en dat
de ethische benadering van de mis
daad volkomen op losse schroeven
stelt. Ogenschijnlijk een verhaal
van een individueel psychologisch
geval dat op een gegeven mo
ment vooral door z'n huiskamerlo-
katle een bijna een Heijer-
mandsachtige gedetailleerdheid
lijkt te krijgen is het in feite veel
meer, want Goretta maakt in de
aanvang overduidelijk dat het de
maatschappelijke situatie, het in
gebouwde en stilzwijgend aan
vaardde onrecht, is dat de man tot
zijn misdaden drijft. Niet toevallig
geldt zijn eerste inbraak de riante
bungalow van zijn schijnheilig-
vriendelijke voormalige directeur.
Zijn inbraken zijn tegelijk een la
tente revolte tegen de onrechtvaar
digheid van het bestaan en wat
het meest fascineert is de onthul
ling van wat er aan „revolte" in de
mens schuilt, zodra het gewende
levenspatroon verbroken is. Alleen
met een speler als Frangois Simon
is zoiets overigens mogelijk: hij
wentelt als het ware voortdurend
dat gesloten, weinig naar buiten
tredende karakter en onthult er de
meest tegenstrijdige aspecten van.
De struktuur van de film is daar
mee in overeenstemming: lang
zaam. zeer langdurig in zijn opna
men, is hij in de wisseling tussen de
sekwentles bijzonder snel. waar
door een merkwaardig paradoxaal
element Insluipt, dat voor de
hoofdpersoon zo kenmerkend is.
Het heeft natuurlijk weinig zin om
een „kleine" film als deze te verge
lijken met de best-seller van Paku
la. En toch.Goretta's film is in al
zijn op het individu gerichte be
perktheid een politiek geladen
film. Daaraan heb ik telkens moe
ten denken bij het vrijblijvend
amusement van „All the presidents
men." Vandaar.
ADVERTENTIE
UNIEBOEK-TOP-TIEN
De meest gekochte boeken in augustus
1978
1. O.S.Nock
DIE STAMPENDE, STOMENDE
LOCOMOTIEVEN (De Haan) 19.60
2. Rien Poortvliet
TE HOOI EN TE GRAS 49.50
(Van Holkema Er Warendorf)
3. Maria Oomkens MIJN El EN IK
(Van Holkema Warendorf) 14.90
4. Koos van den Berg/Gerrit Glerum
NEDERLAND VAN BOVEN 19.60
(De Haan)
5. Cornelius Ryan
EEN BRUG TE VER 39.60
(Van Holkema Warendorf)
6. Golda Meir
MIJN LEVEN 29.60
(Fibula-Van Dishoeck)
7. Rosa Cornelissen DIEPVRIEZEN
(Van Dishoeck)
8. Lily Petersen/Robert Smit
KLEUTERTJE LUISTER
(De Gooise Uitgeverijl
9. Marcante Neuschwander
DIT IS SPORTDUIKEN
(De Boer Maritiem)
10. M.l. Finley/H.W. Pleket
OLYMPISCHE SPELEN
OUDHEID
(Fibula-Van Dishoeck)
(verkrijgbaar in elke boekhandel)
6.25
S 6.96
IN DE
/29.S0
door T. van Deel
De dood van een hommel
„Wij waren met de boot op de plassen en toen lag er een
hommel in het water. Wij hebben hem gered en in de zon
laten drogen. Toen hij droog was had hij weer mooi zwart
dons met geel en wit. Wij lagen hem te bekijken en toen
zagen we kleine beestjes die heel hard over de hommel
liepen.
Ze waren wit en ze kwamen uit het dons en uit al die holten
die in een hommel zitten. Ze waren woedend, ze liepen
woedend heen en weer en ze waren telkens weg in een
holte. Die meneer die bij mama op de boot logeerde zei:
..Die witte diertjes zijn mijten. Ze zuigen bloed. Die hom
mel is zwaar van de mijten en daardoor was hij in het
water gevallen". Wij gingen blazen en poeren met een
strootje om de mijten eraf te doen. Zulke mijten horen niet
op een hommel. Ze waren er zomaar opgekomen. Ik heb er
twee afgezwiept en Monnie één. Zij wilde ook twee of drie
halen. Ik wilde ongeveer tien halen maar de hommel werd
ongeduldig, hij werd boos en hij ging brommen. Hommels
zijn erg ongeduldig. Ze zijn brommerig. De onze steeg op
en toen viel hij in het water. Wij zagen hem vallen, hij was
zwaar van de mijten. Er was niets aan te doen want wij
lagen voor anker in het riet".
Heinrich Böll
Er bestaan voor mij geen
boeken die gemakkelijk
te bespreken zijn. Ik heb
het minst moeite met boe
ken die ik slecht geschre
ven vind of die ik niet
naar inhoud, feitelijke in
houd dus, maar naar de
géést slecht vind. Je moet
je oordeel dan wel staven
met aanhalingen maar
dat is niet zo'n groot
bezwaar.
Veel moeilijker is het bespre
ken van een boek dat goed is,
doch feilen vertoont. Het aller
moeilijkst zijn de boeken die je
voortreffelijk vindt. Je kunt
dan zeggen dat het boek uitne
mend is en ei daarna het zwij
gen toe doen. Of je kunt zeg-
1 gen waarom je het boek uitne
mend vindt. Maar je mening
staven met aanhalingen is een
bijna onbegonnen werk, want
dan moet je kiezen en dan heb
je altijd het geyoel, het boek te
kort te hebben gedaan. Je zou
het hele boek wel willen cite
ren en dat is uiteraard geen
citeren meer.
Zulk een boek nu vind ik „Drie
dagen in maart" van Heinrich
Böll. Drie dagen in maart van
dit jaar heeft hij met de Duitse
publicist Christian Linder een
gesprek gevoerd met als getui
ge een opname-apparaat. Het
gesprek was niet ten einde; ze
zullen het later voortzetten.
Samen hebben ze het op de
band vastgelegde doorgeno
men, en besloten het gesprek
te publiceren.
We hebben hier niet te maken
met een interview in de gewo
ne zin. Linder is wel degelijk
partner in het gesprek. Hij
spreekt tegen, houdt zo nu en
dan koppig een mening vol,
maar is toch duidelijk de man.
die Böll naar voren wil laten
komen.
Er moet maar weinig van de
opname veranderd zijn. want
het geheel doet echt aan als de
weergave van een gesprek.
Böll schijnt soms te weifelen in
zijn antwoorden, maar bij her
lezing blijkt dat niet juist. Hij
tast uiterst voorzichtig de taal
af. Hij weet heel goed wat hij
zeggen wil en hij weet even
eens waarover hij niet spreken
kan omdat hij geen mening
heeft of in twijfel verkeert.
Men kan zeggen dat Böll een
non-conformist ls. Dat is onge
twijfeld waar, maar het is niet
de gehele waarheid. Ook al
wordt in dit boekje niet of nau
welijks van God of religie ge
rept, het geeft blijk van een
levensvisie en bepaaldelijk
van een maatschappijvisie die
het alternatief is, het christelij
ke alternatief dan altijd, van
marxisme en kapitalisme. Bij
herhaling moest ik denken aan
Chesterton.
Verbeelder
De eerste gespreksdag is ge
heel gewijd aan het handwerk
van het schrijven. Böll open
baart in het gesprek zichzelf.
hij is niet allereerst een essay
ist, hij is verbeelder. Verbeel
der van de werkelijkheid? Nee.
Dat kan niet volgens hem. Hij
noemt zich dan ook geen rea
list. De werkelijkheid van een
boek is weliswaar ontleend aan
de realiteit, maar is toch een
gefantaseerde, een nieuwe wer
kelijkheid. een samengestelde.
De schrijver is daarbij echter
niet werkelijk vrij. Het is hoog
moed, te denken dat je als au
teur werkelijk vrij bent. Het is
ook een illusie. Je wordt altijd
beïnvloed en je bent altijd be
trokken bij wat er om je heen,
dus in jezelf, gebeurt. Schrij
ven is voor hem een handwerk,
maar gaat daar toch ook weer
bovenuit omdat je niet weet
als auteur waar je naartoe
schrijft. Het is ook experiment
en avontuur.
Ik stip maar een enkel ding
aan. Ik geloof dat iedere au
teur dit gesprek zou moeten
lezen.
De verdere gesprekken gaan
over de jeugd van Böll, het
ontstaan van zijn boeken (dus
hoe hij ze construeert of beter
gezegd: hoe ze zichzelf maken),
zijn plaats in de maatschappij
en over het geweld. Het boekje
is vooral toegespitst op de situ
atie in het moderne West-
Duitsland, maar toch zeker
ook ver daarbuiten van belang.
Heel interessant is tevens wat
hij zegt van de literatuur bui
ten Europa en Noord-Amerika.
Hij ziet vooral in Zuid-
Amerika en in Rusland een
geweldige nieuwe literatuur
opkomen.
Ook houdt hij zich bezig met
provincialisme en internatio
nalisme. Volgens Böll is in het
kleinste dorp waar ook ter we
reld het ganse leven aanwezig.
Er zijn trouwens maar heel
weinig onderwerpen waarover
een auteur het hebben kan:
honger, eenzaamheid, liefde,
haat, angst en dood. Elke
schrijver heeft maar een enkel
onderwerp. De rest is décor,
telkens gewijzigd.
Geweld
Heel belangwekkend is wat
Böll schrijft (zegt dus) over het
geweld. Linder dwingt hem na
melijk zich over het geweld uit
te laten door bij herhaling te
vragen waarom het geweld in
Boll's boeken voorkomt, ja.
daar zelfs een hoofdrol in
speelt terwijl deze toch tegen
geweld is. Volgens Böll (en hij
is waarlijk de enige niet) kan
niemand ten opzichte van ge
weld in deze wereld schone
handen hebben. Zeker ook de
auteur niet. Wie zal zeggen wel
ke invloed een boek op een
willekeurig mens kan hebben?
Een auteur weet niet welke ge
volgen zijn werk in de geest
van een bepaalde lezer hebben
zal. Schrijven is een hachelijk
bedrijf, moreel gezien. Toch
moet het gedaan worden. Hij
wijst erop dat hij geld op de
bank heeft staan. Welk geweld
zal de bank bedrijven? Kleine
spaarders kapot maken zonder
juridisch aansprakelijk te
zijn?
Het grote geweld het wapenge
weld komt in zijn boeken voor,
omdat het in de realiteit voor
komt. Neem „De verloren eer
van Katharina Blum", in wel
ke roman hij, Böll. de perfide
praktijken van de boulevard
pers aan de kaak stelt. Katha
rina wreekt haar verloren eer
door een moord. Maar, zegt de
auteur, daarmee heb ik niet
gezegd dat haar eer hersteld is.
Ik heb slechts laten zien hoe
een figuur als Katharina zich
wreekte op het verlies van haar
eer, die ze voorgoed kwijt is.
met of zonder moord. Zelfs eer
als zodanig kan niet alleen ge
weld uitlokken, maar geweld
zijn.
Een bijzonderheid is dat het
boek verfilmd wordt door
Schlömdorf en dat deze Böll
voorgesteld heeft, het slot te
veranderen en dat Böll daartoe
toestemming gaf omdat hij dat
slot beter vond dan het zijne.
De Westerse cultuur heeft
geen geweldloze traditie. Het
Oude Testament, de Griekse
en Romeinse literatuur, de la
tere Europese, zij alle barsten
van het geweld, al of niet ge
sanctioneerd. Hoe kan ik, Böll.
eraan voorbijgaan?
Misschien is wat hij over het
geweld schrijft, wel het be
langrijkst van al wat hij in de
gesprekken zegt. Hij geeft er
vele subtiele voorbeelden van.
Het geweld maakt afval. Wie
niet naar deodorant ruikt, wie
zich niet goed scheert, of wie
zich wèl alle dag scheert (dat
hangt van de geweldenaar af),
wie niet méér wil verdienen
dan hij nodig heeft, wie vraag
tekens zet achter gevestigde
meningen, kort en goed wie
non-conformist is, wordt afval
lig. wordt afval. De rest is
dood. Zo ziet Böll het. Dood
zijn, dat wil zeggen: niet meer
zichzelf willen of durven zijn.
niet meer dromen, niet meer
fantaseren, niet meer streven
naar een geestelijk goed, niet
meer spelen of een kans wa
gen, alleen maar materiële ver
langens koesteren.
Zich conformeren, slaaf zijn
van reclame, bang zijn om an
ders te zijn dan zijn naasten,
en erger: gelijk willen zijn aan
de naaste en dan de naaste die
veel materiëel bezit heeft, dat
is dood-zijn en dat is het ge
weld dat de maatschappij ons
aandoet door haar welvaarts
structuur.
Eén keer in mijn al vrij lange
leven heb ik van een boek ge
zegd dat het waard is gratis op
kosten van de regering ver
spreid te worden. Ik zeg het
voor de tweede keer.
Heinrich Böll: „Drei Tage im
Marz." Nederlandse titel: ..Drie
met Christian Linder). Verta
ling W. Wielek-Berg. Bij „Else
vier" te Amsterdam en Brussel.
Paperback. Aantal pagina's 102.
Prijs 12,50.
Kinderen zijn bijna de
beste schrijvers. Ik zeg
bijna, want kinderen we
ten niet wat ze doen. Wie
dat juist heel goed weten
zijn de volwassen auteurs
die willen worden als de
kinderen, maar met be
houd van hun volle ver
stand.
Gerrit Krol heeft eens gezegd:
„Ik ben pas geboren", en het is
die gecultiveerde spontaniteit
waar de literatuur wel bij
vaart. Een mooi bewijs van de
vruchtbaarheid van zo'n
schrijversinstelling levert het
werk van Jan Hanlo, die naast
aandacht voor kinderteksten
er ook veel moeite voor deed
de oorspronkelijkheid van de
beginsituatie te herscheppen.
Kinderen doen uit zichzelf wat
volwassenen vaak pas na veel
geduld en training lukt.
De schrijver Jos Ruting is een
van degenen die een kinderlij
ke optiek in zijn werk verheer
lijkt. Zijn nieuwste verhalen
bundel „Natuurzuiver kinder
hormoon" is weliswaar het
werk van een volwassene,
maar dan een van een onaan
gepast soort. Dit is misschien
te demonstreren aan de hand
van het zinnetje: „Uit het gas
was een gasunie ontstaan en
die had bepalingen gemaakt".
Dit zinnetje staat in een uiterst
komiek, maar tegelijk nogal
kritisch verhaal over aardgas,
waarin de onzin van de over
schakeling van „nat-gas" op
„droog-gas", benevens de in
vloed van autoriteiten wordt
gehekeld. Zo'n zin is natuurlijk
vol ironie, maar stelt de zaak in
feite raak voor. Inderdaad is er
eerst gas. „miljoenen jaren ge
leden gemaakt door de vrije
natuur waarin alles groeit en
bloeit", en door exploitatie van
dat gas komt de gasunie in de
wereld, die zorg draagt voor de
naleving van zekere voor
schriften.
Zondagsschrijver
De kwasi-onnozele manier
waarop Ruting deze gang van
zaken afschildert maakt hem
voor mij tot een boeiende zon
dagsschrijver, tot een kind dat
de wereld met zo onbedorven
mogelijke ogen wil bezien en
dat zich afvraagt waar alles
voor dient en of alles wel na
tuurzuiver in elkaar zit. Dat zit
het natuurlijk niet. Want er is
veel onbegrijpelijks in de we
reld. veel „politiek". Ruting
haat politiek. Hij onderkent er
niets anders in dan verlakkerij,
eigendunk en eigenbelang der
autoriteiten.
De waanzin waardoor onze
werkelijkheid beheerst wordt
leest Ruting af aan de krant. In
bijna elk stukje uit „Natuur
zuiver kinderhormoon" refe
reert hij wel aan kranteberich-
ten en vaak herinneren zijn
stukjes zelf weer in vorm aan
een krante-artikel. Ruting be
schouwt de krant als het ge
zicht van een krankzinnige we
reld. De krant is het bewijs van
zijn gelijk dat de mens maar
gauw moet uitsterven, want
dat hij de natuur niks dan ver
derf brengt.
Springerig
Naast hevige belai.0.U...0
'oor actuele problematiek
neeft Ruting een zintuig voor
absurde, uitzonderlijke ge
beurtenissen. Hij weet door
zijn springerige manier van
vertellen ook de meest eenvou
dige zaken heel vreemd te ma
ken. Zijn talent tot voortbor
duren op een gegeven pakt
soms wel geestig uit, maar ook
nogal eens tamelijk flauw. Zo
leest hij in de krant dat de
provincie Groningen verzakt
vanvof.e de aardgaswinning
ii zijn aldaar woon
achtige nichtje Sientje eens te
bezoeken. Het spreekt vanzelf
dat haar landhuis reeds tot de
eerste verdieping in de grond
staat en dat men alleen met
een loopplank door het raam
binnen kan komen. Dit soort
geintjes. Tenslotte is de Marti
nitoren tot de klok in de grond
verzakt. Ik wantrouw deze trek
in Rutings proza Hij weet er
zelden maat in te houden, zijn
sprookjes vliegen dan de pan
uit en er is v ei -u'
Die eigensck p L - o.n.-
nant, waardoor men voortdu
rend op ontsporingen verdacht
dient te zijn. Toch lijdt de kwa
liteit van Rutings proza ér
naar mijn smaak niet wezeq-
lijk onder. Vergalopperen
hoort bij verrassen.
Milieu
Rutings werk staat in het te
ken van de milieuproblema
tiek. Alles wat onnatuurlijk is
verfoeit hij en zijn stukjes heb
ben de teneur mensen ervan te
overtuigen dat hun logische en
technologische gedachtegan
gen hoogmoed en onzin zijn.
Een mooi verhaal als „We heb
ben ons leven in zijn hoeven
gelegd" is een zorgvuldig in
toom gehouden lofrede op het
paard, dat de huifkar naar ei
gen believen voorttrekt, zich
niet bekommerend om de wil
van de man op de bok. Het
paard (dat is: de natuur) weet
alles veel beter. Zo loopt ook
alle menselijke bemoeienis
met de natuur op rampen uit.
In dit boek staan verschillende
laatste oordelen, zich voltrek
kend aan Phenol-delta, Ru
tings naam voor Nederland.
Dat de natuur en dus het
kind gelijk heeft, wordt door
de opzet van „Natuurzuiver
kinderhormoon" extra bena
drukt. Als contrast heeft Ru
ting namelijk herhaaldelijk
kinderuitspraken en
anecdotes tussengevoegd. Er
is er één bij die stilistisch even
goed van Ruting zelf zou kun
nen zijn, en in zekere zin ook is:
„De dood van een hommel". Ik
citeer het hier in kader.
Speels proza, dat van Ruting,
maar niet weinig hatelijk. Ik
heb nog van niemand zo'n ac
ceptabel literair protest gele
zen tegen milieuverontreini
ging. Meestal vervalt men in
formuleringen die zich beter
lenen voor het gestencilde
pamflet. Maar Ruting bestaat
het om technologie, luchtver
vuiling. massificatie en dat
soort dingen te verwerken tot
literatuur. Daarnaast bevat
zijn boekje nog wel meer, zoals
een uitgewerkt voorstel tot
„versnelde bieding" bij bridge,
de vertoning van dia's uit We
nen (wat er bij gezegd wordt),
cryptische overwegingen bij
Mah Yong, een fantastisch ver
haal over het door verkleining
verdwijnen van mensen. Alles
grotendeels heel geestig en al
tijd onverwisselbaar.
Wie mocht denken dat „Na
tuurzuiver kinderhormoon"
Rutings eerste boek is. moetik
uit de droom helpen. Vorig jaar
kwam hij met „In de mierenrij
ken", een uniek literair blolo-
gieboekje, onbevangen, humo
ristisch en informatief geschre
ven door deze bioloog-
letterkundige. In 1974 ver
scheen zijn roman „Romeinse
slaafjes" en ook in de Jaren
ervoor was Ruting actief. Zijn
debuut. „Lydia en de zwaan"
(1963) kreeg ooit de prozaprijs
van de stad Amsterdam. Ru
ting dunkt me een schrijver te
zijn die te weinig gekend
wordt. Zijn werk bezit genoeg
eigenaardige kwaliteiten om er
erg op gesteld te raken.
I
Jos Ruting Natuurzuiver kin
derhormoon. Amsterdam.
Meulenhoff, 1976. 157 blz.
17,50.
door J. van Doorne