Een film over politiek is nog geen politieke film met Jos Ruting en het aardgas Filmkroniek ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1976 KUNST TROUW/KWARTET 11 Wie „All the president's men" gaat zien in de verwachting er een politieke film van de hoogste orde in te ontmoeten, komt zeer bedrogen uit: Pakula's film is een schoolvoorbeeld van een a-politieke film. In het begin wordt men nog wel even op het spoor van de politieke film ét la Gavraz gebracht door het gebruik van documentaire, authentieke televisiebeelden van Nixons bejubelde terugkeer van een buitenlandse reis, misschien ook nog een beetje door de gereconstrueerde Water- gate-inbraak, maar daar blijkt ook al duidelijk, wat de film eigenlijk wil zijn: een soort detective-achtige thriller niet meer en niet minder. Nu geeft het boek van Woodward en Bernstein daar ongetwijfeld alle aanleiding toe. De beide Wash ington Post-verslaggevers blijven de jongens van de redactiekamer en de schrijfmachine. Watergate en alles wat er mee samenhangt, is nooit letterlijk, maar alleen via „het woord" aanwezig. Het lijkt een onmogelijke opgaaf om daar een film van te maken en het is ongetwijfeld de grote verdienste van scenarioschrijver William Goldman en regisseur Alan Paku- la, dót ze een film tot stand hebben gebracht, die de aandacht van be gin tot eind weet vast te houden. En evenzeer lof voor Robert Red- ford en Dustin Hoffman die door hun spel de dynamiek van de film voortdurend op peil weten te hou den. Maar „All the president's men" is geen grote, belangrijke film geworden, hoewel dat Red- ford, die de film produceerde van uit een zeer persoonlijke politieke betrokkenheid, aanvankelijk zeker voor ogen moet hebben gestaan. Wat er tenslotte uitkwam, is een lekkere consumptiefilm zonder risi co's: een best-seller gebaseerd op welbekende formules. Formules Allereerst de formule van de jour nalistenfilm: Woodward en Bernstein zijn „underdogs": hun positie bij de Washington Post is uiterst dubieus en het uitzicht van ontslag is niet veraf. De journalist uit het „genre" is vergelijkbaar met de out-law uit de „western": hij jaagt in eenzaamheid, door nie mand bijgestaan, op de waarheid zoals de laatste op de gerechtig heid. Uiteraard hoort daar dan de grote tegenstander bij, i.e. de hoofdredacteur dan wel de eige naar van de krant. In Pakula's film is dat Jason Robards, die er voor treffelijk een grillige, koppige en zeer ervaren figuur van maakt, die eerst behoorlijk „tegen" is. maar op een gegeven moment door de knieën gaat en dan door dik en dun achter "zijn" jongens staat. In overeenstemming daarmee loopt de eigenlijke spanningslijn ook niet naar wót er onthuld wordt, maar naar de onthulling zélf. De tweede formule zou men de Butch Cassidy-formule kunnen noemen: twee olijke vrijbuiters die als jonge honden stoeien door de porseleinkast van de gevestigde or de veelal met gevaar voor eigen leven. Bij vele passages denkt men onwil lekeurig aan vroegere jongensboe ken waarin een dapper en ko misch tweetal stoutmoedig en koppig de een of andere grote smokkelaffaire of zoiets op het spoor is gekomen. Humor èn spanning zijn uitstekend gedoseerd. Maar Pakula zelf her kent men het best in de opnamen van avondlijke straten of de duiste re parkeergarage waar Redford zijn geheime bron. „Deep Throat" ont moet. Het zijn beelden waarin in Beeld uit „All the presidents men" feite weinig gebeurt, maar waarin een beklemmende, geheimzinnige angst in de lucht hangt, en die ogenblikkelijk herinneren aan zijn voortreffelijke „Klute." Pakula speelt ze prachtig uit tegen de over- heldere klare beelden van de redac tiekamer waarin alles alleen indi rect, op afstand, geschiedt. En voortreffelijk is het moment waar op Redford zich. na een avondlijk bezoek aan de parkeergarage, plot-, seling realiseert dat hij door zijn' onderzoekingen in reëel gevaar is komen te verkeren. Mise en scène Pakula herkent men ook in de voortreffelijke mise-en-scène en ca meravoering: de scènes bijvoor beeld waarin men op een televisie de beelden van een triomfantelijke, bejubelde Nixon ziet. terwijl achter of naast het toestel het tweetal in stilte aan het zwoegen is om door de fagade van het Witte Huis heen te breken. Aan het slot komt een dergelijke mise-en-scène terug, maar nu duidelijk „symbolisch": de journalisten hameren steeds harder op hun machines, het wor den eigenlijk revolverschoten en men ziet de koppen verschijnen waarin de Watergate-affaire een voldongen feit en een zaak van wereldbelang is geworden. Toch is dat einde weinig bevredigend, al kan men begrijpen dat Goldman op een gegeven moment de ge schiedenis wilde laten stoppen: nog meer interviews en telefoonge sprekken zouden de spanning al leen maar kunnen verslappen, ter wijl de komische mogelijkheden in feite uitgeput waren. Maar men hééft dan ook duidelijk het gevoel dat er een eind aan „gedraaid" is. Natuurlijk staan we nog te dicht bij de Watergate-affaire dan dat we het als een grandioos „koningsdra ma" verbeeld zouden kunnen zien de opmerking is van Goldman). Maar gezien Redfords emotionele betrokkenheid bij de hele zaak hij was bezig met zijn rol in „The Candidate" en werd toen getroffen door de gemakkelijke berusting waarmee politieke journalisten aannamen dat het fijne van de Wa tergate-affaire toch nooit uit de doeken gedaan zou worden is AH the presidents men een te leurstellende film. Juist omdót hij niet meer is dan een goedgemaakte thriller: vakmanschap, maar géén persoonlijke inzet. door dr. H. S. Visscher Een film met een politiek onder werp hoeft nog geen politieke film te zijn; een film zonder expliciet politiek onderwerp kan bij uitstek politiek zijn. Dat laatste gevoel had ik bij Goretta's „Le Fou": een „klei ne film", goedkoop gemaakt, wei nig spectaculair, maar geladen met een geweldig onderhuids ressenti ment tegen de gevestigde orde. Het is de geschiedenis van een kleine ondergeschikte, een magazijn meester, die, wanneer hij moet op houden met werken tengevolge van zijn lichamelijke toestand, zich vol komen uit zijn levenspatroon ge stoten ziet en dan, om zijn invalide vrouw financiële teleurstellingen te besparen, een klungelige, maar niettemin succesrijke inbreker wordt. Het is een thema dat sterk aan Goretta's latere film, „Pas si méchant que ga" herinnert en dat de ethische benadering van de mis daad volkomen op losse schroeven stelt. Ogenschijnlijk een verhaal van een individueel psychologisch geval dat op een gegeven mo ment vooral door z'n huiskamerlo- katle een bijna een Heijer- mandsachtige gedetailleerdheid lijkt te krijgen is het in feite veel meer, want Goretta maakt in de aanvang overduidelijk dat het de maatschappelijke situatie, het in gebouwde en stilzwijgend aan vaardde onrecht, is dat de man tot zijn misdaden drijft. Niet toevallig geldt zijn eerste inbraak de riante bungalow van zijn schijnheilig- vriendelijke voormalige directeur. Zijn inbraken zijn tegelijk een la tente revolte tegen de onrechtvaar digheid van het bestaan en wat het meest fascineert is de onthul ling van wat er aan „revolte" in de mens schuilt, zodra het gewende levenspatroon verbroken is. Alleen met een speler als Frangois Simon is zoiets overigens mogelijk: hij wentelt als het ware voortdurend dat gesloten, weinig naar buiten tredende karakter en onthult er de meest tegenstrijdige aspecten van. De struktuur van de film is daar mee in overeenstemming: lang zaam. zeer langdurig in zijn opna men, is hij in de wisseling tussen de sekwentles bijzonder snel. waar door een merkwaardig paradoxaal element Insluipt, dat voor de hoofdpersoon zo kenmerkend is. Het heeft natuurlijk weinig zin om een „kleine" film als deze te verge lijken met de best-seller van Paku la. En toch.Goretta's film is in al zijn op het individu gerichte be perktheid een politiek geladen film. Daaraan heb ik telkens moe ten denken bij het vrijblijvend amusement van „All the presidents men." Vandaar. ADVERTENTIE UNIEBOEK-TOP-TIEN De meest gekochte boeken in augustus 1978 1. O.S.Nock DIE STAMPENDE, STOMENDE LOCOMOTIEVEN (De Haan) 19.60 2. Rien Poortvliet TE HOOI EN TE GRAS 49.50 (Van Holkema Er Warendorf) 3. Maria Oomkens MIJN El EN IK (Van Holkema Warendorf) 14.90 4. Koos van den Berg/Gerrit Glerum NEDERLAND VAN BOVEN 19.60 (De Haan) 5. Cornelius Ryan EEN BRUG TE VER 39.60 (Van Holkema Warendorf) 6. Golda Meir MIJN LEVEN 29.60 (Fibula-Van Dishoeck) 7. Rosa Cornelissen DIEPVRIEZEN (Van Dishoeck) 8. Lily Petersen/Robert Smit KLEUTERTJE LUISTER (De Gooise Uitgeverijl 9. Marcante Neuschwander DIT IS SPORTDUIKEN (De Boer Maritiem) 10. M.l. Finley/H.W. Pleket OLYMPISCHE SPELEN OUDHEID (Fibula-Van Dishoeck) (verkrijgbaar in elke boekhandel) 6.25 S 6.96 IN DE /29.S0 door T. van Deel De dood van een hommel „Wij waren met de boot op de plassen en toen lag er een hommel in het water. Wij hebben hem gered en in de zon laten drogen. Toen hij droog was had hij weer mooi zwart dons met geel en wit. Wij lagen hem te bekijken en toen zagen we kleine beestjes die heel hard over de hommel liepen. Ze waren wit en ze kwamen uit het dons en uit al die holten die in een hommel zitten. Ze waren woedend, ze liepen woedend heen en weer en ze waren telkens weg in een holte. Die meneer die bij mama op de boot logeerde zei: ..Die witte diertjes zijn mijten. Ze zuigen bloed. Die hom mel is zwaar van de mijten en daardoor was hij in het water gevallen". Wij gingen blazen en poeren met een strootje om de mijten eraf te doen. Zulke mijten horen niet op een hommel. Ze waren er zomaar opgekomen. Ik heb er twee afgezwiept en Monnie één. Zij wilde ook twee of drie halen. Ik wilde ongeveer tien halen maar de hommel werd ongeduldig, hij werd boos en hij ging brommen. Hommels zijn erg ongeduldig. Ze zijn brommerig. De onze steeg op en toen viel hij in het water. Wij zagen hem vallen, hij was zwaar van de mijten. Er was niets aan te doen want wij lagen voor anker in het riet". Heinrich Böll Er bestaan voor mij geen boeken die gemakkelijk te bespreken zijn. Ik heb het minst moeite met boe ken die ik slecht geschre ven vind of die ik niet naar inhoud, feitelijke in houd dus, maar naar de géést slecht vind. Je moet je oordeel dan wel staven met aanhalingen maar dat is niet zo'n groot bezwaar. Veel moeilijker is het bespre ken van een boek dat goed is, doch feilen vertoont. Het aller moeilijkst zijn de boeken die je voortreffelijk vindt. Je kunt dan zeggen dat het boek uitne mend is en ei daarna het zwij gen toe doen. Of je kunt zeg- 1 gen waarom je het boek uitne mend vindt. Maar je mening staven met aanhalingen is een bijna onbegonnen werk, want dan moet je kiezen en dan heb je altijd het geyoel, het boek te kort te hebben gedaan. Je zou het hele boek wel willen cite ren en dat is uiteraard geen citeren meer. Zulk een boek nu vind ik „Drie dagen in maart" van Heinrich Böll. Drie dagen in maart van dit jaar heeft hij met de Duitse publicist Christian Linder een gesprek gevoerd met als getui ge een opname-apparaat. Het gesprek was niet ten einde; ze zullen het later voortzetten. Samen hebben ze het op de band vastgelegde doorgeno men, en besloten het gesprek te publiceren. We hebben hier niet te maken met een interview in de gewo ne zin. Linder is wel degelijk partner in het gesprek. Hij spreekt tegen, houdt zo nu en dan koppig een mening vol, maar is toch duidelijk de man. die Böll naar voren wil laten komen. Er moet maar weinig van de opname veranderd zijn. want het geheel doet echt aan als de weergave van een gesprek. Böll schijnt soms te weifelen in zijn antwoorden, maar bij her lezing blijkt dat niet juist. Hij tast uiterst voorzichtig de taal af. Hij weet heel goed wat hij zeggen wil en hij weet even eens waarover hij niet spreken kan omdat hij geen mening heeft of in twijfel verkeert. Men kan zeggen dat Böll een non-conformist ls. Dat is onge twijfeld waar, maar het is niet de gehele waarheid. Ook al wordt in dit boekje niet of nau welijks van God of religie ge rept, het geeft blijk van een levensvisie en bepaaldelijk van een maatschappijvisie die het alternatief is, het christelij ke alternatief dan altijd, van marxisme en kapitalisme. Bij herhaling moest ik denken aan Chesterton. Verbeelder De eerste gespreksdag is ge heel gewijd aan het handwerk van het schrijven. Böll open baart in het gesprek zichzelf. hij is niet allereerst een essay ist, hij is verbeelder. Verbeel der van de werkelijkheid? Nee. Dat kan niet volgens hem. Hij noemt zich dan ook geen rea list. De werkelijkheid van een boek is weliswaar ontleend aan de realiteit, maar is toch een gefantaseerde, een nieuwe wer kelijkheid. een samengestelde. De schrijver is daarbij echter niet werkelijk vrij. Het is hoog moed, te denken dat je als au teur werkelijk vrij bent. Het is ook een illusie. Je wordt altijd beïnvloed en je bent altijd be trokken bij wat er om je heen, dus in jezelf, gebeurt. Schrij ven is voor hem een handwerk, maar gaat daar toch ook weer bovenuit omdat je niet weet als auteur waar je naartoe schrijft. Het is ook experiment en avontuur. Ik stip maar een enkel ding aan. Ik geloof dat iedere au teur dit gesprek zou moeten lezen. De verdere gesprekken gaan over de jeugd van Böll, het ontstaan van zijn boeken (dus hoe hij ze construeert of beter gezegd: hoe ze zichzelf maken), zijn plaats in de maatschappij en over het geweld. Het boekje is vooral toegespitst op de situ atie in het moderne West- Duitsland, maar toch zeker ook ver daarbuiten van belang. Heel interessant is tevens wat hij zegt van de literatuur bui ten Europa en Noord-Amerika. Hij ziet vooral in Zuid- Amerika en in Rusland een geweldige nieuwe literatuur opkomen. Ook houdt hij zich bezig met provincialisme en internatio nalisme. Volgens Böll is in het kleinste dorp waar ook ter we reld het ganse leven aanwezig. Er zijn trouwens maar heel weinig onderwerpen waarover een auteur het hebben kan: honger, eenzaamheid, liefde, haat, angst en dood. Elke schrijver heeft maar een enkel onderwerp. De rest is décor, telkens gewijzigd. Geweld Heel belangwekkend is wat Böll schrijft (zegt dus) over het geweld. Linder dwingt hem na melijk zich over het geweld uit te laten door bij herhaling te vragen waarom het geweld in Boll's boeken voorkomt, ja. daar zelfs een hoofdrol in speelt terwijl deze toch tegen geweld is. Volgens Böll (en hij is waarlijk de enige niet) kan niemand ten opzichte van ge weld in deze wereld schone handen hebben. Zeker ook de auteur niet. Wie zal zeggen wel ke invloed een boek op een willekeurig mens kan hebben? Een auteur weet niet welke ge volgen zijn werk in de geest van een bepaalde lezer hebben zal. Schrijven is een hachelijk bedrijf, moreel gezien. Toch moet het gedaan worden. Hij wijst erop dat hij geld op de bank heeft staan. Welk geweld zal de bank bedrijven? Kleine spaarders kapot maken zonder juridisch aansprakelijk te zijn? Het grote geweld het wapenge weld komt in zijn boeken voor, omdat het in de realiteit voor komt. Neem „De verloren eer van Katharina Blum", in wel ke roman hij, Böll. de perfide praktijken van de boulevard pers aan de kaak stelt. Katha rina wreekt haar verloren eer door een moord. Maar, zegt de auteur, daarmee heb ik niet gezegd dat haar eer hersteld is. Ik heb slechts laten zien hoe een figuur als Katharina zich wreekte op het verlies van haar eer, die ze voorgoed kwijt is. met of zonder moord. Zelfs eer als zodanig kan niet alleen ge weld uitlokken, maar geweld zijn. Een bijzonderheid is dat het boek verfilmd wordt door Schlömdorf en dat deze Böll voorgesteld heeft, het slot te veranderen en dat Böll daartoe toestemming gaf omdat hij dat slot beter vond dan het zijne. De Westerse cultuur heeft geen geweldloze traditie. Het Oude Testament, de Griekse en Romeinse literatuur, de la tere Europese, zij alle barsten van het geweld, al of niet ge sanctioneerd. Hoe kan ik, Böll. eraan voorbijgaan? Misschien is wat hij over het geweld schrijft, wel het be langrijkst van al wat hij in de gesprekken zegt. Hij geeft er vele subtiele voorbeelden van. Het geweld maakt afval. Wie niet naar deodorant ruikt, wie zich niet goed scheert, of wie zich wèl alle dag scheert (dat hangt van de geweldenaar af), wie niet méér wil verdienen dan hij nodig heeft, wie vraag tekens zet achter gevestigde meningen, kort en goed wie non-conformist is, wordt afval lig. wordt afval. De rest is dood. Zo ziet Böll het. Dood zijn, dat wil zeggen: niet meer zichzelf willen of durven zijn. niet meer dromen, niet meer fantaseren, niet meer streven naar een geestelijk goed, niet meer spelen of een kans wa gen, alleen maar materiële ver langens koesteren. Zich conformeren, slaaf zijn van reclame, bang zijn om an ders te zijn dan zijn naasten, en erger: gelijk willen zijn aan de naaste en dan de naaste die veel materiëel bezit heeft, dat is dood-zijn en dat is het ge weld dat de maatschappij ons aandoet door haar welvaarts structuur. Eén keer in mijn al vrij lange leven heb ik van een boek ge zegd dat het waard is gratis op kosten van de regering ver spreid te worden. Ik zeg het voor de tweede keer. Heinrich Böll: „Drei Tage im Marz." Nederlandse titel: ..Drie met Christian Linder). Verta ling W. Wielek-Berg. Bij „Else vier" te Amsterdam en Brussel. Paperback. Aantal pagina's 102. Prijs 12,50. Kinderen zijn bijna de beste schrijvers. Ik zeg bijna, want kinderen we ten niet wat ze doen. Wie dat juist heel goed weten zijn de volwassen auteurs die willen worden als de kinderen, maar met be houd van hun volle ver stand. Gerrit Krol heeft eens gezegd: „Ik ben pas geboren", en het is die gecultiveerde spontaniteit waar de literatuur wel bij vaart. Een mooi bewijs van de vruchtbaarheid van zo'n schrijversinstelling levert het werk van Jan Hanlo, die naast aandacht voor kinderteksten er ook veel moeite voor deed de oorspronkelijkheid van de beginsituatie te herscheppen. Kinderen doen uit zichzelf wat volwassenen vaak pas na veel geduld en training lukt. De schrijver Jos Ruting is een van degenen die een kinderlij ke optiek in zijn werk verheer lijkt. Zijn nieuwste verhalen bundel „Natuurzuiver kinder hormoon" is weliswaar het werk van een volwassene, maar dan een van een onaan gepast soort. Dit is misschien te demonstreren aan de hand van het zinnetje: „Uit het gas was een gasunie ontstaan en die had bepalingen gemaakt". Dit zinnetje staat in een uiterst komiek, maar tegelijk nogal kritisch verhaal over aardgas, waarin de onzin van de over schakeling van „nat-gas" op „droog-gas", benevens de in vloed van autoriteiten wordt gehekeld. Zo'n zin is natuurlijk vol ironie, maar stelt de zaak in feite raak voor. Inderdaad is er eerst gas. „miljoenen jaren ge leden gemaakt door de vrije natuur waarin alles groeit en bloeit", en door exploitatie van dat gas komt de gasunie in de wereld, die zorg draagt voor de naleving van zekere voor schriften. Zondagsschrijver De kwasi-onnozele manier waarop Ruting deze gang van zaken afschildert maakt hem voor mij tot een boeiende zon dagsschrijver, tot een kind dat de wereld met zo onbedorven mogelijke ogen wil bezien en dat zich afvraagt waar alles voor dient en of alles wel na tuurzuiver in elkaar zit. Dat zit het natuurlijk niet. Want er is veel onbegrijpelijks in de we reld. veel „politiek". Ruting haat politiek. Hij onderkent er niets anders in dan verlakkerij, eigendunk en eigenbelang der autoriteiten. De waanzin waardoor onze werkelijkheid beheerst wordt leest Ruting af aan de krant. In bijna elk stukje uit „Natuur zuiver kinderhormoon" refe reert hij wel aan kranteberich- ten en vaak herinneren zijn stukjes zelf weer in vorm aan een krante-artikel. Ruting be schouwt de krant als het ge zicht van een krankzinnige we reld. De krant is het bewijs van zijn gelijk dat de mens maar gauw moet uitsterven, want dat hij de natuur niks dan ver derf brengt. Springerig Naast hevige belai.0.U...0 'oor actuele problematiek neeft Ruting een zintuig voor absurde, uitzonderlijke ge beurtenissen. Hij weet door zijn springerige manier van vertellen ook de meest eenvou dige zaken heel vreemd te ma ken. Zijn talent tot voortbor duren op een gegeven pakt soms wel geestig uit, maar ook nogal eens tamelijk flauw. Zo leest hij in de krant dat de provincie Groningen verzakt vanvof.e de aardgaswinning ii zijn aldaar woon achtige nichtje Sientje eens te bezoeken. Het spreekt vanzelf dat haar landhuis reeds tot de eerste verdieping in de grond staat en dat men alleen met een loopplank door het raam binnen kan komen. Dit soort geintjes. Tenslotte is de Marti nitoren tot de klok in de grond verzakt. Ik wantrouw deze trek in Rutings proza Hij weet er zelden maat in te houden, zijn sprookjes vliegen dan de pan uit en er is v ei -u' Die eigensck p L - o.n.- nant, waardoor men voortdu rend op ontsporingen verdacht dient te zijn. Toch lijdt de kwa liteit van Rutings proza ér naar mijn smaak niet wezeq- lijk onder. Vergalopperen hoort bij verrassen. Milieu Rutings werk staat in het te ken van de milieuproblema tiek. Alles wat onnatuurlijk is verfoeit hij en zijn stukjes heb ben de teneur mensen ervan te overtuigen dat hun logische en technologische gedachtegan gen hoogmoed en onzin zijn. Een mooi verhaal als „We heb ben ons leven in zijn hoeven gelegd" is een zorgvuldig in toom gehouden lofrede op het paard, dat de huifkar naar ei gen believen voorttrekt, zich niet bekommerend om de wil van de man op de bok. Het paard (dat is: de natuur) weet alles veel beter. Zo loopt ook alle menselijke bemoeienis met de natuur op rampen uit. In dit boek staan verschillende laatste oordelen, zich voltrek kend aan Phenol-delta, Ru tings naam voor Nederland. Dat de natuur en dus het kind gelijk heeft, wordt door de opzet van „Natuurzuiver kinderhormoon" extra bena drukt. Als contrast heeft Ru ting namelijk herhaaldelijk kinderuitspraken en anecdotes tussengevoegd. Er is er één bij die stilistisch even goed van Ruting zelf zou kun nen zijn, en in zekere zin ook is: „De dood van een hommel". Ik citeer het hier in kader. Speels proza, dat van Ruting, maar niet weinig hatelijk. Ik heb nog van niemand zo'n ac ceptabel literair protest gele zen tegen milieuverontreini ging. Meestal vervalt men in formuleringen die zich beter lenen voor het gestencilde pamflet. Maar Ruting bestaat het om technologie, luchtver vuiling. massificatie en dat soort dingen te verwerken tot literatuur. Daarnaast bevat zijn boekje nog wel meer, zoals een uitgewerkt voorstel tot „versnelde bieding" bij bridge, de vertoning van dia's uit We nen (wat er bij gezegd wordt), cryptische overwegingen bij Mah Yong, een fantastisch ver haal over het door verkleining verdwijnen van mensen. Alles grotendeels heel geestig en al tijd onverwisselbaar. Wie mocht denken dat „Na tuurzuiver kinderhormoon" Rutings eerste boek is. moetik uit de droom helpen. Vorig jaar kwam hij met „In de mierenrij ken", een uniek literair blolo- gieboekje, onbevangen, humo ristisch en informatief geschre ven door deze bioloog- letterkundige. In 1974 ver scheen zijn roman „Romeinse slaafjes" en ook in de Jaren ervoor was Ruting actief. Zijn debuut. „Lydia en de zwaan" (1963) kreeg ooit de prozaprijs van de stad Amsterdam. Ru ting dunkt me een schrijver te zijn die te weinig gekend wordt. Zijn werk bezit genoeg eigenaardige kwaliteiten om er erg op gesteld te raken. I Jos Ruting Natuurzuiver kin derhormoon. Amsterdam. Meulenhoff, 1976. 157 blz. 17,50. door J. van Doorne

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 11