VRUOAQ 27 AUGUSTUS 1976
RAPPORT-DONNER
TROUW/KWARTET
invloeden van buitenaf en van binnenuit, zij het op uiteenlopende wijze, tot
een minimum teruggebracht. Van enige invloed van Z.K.H. op de in het raam
van het aanschaffingsbeleid genomen beslissingen, is niet gebleken.
Indien tenslotte een wens moge worden uitgesproken, dan is het dat door
de staven, die de vereisten voor de te leveren wapens vaststellen, eenzelfde
terughoudendheid in hun betrekkingen met de industrie worde betracht, als
gebruikelijk is bij de afdelingen materieel.
Van misstanden bij het aanschaffingsbeleid, welke aanleiding zooden
moeten geven tot algemene maatregelen of reorganisaties, is de Commissie
niet gebleken.
Annex A
DE RELATIE TUSSEN Z.K.H. EN LOCKHEED
I. DE GANG VAN ZAKEN MET BETREKKING TOT DE BETALING VAN EEN
MILJOEN DOLLAR AAN EEN «HIGH DUTCH GOVERNMENT OFFICIAL»
OMSTREEKS 1960
1. Het materiaal
1.1. Overzicht
De Commissie heeft over de verklaring van de heer Kotchian gesprekken
gevoerd met Z.K.H. de Prins der Nederlanden en de heren C. F. C. Meuser, H.
Weisbrod, E. L. Robbins, J. H. Martin, W. G. Myers, R. Cook, M. C. Haddon, E.
F. Hauser, R. I. Mitchell, C. H. Roha, A. M. Folden, A. B. Vosseler en enige
andere (ex-)Lockheedemployés die ongenoemd wensten te blijven.
Voorts beschikt de Commissie over de verklaringen die de heren A. C.
Kotchian en D. J. Haughton hebben afgelegd in besloten zittingen van het
Church Committee, respectievelijk op 5 en 4 februari 1976 en voor de
«Securities and Exchange Commission» (SEC), respectievelijk op 8.6 en 7
april 1976 De heren Kotchian en Haughton wensten aan de Commissie geen
verklaringeh af te leggen.
Van de SEC, het Church Committee. Lockheed en de heer Meuser zijn
verschillende documenten ontvangen. De belangrijkste verklaringen en
documenten worden hieronder kort samengevat.
1.2. De verklaringen van Z. K. H.
Z.K.H. verklaarde in een eerste bijeenkomst met de Commissie op 14
februari 1976 dat de heer Robeit E. Gross - indertijd «chairman of the
board» van Lockheed Aircraft Corporation' - hem naar hij meende in de
zomer van 1960 een JetStar ten geschenke heeft aangeboden. De heer R.
Gross maakte dat gebaar uit tevredenheid dat Lockheed het contract over de
levering van de F-104 met West-Duitsland had kunnen afsluiten.
Z.K.H. heeft het aanbod afgeslagen - hij gaf er de voorkeur aan de
Nederlandse F-27 te vliegen, waarvan er later vele door zijn invloed zijn
verkocht - maar wel gezegd dat hij graag zou zien dat Gross iets zou doen
aan de rechten op commissies over verkochte vliegtuigen van de heer
Meuser. Hij had van de heer Meuser, die zich zeer verdienstelijk had
gemaakt bij het verwerven van de West-Duitse F-104-order. gehoord dat
Lockheed hem aanzienlijk in zijn commissies had gekort.
De heer R. E. Gross gaf hem geen duidelijk bescheid. Later heeft de heer
Meuser hem verteld dat Lockheed de oorspronkelijk geldende
commissieregeling toch heeft laten doorgaan. Z.K.H. heeft eerst kort
geleden begrepen dat het om een bedrag van een miljoen dollar is gegaan.
Naar zi|n overtuiging was het bedrag een compensatie voor de commissies
die de heer Meuser had gemist bij de afsluiting van het F-104-contract met
de Bondsrepubliek. Hij heeft de heer Meuser toen gevraagd van die
compensatie anoniem iets te geven aan enkele gemeenschappelijke
vrienden die in grote financiële moeilijkheden verkeerden. Eén keer heeft hij
gevraagd hetzelfde te doen voor iemand die Meuser in het geheel niet
kende. Deze schenkingen hebben alle plaatsgevonden in december 1960.
Met de wijze waarop het geld bij de heer Meuser is terecht gekomen is
Z.K.H niet op de hoogte Van het bestaan van de heer Weisbrod was hij.
naar zijn zeggen, tot voor kort onkundig.
In een later gesprek met de Commissie heeft Z.K.H. meegedeeld te hebben
kunnen nagaan dat hij op 2 september 1960 de heer R. E. Gross heeft
ontmoet in het Grand Hotel te Rome. Hij sloot echter niet uit dat heer R. E.
Gross reeds bij een eerdere ontmoeting met hem over een JetStar had
gesproken.
Voorts heeft Z.K.H. bevestigd dat op 30 september 1960 de heer R. B
Smith, vergezeld van een andere Lockheedfunctionaris. die de Commissie
heeft gevraagd zijn naam niet te noemen, op Paleis Soestdijk is geweest.
Z.K.H in de loop van het onderzoek geconfronteerd met de identiteit van
de tussenpersoon op wiens rekening de heer Weisbrod de verschillende
tranches van het miljoen dollar heeft overgemaakt, te weten de heer
Pantchoulidzew. ontkent met stelligheid dat hij van diens bemoeienissen in
deze zaak heeft geweten
Desgevraagd heeft Z.K.H. verklaard dat hij het bedrag van een miljoen
dollar niet heeft ontvangen, daarover niet. direct of indirect, heeft beschikt,
noch daarover thans, direct of indirect, kan beschikken, noch de verwachting
heeft daarover in de toekomst, direct of indirect, te kunnen beschikken.
Onder «beschikken» verklaart hij ook te begrijpen het plegen van overleg of
het geven van aanwijzingen, van welke aard ook. over de wijze waarop
anderen over het genoemde bedrag zouden dienen te beschikken. Dit lijdt
alleen uitzondering in deze zin, dat er door een aan Z.K.H. bekend persoon*
in overleg met hem is beschikt over een gedeelte van ongeveer 100.000
van het miljoen en wel ten gunste van enige gemeenschappelijke bekenden
van wie aan te nemen viel. dat zij uit sociale overwegingen financiële steun
nodig hadden.
7 Mei de*e aan ZKH bekende persoon is de
heer Meuser bedoeld
Dezelfde persoon heeft een aantal jaren geleden meegedeeld aan Z.K.H.
dat hij voornemens was een belangrijk gedeelte van zijn nalatenschap aan
het World Wildlife Fund te doen toekomen.
1.3. De verklaring van de heer Meuser
De heer Meuser zegt dat de gedachte van het ten geschenke aanbieden
van een vliegtuig aan Z.K.H. voor het eerst schertsenderwijs door een van de
aanwezigen is geopperd in de zomer van 1959 tijdens een bezoek dat hij aan
de Koninklijke familie bracht, die toen met vakantie was in Ravello. Op deze.
m gezelschap in een algemeen gesprek, tot hem gerichte opmerking heeft
hij wat doorgedacht met als conclusie dat hij aan de Lockheeddirectie zou
kunnen suggereren hem een JetStar ter beschikking te stellen, die dan af en
toe door Z.K H. en andere vooraanstaande persoonlijkheden in Europa zou
kunnen worden gebruikt. Het toestel, dat de heer Meuser en zijn staf speciaal
voor zakenreizen uitstekend zouden kunnen gebruiken, zou dan tevens een
prachtig propaganda-instrument voor Lockheed kunnen zijn. Z.K.H. voelde
weinig voor die gedachte, daar hem op korte termijn een F-27 ter
beschikking zou worden gesteld.
Bij Lockheed is het idee om andere, voornamelijk financiële, redenen
verworpen
De heer Meuser is, zo zegt hij. in de jaren 1958 en 1959 door Lockheed
weinig correct behandeld. Volkomen ten onrechte werd hij ontheven van
zijn post als «director sales» in Europa. Afrika en het Midden-Oosten en
opgevolgd door mensen die onbekwaam waren. Bovendien besloot
Lockheed de commissieregeling die voor hem de voornaamste aanleiding
was om bij Lockheed te gaan werken, geleidelijk in het algemeen op te
heffen. Dit betekende voor hem een ernstig financieel nadeel, aangezien
juist in die periode het grote contract voor de levering van de F-104 aan de
Bondsrepubliek zou worden gesloten.
De heer Meuser meende dat hij zich met temeer recht incorrect behandeld
mocht voelen, daar hij zich langdurig en intensief voor de totstandkoming
van die overeenkomst had ingespannen. Tenslotte voelde hij zich nog
gegriefd door de afwijzing van zijn suggestie hem en zijn staf een JetStar ter
beschikking te stellen.
Eind 1959. begin 1960 heeft hij de heer R. E Gross - met wie hij zeer
bevriend was - benaderd om een financiële compensatie te krijgen voor het
onrecht dat Lockheed hem had aangedaan.
Z.K H., op wiens aanbeveling hij in 1954 bij Lockheed was gekomen, heeft
hij op de hoogte gehouden van zijn problemen en van het verloop van zijn
onderhandelingen daarover met de heer R. E. Gross. Bij die
onderhandelingen heeft hij. begin juni 1960. aan laatstgenoemde de heer
Weisbrod aanbevolen als iemand die zou kunnen worden ingeschakeld bij
de afwikkeling van de compensatie
De heer Meuser acht het onwaarschijnlijk dat hij op 27 augustus 1960-
toen hij met de Koninklijke familie aanwezig was bij de Olympische
zeilwedstrijden in de buurt van Napels - en op 16 september 1960-toen hij
de Koninklijke familie te Porto Ercole bezocht - met Z.K.H. over deze
aangelegenheid heeft gesproken. Hij is niet aanwezig geweest bij het
gesprek tussen Z.K.H. en de heer R. E Gross op 2 september 1960 te Rome.
Hij acht het niet onmogelijk dat Z.K.H. bij die gelegenheid tegenover de heer
Gross voor hem ts opgekomen. Hij heeft in die periode de heer Gross, die
toen op rondreis in Europa was. niet ontmoet.
De heer Meuser weet dat door Lockheed, via de heer Weisbrod. die voor
deze gelegenheid als consultant in dienst was genomen, in de jaren 1960,
1961 en 1962 1 miljoen is gestort op een rekening van een tussenpersoon,
waarvan de heer Meuser de identiteit om persoonlijke redenen aanvankelijk
niet wilde onthullen. Toen hij later werd geconfronteerd met de naam van de
heer A. E. Pantchoulidzew heeft hij de volgende toelichting gegeven. De
heer Gross hechtte er. om mogelijke naijver binnen de onderneming te
vermijden, veel waarde aan dat de uiteindelijke bestemming van het miljoen
voor anderen verborgen zou blijven. Daarom stond hij erop dat bij de
overmaking van het miljoen dollar een tussenpersoon zou worden
ingeschakeld op wiens rekening de heer Weisbrod de verschillende tranches
van dat bedrag zou moeten storten. De heer Meuser heeft daarop in juni of
juli 1960 de heer Pantchoulidzew - met wie hij goed bevriend was -
benaderd met het verzoek als tussenpersoon te willen optreden. Deze
verklaarde zich daartoe bereid onder de voorwaarde dat de heer Meuser op
erewoord zou verklaren zijn identiteit nimmer bekend te maken.
De heer Pantchoulidzew. noch de heer Meuser hebben Z.K.H. van een en
ander op de hoogte gesteld. Ook later hebben zij daarover tegenover Z.K.H.
het stilzwijgen bewaard. De heer Pantchoulidzew heeft op 3 oktober 1960 in
Hotel Dolder te Zurich kennis gemaakt met een tweetal
Lockheedfunctionarissen, de heer R. B. Smith en J. H. Martin. Bij die
gelegenheid heeft hij hen een briefje overhandigd, waarop zijn naam en het
nummer van een bankrekening vermeld stonden. De ontmoeting in Hotel
Dolder is door de heer Meuser, zo zegt hij, gearrangeerd. Hij heeft daartoe
aan Z K.H. een gesloten enveloppe met de gegevens voor de afspraak
gezonden, die door Z.K.H. - uiteraard ongelezen - aan de heer Smith is
overhandigd, bij diens bezoek aan Paleis Soestdijk op 30 september 1960.
De heer Weisbrod heeft de heer Meuser op de hoogte gesteld van het
binnenkomen van de Lockheed-betalingen. Laatstgenoemde heeft Z.K.H.
over de eerste betaling ingelicht en naar hij meent ook over de volgende. De
heer Meuser ontkent met klem dat Z.K.H. direct of indirect over het miljoen
dollar of een gedeelte daarvan heeft beschikt of zal kunnen beschikken.
Op de vraag waar het miljoen dan wel naartoe is gegaan, bevestigt hij dat
het van de rekening van de tussenpersoon naar een aantal andere
rekeningen is getransfereerd, waarover Z.K.H. evenmin direct of indirect
heeft beschikt of zal kunnen beschikken. Over deze rekeningen wenst de
heer Meuser geen commentaar te geven, met dien verstande dat hij bereid
is aan een vertrouwensman die onder de verplichting van geheimhouding
staat, volledige inlichtingen te verstrekken, mits deze kan aantonen een
dringende noodzaak te hebben om te worden ingelicht.
Persberichten dat hij tegen journalisten zou hebben gezegd dat hij het
bewuste miljoen dollar voor zichzelf heeft ontvangen, spreekt de heer
Meuser tegen.
Hij heeft in februari 1976 wel met journalisten over de commissies
gesproken die in de vliegtuigindustrie worden betaald3. Omdat in februari
van dit jaar de druk van de persmedia op Z.K.H. te groot dreigde te worden,
heeft hij de aandacht wat op zijn persoon gevestigd door te zeggen dat hij
iemand was die op commissie-basis werkte en daaruit aanzienlijke bedragen
toucheerde. Het is mogelijk dat zijn uitlatingen onjuist geïnterpreteerd zijn.
De te ver gaande gevolgtrekkingen die sommige journalisten hebben
gemaakt, laat de heer Meuser echter geheel voor hun rekening.
1.4. De verklaringen van de heren D. J. Haughton en A. C. Kotchian voor de
SEC en het Church Committee
De gedachte om aan Z.K.H. een JetStar ten geschenke te geven is door de
heer Meuser naar voren gebracht. Het idee is door de toenmalige
Lockheeddirectie grondig bestudeerd. Hoewel men er aanvankelijk niet
onwelwillend tegenover stond - het scheppen en in stand houden van een
voor Lockheed goed zakenklimaat in Nederland, de langdurige en goede
betrekkingen tussen Lockheed en Nederland - en de KLM -, en de goede en
langdurige vriendschap tussen Z.K.H. en de heer Gross, waren argumenten
voor het volgen van de suggestie - heeft men ervan afgezien, omdat het niet
mogelijk was een aanvaardbare titel voor de overdracht te vinden. Ook de
gedachte dat het voor Lockheed een zekere publiciteitswaarde zou kunnen
hebben, waneer Z.K.H. in een JetStar zou gaan vliegen, is een reden
geweest om de schenking van het vliegtuig ernstig te overwegen.
Er bestaat enige onzekerheid over het tijdstip waarop de suggestie is
gedaan - vermoedelijk eind 1959, begin 1960. Wel staat vast dot enige tijd is
verlopen voor dat de gedachte definitief is verworpen.
Vermoedelijk mede op aanraden van de heer Meuser heeft men daarna
het idee opgevat Z.K.H. in plaats van een vliegtuig 1 miljoen te schenken.
Het was niet de bedoeling dat Z.K.H. daarvoor een JetStar zou kopen. De
motieven voor deze schenking waren in grote trekken dezelfde als die welke
golden voor het geven van een JetStar. Er is geen sprake van dat de
schenking van S 1 miljoen een quid pro quo zou vormen voor de hulp die
Z.K.H. zou hebben geboden bij het verkrijgen van de F-104-order. De heren
Kotchian en Haughton wijzen iedere suggestie in die richting uitdrukkelijk
van de hand.
De betaling van het bedrag werd ingekleed in de vorm van commissies
bestemd voor de he.er Weisbrod. die voor dat doel op advies van de heer
Meuser als consultant werd aangetrokken4. Deze zou voor verdere
overmaking naar Z.K.H. zorgdragen. De betalingen werden verricht in 1960,
1961 en 1962, respectievelijk 300.000, 300.000 en 400.000.
Beide heren zijn ervan overtuigd dat genoemde bedragen de
Lockheedrekening met als eindbestemming Z.K.H. hebben verlaten en
hebben geen reden om aan te nemen dat ze daar niet zijn aangekomen.
1.5. De verklaring van de heerJ. H. Martin
De heer Martin betwijfelt dat het aanbod van een JetStar aan Z.K.H. in
september 1960 kan zijn gedaan. Het moet zijns inziens eerder hebben
plaatsgevonden. De gedachte dat de heer Meuser een dergelijk toestel voor
zichzelf zou hebben gevraagd, komt hem absurd voor. Het idee dat Lockheed
uit publiciteitsoverwegingen de hoge bedrijfskosten voor haar rekening zou
nemen, is volstrekt onaannemelijk.
De heer Smith heeft de heer Martin - toen nog een junior jurist bij
Lockheed, en van eind september 1960 tot april 1961 verbonden aan het
Lockheedkantoor te Genève - verzocht als getuige aanwezig te zijn bij een
ontmoeting die op 2 of 3 oktober 1960 in Hotel Dolder te Zurich zou
plaatsvinden.
Daar verscheen iemand die zich bekend maakte onder een Slavische of
Middeneuropese naam. Hij voerde een militaire titel. Bij het daaropvolgende
gesprek dat ongeveer vijf minuten duurde, overhandigde die persoon een
enveloppe. Waarschijnlijk na deze ontmoeting, en in ieder geval op 3
oktober 1960. heeft de heer Smith de heer Martin meegenomen naar een
bespreking met de heer Weisbrod, met wie een consultant's contract werd
afgesloten. De heer Weisbrod is in de volgende jaren niet bij de verkoop van
Lockheed-vliegtuigen betrokken geweest, wèl heeft Lockheed in die periode
enkele malen juridisch advies van de heer Weisbrod ingewonnen.
De heer Martin heeft zich over deze gebeurtenissen verwonderd. Zijn
verwondering over het geheel groeide nog toen hij in februari of maart 1961
van de heer Smith het verzoek kreeg met een cheque voor een zeer
omvangrijk bedrag - enige honderdduizenden dollars - naar de heer
Weisbrod te gaan en deze te vergezellen bij het overmaken van dat bedrag
op een rekening, die de naam droeg van de persoon, waarmede hij in Hotel
Dolder had kennisgemaakt. Die naam en het nummer van de rekening
stonden op een briefje dat hem voor die gelegenheid ter hand was gesteld.
Bij de overmaking van het bedrag gaf de heer Weisbrod slechts zijn
toestemming; hij wist niet op welke rekening het geld zou worden gestort.
Enige tijd later, toen de inmiddels naar Burbank teruggeroepen heer
Martin voor zaken in Europa moest zijn. heeft hij opdracht gekregen
nogmaals volgens dezelfde procedure een aanzienlijk bedrag op genoemde
rekening te storten.
De heer Martin heeft in 1963 vernomen dat de naam van de heer Weisbrod
in verband werd gebracht met geheime betalingen. De wat vreemde
gebeurtenissen waarbij hij was betrokken geweest, werden toen voor hem
wat doorzichtiger. Het moet zijns inziens onwaarschijnlijk worden geacht dat
het miljoen dollar door de heer R. E. Gross voor de heer Meuser was
bestemd. Gelet op het totaal aan commissies dat deze gedurende de periode
dat hij bij Lockheed werkzaam was heeft ontvangen - ongeveer 500.000 -
acht hij een bedrag aan extra-compensatie dat ook maar bij benadering in de
buurt van een miljoen dollar zou komen, uitgesloten.
De heer Meuser beklaagde zich in de jaren 1958-1961 wel regelmatig bij de
Lockheeddirectie over de behandeling, die hij had ondervonden. Het is
echter niet waarschijnlijk dat de heer Gross zelf op dergelijke klachten zou
zijn ingegaan.
Na zijn verhoor door het Church Committee op 6 februari 1976 heeft de
heer Kotchian de heer Martin verzocht te willen nagaan hoe de betaling van
het miljoen dollar heeft plaatsgevonden. Hij is daarbij gestuit op enige
staten die het accountantskantoor Arthur Young Co. heeft opgemaakt van
de betalingen die door Lockheed zijn verricht.
Daaruit bleek van de volgende betalingen aan de heer Weisbrod;
S 300.000 in oktober 1960
$300 000 in februari 1961
$200.000 in maart 1962
115.000 in juli 1962
85.000 in oktober 1962.
De heer Martin is van mening dat het onwaarschijnlijk is dat de heer R. E.
Gross op de inschakeling van een tussenpersoon zou hebben
aangedrongen. Hij was er de man niet naar om zich om dergelijke
organisatorische details te bekommeren.
1.6. De verklaring van de heer E. L. Robbins
De heer Robbins verklaart dat de heer R. E. Gross hem, waarschijnlijk in de
zomer van 1960, heeft verteld dat hij Z.K.H. een F-104 had aangeboden. Dit
zou door Z.K.H. zijn geweigerd. Bij een andere gelegenheid, ook
waarschijnlijk in de zomer van 1960, deelde de heer R. E. Gross de heer
Robbins mede dat Z.K.H. zich tegenover hem had beklaagd over de omvang
van de discrete en charitatieve verplichtingen die op hem rustten. Z.K.H. zou
ermee geholpen zijn als hij voor die doeleinden privé-fondsen ter
beschikking had. De heer Robbins heeft begrepen dat de heer R. E. Gross op
deze wenk van Z.K.H. is ingegaan. Naar zijn herinnering was de heer Meuser
niet bij dit voorval betrokken. Van horen zeggen heeft hij later het een en
ander vernomen over het kanaal dat werd gebruikt voor het overbrengen
van de gelden.
De onder 1.2 vermelde Lockheedfunctionaris, die onbekend wenst te
blijven, heeft hem in verband met deze betaling, een stad in Zwitserland
genoemd en heeft doen doorschemeren dat de heer Meuser een gedeelte
van het geld had gekregen. Eerst in januari 1976 heeft hij vernomen dat het
om een schenking van een miljoen dollar ging. Z.K.H. die hij in die maand
ontmoette, heeft hij daarover in scherts aangesproken.
De verklaring voor de schenking van het miljoen dollar ligt naar het
oordeel van de heer Robbins in het extroverte karakter van de heer R. E.
Gross. Die placht door Z.K.H. te zeggen dat deze erg nuttig voor Lockheed
was. Wanneer Z.K.H. in de jaren 1958 en 1959 naar diens mening werd
gevraagd over de F-104, zei hij dat het het enige toestel was dat
beantwoordde aan de door de NATO gestelde eisen. De heer R. E. Gross
waardeerde dit bijzonder en als blijk daarvan heeft hij Z.K.H. een vliegtuig
aangeboden.
1.7. De verklaring van de heer E. F. Hauser
De heer Hauser, die ook door de Commissie is gehoord, heeft in een
besloten zitting van de SEC op 12 en 13 januari 1976 een uitvoerige
verklaring afgelegd. Hij zegt dat er twee geldstromen naar Z.K.H. gingen. Het
ene kanaal liep via de heer Meuser naar een Zwitserse en Franse
bankrekening. Het tweede kanaal zou op aanwijzingen van het
Lockheedkantoor in Koblenz via de heer Meuser direct naar Nederland
lopen. Daarbij waren de heren G. Aalbertsberg en H. J. Teengs Gerritsen als
tussenpersoon betrokken. De reden van betaling was te vinden in de
'Engeneering Change Proposals' (ECP's)5-voorstellen tot wijzigingen in de
technische en electronische uitrusting - voor de F-104, die, naar hij zegt,
uiterst voordelig voor Lockheed waren en dankzij de interventies van Z.K.H.
tegen het standpunt van de luchtmachtstaf in konden worden doorgedrukt.
De bedragen die met de betalingen langs dit kanaal waren gemoeid waren
zeer aanzienlijk.
1.8. De verklaring van de heer A. B. Vosseler
De heer Vosseler is in het najaar van 1959 van Burbank overgeplaatst naar
Parijs, waar hij hoofd werd van het Lockheedkantoor aldaar.
Kort voor zijn vertrek naar Europa heeft de heer Gross met hem gesproken
over de mogelijkheid aan Z.K.H. een JetStar cadeau te doen. De heer
Vosseler vond dit een goede gedachte, temeer omdat het tot zijn taak zou
behoren de toen juist ontwikkelde JetStar in Europa af te zetten. Het leek
hem een goede reclame, indien Z.K.H. in dat toestel zou gaan rondvliegen.
Hij begreep later dat dit voornemen niet kon worden verwezenlijkt, doch
heeft nimmer vernomen dat in plaats van een JetStar geld aan Z.K.H. zou
worden aangeboden.
De heer Vosseler was weinig tevreden over de manier waarop de heer
Meuser zijn taken uitvoerde. Hij heeft hem - toen ontslag van de heer
Meuser op bezwaren stuitte - langzamerhand op de achtergrond
gedrongen.
Het is naar zijn mening een absurde gedachte dat de heer Meuser een
miljoen dollar van Lockheed zou hebben gekregen.
1.9. Verklaringen van andere Lockheedfunctionarissen
Enige door de Commissie gehoorde Lockheedfunctionarissen, van wie
enkele onbekend wensen te blijven, hebben verklaringen afgelegd over een
drietal punten dat voor de reconstructie van wat er de periode van 1960 tot
en met 1962 is gebeurd, van belang was.
a. Over de verhouding tussen de heer Meuser en Lockheed is het
volgende verklaard.
Bij de directie van CALAC was men omstreeks begin 1958 weinig tevreden
over de manier waarop de heer Meuser zijn taak als «director sales» voor
Europa, het Midden-Oosten en Afrika uitoefende. De belangrijkste grieven
waren dat de heer Meuser onvoldoende contact hield met het hoofdkantoor
te Burbank, te individualistisch optrad en in technische kennis tekort schoot.
Om die redenen heeft men even zijn ontslag overwogen.
Bij nader inzien heeft men nochtans besloten hem in dienst te houden,
enerzijds in de hoop dat hij zich in de toekomst wat coöperatiever zou gaan
tonen, anderzijds omdat men meende dat hij door zijn vele contacten in
Europa voor Lockheed toch wel waardevol kon zijn. Alle hierbedoelde
personen zijn het erover eens dat de heer Meuser weliswaar nuttig voor
Lockheed was. doch functioneel en financieel werd overgewaardeerd.
De directie van CALAC heeft begin 1958 besloten de heer Meuser van zijn
functie als regionaal «director sales» te ontheffen en in zijn plaats de heer G.
Evans te benoemen, aan wie hij werd ondergeschikt gemaakt. In dezelfde
tijd werd besloten het beloningsstelsel voor de buitenlandse verkoopstaf
van Lockheed te herzien. Die beloning bestond tot dan toe uit een gering
vast salaris en een commissie over de geëffectueerde verkopen. In de loop
der jaren vijftig ontwikkelde Lockheed enige militaire vliegtuigtypen
waarvoor in het buitenland zeer veel belangstelling bestond. Het afsluiten
van de vaak omvangrijke contracten daarvoor vereiste veel technische
voorbereiding en informatie, die vanuit Burbank werd geleverd. Het gevolg
was dat de leden van de buitenlandse verkoopstaf soms zeer aanzienlijke
commissies ontvingen over transacties aan de totstandkoming waarvan zij
nauwelijks hadden bijgedragen. De toenemende disproportionaliteit tussen
inspanning en beloning van de buitenlandse verkoopstaf leidde tot
spanningen in de Lockheedorganisatie, waaraan slechts een eind kon
worden gemaakt door het stelsel van commissies geleidelijk af te breken en
daarvoor in de plaats het vaste salaris te verhogen. Niet geheel
onbegrijpelijk waren de leden van de buitenlandse verkoopstaf weinig
gelukkig met dit besluit. Zo stak ook de heer Meuser zijn teleurstelling
daarover niet onder stoelen of banken.
In de loop van 1958 ontwikkelde zich een hevige concurrentie tussen een
aantal vliegtuigindustrieën, waaronder Lockheed, om een omvangrijke
order van de Westduitse luchtmacht. Om de prijs van de door haar
aangeboden F-104 zoveel mogelijk te drukken, besloot Lockheed de reeds
verlaagde commissies voor militaire vliegtuigen te halveren, een beslissing
waarbij de heer Meuser zich met pijn en moeite heeft neergelegd. Dankzij,
vooral, de technische inspanning en hulp van Burbank kon in het voorjaar
van 1959 het contract voor de F-104 met het Westduitse ministerie van
Defensie worden afgesloten.
De werkzaamheden van de heer Meuser daarvoor hadden zich
voornamelijk beperkt tot het leggen van contacten voor het
Lockheedpersoneel uit Californië. Het is zeker niet zo dat hij bij de
totstandbrenging van het F-104-contract met de Bondsrepubliek een
belangrijke, laat staan beslissende rol heeft gespeeld. De commissies die hij
daarvoor heeft ontvangen, ongeveer 80.000, vormden naar de mening van
deze zegslieden een meer dan adequate beloning.
Etnd 1959 vond bij Lockheed een reorganisatie plaats. In het kader
daarvan werd het Europese Lockheedkantoor van Genève naar Parijs
overgeplaatst en van CALAC onder de moedermaatschappij CORLAC
gebracht. De heer Meuser was weinig gelukkig met die reorganisatie, die
voor hem. behalve een dreigende overplaatsing naar Parijs, tevens een
vervroegde intrekking van de nog geldende commissieregeling meebracht.