ülUülL Waar zouden we blijven zonder helpers? —Zeshonderd problemen n een jaar „Nog lig je er wel eens wakker van" Strandagent heeft tact nodig /KWAI -?AG 31 Ff JULI 1976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 iprekken op deze maandelijkse pagina werden ditmaal gevoerd lans Masselink, Dick Ringlever en Jan Sloothaak. De foto is van ;e Boyer. We komen er vrijwel dagelijks mee in aanraking, maar staan er nauwelijks bij stil. Een jagende ambulance in druk stadsverkeer, een oploop om een ge wonde bromfietser, een autowrak aan de wegkant zijn vertrouwde beelden, die niet meer vermogen te schokken. Pas als we er zelf bij betrokken raken of de televisie een treinramp in de huiska mer brengt, worden we er weer bij be paald; niet alleen bij de slachtoffers, ook bij de hulpverlening, de mensen met de helpende handen, die veelal alleen bij rampen en ongelukken van achter de schermen vandaan komen. Zónder hen zou het aantal doden vele malen hoger zijn, zouden er meer men sen verdrinken dan de 50 van nu, zou het verkeer meer levens eisen dan de 2300 van vorig jaar, zou een aanzienlijk deel van de 400.000 jaarlijks strandende automobilisten nooit zo vlot weer op weg geholpen worden en zouden de 86 zeelieden, die vorig jaar werden gered, veel minder kans op overleving hebben gehad (het zijn maar een paar cijfers). Daarom vandaag speciale aandacht voor enkele van die hulpverleners. Hoe ervaren zij het dagelijks contact met menselijk leed en wat beweegt hen, dag in dag uit klaar te blijven staan voor mensen in nood? t kont; Je moet zorgen dat de eigende druppel niet eer de emmer laat over- >pen. Je moet die em- ïet een beetje uitho- m." Aan het woord is ïevrouw dr S. Croes- oth, psychiater bij het risisinterventiecentrum >r Schroeder van der bik in Den Haag. Dit crisiscentrum heeft acht amers met sanitair zoals ouches en twee isoleercel- m, die onder constante be- 'aking staan van een televi- ecamera. De mensen in acu- e nood die hier komen zijn rijwel allemaal verwezen oor de GGD en blijven hier ïaximaal acht dagen. Drie- wart gaat nadien naar huis, én kwart gaat naar een psy- hiatrisch ziekenhuis of een erstellingsoord of een ande- e instantie. Dit werk vergt veel van je. Je noet er in groeien. Of je napt af, of je groeit er door- ïeen. Je hebt zeshonderd op- lamen in een jaar, dus er zijn >ok zeshonderd problemen. )e grote voldoening die ik ïeb in dit werk maakt 'aarschijnlijk dat ik het vol- ioud. Het is nooit saai. Ik ïeb er plezier in. [ensen die hier komen, moe- in praten. Vaak halen we iele gezinnen en andere iulpverleners erbij om het probleem boven tafel te krij gen. De crisis is meestal een irisis tussen mensen. Als wij tiet gevoel hebben: die men sen hebben veel therapie no dig, dan proberen we er niet te diep op in te gaan, maar alleen het probleem bloot te leggen en vragen we of ze er iets aan willen doen. Zo ja, adan wijzen we op de moge lijkheden in Den Haag en proberen we zo snel mogelijk een verwijzing te krijgen naar een instantie. rsfoor Drempel Wat wij goed in de vingers hebben is de sociale kaart van Den Haag. Wat is er aan hulpverleners, hoeveel en wie doet wat? De mensen die hier komen laten we eerst uitpra ten en uithuilen. Dan zorgen we ervoor dat ze eerst eens goed slapen. De volgende dag kan je dan vaak al veel beter praten. In sommige gevallen is het nodig, dat de proble men meteen naar boven ko men, anders zijn ze na de slaap verdrongen. Daarom zijn de eerste vierentwintig uur erg belangrijk. Bij het Haagse crisiscentrum bestaat een grotere drempel dan in Amsterdam en Utrecht, maar een minder grote dan in Groningen. Hier moeten we altijd de toestem ming van de GGD hebben. Het gebeurt echter wel eens dat mensen in paniek opbel len of langs komen en dat wij toestemming vragen. Er zijn ook mensen tegen wie we zeg gen: Ga eerst maar eens naar de GGD. De opvang zonder opname die „doet" de GGD. Het soepele samenspel met de GGD is heel belangrijk. Wat de GGD wegstuurt weet ik niet. Onlangs hadden we hier iemand die voor de achtste keer wilde komen. Toen hebben we gezegd: Dat moet u maar aan de GGD vragen. Deze man ls ook niet opgenomen. Als een hulpvra ger de hulpverlener machte loos maakt dan eh sta je eigenlijk voor het blok. Dan zeggen we: we kunnen onze energie beter geven aan men sen aan wie we wel wat kun nen doen. Weinig mensen lopen hier weg hoewel de deur naar bui ten open staat. Voor de men sen die echt gevaarlijk zijn voor zich zelf of voor anderen vragen wij een inbewarings telling. Ik zou me kunnen voorstellen, dat iemand zegt: ik wil niet meer leven. Die komt echter niet bij ons. Die pleegt zelfmoord, zonder dat hij enige hulpverlener erbij roept. Dat zijn de geslaagde zelfmoorden die u niet ziet, die ik niet zie en die de politie niet ziet. Die zijn dood. De meeste zelfmoordpogin gen zijn eigenlijk kreten om hulp. Als je het zo verstaat en er zo op ingaat, is er in een week tijds een heleboel te doen. Over het algemeen vind ik het feit dat iemand zich van het leven wil beroven een „zieke" daad. Die persoon hoort niet bij het leven. We gaan vanzelf wel dood. In fei te bedoelen ze: het is me alle maal te verdrietig. Als je daar dan als hulpverlener een stukje van dat verdriet uit kan krijgen, komt er meestal een stukje levensvreugde voor in de plaats. Moord en zelfmoord (dus niet de pogingen) liggen niet zo ver van elkaar af. Als je ont zettend boos bent op iemand, kan je die ander vermoorden, maar je kan ook een eind aan je eigen leven maken. Ik heb toch de neiging om zelfmoor den te voorkomen, omdat ze jarenlange ellende betekenen voor een aantal mensen die zich altijd schuldig blijven voelen. Nee, zelfmoorden zijn stenen in het water waarvan je de rimpels nog heel lang ziet. Als. Ik vind het heel moeilijk wanneer een behandeling niet lukt. Het is me gelukkig heel weinig overkomen. Je hebt dan het gevoel van: ik had het anders moeten doen. Had ik maar en dat soort dingen. Ik heb niet het gevoel dat ik ooit een ernstige fout heb gemaakt. Het is ook niet zo dat ik denk bij elke pa tiënt: als hij maar niet Dan zou je geen leven hebben." Statistisch is het nuch ter te vatten in een handvol tabellen: gemid deld moeten in een stad als Leiden de ambulan ces van de GGD vijf zes maal per dag uitruk ken voor ongelukken op straat. Want in die stad als Leiden zullen dit jaar voorspelbaar zo'n twee duizend mensen niet zo thuiskomen als ze van huis waren gegaan, óls ze al thuiskomen. Frans Juffermans (42), een van de vier verplegers die er de vier GGD-ambulances be mannen, praat daar schijn baar zonder emoties over, wijst erop dat het aantal on gelukken elk jaar opnieuw toeneemt, dat het er nu al bijna driemaal zoveel zijn als in 1948 en dat het er volgend „Als je een seizoen achter de rug hebt en er is niemand verdronken, dan geeft dat een enorm be vredigend gevoel. Ik heb dit werk nu bijna twintig jaar gedaan en het is me één keer gebeurd dat er iemand is verdronken. Opeens hoor je dan dat dat is gebeurd. Ik vond het verschrikkelijk, maar het is gelukkig bij die éne keer gebleven. Opperwachtmeester M. A. van der Graaff (49), tevens waarnemend groepscom mandant van de bereden po litie in Hoogeveen, is ook dit jaar aan te treffen als „stran dagent", die hoog vanaf zijn paard waarschuwingen zal uitdelen aan al te onvoorzich tige badgasten. Eigenwijs Zijn contact met de mensen bestaat niet alleen daarin. Strandagenten zijn ook graag gefotografeerde objec- gen. „Legio badgasten doen dat en je krijgt ook wel gauw eens een foto toegestuurd," zegt de heer Van der Graaff. Op een gegeven moment ont staat er met sommige bad gasten ook wel een wat ver trouwdere relatie, vooral met de vaste bezoekers die de strandagent van vorige sei zoenen herkennen. Het gros van de mensen ziet de strand agent echter als een ontzag inboezemende figuur, die op zijn paard boven het strand uit torent. Opperwachtmeester Van der Graaff verschijnt dit jaar re gelmatig op het strand van Terschelling, gewapend met reddingsklos, strandhoorn, walkie talkie en overredings kracht. Op dat laatste komt het aan. „De mensen reage ren vaak laconiek. Ze zeggen: er gebeurt toch niets. Dan komt het erop aan dat je ze overtuigt dat het toch wel gevaarlijjc is wat ze doen en daarvoor heb je vaak veel tact nodig. De mensen zijn zo eigenwijs soms," zegt de heer Van der Graaff. „Erzijn er bij die denken dat ze wel even naar Engeland kunnen zwemmen. Maar in zee kun je niet zwemmen alsof je in een meer qf zwembad ligt, je kunt er alleen baden. En zelfs dat is niet zonder gevaar. Het komt voor dat iemand die tot zijn middel in het water staat door „zwaar" water (met veel zand erin) onderuit wordt ge haald en geen kans ziet weer boven te komen." Het komt zegt de heer Van der Graaf ook veel voor dat de mensen bij laag water de zee in gaan naar een ver derop gelegen zandbank. Ze beseffen niet dat er tussen die bank en het strand een diep zwin ontstaat als het wa ter weer stijgt. Je staat soms ook versteld van de roeke loosheid van ouders, die klei ne kinderen vaak helemaal alleen laten baden. Het kind krijgt dan de waarschuwing van de ouders mee om „er niet te ver in te gaan". Juist een klein kind is echter niet opgewassen tegen de kracht van de zee, en één van de vele honderden waarschuwingen die strandagenten weggeven betreffen dit soort roekeloos heid. Paarden De benaming „strandagent" is overigens fout: bij de bere den politie kent men als laagste rang die van wachtmeester. De bereden politie wordt overal ingezet waar niet gemakkelijk auto's kunnen komen. Het meren deel van dit onderdeel van de rijkspolitie is afkomstig van het platteland, mensen die vanouds vertrouwd zijn met dieren. Zo ook de heer Van der Graaff, die eerst zijn ge wone politieopleiding kreeg, later bij de Koninklijke ma rechaussee kwam en vervol gens „gek óp paarden" als hij was bij de bereden poli tie Dat was in 1958. In het begin van de jaren zeventig ging hij naar Hoogeveen. van waaruit jaarlijks vier één man (ploegen van twee bij twee) naar Terschelling gaan voor de strandbewaking ge durende de maanden juli en augustus. Dat gebeurt dan in samenwerking met de strandwachten. Het voordeel van de politie man te paard is dat deze van af zijn hoge zitplaats de kri oelende massa's badgasten veel beter kan overzien. De strandagent onderhoudt dan ook een nauw contact met de strandwachten, en deze krij gen een seintje als het bij voorbeeld nodig kan zijn met een bootje de zee in te gaan om een wegdrijvende „zwem mer" terug te halen. Dat wegdrijven overkomt niet al leen de zwemmers en baders, maar wat dit betreft zijn vooral ook rubberbootjes en luchtbedden ondingen, vindt opperwachtmeester Van der Graaff. jaar wel wéér meer zullen zijn. Maar als je nou verpleger bent zfe je die ontwikke ling dan alleen in cijfers? En: wat beweegt je om dagelijks geconfronteerd te willen wor den met verdriet en ellende en daarbij ook nog eens 24- uurs-diensten te draaien en per week zo'n 66 uur te maken? Frans vindt dat moeilijk te verwoorden. „Moetik nu zeg gen dat ik mensen wil hel pen? Klinkt dat niet een beetje érg opgeblazen?" „Laten we zeggen, dat lk vroeger veel aan EHBO heb gedaan en eigenlijk als van zelf in dit werk ben gerold, het nu twaalf jaar doe en niet meer terug zou willen. En wat de indrukken betreft, die die ongelukken bij jezelf achter laten: nee, natuurlijk zijn het geen cijfers of gevallen. In het begin heb ik het er nogal moeilijk mee gehad. Toen lag je wel eens een hele nacht wakker als je een ernstig on geluk had meegemaakt. Dat komt nu zelden meer voor. Noem het gewenning. Maar toch: als ik twee dagen achte reen een ravage op de rijksweg ontmoet met totaal verfrommelde auto's, doden en verminkten, dan heb ik het wéér; dan maakt je hart echt wel een huppeltje meer. Datzelfde heb ik ook altijd als er kinderen bij zijn be trokken. Dat is afschuwelijk. Hoe dat komt, weet ik niet. Misschien denk je automa tisch: het had ook mijn kind kunnen zijn." Altijd waakzaam Een etmaal op, een etmaal af, 66 diensturen ln de week. we liswaar met mogelijkheden voor een tuk, maar toch al tijd verplicht waakzaam en bij het eerste alarm geacht meteen uit het GGD-bed te springen: is dat geen al te zware opgave? Frans zegt dat te willen rela tiveren: „Je bent natuurlijk nooit een heel etmaal achter een in touw. Het grootste deel van de tijd zit Je op het bureau. Wél altijd waak zaam. natuurlijk, maar je weet niet anders. Binnen een minuut na de melding zit Je in de ambulance, 's nachts mag dat een minuutje langer duren, maar nooit meer. Je bed uit, de witte jas aan en weg. 't Is een automatisme. Snel wakker zijn en vooral dón wakker blijven kan voor veel slachtoffers een zaak van leven of dood zijn. Ook: het snel stellen van de diagnose. „Dat laatste," zegt Frans, „is behalve opleiding vooral ook een kwestie van feeling en ervaring. Meestal herken Je de symptomen, al worden die wel eens ver sluierd door de aanblik die het slachtoffer kort na het ongeluk biedt. De chirurg in het ziekenhuis krijgt de pa tiënten meestal nooit zo te zien zoals wij ze vinden." Valhelm Na de diagnose begint het eigenlijke werk. Soms ls dat inschakeling van apparatuur voor zuurstoftoevoer, of het afzuigpompje, soms ook moet mond-op-mond- beademing worden toegepast of hartmassage uitgevoerd. Dat hangt helemaal af van de aard van de verwondingen. Over die verwondingen: „Na de invoering van de valhelm hebben we een duidelijke vermindering van het aantal ernstige hoofdletsels geregi streerd. Ook de veilig heidsgordel blijkt het letsel te beperken. Bij de GGD zijn we blij met dat soort maatre gelen." Daarna vaak in ijltempo naar het ziekenhuis. In Leiden wordt dat (nog) gedaan door brandweerchauffeurs. Frans Juffermans: „Prima kerels, mensen ook met technische kennis. Zij zijn het, die ook aan de details denken en als er iemand in zijn auto bekneld zit, bijvoor beeld direct de accu ontkop pelen. Ik heb eens een geval meegemaakt waarin dat niet gebeurde. Het slachtoffer was er nog maar net uit of de auto vloog spontaan in brand. Je weet niet wat je ziet, zo gauw als zo'n auto verandert in een schroot hoop." Tweeduizend meldingen dit jaar. Zit daar veel loos alarm bij? „Dat valt mee," zegt Frans, „gemiddeld maarzon honderd gevallen. Ernstiger is het vals alarm. Dat komt meer voor. Wat mij betreft kunnen die mensen niet zwaar genoeg bestraft wor den. Tenslotte brengen ze le vens in gevaar."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 13