Eén echtpaar, twee denkers over onderwijs 99 99 I 'Vernieuwing niet te regelen met commissie of wet' 'Zonder ideaal en zonder mensbeeld geen nieuwe school' De lasers en het lichte uranium H. Freudenthal: S. Freudenthal-Lutter: IDAG 10 JULI 1976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 9 mensen die, elk op eigen ze, veel betekend hebben (en steeds betekenen) voor het ierwijs in Nederland zijn prof. dr. ns Freudenthal en zijn vrouw us Freudenthal-Lutter. Hoewel beiden doorgaan met hun werk, het komend afscheid van de (entigjarige Freudenthal als Dgleraar in de wiskunde te echt een goede aanleiding tot n gesprek met dit echtpaar, iarin twee heel verschillende lij- n in het denken over de vernieu- ig van onderwijs en opvoeding elkaar komen. Freudenthal voor- vanuit zijn vak, de wiskunde, iar daarbij altijd op zoek naar 'daagse voorbeelden waaruit het d spelenderwijs wiskunde zou inert leren. Zijn vrouw, schrijfster n het boek „Naar de school van irgen", vooral vanuit het kind. ns Freudenthal, geboren in het Oost-Duitse) Luckenwalde, stu- erde in Berlijn (onder anderen bij istein), promoveerde in 1930 en iam in datzelfde jaar naar Neder- id als assistent van de beroemde ogleraar LE. J. Brouwer. Later hreef hij daarover: „Wat een door Piet Hagen vreemde wereld, dit Holland, waar niemand iets scheen te weten van de grootsheid van de grootste wis kundige, die Nederland sinds Christiaan Huygens heeft bezeten". Ondanks zijn Duitse accent en zijn sterke internationale belangstelling, is Freudenthal zozeer Nederlander geworden dat hij uit onze universi taire wereld niet meer is weg te denken. Na een docentschap in Amsterdam en na een (als zoon van joodse ouders) moeilijke perio de in oorlogstijd werd hij in 1946 hoogleraar aan de rijksuniversiteit te Utrecht. Hij gaf de stoot tot de oprichting van het Instituut voor de ontwikkeling van het wiskunde-onderwijs, het eerste leerplan-instituut in ons land. Onder zijn leiding heeft dit instituut veel gedaan voor het vak (rekenen en wiskunde in kleuter-, lager- en voortgezet-onderwijs. Freudenthal heeft zelf geschreven over wiskunde („Twee minuten wiskunde achter elkaar is wellicht het maximum wat ik kan preste ren") en over het onderwijs in dit vak (zo vaak misbruikt als „middel om kinderen van hun eigen minder waardigheid te overtuigen"). Het beeld is echter niet volledig zonder een proefje van zijn tussen 1946 en 1969 in De Groene Amsterdammer gepubliceerde artikelen over uiteenlopende onderwerpen als het draaien van de aarde om de zon (antwoord op vragen van een Kaapstads meisje), de studiever korting (veel studies kunnen in twee, drie jaar, aldus Freudenthal) of over kamperen in Amerika. Zeker mag men zichzelf niet het genoe gen onthouden van de lezing van zijn voor het blad Pedomorfose ge schreven „Wandelingen met Basti aan" („Wat zeg je, opa?). Via Bastiaan zijn we bij mevrouw drs. S.J.C.Freudenthal-Lutter, re dactrice van „Pedomorfose", het tijdschrift van de stichting Jenaplan, en grootmoeder van Bastiaan. Het onderwijs en de opvoeding van de generatie van Bastiaan houdt haar nog dagelijk bezig via de Stichting Jenaplan, waarvan het secretariaat is gevestigd op Franz Schubert- straat 44 te Utrecht, het adres van de Freudenthals. Mevrouw Freudenthal studeerde Duits, psychologie en oud-Noors, schreef een half proefschrift over de relatie tussen de Duitse en de Nederlandse mystici, verzorgde vier kinderen en stortte zich „als gefrustreerde moeder" al vroeg in de beweging voor vernieuwing van het onderwijs, die rondom mensen als Kees Boeke was ontstaan. Ze voerde het secretariaat van de door Boeke opgerichte Werkge meenschap voor Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs (WVO). Via deze werkgemeenschap wekte ze in ons land belangstelling voor het Jenaplan, een soort bouwmodel voor vernieuwing dat sinds 1924 werd ontwikkeld door Peter Peter sen. Daaruit kwam de stichting Je naplan voort, nu het ideeëncentrum van ongeveer honderdvijftig scho len die elk op eigen wijze het Jena plan invullen. Haar aan Cor Bruijn (van de huma nitaire school in Laren) opgedragen boek „Naar de school van morgen" geeft een uitvoerig overzicht van het streven naar vernieuwing in de laatste twee eeuwen. Met een ci taat van Von Rochow uit het jaar 1801 verdedigt zij de stelling, dat vernieuwing van het onderwijs radi caal en fundamenteel moet zijn, of anders beter achterwege kan blij ven. Volgens mevrouw Freudenthal biedt het Jenaplan daarvoor het beste uitgangspunt. Als ik 's avonds om negen uur aanbel, heeft mevrouw Freudenthal al een drukke dag achter de rug. 's 's Morgens is ze (met een klein kind) op bezoek geweest in de Werkplaats in Biithoven (de school van Boeke). In het begin van de avond heeft ze in Amersfoort een vergadering gehad over Jena planscholen. k Het belang I ^^B rijkste van de I ^^B vernieuwing op scholen is niet dat er een [ieuwe methode of een nieuw rplan komt, maar dat de lerkrachten weer vertrou- n krijgen in zichzelf, zodat je zelf aan het werk durven jan. Daarom maken wij op i leerplan-instituut geen algeronde leerstof die je kunt afdraaien, maar geven we een oort model van hoe het kan. i kan de onderwijzer zelf jaan invullen. Op de scholen raar wij onze leerplannen (ebben uitgeprobeerd, is dat eeds het meest verrassend, beveel creativiteit er slui ert in de leerkrachten, van jongste tot de oudste. kt veranderen van een hou- ing kost tijd. Met mooie leeën alleen verander je het nderwijs niet. Sommige din- ^wzijn honderd jaar geleden alteter gezegd dan wij het kunnen nazeggen. Maar om defiouding van onderwijsge venden te veranderen is meer iiodig. Daar gaan soms gene- aties overheen. )m die reden heb ik ook wei- ig vertrouwen in nieuwe 'etten. Soms kan een wet vel eens wat versnellen, oms is een wet nodig om de gewijzigde praktijk te liseren. Maar over het al- een is wetgeving niet de lier om iets wezenlijk te mderen. De wet op het nschappelijk onderwijs 1960 was eigenlijk al verouderd, toen hij ingevoerd. Toen de gro- toestroom van studenten was de universiteit nauwelijks tegen opge- Zelf was ik altijd voorstander van een soort Amerikaans systeem. Een ruim aanbod van korte, algemene oplei dingen, en daarnaast een be perkt aantal wetenschappe lijke opleidingen, die ook niet al te lang hoeven te duren, omdat zo'n doctoraal studie toch niet meer is dan een eerste vingeroefening. Toen indertijd het baccalaureaat wettelijk mogelijk werd ge maakt, waarschuwde ik dat je met wetswijziging alleen zo'n opleiding niet van de grond kreeg. Je zou op tien plaatsen tegelijk met zulke korte universitaire opleidin gen moeten beginnen. Met één enkele poging als in En schede kon het niet lukken. Ook de mammoetwet was voor mij een bewijs van de onmacht van de wetgever. Ei genlijk is het een heel conser vatieve wet geweest. Op een moment dat half Europa be zig was met of dacht over een soort middenschool, werd hier de indeling van het voortgezet onderwijs in ik weet niet hoeveel aparte schooltypen gehandhaafd. Ik heb zelf al in 1946 voor een tweejarige brugperiode ge pleit. Ik had dat niet meer geweten, als mijn vrouw dat stukje laatst niet weer tegen gekomen was. Hetzelfde dreigt nu met de middenschool te gebeuren. Experimenten ja, maar dan moet je het ook echt menen. Om met kinderen van uiteen lopende begaafdheden in één klas samen wiskunde te doen, moet je aan een gloed nieuw schoolwerkplan den ken. Het is geen kunst om kinderen bij elkaar in één klas te zetten, maar daarmee heb je nog geen mid denschool. Daarvan kun je pas spreken als ze met het materiaal dat je geeft echt samen kunnen werken. Ik kom nog altijd graag op scholen en dan observeer ik wat daar gebeurt. Twee jaar lang ging ik geregeld naar een basisschool. Het laatste jaar kwam ik op een lagere huishoud- en nijver heidsschool. Waarom gaan die meisjes daarnaar toe? Om hun leerplicht uit te zit ten? En hoe komen ze daar? Omdat het hun aan intelli gentie ontbreekt? Kom nou, ik heb daar heel andere erva ringen opgedaan. Ze kwamen er omdat ze in de derde of vierde klas van de lagere school voor rekenen hebben afgehaakt. En waarom ge beurde dat? Ik denk omdat het onderwijs dat ze kregen niet deugde. Waarom snap pen kinderen geen breuken? Omdat de didactiek geen re kening houdt met de manier waarop een kind breuken leert. Het leerplan-instituut voor wiskunde is naar verhouding vrij vroeg begonnen. We heb ben een heel stuk werk ge daan, waarvan straks ook an dere vakken kunnen profite ren. Ik denk dat het niet toe vallig is dat wiskunde in de leerplanontwikkeling voorop loopt. Het is het oudste vak dat we kennen. In ieder geval bewijst ons werk dat onder wijsvernieuwing niet iets is wat je met een extra commis sie of een nieuwe wet regelt. We hebben jaren gewerkt aan het uitdenken en uitproberen van leerplannen, het trainen van leerkrachten, nu zijn we bezig met het voorbereiden van begeleidingsdiensten, dat kost allemaal tijd. Ik deel veel van de idealen van de vernieuwingsbewe ging. Maar ik sta er tegelij kertijd ook wat sceptisch te genover. Ik denk dat het te maken heeft met mijn eigen verleden. Ik ben opgegroeid in het Duitsland van de jaren twintig. De tijd van de „Wan- dervögel". Dat soort bewe gingen sprak mij ideëel erg aan, al heb ik me organisato risch wel op een afstand ge houden. Als ik geen Jood was geweest, zou ik misschien ten prooi zijn gevallen aan die golf van romantiek die later is uitgemond in het natio- naal-socialisme. Voor zulke romantische idealen pas ik nu erg op. Ik weet dat ik er ontvankelijk voor ben. Juist daarom ben ik nuch ter. Ik kijk naar de feiten. de g. De na te eren. Igens met arkrij- -20 te straat De eerste we- ^^B reldoorlog ^^B heeft in Duits- land een enor- me schok te- g gebracht. Het raden- immunisme was een reactie de ineenstorting van het litse keizerrijk. Er heerste :n gevoel dat de maatschap- Ij radicaal moest verande- :n en in die beweging kwam ik de gedachte op aan de leuwe school. De vernieu- ig van het onderwijs is al- id sterk gekoppeld geweest de maatschappelijke itwikkeling. Peter Peter- n, die in 1923 vanuit de iniversiteit van Jena het Je- iaplan ging ontwikkelen, fas vlak na de oorlog leraar an een eerbiedwaardig gym- lasium in Hamburg. Een oort kritische leraar. Toen tij het gymnasium verliet om >p een veel minder voorname chool aan de vernieuwing te verken, verklaarden zijn col- ega's hem voor gek. n de geschiedenis van de on- lerwijsvernieuwing zie je teeds weer dat geloof in een lieuwe maatschappij. Het rijn steeds weer groepen die tegrepen zijn door het ideaal 'an een andere wereld en die dat vertaald hebben in een »ieuwe school. Je kunt zeg- :en dat dit naief is. Maar onder ideaal, zonder een nensbeeld is vernieuwing van onderwijs en opvoeding •nmogelijk. Daarom ben ik onslotte ook bij het Jena- >lan uitgekomen, omdat lierin mijn visie op mens en maatschappij het beste tot rijn recht komt. Sr zijn natuurlijk veel ver- ïieuwingsbewegingen ge weest waarin heel veel goeds rit. Montessori. de Vrije School. Decroly, Freinet, het zijn allemaal pogingen om de nieuwe school gestalte te ge ven. Het is een kwestie van persoonlijke keus. Ik onder schrijf van harte het pakket van eisen dat in de jaren twintig ten aanzien van de vernieuwing van opvoeding en onderwijs werd geformu leerd. Internationaal. Ik vind het bij geen van deze stro mingen helemaal terug. Wel in het Jenaplan. De Jenaplanschool is voor mij de school waarin zowel het individuele kind als het groepsleven aan bod komen. Door het werken in groepen met verschillende leeftijden en door de opbouw van het programma uit de vier basi sactiviteiten van gesprek, werk, spel en viering biedt het Jenaplan eigenlijk alles wat nodig is voor een wezen lijke vernieuwing. Mensen van verschillende le vensbeschouwelijke richtin gen kunnen zich daarin vin den. Ik denk dat het niet toe vallig is dat met name in het rooms-katholiek en in het protestants-christelijk on derwijs veel sympathisanten van het Jenaplan zitten. Zelf heb ik in mijn boek „Naar de school van morgen" ook dui delijk verbanden gelegd met het joodse geloof. Vooral de manier waarop Martin Buber de gedachte van de ontmoe ting heeft uitgewerkt sluit nauw aan bij het sociale ele ment in de Jenaplanschool. Peter Petersen, de geestelij ke vader van de Jena planschool studeerde o.a. theologie, doceerde He breeuws en had de Talmoed gelezen." Zelf had ik vlak na de Twee de Wereldoorlog ook sterk het besef dat alles anders moest. Ik herinner me nog goed de conferentie op Rhe- deroord, waar Kees Boeke het initiatief nam tot oprich ting van. de vernieuwings- raad. De deelnemers waren op fietsen zonder banden naar het Rhederoord geko men. Het was augustus 1945, tijdens de conferentie hoor den we het nieuws van de atoombommen op Japan. Dat gaf je het idee van nu of nooit. In dat denken over een nieuwe maatschappij paste de nieuwe school. Later is de Werkge meenschap voor vernieuwing van onderwijs en opvoeding een andere koers gaan varen en heb ik bedankt. De men sen van vroeger zie ik zelden Bij een begrafenis of crema tie kom je nog wel eens ie mand tegen. Veel tijd om bij het verleden stil te staan is er trouwens niet. De stichting Jenaplan brengt veel werk mee, vooral door het toene mend internationale contact met „open" scholen elders in de wereld, en eveneens door dat we nu betrokken zijn bij het experiment met de nieu we basisschool. Het wetsontwerp op het basi sonderwijs dat nu bekend is bevat veel goeds, en we heb ben ons ook bereid verklaard mee te goen aan de experi menten. Er zal geprobeerd worden in de komende twee jaar een beschrijving te ma ken van de werkwijze ook van de Jenaplanscholen. Die ervaring kan dan gebruikt worden bij het vernieuwen van de basisschool. Maar hoe mooi de plannen van minister Van Kemenade ook zijn, hij kan niet garan deren dat zijn idealen in 1985 in vervulling zullen zijn ge gaan. Juist de noodzaak van een pedagogische vernieu wing maakt het zo moeilijk zonder meer je vertrouwen te stellen in zo'n nieuwe wet. Voor de politiek is de pedago gische vernieuwing niet inte ressant. Kleinere klassen, dat kun je verkopen. Maar ook kleinere klassen kunnen een fundamentele vernieuwing niet garanderen. De nu voor gestelde samenvoeging van kleuter- en lagere school kan dat evenmin. Als zoiets peda gogisch niet goed doordacht is, kan het zelfs averechts werken. Welke zekerheid heb je dat de goede ideeën uit de kleuterschool zullen door dringen in 't lager onderwijs? Ik wil dus wel meedoen met de experimen ten, maar niet ten koste van alles. Het internationale congres van laser-deskundigen dat zich vorige maand in Amsterdam afspeelde, verdient meer aandacht dan het toen gekregen heeft. We eindig den een inleidend stukje toen met de open vraag of de "ultracentrifugeclub" zich al op zijn opheffing zou kun nen bezinnen. Bij een terugblik op het congres over heerst de indruk dat de industrie die in Almelo wordt opgebouwd, nog wel tijd van leven heeft. Maar het zal zeker geen onbeperkte tijd zijn. (Even repeteren waar het over gaat: Uranium, de brandstof voor kerncentrales, bestaat van nature voor 0,7 procent uit het direct bruikbare, lichte U- 235. De rest is U-238, dat min der doet. Voor de meeste kerncentrales moet het per centage U-235 worden ver hoogd tot twee vier procent voordat de zaak goed kan wer ken. Die uranium-„verrijking" is een miljardenindustrie. Ne derland heeft, samen met West-Duitsland en Engeland het ultracentrifugeproces ont wikkeld, waarmee het goedko per zou kunnen dan met de oude diffusie-techniek. De la ser-mensen denken dat zij het op den duur nog goedkoper kunnen.) De verwachtingen van de la ser-mensen zijn zo hoog ge spannen dat er op nogal wat plaatsen koortsachtig aan de ze techniek wordt gewerkt. Op heel wat meer plaatsen wordt met argusogen gekeken naar wat daar uit komt. Een frustre rende bezigheid overigens, want de belangrijste aanwij zing dat er boeiende dingen op het vuur staan, is de zorgvul digheid waarmee de deksels op de potten worden gehouden. Niemand laat het achterste van zijn tong zien. Charme Het idee heeft in ieder geval de charme van de eenvoud. Elke stof heeft de eigenschap dat licht van een aantal zeer be paalde kleuren erdoor wordt geabsorbeerd: opgenomen en omgezet in een andere vorm van energie. Daardoor veran dert er iets. De atomen die samen een molecuul vormen, gaan op een woestere manier trillen, electronen gaan on waarschijnlijker banen om een atoomkern beschrijven, of wat dan oofc. Het idee is, dat die zeer bepaalde kleuren in het geval van 235-U net iets ver schillen van die waarbij 238-U wordt aangesproken. En dat een laser het instrument bij uitstek is om licht van één bepaalde kleur te maken. Dus kun je, in een mengsel van beide, met 235-U dingen doen waar 238-U tamelijk koud on der blijft, en dat levert in prin cipe een handvat om ze uit elkaar te plukken. En omdat het handvat zo selectief is, kan het erg zuinig werken. Om een idee van de verhoudingen te geven, kunnen we een ruwe vergelijking maken van de energiebehoefte voor de ver schillende verrijkingspro cessen. Stroom Het oude diffusieproces is een beruchte slokop. Frankrijk bouwt een nieuwe fabriek vol gens dit schema. De elektrici teit om die te laten draaien, moet komen uit de volle pro- duktie van bijna drie van de vier middelgrote kerncentrales die er in de buurt worden neer gezet. De ultracentrifuge is volgens de berichten ongeveer tien keer zo zuinig met energie. (Vandaar dat er in Almelo nog geen extra centrales verrijzen). Voor de laser-verrijking zijn er nog geen praktische cijfers, maar er valt wel een boeiend sommetje te maken. Een laser lichtbundel met een vermogen van één watt is aan de beschei den kant. De orde van grootte is te vergelijken met wat er uit een koplamp van een auto komt. Weliswaar wordt daar een elektrisch vermogen van 45 watt in gestopt, maar verre weg het meeste daarvan wordt niet in licht maar in warmte omgezet. Dat licht is dan nog van alle kleuren van de regen boog door elkaar, terwijl onze laser nu juist alle energie stopt in die éne kleur die wij eruit willen krijgen. Als dat licht ook volledig ge bruikt zou worden om in een uraniummengsel het 235-U op te porren, zou onze één-watts laser per jaar een ton van dat spul kunnen afscheiden. Het veronderstelde rendement van 100 procent is te mooi om ooit waar te worden, maar het som metje toont wel aan wat er met zachte krachten te bereiken valt wanneer ze slim worden toegepast. Het wordt intussen tijd om even terug te gaan naar de werkelijkheid van het congres. Naar bijvoorbeeld de heer D. Grischkowsky en zijn we tenschappelijke vrienden in Yorktown Heights, New York. Zij werkten daar in het Watson Research Center van IBM (van huis uit in computers, maar best geïnteresseerd in minder verwante stukken natuurkun de als die leuk lijken). Grischkowsky heeft een nauw keurig regelbare 5-Watts laser ontwikkeld voor het kleurge- bied rond een golflengte van 0,016 millimeter. Een verre uit hoek van het infra-rood waar tot dusverre weinig belangstel ling voor was. Maar wel een gebied waarin de veel gebruik te uraniumverbinding UF6 prettige absorpties vertoont. Dat zegt hij er dan ook eerlijk bij. Rauw Maar om een getemde lichtbundel in dat exotische kleurgebied te krijgen, moet Grischkowsky aan het begin van zijn ingewikkelde appa raat wel 400.000 Watt aan rau we energie er in pompen. En dus onderweg ongeveer 399.995 Watt als afvalwarmte afvoe ren. Nu is het scheppen van orde altijd duur, maar dit is zelfs voor een laser een vrij treurig rendement. Er is nog een eind weegs te gaan voordat de laser-mensen zaken kunnen doen op het ter rein dat de ultracentrifugeclub juist begint te betreden. Daar om kan de club de vorderingen van de jonge concurrentie ook betrekkelijk filosofisch gade slaan. Vanaf de eerste demon stratie dat je met een centrifu ge iets kon verrijken, tot het moment dat er een forse en betrouwbare fabriek kon wor den neergezet, verliepen een jaar of twintig. Als de laser techniek zich volgens een ver gelijkbaar tijdschema ontwik kelt, is er weinig schokkends aan de hand. Het handige van centrifuges is bovendien dat je ze ongeveer bij kunt bouwen naar mate je orders voor verrijkt uranium binnenkrijgt, zodat je je com mercieel nooit een erg onver wachte buil kunt vallen. Wat dat betreft heeft de diffusie club het moeilijker, want die kan om technische redenen al leen met heel grote happen produktiecapaciteit tegelijk uitbreiden. Voordat de laser-techniek op grote schaal rijp is voor toe passing, zijn we al gauw vijf tien jaar verder, meent men in vakkringen. De enkeling die het op vijf houdt, wordt als een volslagen optimist gezien. Maar als die gelijk krijgt, zal het wel pijn doen in Almelo. De bom i Intussen is de economische kant niet de enige van het ver haal. Wie uranium verrijkt en niet bij vier procent wil ophou den, vindt weinig natuurwet ten op zijn weg die hem tegen houden. Bij het naderen van de negentig procent heeft hij de grondstof van de atoom bom in handen. De laser lijkt de eerste werkelijk kleinschali ge techniek te gaan worden die dat mogelijk maakt. Met het diffusieproces is daar een zo grote fabriek voor nodig dat het internationaal wel zou moeten opvallen. De ultracentrifuge is wat dat betreft handzamer, maar heeft in ieder geval nog een inge bouwde technische selectie drempel. Een ultracentrifuge die het echt doet, is niet door de eerste de beste machinefa briek in elkaar te zetten. Maar met een laser moet het bij wij ze van spreken in de achterka mer te doen zijn. Dat is een van de redenen, en bepaald niet de minste, dat het onderzoek op dit terrein achter zo discreet gesloten deuren plaatsvindt. Helaas is dit probleem maar relatief, want elk land dat be schikt over een kerncentrale kan in principe de weg van India opgaan. Met plutonium uit gebruikte splijtstof is ook een kernbom te maken. Het enige wat nodig is is een erg duur laboratorium, of een min der dure uitvoering en de be reidheid om een aantal men sen vuile handen te laten krijgen. 4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 9