Eén echtpaar, twee denkers over onderwijs
99
99
I
'Vernieuwing niet te regelen
met commissie of wet'
'Zonder ideaal en zonder
mensbeeld geen nieuwe school'
De lasers en het
lichte uranium
H. Freudenthal:
S. Freudenthal-Lutter:
IDAG 10 JULI 1976
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 9
mensen die, elk op eigen
ze, veel betekend hebben (en
steeds betekenen) voor het
ierwijs in Nederland zijn prof. dr.
ns Freudenthal en zijn vrouw
us Freudenthal-Lutter. Hoewel
beiden doorgaan met hun werk,
het komend afscheid van de
(entigjarige Freudenthal als
Dgleraar in de wiskunde te
echt een goede aanleiding tot
n gesprek met dit echtpaar,
iarin twee heel verschillende lij-
n in het denken over de vernieu-
ig van onderwijs en opvoeding
elkaar komen. Freudenthal voor-
vanuit zijn vak, de wiskunde,
iar daarbij altijd op zoek naar
'daagse voorbeelden waaruit het
d spelenderwijs wiskunde zou
inert leren. Zijn vrouw, schrijfster
n het boek „Naar de school van
irgen", vooral vanuit het kind.
ns Freudenthal, geboren in het
Oost-Duitse) Luckenwalde, stu-
erde in Berlijn (onder anderen bij
istein), promoveerde in 1930 en
iam in datzelfde jaar naar Neder-
id als assistent van de beroemde
ogleraar LE. J. Brouwer. Later
hreef hij daarover: „Wat een
door Piet Hagen
vreemde wereld, dit Holland, waar
niemand iets scheen te weten van
de grootsheid van de grootste wis
kundige, die Nederland sinds
Christiaan Huygens heeft bezeten".
Ondanks zijn Duitse accent en zijn
sterke internationale belangstelling,
is Freudenthal zozeer Nederlander
geworden dat hij uit onze universi
taire wereld niet meer is weg te
denken. Na een docentschap in
Amsterdam en na een (als zoon
van joodse ouders) moeilijke perio
de in oorlogstijd werd hij in 1946
hoogleraar aan de rijksuniversiteit
te Utrecht.
Hij gaf de stoot tot de oprichting van
het Instituut voor de ontwikkeling
van het wiskunde-onderwijs, het
eerste leerplan-instituut in ons land.
Onder zijn leiding heeft dit instituut
veel gedaan voor het vak (rekenen
en wiskunde in kleuter-, lager- en
voortgezet-onderwijs.
Freudenthal heeft zelf geschreven
over wiskunde („Twee minuten
wiskunde achter elkaar is wellicht
het maximum wat ik kan preste
ren") en over het onderwijs in dit
vak (zo vaak misbruikt als „middel
om kinderen van hun eigen minder
waardigheid te overtuigen"). Het
beeld is echter niet volledig zonder
een proefje van zijn tussen 1946 en
1969 in De Groene Amsterdammer
gepubliceerde artikelen over
uiteenlopende onderwerpen als het
draaien van de aarde om de zon
(antwoord op vragen van een
Kaapstads meisje), de studiever
korting (veel studies kunnen in
twee, drie jaar, aldus Freudenthal)
of over kamperen in Amerika. Zeker
mag men zichzelf niet het genoe
gen onthouden van de lezing van
zijn voor het blad Pedomorfose ge
schreven „Wandelingen met Basti
aan" („Wat zeg je, opa?).
Via Bastiaan zijn we bij mevrouw
drs. S.J.C.Freudenthal-Lutter, re
dactrice van „Pedomorfose", het
tijdschrift van de stichting Jenaplan,
en grootmoeder van Bastiaan. Het
onderwijs en de opvoeding van de
generatie van Bastiaan houdt haar
nog dagelijk bezig via de Stichting
Jenaplan, waarvan het secretariaat
is gevestigd op Franz Schubert-
straat 44 te Utrecht, het adres van
de Freudenthals.
Mevrouw Freudenthal studeerde
Duits, psychologie en oud-Noors,
schreef een half proefschrift over
de relatie tussen de Duitse en de
Nederlandse mystici, verzorgde
vier kinderen en stortte zich „als
gefrustreerde moeder" al vroeg in
de beweging voor vernieuwing van
het onderwijs, die rondom mensen
als Kees Boeke was ontstaan. Ze
voerde het secretariaat van de door
Boeke opgerichte Werkge
meenschap voor Vernieuwing van
Opvoeding en Onderwijs (WVO).
Via deze werkgemeenschap wekte
ze in ons land belangstelling voor
het Jenaplan, een soort bouwmodel
voor vernieuwing dat sinds 1924
werd ontwikkeld door Peter Peter
sen. Daaruit kwam de stichting Je
naplan voort, nu het ideeëncentrum
van ongeveer honderdvijftig scho
len die elk op eigen wijze het Jena
plan invullen.
Haar aan Cor Bruijn (van de huma
nitaire school in Laren) opgedragen
boek „Naar de school van morgen"
geeft een uitvoerig overzicht van
het streven naar vernieuwing in de
laatste twee eeuwen. Met een ci
taat van Von Rochow uit het jaar
1801 verdedigt zij de stelling, dat
vernieuwing van het onderwijs radi
caal en fundamenteel moet zijn, of
anders beter achterwege kan blij
ven. Volgens mevrouw Freudenthal
biedt het Jenaplan daarvoor het
beste uitgangspunt.
Als ik 's avonds om negen uur
aanbel, heeft mevrouw Freudenthal
al een drukke dag achter de rug. 's
's Morgens is ze (met een klein
kind) op bezoek geweest in de
Werkplaats in Biithoven (de school
van Boeke). In het begin van de
avond heeft ze in Amersfoort een
vergadering gehad over Jena
planscholen.
k Het belang
I ^^B rijkste van de
I ^^B vernieuwing
op scholen is
niet dat er een
[ieuwe methode of een nieuw
rplan komt, maar dat de
lerkrachten weer vertrou-
n krijgen in zichzelf, zodat
je zelf aan het werk durven
jan. Daarom maken wij op
i leerplan-instituut geen
algeronde leerstof die je kunt
afdraaien, maar geven we een
oort model van hoe het kan.
i kan de onderwijzer zelf
jaan invullen. Op de scholen
raar wij onze leerplannen
(ebben uitgeprobeerd, is dat
eeds het meest verrassend,
beveel creativiteit er slui
ert in de leerkrachten, van
jongste tot de oudste.
kt veranderen van een hou-
ing kost tijd. Met mooie
leeën alleen verander je het
nderwijs niet. Sommige din-
^wzijn honderd jaar geleden
alteter gezegd dan wij het
kunnen nazeggen. Maar om
defiouding van onderwijsge
venden te veranderen is meer
iiodig. Daar gaan soms gene-
aties overheen.
)m die reden heb ik ook wei-
ig vertrouwen in nieuwe
'etten. Soms kan een wet
vel eens wat versnellen,
oms is een wet nodig om de
gewijzigde praktijk te
liseren. Maar over het al-
een is wetgeving niet de
lier om iets wezenlijk te
mderen. De wet op het
nschappelijk onderwijs
1960 was eigenlijk al
verouderd, toen hij
ingevoerd. Toen de gro-
toestroom van studenten
was de universiteit
nauwelijks tegen opge-
Zelf was ik altijd voorstander
van een soort Amerikaans
systeem. Een ruim aanbod
van korte, algemene oplei
dingen, en daarnaast een be
perkt aantal wetenschappe
lijke opleidingen, die ook niet
al te lang hoeven te duren,
omdat zo'n doctoraal studie
toch niet meer is dan een
eerste vingeroefening. Toen
indertijd het baccalaureaat
wettelijk mogelijk werd ge
maakt, waarschuwde ik dat
je met wetswijziging alleen
zo'n opleiding niet van de
grond kreeg. Je zou op tien
plaatsen tegelijk met zulke
korte universitaire opleidin
gen moeten beginnen. Met
één enkele poging als in En
schede kon het niet lukken.
Ook de mammoetwet was
voor mij een bewijs van de
onmacht van de wetgever. Ei
genlijk is het een heel conser
vatieve wet geweest. Op een
moment dat half Europa be
zig was met of dacht over een
soort middenschool, werd
hier de indeling van het
voortgezet onderwijs in ik
weet niet hoeveel aparte
schooltypen gehandhaafd. Ik
heb zelf al in 1946 voor een
tweejarige brugperiode ge
pleit. Ik had dat niet meer
geweten, als mijn vrouw dat
stukje laatst niet weer tegen
gekomen was.
Hetzelfde dreigt nu met de
middenschool te gebeuren.
Experimenten ja, maar dan
moet je het ook echt menen.
Om met kinderen van uiteen
lopende begaafdheden in één
klas samen wiskunde te
doen, moet je aan een gloed
nieuw schoolwerkplan den
ken. Het is geen kunst om
kinderen bij elkaar in één
klas te zetten, maar daarmee
heb je nog geen mid
denschool. Daarvan kun je
pas spreken als ze met het
materiaal dat je geeft echt
samen kunnen werken.
Ik kom nog altijd graag op
scholen en dan observeer ik
wat daar gebeurt. Twee jaar
lang ging ik geregeld naar
een basisschool. Het laatste
jaar kwam ik op een lagere
huishoud- en nijver
heidsschool. Waarom gaan
die meisjes daarnaar toe?
Om hun leerplicht uit te zit
ten? En hoe komen ze daar?
Omdat het hun aan intelli
gentie ontbreekt? Kom nou,
ik heb daar heel andere erva
ringen opgedaan. Ze kwamen
er omdat ze in de derde of
vierde klas van de lagere
school voor rekenen hebben
afgehaakt. En waarom ge
beurde dat? Ik denk omdat
het onderwijs dat ze kregen
niet deugde. Waarom snap
pen kinderen geen breuken?
Omdat de didactiek geen re
kening houdt met de manier
waarop een kind breuken
leert.
Het leerplan-instituut voor
wiskunde is naar verhouding
vrij vroeg begonnen. We heb
ben een heel stuk werk ge
daan, waarvan straks ook an
dere vakken kunnen profite
ren. Ik denk dat het niet toe
vallig is dat wiskunde in de
leerplanontwikkeling voorop
loopt. Het is het oudste vak
dat we kennen. In ieder geval
bewijst ons werk dat onder
wijsvernieuwing niet iets is
wat je met een extra commis
sie of een nieuwe wet regelt.
We hebben jaren gewerkt aan
het uitdenken en uitproberen
van leerplannen, het trainen
van leerkrachten, nu zijn we
bezig met het voorbereiden
van begeleidingsdiensten,
dat kost allemaal tijd.
Ik deel veel van de idealen
van de vernieuwingsbewe
ging. Maar ik sta er tegelij
kertijd ook wat sceptisch te
genover. Ik denk dat het te
maken heeft met mijn eigen
verleden. Ik ben opgegroeid
in het Duitsland van de jaren
twintig. De tijd van de „Wan-
dervögel". Dat soort bewe
gingen sprak mij ideëel erg
aan, al heb ik me organisato
risch wel op een afstand ge
houden. Als ik geen Jood was
geweest, zou ik misschien ten
prooi zijn gevallen aan die
golf van romantiek die later
is uitgemond in het natio-
naal-socialisme. Voor zulke
romantische idealen pas ik
nu erg op. Ik weet dat ik
er ontvankelijk voor ben.
Juist daarom
ben ik nuch
ter. Ik kijk
naar de
feiten.
de
g. De
na te
eren.
Igens
met
arkrij-
-20 te
straat
De eerste we-
^^B reldoorlog
^^B heeft in Duits-
land een enor-
me schok te-
g gebracht. Het raden-
immunisme was een reactie
de ineenstorting van het
litse keizerrijk. Er heerste
:n gevoel dat de maatschap-
Ij radicaal moest verande-
:n en in die beweging kwam
ik de gedachte op aan de
leuwe school. De vernieu-
ig van het onderwijs is al-
id sterk gekoppeld geweest
de maatschappelijke
itwikkeling. Peter Peter-
n, die in 1923 vanuit de
iniversiteit van Jena het Je-
iaplan ging ontwikkelen,
fas vlak na de oorlog leraar
an een eerbiedwaardig gym-
lasium in Hamburg. Een
oort kritische leraar. Toen
tij het gymnasium verliet om
>p een veel minder voorname
chool aan de vernieuwing te
verken, verklaarden zijn col-
ega's hem voor gek.
n de geschiedenis van de on-
lerwijsvernieuwing zie je
teeds weer dat geloof in een
lieuwe maatschappij. Het
rijn steeds weer groepen die
tegrepen zijn door het ideaal
'an een andere wereld en die
dat vertaald hebben in een
»ieuwe school. Je kunt zeg-
:en dat dit naief is. Maar
onder ideaal, zonder een
nensbeeld is vernieuwing
van onderwijs en opvoeding
•nmogelijk. Daarom ben ik
onslotte ook bij het Jena-
>lan uitgekomen, omdat
lierin mijn visie op mens en
maatschappij het beste tot
rijn recht komt.
Sr zijn natuurlijk veel ver-
ïieuwingsbewegingen ge
weest waarin heel veel goeds
rit. Montessori. de Vrije
School. Decroly, Freinet, het
zijn allemaal pogingen om de
nieuwe school gestalte te ge
ven. Het is een kwestie van
persoonlijke keus. Ik onder
schrijf van harte het pakket
van eisen dat in de jaren
twintig ten aanzien van de
vernieuwing van opvoeding
en onderwijs werd geformu
leerd. Internationaal. Ik vind
het bij geen van deze stro
mingen helemaal terug. Wel
in het Jenaplan.
De Jenaplanschool is voor
mij de school waarin zowel
het individuele kind als het
groepsleven aan bod komen.
Door het werken in groepen
met verschillende leeftijden
en door de opbouw van het
programma uit de vier basi
sactiviteiten van gesprek,
werk, spel en viering biedt
het Jenaplan eigenlijk alles
wat nodig is voor een wezen
lijke vernieuwing. Mensen
van verschillende le
vensbeschouwelijke richtin
gen kunnen zich daarin vin
den. Ik denk dat het niet toe
vallig is dat met name in het
rooms-katholiek en in het
protestants-christelijk on
derwijs veel sympathisanten
van het Jenaplan zitten. Zelf
heb ik in mijn boek „Naar de
school van morgen" ook dui
delijk verbanden gelegd met
het joodse geloof. Vooral de
manier waarop Martin Buber
de gedachte van de ontmoe
ting heeft uitgewerkt sluit
nauw aan bij het sociale ele
ment in de Jenaplanschool.
Peter Petersen, de geestelij
ke vader van de Jena
planschool studeerde o.a.
theologie, doceerde He
breeuws en had de Talmoed
gelezen."
Zelf had ik vlak na de Twee
de Wereldoorlog ook sterk
het besef dat alles anders
moest. Ik herinner me nog
goed de conferentie op Rhe-
deroord, waar Kees Boeke
het initiatief nam tot oprich
ting van. de vernieuwings-
raad. De deelnemers waren
op fietsen zonder banden
naar het Rhederoord geko
men. Het was augustus 1945,
tijdens de conferentie hoor
den we het nieuws van de
atoombommen op Japan.
Dat gaf je het idee van nu of
nooit. In dat denken over een
nieuwe maatschappij paste
de nieuwe school.
Later is de Werkge
meenschap voor vernieuwing
van onderwijs en opvoeding
een andere koers gaan varen
en heb ik bedankt. De men
sen van vroeger zie ik zelden
Bij een begrafenis of crema
tie kom je nog wel eens ie
mand tegen. Veel tijd om bij
het verleden stil te staan is er
trouwens niet. De stichting
Jenaplan brengt veel werk
mee, vooral door het toene
mend internationale contact
met „open" scholen elders in
de wereld, en eveneens door
dat we nu betrokken zijn bij
het experiment met de nieu
we basisschool.
Het wetsontwerp op het basi
sonderwijs dat nu bekend is
bevat veel goeds, en we heb
ben ons ook bereid verklaard
mee te goen aan de experi
menten. Er zal geprobeerd
worden in de komende twee
jaar een beschrijving te ma
ken van de werkwijze ook
van de Jenaplanscholen. Die
ervaring kan dan gebruikt
worden bij het vernieuwen
van de basisschool.
Maar hoe mooi de plannen
van minister Van Kemenade
ook zijn, hij kan niet garan
deren dat zijn idealen in 1985
in vervulling zullen zijn ge
gaan. Juist de noodzaak van
een pedagogische vernieu
wing maakt het zo moeilijk
zonder meer je vertrouwen te
stellen in zo'n nieuwe wet.
Voor de politiek is de pedago
gische vernieuwing niet inte
ressant. Kleinere klassen, dat
kun je verkopen. Maar ook
kleinere klassen kunnen een
fundamentele vernieuwing
niet garanderen. De nu voor
gestelde samenvoeging van
kleuter- en lagere school kan
dat evenmin. Als zoiets peda
gogisch niet goed doordacht
is, kan het zelfs averechts
werken. Welke zekerheid heb
je dat de goede ideeën uit de
kleuterschool zullen door
dringen in 't lager onderwijs?
Ik wil dus wel
meedoen met
de experimen
ten, maar niet
ten koste van
alles.
Het internationale congres van laser-deskundigen dat
zich vorige maand in Amsterdam afspeelde, verdient
meer aandacht dan het toen gekregen heeft. We eindig
den een inleidend stukje toen met de open vraag of de
"ultracentrifugeclub" zich al op zijn opheffing zou kun
nen bezinnen. Bij een terugblik op het congres over
heerst de indruk dat de industrie die in Almelo wordt
opgebouwd, nog wel tijd van leven heeft. Maar het zal
zeker geen onbeperkte tijd zijn.
(Even repeteren waar het over
gaat: Uranium, de brandstof
voor kerncentrales, bestaat
van nature voor 0,7 procent uit
het direct bruikbare, lichte U-
235. De rest is U-238, dat min
der doet. Voor de meeste
kerncentrales moet het per
centage U-235 worden ver
hoogd tot twee vier procent
voordat de zaak goed kan wer
ken. Die uranium-„verrijking"
is een miljardenindustrie. Ne
derland heeft, samen met
West-Duitsland en Engeland
het ultracentrifugeproces ont
wikkeld, waarmee het goedko
per zou kunnen dan met de
oude diffusie-techniek. De la
ser-mensen denken dat zij het
op den duur nog goedkoper
kunnen.)
De verwachtingen van de la
ser-mensen zijn zo hoog ge
spannen dat er op nogal wat
plaatsen koortsachtig aan de
ze techniek wordt gewerkt. Op
heel wat meer plaatsen wordt
met argusogen gekeken naar
wat daar uit komt. Een frustre
rende bezigheid overigens,
want de belangrijste aanwij
zing dat er boeiende dingen op
het vuur staan, is de zorgvul
digheid waarmee de deksels op
de potten worden gehouden.
Niemand laat het achterste
van zijn tong zien.
Charme
Het idee heeft in ieder geval de
charme van de eenvoud. Elke
stof heeft de eigenschap dat
licht van een aantal zeer be
paalde kleuren erdoor wordt
geabsorbeerd: opgenomen en
omgezet in een andere vorm
van energie. Daardoor veran
dert er iets. De atomen die
samen een molecuul vormen,
gaan op een woestere manier
trillen, electronen gaan on
waarschijnlijker banen om een
atoomkern beschrijven, of wat
dan oofc. Het idee is, dat die
zeer bepaalde kleuren in het
geval van 235-U net iets ver
schillen van die waarbij 238-U
wordt aangesproken. En dat
een laser het instrument bij
uitstek is om licht van één
bepaalde kleur te maken.
Dus kun je, in een mengsel van
beide, met 235-U dingen doen
waar 238-U tamelijk koud on
der blijft, en dat levert in prin
cipe een handvat om ze uit
elkaar te plukken. En omdat
het handvat zo selectief is, kan
het erg zuinig werken. Om een
idee van de verhoudingen te
geven, kunnen we een ruwe
vergelijking maken van de
energiebehoefte voor de ver
schillende verrijkingspro
cessen.
Stroom
Het oude diffusieproces is een
beruchte slokop. Frankrijk
bouwt een nieuwe fabriek vol
gens dit schema. De elektrici
teit om die te laten draaien,
moet komen uit de volle pro-
duktie van bijna drie van de
vier middelgrote kerncentrales
die er in de buurt worden neer
gezet. De ultracentrifuge is
volgens de berichten ongeveer
tien keer zo zuinig met energie.
(Vandaar dat er in Almelo nog
geen extra centrales verrijzen).
Voor de laser-verrijking zijn er
nog geen praktische cijfers,
maar er valt wel een boeiend
sommetje te maken. Een laser
lichtbundel met een vermogen
van één watt is aan de beschei
den kant. De orde van grootte
is te vergelijken met wat er uit
een koplamp van een auto
komt. Weliswaar wordt daar
een elektrisch vermogen van
45 watt in gestopt, maar verre
weg het meeste daarvan wordt
niet in licht maar in warmte
omgezet. Dat licht is dan nog
van alle kleuren van de regen
boog door elkaar, terwijl onze
laser nu juist alle energie stopt
in die éne kleur die wij eruit
willen krijgen.
Als dat licht ook volledig ge
bruikt zou worden om in een
uraniummengsel het 235-U op
te porren, zou onze één-watts
laser per jaar een ton van dat
spul kunnen afscheiden. Het
veronderstelde rendement van
100 procent is te mooi om ooit
waar te worden, maar het som
metje toont wel aan wat er met
zachte krachten te bereiken
valt wanneer ze slim worden
toegepast.
Het wordt intussen tijd om
even terug te gaan naar de
werkelijkheid van het congres.
Naar bijvoorbeeld de heer D.
Grischkowsky en zijn we
tenschappelijke vrienden in
Yorktown Heights, New York.
Zij werkten daar in het Watson
Research Center van IBM (van
huis uit in computers, maar
best geïnteresseerd in minder
verwante stukken natuurkun
de als die leuk lijken).
Grischkowsky heeft een nauw
keurig regelbare 5-Watts laser
ontwikkeld voor het kleurge-
bied rond een golflengte van
0,016 millimeter. Een verre uit
hoek van het infra-rood waar
tot dusverre weinig belangstel
ling voor was. Maar wel een
gebied waarin de veel gebruik
te uraniumverbinding UF6
prettige absorpties vertoont.
Dat zegt hij er dan ook eerlijk
bij.
Rauw
Maar om een getemde
lichtbundel in dat exotische
kleurgebied te krijgen, moet
Grischkowsky aan het begin
van zijn ingewikkelde appa
raat wel 400.000 Watt aan rau
we energie er in pompen. En
dus onderweg ongeveer 399.995
Watt als afvalwarmte afvoe
ren. Nu is het scheppen van
orde altijd duur, maar dit is
zelfs voor een laser een vrij
treurig rendement.
Er is nog een eind weegs te
gaan voordat de laser-mensen
zaken kunnen doen op het ter
rein dat de ultracentrifugeclub
juist begint te betreden. Daar
om kan de club de vorderingen
van de jonge concurrentie ook
betrekkelijk filosofisch gade
slaan. Vanaf de eerste demon
stratie dat je met een centrifu
ge iets kon verrijken, tot het
moment dat er een forse en
betrouwbare fabriek kon wor
den neergezet, verliepen een
jaar of twintig. Als de laser
techniek zich volgens een ver
gelijkbaar tijdschema ontwik
kelt, is er weinig schokkends
aan de hand.
Het handige van centrifuges is
bovendien dat je ze ongeveer
bij kunt bouwen naar mate je
orders voor verrijkt uranium
binnenkrijgt, zodat je je com
mercieel nooit een erg onver
wachte buil kunt vallen. Wat
dat betreft heeft de diffusie
club het moeilijker, want die
kan om technische redenen al
leen met heel grote happen
produktiecapaciteit tegelijk
uitbreiden.
Voordat de laser-techniek op
grote schaal rijp is voor toe
passing, zijn we al gauw vijf
tien jaar verder, meent men in
vakkringen. De enkeling die
het op vijf houdt, wordt als een
volslagen optimist gezien.
Maar als die gelijk krijgt, zal
het wel pijn doen in Almelo.
De bom i
Intussen is de economische
kant niet de enige van het ver
haal. Wie uranium verrijkt en
niet bij vier procent wil ophou
den, vindt weinig natuurwet
ten op zijn weg die hem tegen
houden. Bij het naderen van
de negentig procent heeft hij
de grondstof van de atoom
bom in handen. De laser lijkt
de eerste werkelijk kleinschali
ge techniek te gaan worden die
dat mogelijk maakt. Met het
diffusieproces is daar een zo
grote fabriek voor nodig dat
het internationaal wel zou
moeten opvallen.
De ultracentrifuge is wat dat
betreft handzamer, maar heeft
in ieder geval nog een inge
bouwde technische selectie
drempel. Een ultracentrifuge
die het echt doet, is niet door
de eerste de beste machinefa
briek in elkaar te zetten. Maar
met een laser moet het bij wij
ze van spreken in de achterka
mer te doen zijn. Dat is een van
de redenen, en bepaald niet de
minste, dat het onderzoek op
dit terrein achter zo discreet
gesloten deuren plaatsvindt.
Helaas is dit probleem maar
relatief, want elk land dat be
schikt over een kerncentrale
kan in principe de weg van
India opgaan. Met plutonium
uit gebruikte splijtstof is ook
een kernbom te maken. Het
enige wat nodig is is een erg
duur laboratorium, of een min
der dure uitvoering en de be
reidheid om een aantal men
sen vuile handen te laten
krijgen.
4