Rotterdam wil weer een hart Contract met te veel kleine lettertjes E S3 1 SSa 1 1 33 13 1 1 E Tl Duidelijke taal in cahier over kanker Vernieuwde Cooisingel en Binnenstadsdag begin van verlevendiging irof. dr. G. P. Hoefnagels over het huwelijk: iAG 22 MEI 1976 <WAfy> mbranfJDAM Ex- lei in orfeester W. Thomassen ten oltterdam heeft eens ge it veertiOe haven is een jaloerse strafkaen zij duldt niemand door o|ch." Een van zijn voor- burgemeester P. J. pndigde In een procla- a' 'in het bevrijdingsjaar end^^'Wij gaan weer varen Ileldrijven, want varen en jrljven zijn het leven van verdrjad en ons volk." In de ie venpbouwperiode van na Dnderstede wereldoorlog waren de verdingen van haven, schip to bepalend voor de iving van de binnenstad, trakerkees, in die tijd begrijpe- n stad waarin voortdu- verd tegemoetgekomen behoeften van verkeer en. Tegen het einde van n zestig en in de jaren £komt er een kentering: m is geen „steenwoes- teer, „met alleen aan- voor de boten." Het •stuur heeft oog gekre- voor een „leefbaar" n. De vandaag te openen iwde Cooisingel en de eveneens vandaag, van stadsdag geven hiervan HuibGoudriaan tr na Communicatie '70, oms<bte feest waarmee de dammers in 1970 onder in dat de wederopbouw jjltooid en dat de bin- een krachtige oppep- iest krijgen, klopt het steeds niet fel genoeg. :ar is deels gehoor gege- fi de kritiek van „omge- sycholoog" prof. dr. R ^lt, die in een in 1968 Iven boek pleitte voor iting van de bebouwing, eer van bewoners in de Stad. beperking van de e ULRanleg en meer stoffe- Dntrastwerking, afwisse- n „grotestadswarmte". Hg sinds de opening van leze sc#cert- en congresgebouw geniettlen in 1966 het culturele n bijdrat met rasse schreden ik te Uk BINNENLAND TROUW/KWARTET 19 te UL? Fibbe, vice-voorzitter let besie Rotterdamse kamer voorzitter van en organisator van unicatie '70, slaagde er zelfs in de Nederlanders sd te laten constateren :t in de Maasstad weer e 5 kon zijn. Fibbe zorgde stoffering van het m en een aantal 'van de en het bedrijfsleven ie. Bette winkel- en cafèpa- ing. s op Weena en Coolsin- ,at er nog steeds tot ie- en oudvredenheid. toch kwam er na 1970 e klad in. Stadsvoorlich- «epiaa^ van der Schaaf consta ts in het onlangs uitge- Rotterdamsc voorlich d „Rondvraag" dat de tad „erkend onaan- Hjk" is. Hij schrijft: „Er i veel lelijks dat al niet en oudver de binnenstad van de we#*am is gezegd. Die bin- saties )eve v; nenstad is koud, kil, tochtig, ongezellig, leeg. er is niks te doen en 's avonds zie je nie mand op straat. Nu laat Van der Schaaf, wel licht in een reactie op de juichkreten over de dynamiek en het aantal palen dat de grond in ging van de jaren vijf tig en zestig, zich wel erg zwartgallig uit. (In Rotterdam is bijvoorbeeld „van alles te doen", maar het is niet gecon centreerd zoals in andere ste den). Niettemin zijn stads ontwikkelaars en bestuurders er langzamerhand van over tuigd, dat wijlen ir. C. van Traa, de ontwerper van het na oorlogse wederopbouwplan, te veel brede verkeersaders aan bracht en de binnenstad een te ruime, wat slobberig zittende jas aantrok. Ook een reactie Ir. Van Traa was een kind van zijn tijd en reageerde op de verkeerschaos, waarmee de te dicht bebouwde binnenstad van vóór het bombardement van 1940 dagelijks werd ge plaagd. Zijn denken werd ook bepaald door de Nieuwe Zake lijkheid, een stroming in de architectuur, die naar huidige maatstaven soberheid, zake lijkheid en rechte lijnen te zeer liet domineren. De vernieuwde Cooisingel met fietspaden, veel groen, versmalde rijbaan en stadhuis. De in de jaren dertig levende denkbeelden over scheiding tussen wonen en werken, win kelen en uitgaan, bepaalden nog sterker het ontwerp van ir. Van Traa. Hij zag een „city" voor zich met overwegend kan toorgebouwen. aparte be- stuurs- en vermaakscentra, af zonderlijke woongebieden en grotere afmetingen van gebou wen en wegen. Dit laatste in overeenstemming met de eisen van het Rotterdam, waarin hij geloofde: een knooppunt van verkeer. Van Traa wilde boven dien een soepel plan, dat tel kens moest kunnen worden aangepast aan de groeiende stad en de ontwikkeling van het economisch leven. Een filo sofie, die een generatie Rotter dammers heeft opgescheept met een stad, waarin door het voortdurend graven en veran deren de herkenbaarheid van een rustgevend stadssilhouet nogal eens geweld werd aange daan. „Het almaar woelen en graven leek wel een symptoom van de ondergraving van alle zekerheden", aldus een Rotter dammer. De voormalige wethouder H. J. Viersen (CDA), die veel deed voor het aankleden van het centrum, was nooit ingenomen met de naoorlogse bouw. Hij vindt een city voor alleen wer ken en winkelen, met straten in het centrum, die breder zijn dan aan- en afvoerwegen, een „Amerikaanse stijl en niet- Europees". In de Europese ste den komen wonen en werken in vele vormen door elkaar heen voor. Maar het zal erg moeilijk worden het gezicht van Rotter dam te veranderen. Met de aanpak van het huidige college ben ik het helemaal eens. Een keer moet je in het verleden gemaakte fouten durven goed maken". Opvullen Ir. A. W. Hartman, de stede bouwkundig ontwerper bij de dienst stadsontwikkeling, die de voor 6,5 miljoen gulden ver nieuwde Cooisingel nu twee (inplaats van drie) autorijba nen, een fietspad en meer bo men, gras en bankjes heeft ge geven, oordeelt niet zonder meer negatief over het plan van ir. Van Traa. Hij zegt: „Het framewerk wordt als goed ge zien. maar de mazen zoals de verkeersaders Weena en Westblaak waren wel erg ruim opgezet. We doen hier nu iets aan door de rooilijnen naar voren te schuiven en veel bo men aan te planten op de Westblaak. Van Traa heeft in zijn plan veel ruimte willen re serveren voor een volgende ge neratie en dat biedt ons na tuurlijk ook kansen om op te vullen en aan te passen". De verandering van de Cooisin gel. waaruit nu een boulevard met Europese allure is ont staan. is een idee van wethou der mr. J. Mentink van ruimte lijke ordening (PvdA). Hem is al voor de voeten geworpen dat hij met de versmalling van de .boulevard de auto de stad uit wil pesten. De wethouder be strijdt dat: er is overcapaciteit op de verkeers-roetsjbanen en op de parkeerplaatsen. Het ge meentebestuur wil Rotterdam zijn hart teruggeven door: Het wonen in het centrum te bevorderen door de bouw van huizen op de open plekken, waar nu auto's geparkeerd staan: Voetgangers en fietsers in de stad terug te brengen door het aanbrengen (reeds gedeel telijk uitgevoerd) van fietspa den, drempels om automobilis ten in woonstraten af te rem men en doorgaand verkeer uit de wijken te weren; Bussen en trams (reeds voor zestig procent uitgevoerd) van vrije banen te voorzien; Woningen te bouwen aan de rivier en de oude haventjes, waardoor de verbondenheid met het water zal worden her steld. Ideeën Anton Fibbe, ex-organisator van C '70, staat positief tegeno ver de plannen van het stadsbestuur, maar plaatst er wel een kritische hanttekening bij: „Ik mis een totaalplan, dat de bevolking, met name onder nemers en middenstand, die geld op tafel moeten leggen, kan animeren om de schouders er onder te zetten. We moeten weten wat de gemeente als bin nenstad ziet en daar hoort dan bijvoorbeeld het Oude Westen ook bij." Inmiddels zijn de Rotterdam mers wel uitgenodigd ideeën in te sturen voor de verlevendi ging van het centrum en het lijkt wel alsof het stadsbestuur eerst die denkbeelden wil be studeren, alvorens met een to taalplan te komen. Er zijn een paar honderd ideeën binnenge komen, die variëren van een overkapping van de Lijnbaan, een keten van theehuizen, „meer dansgelegenheid voor oude mensen". twee persoonstoiletten tot overplaatsing van het Ca- landmonument naar het Hof plein. Dit laatste sluit aan bij de aloude Rotterdamse voor liefde voor verandering, ver plaatsen, slopen en zonder aar zeling afbreken als de actuele situatie dat vereist. Een trekje dat sinds een eeuw karakteris tiek is voor een stad, die door de economische ontwikkeling en haar ligging werd voortge dreven. De vermaarde Rotterdamse volksdichter Koos Speenhoff klaagde vóór de eerste wereld oorlog al over deze zucht tot veranderen, toen het huidige stadhuis werd gebouwd: „Ze gaan de Zandstraat netjes maken 't Wordt 'n kermenadebuurt. De huissies en de stille knippies Die zijn al an de Raad ver huurd. Bij Nielsen ken je niet meer dansen, Bij Charleij zijn geen meisjes meer. De heele keet wordt afge broken. De heeren krijgen nou d'r zin. De meides motten uit d'r zaakies. De burgemeester trekt er in. EEN ziet "onLëor Cisca Dresselhuys ilSTERDAM „Er wordt tegenwoordig veel lichtvaardig getrouwd, wat in de hand ge- jrkt wordt door de overheid. Want deze heeft 't wettelijk huwelijk immers via allerlei socia- en wettelijke voorrechten tot een zeer bege- nswaardige zaak gemaakt: als je trouwt krijg Jgi eerder een huis, je krijgt als 18-jarige het :N,S 'ilwassen loon, je hebt recht op allerlei belas- 1976 agtechnische voordelen en de vrouw heeft laiiebafcht op een pensioen, wanneer de man over- dt. Pas bij de echtscheiding blijkt hoe ellendig Rotterlt is, dat het huwelijk zoveel rechten heeft; dan igAvojs blijkt dat het huwelijk een contract is met trachtkj te veel kieine lettertjes. Want wanneer de latie ten einde loopt, volgt er nog een enorme ■■■oipslomp van juridische gevolgen, die jaren- ng, soms een heel verder leven kunnen voort- I iren en waardoor men in feite nooit meer van j raar loskomt. Daarom: wie het goed met het iwelijk meent, moet zijn relatie niet laten rstoren door de wet." Wettig huwelijk: levenslang „in de boeien" flus prof. dr. G. P. Hoefnagels, ogleraar in de criminologie en het iderrecht aan de Erasmusuniversi- t van Rotterdam in zijn boekje )iet)Trouwen en (niet)Scheiden", i t dezer dagen zal verschijnen. Hier- h heeft hij een overzicht van de Indische) betekenis van huwelijk Bk echtscheiding en doet hij altema- ven aan de hand, die volgens hem pMpjkrre te verkiezen zijn boven de nu nSjjstaande regelingen. BBt hij niet veel op heeft met het =55diEe wettelijk huwelijk, laat hij Jrduidelijk merken, al in de eerste van zijn boek: „Laat je goede atie niet verknoeien door wettelij- regelingen". Hij vindt het wette- huwelijk niet slecht om wat de «nsen ervan gemaakt hebben, nee. I vindt het instituut op zichzelf niet ed, omdat het allerlei mogelijkhe- •n in zich heeft (die er door de erheid zelf in gelegd zijn), die kun- n leiden tot misbruik. Mensen kun- leaicnfn tenslotte meestal geen misbruik "ineflgens van maken, als hun die moge- kheid niet op de een of andere '"ha. énier geboden wordt. Neem bij- torbeeld de levenslange alimenta 5ffs* betaald moeten worden (een 'J uwel zowel voor de man als de icieufj I von urge* vrouw, volgens Hoefnagels), het on verkwikkelijk geharrewar om de kin deren, of die wel of niet bij de vader op bezoek moeten, de steeds her nieuwde procedures, die vrouwen te gen hun ex-mannen beginnen, wan neer deze een loonsverhoging gehad heeft, waarvan zij willen mee profiteren: allemaal gevolgen van een scheiding, die mogelijk gemaakt worden (misschien zelfs wel gestimu leerd) door de wet. Vandaar dus Hoefnagels' idee: schaf het wettelijk huwelijk, zoals het nu is, af; ontdoe het van al de eraan verbonden voorrechten, waardoor het niet langer een soort val wordt voor mensen, die materieel geborgen willen zijn (wat bovendien nog het prettige gevolg heeft, dat de overheid niet langer discrimineert tussen wet tig gesloten huwelijken en andere relatievormen, iets wat een overheid volgens Hoefnagels nooit mag doen) en breng het huwelijk terug tot wat het in wezen is en hoort te zijn: een vrijwillige relatie tussen twee men sen, die, wanneer ze onverhoopt stuk loopt, niet een levenslange juridische nasleep heeft. Allemaal heel duidelijk, niet mis te verstane aanbevelingen, die bij veel mensen misschien wel hard zullen aankomen, maar die bij nader inzien wel erg reëel zijn. Want waarom zou een huwelijk van twee, drie jaar een vrouw voor de rest van haar leven moeten verzekeren van een vast in komen (door alimentatie), waarom krijgt een getrouwde vrouw na het overlijden van haar man een pensi oen en waarom krijgt een zuster, die haar hele leven voor een broer ge zorgd heeft, dat niet; waarom kunnen mensen, op grond van een wet, eisen dat ze hun kind moeten zien. hoewel dat kind het zelf helemaal niet wil? Geen boot maar auto Hoefnagels vergelijkt het huwelijk ergens in zijn boek met een auto (in plaats van met een bootje, zoals veel ambtenaren van de burgerlijke stand nog steeds doen). „Het wette lijke huwelijk is een auto: een op de vijf huwelijken in Nederland rijdt „total loss". Van de overige zullen er weinig schadevrij rijden". Elders trekt hij de vergelijking met de auto nog verder door: „Wie voor de wet trouwt heeft aanmerkelijk meer kans op een „total loss" dan wie in een auto rijdt. Het zou dan ook juist zijn dat er een verzekering voor gehuwden zou bestaan: een hu welijksongevallenverzekering. die zou uitkeren, nadat het huwelijk schipbreuk geleden zou hebben. Vrijwel geen enkele automobilist gaat toch de weg op zonder dat hij verzekerd is? Iedereen gaat wel met goede bedoelingen de weg op: maar een ongeluk kan gebeuren, zowel in het verkeer als in het huwelijk en daartegen moet men gedekt zijn, zo dat de gevolgen niet levenslang óf op de overheid (bijstand) óf op een van de twee partners, meestal de man. (alimentatie) terecht komen". Een onlosmakelijk aan de scheiding verbonden kwestie, is die van de alimentatie. Hoefnagels vindt het voor de hand liggend en redelijk, dat een vader alimentatie voor z'n kinde ren blijft betalen, ook al verblijven dezen bij de moeder. Heel anders denkt hij over de alimentatie voor de vrouw: zoals al gezegd voelt hij hier niets voor, maar ziet hij veel meer in een gehuwdenverzekering, waardoor iedere gehuwde tegen betaling van een premie verzekerd is van een uit kering na een eventuele scheiding, net zoals men verzekerd is tegen een deuk in de auto. Dit idee is niet nieuw, maar tot nu toe heeft de overheid het steeds afge wimpeld: men zoekt het daar liever in een verbetering van het huidige alimentatiesysteem. „Alimentatie als rechtsgevolg is juridisch met niets te vergelijken en mist een ma teriële rechtsgrond. Deze vordering lijkt op de vraag van iemand, die geen auto kan kopen en daarom een ander, die draagkrachtiger is, door de rechter kan laten veroordelen tot betaling van het voor de auto beno digde bedrag. Indien het wettelijk huwelijk wordt beschouwd als een privaatrechtelijk contract, dient het ook in zijn gevolgen vergelijkbaar te blijven met andere privaatrechtelij ke regelingen. Dan is er geen plaats voor alimentatiebanden tussen ex- echtgenoten. In verreweg de meeste gevallen betekent alimentatie rela tieve armoede voor twee huishou dens. in het bijzonder voor het huis houden van de man, omdat de bij stand voor de man vaak wordt afge wezen door de gemeente Alimentatie Zolang de huidige alimentatierege ling nog blijft bestaan, pleit Hoefna gels voor een regel, waarbij het niet mogelijk is, dat een man langer dan uiterlijk zeven jaar alimentatie aan zijn ex-echtgenote betaalt. Daarna moet zij óf een baan hebben en in haar eigen onderhoud kunnen voor zien. óf terugvallen op de overheid. Hij vindt zeven jaar een periode, waarin de vrouw best iets geregeld kan hebben in verband met haar eigen materiële leven. Nog een paar andere conclusies uit het boek: laat mensen, die per se voor de wet willen trouwen, eerst een jaar samenwonen, voordat ze toes temming krijgen voor een wettelijk huwelijk; laat mensen, die niet zo maar zonder meer ongetrouwd wil len samenwonen de mogelijkheid om wel kerkelijk te trouwen, maar niet voor de wet; laten allerlei in stanties, bijvoorbeeld de burgerlijke stand (ter gelegenheid van de onder trouw), goede voorlichting geven over wat een wettelijk huwelijk in feite inhoudt, waardoor lichtvaardig trouwen misschien enigszins tegen gehouden kan worden; laat de kinde ren in een huwelijk aan de moeder horen, haar naam dragen en in de eerste plaats aan haar worden toege wezen bij een eventuele scheiding; geef de kinderen veel meer inspraak bij de keuze bij wie ze na de schei ding willen wonen. Een inktpot „(niet) Trouwen en (niet) Scheiden" is een nuttig, duidelijk en zeer nuch ter boekje, waarin bepaald heel wat behartigenswaardige dingen worden gezegd over het huwelijk en echtscheiding. Juist gezien het zake lijke, nuchtere karakter van het boekje, keken wij heel vreemd op bij het laatste hoofdstuk: „Een inktpot over samenleven", waarin Hoefna gels klaarblijkelijk een soort parodie geeft op een gesprek tussen ouders en kinderen over trouwen, waarin in dit geval de oude vader voorstander blijkt te zijn van ongetrouwd samen wonen. Een vreemd stukje proza, waarin de heer Hoefnagels misschien zijn vermeende literaire kundigheden eens wilde laten zien. Hij had dat beter niet kunnen doen. „(niet) Trouwen en (niet) Scheiden", door G. P. Hoefnagels, wetenschappe lijke uitgeverij Kooyker te Rotterdam, 145 blz. 15,—. door Rob Foppema Naar schatting moet één van elke drie Nederlanders in de loop van zijn of haar leven een of meer malen voor een vorm van kanker worden behandeld. Het zou een goed idee zijn als zij voor die tijd kennis genomen zouden hebben van het cahier dat door de stichting Bio-wetenschappen en maatschappij over het onder werp is uitgegeven. Dat zou overigens voor die ander twee ook geen kwaad kunnen. Het is open, zakelijk en dicht bij de mensen geschreven, en daar kun je niet blij genoeg mee zijn. Kanker, schrijft prof. dr. D.W. van Bekkum, vormt niet de groep van ziekten die de meeste slachtoffers maakt, maar de mensen zijn er wel het bangst voor. „De oorzaak daar van moet worden gezocht in het langdurige en vaak pijnlij ke verloop van deze ziekte, de lijdensweg met weinig of geen hoop op uiteindelijk herstel. Een dergelijk levenseinde roept grotere weerstanden op dan de snelle en dikwijls onver wachte dood ten gevolge van een hartinfarct, een beroerte of een ongeval." Een van de voornaamste rede nen voor die sombere houding, aldus Van Bekkum is de wijd verbreide opvatting dat er wei nig of niets aan deze ziekte valt te doen. Op het moment dat de grote meerderheid van de pa tiënten zou kunnen worden ge nezen. zou de houding waarschijnlijk radicaal veran deren. Dat is dus de situatie waar we naar toe werken, zegt Van Bekkum, en we zijn er nog lang niet maar er zit wel dege lijk beweging in. Een tweede reden, meldt hij intussen, is de sombere hou ding van de artsen, die zich bijna onherroepelijk aan de pa tiënten meedeelt. Maar „bij hun opleiding werden zij im mers vrijwel uitsluitend ge confronteerd met de ernstige gevallen, patiënten in de laatste stadia van de ziekte. Bovendien bestudeerden zij de meest uitgebreide en ernstigste vormen van kanker in de orga nen van overlevenden." En een derde reden is „dat ook succesvolle kankerspecialisten altijd geconfronteerd blijven met grote aantallen gevallen waarin de behandeling faalt." Overleving Maar uit de behandelingsresul taten voor alle vormen van kanker in honderd Amerikaan se ziekenhuizen bleek dat vijf jaar na het begin van de behan deling veertig procent van de patiënten daardoor nog in le ven was. Bekeken over tien jaar bedroeg dat percentage 35. (Dit geldt voor behandelingen begonnen tussen 1955 en 1964. Het duurt uiteraard een tijd voordat zulke gemiddelden voor meer recente patiënten beschikbaar zijn. Maar „het zijn in ieder geval belangrijke gegevens om van uit te gaan".) Veel verwacht prof. Van Bek kum van de „integrale" kan kercentra die, gedeeltelijk naar Amerikaans model, in Rotter dam, Amsterdam en Grpnin- gen in opbouw zijn. De Ameri kaanse filosofie is dat de beste behandelingsmethoden zo snel mogelijk voor alle patiënten beschikbaar komen. Over het vinden van die beste methoden schreef hij een apart stukje on der de heldere titel „Proeven op patiënten: techniek, ethiek". Zulke proeven roepen zowel bij de patiënten als in medische vakkringen proble men en bezwaren op. De beoordeling van elke nieu we kankertherapie is moeilijk. Veruit de meeste verbeteringen betekenen een klein stapje vooruit, bijvoorbeeld van vijf tig procent overleving naar zes tig procent (over een vastge stelde beoordelingsperiode van een, drie of vijf jaar). Om inder daad aan te tonen dat een nieuwe methode B beter is dan de tot dan toe beste methode A, moet aan een aantal voor waarden zijn voldaan. Er moeten goede gronden zijn om te mogen verwachten dat B betere resultaten zal opleveren, en zeker geen slechtere dan A. En er moet een zogenaamd prospectief onderzoek gedaan worden bij patiënten, om dat vermoeden te bevestigen of uit de wereld te helpen. Dat bete kent dat van een groot aantal patiënten die in hetzelfde sta dium van dezelfde vorm van kanker zijn. de ene helft thera pie A moet krijgen en de ande re helft therapie B. Van medische zijde wordt dan regelmatig het bezwaar ge hoord. aldus prof. Van Bek kum. dat iedere patiënt altijd individueel het recht heeft op de beste behandeling. En dus is het mis om de ene groep pa tiënten anders te behandelen dan de andere. Maar het punt is nu juist, schrijft Van Bek kum. dat we op dat moment niet wéten wat de beste behan deling is. anders deden we echt die ingewikkelde klinische proeven niet. En als tijdens het onderzoek al overtuigend blijkt dat B echt iets beter is, dan is het doel bereikt en dan wordt groep A echt wel subiet op de betere therapie B overge schakeld. Ook sommige patiënten erva ren het als een vreselijke pech als zij merken dat ze in de groep van de conventionele therapie (A) terecht zijn geko men, of zijn er geweldig blij mee als zij in de andere groep (B) vallen. Maar „bij het begin van de behandeling is er geen enkele rationele grond voor voorkeur. Pas achteraf, en al leen maar als er een verschil tussen beide groepen uitkomt, is er reden voor gematigde te leurstelling of blijdschap." De bijdrage van drs F. S. A. M. van Dam over psychologische en sociale kanten van kanker staat ook dicht bij de werke lijkheid. Ook hij wijst op de negatieve associaties van het begrip kanker, en de extra pro blemen die dat meebrengt. Uit een recent onderzoek in Amerika bleek van kankerpa tiënten die voor het eerst merkten dat er iets „mis" was, twintig procent binnen een week naar de dokter toe gaan. Maar tweederde wachtte lan ger dan een maand en een kwart zelfs meer dan een half jaar. Vijftig jaar geleden lagen die verhoudingen ongeveer net zo. Alleen tegenwoordig kan er meer tegen kanker gedaan wor den. Maar die voorsprong wordt snel kleiner wanneer je het probleem eersteen hele tijd voor je uit schuift. Informatie Als het dan na specialistisch onderzoek een kwaadaardig ge zwel blijkt te zijn. komt de ook al oude discussie over „Wat moeten wij tegen kankerpa tiënten vertellen?" Met als kernpunten hoe het in zijn sta dium met zijn. kanker waarschijnlijk zal lopen, of hij wel wil weten wat er precies aan de hand is, en of hij dat aankan. Er zit aan die discussie een merkwaardig tintje, schrijft Van Dam. „Vele mensen uit het vak veronderstellen dat de pa tiënten hun informatie uitslui tend halen bij de specialisten; ik geloof dat dat een illusie is." Dat bleek het bij onderzoek in de Rotterdamse Daniël den Hoedkliniek ook te zijn. Van de geïnterviewde patiënten had 17 procent bij het eerste bezoek aan de huisarts de mogelijk heid van kanker al overwogen. Bij het eerste bezoek aan de (gespecialiseerde) kliniek was 77 procent al op de hoogte en in de loop van de behandeling wist 98 procent van de patiën ten de diagnose. Minder dan de helft had het van de specialist gehoord. Reële voorlichting over het ziekteverloop, aldus Van Dam, heeft het voordeel dat de pa tiënt precies weet waar het op staat. „Dat voorkomt de pijn lijke twijfels en vermoedens die de patiënt koestert wan neer hij niet geïnformeerd wordt omdat voorlichting scha delijk en taboe zou zijn." Pijn Ook over de pijn heeft.Van Dam nuttige opmerkingen. Niet alle patiënten met kanker hebben pijn. Bij patiënten met uitzaaïngen van borstkanker die in het Amsterdamse Anthoni van Leeuwenhoekhuis lagen, bleek ongeveer de helft pijn te hebben. Maar bij de helft van die helft was de pijn zo heftig dat er een pijnstiller nodig was. In de meeste geval len bleek aspirine afdoende. Prof. dr F. de Waard levert een voortreffelijke bijdrage over epidemiologie („de leer van ziekterisico's") en preventie. Hij legt uit hoe je naar (medeioorzaken zoekt, en waar om dat niet van vandaag op morgen resultaten oplevert. Van Bekkum wijst er in een kanttekening op dat we van kankerverwekkende stoffen nooit helemaal af zullen ko men. maar dat het risico van het ontstaan van kanker ook niet het enige in dit leven is. Dr. M. Sluyser legt uit welke veranderingen een cel tot kan kercel maken en hoe op dat microscopische niveau onder zoek wordt verricht. En twee pathologen zetten in een inlei ding een nuttig kader neer. Daarmee hebben we het boekje zo ongeveer van achter naar voren doorgewerkt. Dat komt omdat de menselijke verhalen achterin staan en het vooraan netjes met de cel begint. Erg systematisch, misschien niet zo uitnodigend. Het geheel is niet temin van harte aanbevolen. Maar dat had u al begrepen. P. Siderius c.a„ Kanker. Van Loghum Slaterus, Deventer. 48 pag.. 6,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 19