Rotterdam wil weer een hart
Contract met te veel kleine lettertjes
E
S3
1
SSa
1
1
33
13
1
1
E
Tl
Duidelijke taal in
cahier over kanker
Vernieuwde Cooisingel en Binnenstadsdag begin van verlevendiging
irof. dr. G. P. Hoefnagels over het huwelijk:
iAG 22 MEI 1976
<WAfy>
mbranfJDAM Ex-
lei in orfeester W. Thomassen
ten oltterdam heeft eens ge
it veertiOe haven is een jaloerse
strafkaen zij duldt niemand
door o|ch." Een van zijn voor-
burgemeester P. J.
pndigde In een procla-
a' 'in het bevrijdingsjaar
end^^'Wij gaan weer varen
Ileldrijven, want varen en
jrljven zijn het leven van
verdrjad en ons volk." In de
ie venpbouwperiode van na
Dnderstede wereldoorlog waren
de verdingen van haven, schip
to bepalend voor de
iving van de binnenstad,
trakerkees, in die tijd begrijpe-
n stad waarin voortdu-
verd tegemoetgekomen
behoeften van verkeer
en. Tegen het einde van
n zestig en in de jaren
£komt er een kentering:
m is geen „steenwoes-
teer, „met alleen aan-
voor de boten." Het
•stuur heeft oog gekre-
voor een „leefbaar"
n. De vandaag te openen
iwde Cooisingel en de
eveneens vandaag, van
stadsdag geven hiervan
HuibGoudriaan
tr na Communicatie '70,
oms<bte feest waarmee de
dammers in 1970 onder
in dat de wederopbouw
jjltooid en dat de bin-
een krachtige oppep-
iest krijgen, klopt het
steeds niet fel genoeg.
:ar is deels gehoor gege-
fi de kritiek van „omge-
sycholoog" prof. dr. R
^lt, die in een in 1968
Iven boek pleitte voor
iting van de bebouwing,
eer van bewoners in de
Stad. beperking van de
e ULRanleg en meer stoffe-
Dntrastwerking, afwisse-
n „grotestadswarmte".
Hg sinds de opening van
leze sc#cert- en congresgebouw
geniettlen in 1966 het culturele
n bijdrat met rasse schreden
ik te Uk
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 19
te UL?
Fibbe, vice-voorzitter
let besie Rotterdamse kamer
voorzitter van
en organisator van
unicatie '70, slaagde er
zelfs in de Nederlanders
sd te laten constateren
:t in de Maasstad weer
e 5 kon zijn. Fibbe zorgde
stoffering van het
m en een aantal 'van de
en het bedrijfsleven
ie. Bette winkel- en cafèpa-
ing. s op Weena en Coolsin-
,at er nog steeds tot ie-
en oudvredenheid.
toch kwam er na 1970
e klad in. Stadsvoorlich-
«epiaa^ van der Schaaf consta
ts in het onlangs uitge-
Rotterdamsc voorlich
d „Rondvraag" dat de
tad „erkend onaan-
Hjk" is. Hij schrijft: „Er
i veel lelijks dat al niet
en oudver de binnenstad van
de we#*am is gezegd. Die bin-
saties
)eve v;
nenstad is koud, kil, tochtig,
ongezellig, leeg. er is niks te
doen en 's avonds zie je nie
mand op straat.
Nu laat Van der Schaaf, wel
licht in een reactie op de
juichkreten over de dynamiek
en het aantal palen dat de
grond in ging van de jaren vijf
tig en zestig, zich wel erg
zwartgallig uit. (In Rotterdam
is bijvoorbeeld „van alles te
doen", maar het is niet gecon
centreerd zoals in andere ste
den). Niettemin zijn stads
ontwikkelaars en bestuurders
er langzamerhand van over
tuigd, dat wijlen ir. C. van Traa,
de ontwerper van het na
oorlogse wederopbouwplan, te
veel brede verkeersaders aan
bracht en de binnenstad een te
ruime, wat slobberig zittende
jas aantrok.
Ook een reactie
Ir. Van Traa was een kind van
zijn tijd en reageerde op de
verkeerschaos, waarmee de te
dicht bebouwde binnenstad
van vóór het bombardement
van 1940 dagelijks werd ge
plaagd. Zijn denken werd ook
bepaald door de Nieuwe Zake
lijkheid, een stroming in de
architectuur, die naar huidige
maatstaven soberheid, zake
lijkheid en rechte lijnen te zeer
liet domineren.
De vernieuwde Cooisingel met fietspaden, veel groen,
versmalde rijbaan en stadhuis.
De in de jaren dertig levende
denkbeelden over scheiding
tussen wonen en werken, win
kelen en uitgaan, bepaalden
nog sterker het ontwerp van ir.
Van Traa. Hij zag een „city"
voor zich met overwegend kan
toorgebouwen. aparte be-
stuurs- en vermaakscentra, af
zonderlijke woongebieden en
grotere afmetingen van gebou
wen en wegen. Dit laatste in
overeenstemming met de eisen
van het Rotterdam, waarin hij
geloofde: een knooppunt van
verkeer. Van Traa wilde boven
dien een soepel plan, dat tel
kens moest kunnen worden
aangepast aan de groeiende
stad en de ontwikkeling van
het economisch leven. Een filo
sofie, die een generatie Rotter
dammers heeft opgescheept
met een stad, waarin door het
voortdurend graven en veran
deren de herkenbaarheid van
een rustgevend stadssilhouet
nogal eens geweld werd aange
daan. „Het almaar woelen en
graven leek wel een symptoom
van de ondergraving van alle
zekerheden", aldus een Rotter
dammer.
De voormalige wethouder H. J.
Viersen (CDA), die veel deed
voor het aankleden van het
centrum, was nooit ingenomen
met de naoorlogse bouw. Hij
vindt een city voor alleen wer
ken en winkelen, met straten in
het centrum, die breder zijn
dan aan- en afvoerwegen, een
„Amerikaanse stijl en niet-
Europees". In de Europese ste
den komen wonen en werken in
vele vormen door elkaar heen
voor. Maar het zal erg moeilijk
worden het gezicht van Rotter
dam te veranderen. Met de
aanpak van het huidige college
ben ik het helemaal eens. Een
keer moet je in het verleden
gemaakte fouten durven goed
maken".
Opvullen
Ir. A. W. Hartman, de stede
bouwkundig ontwerper bij de
dienst stadsontwikkeling, die
de voor 6,5 miljoen gulden ver
nieuwde Cooisingel nu twee
(inplaats van drie) autorijba
nen, een fietspad en meer bo
men, gras en bankjes heeft ge
geven, oordeelt niet zonder
meer negatief over het plan
van ir. Van Traa. Hij zegt: „Het
framewerk wordt als goed ge
zien. maar de mazen zoals de
verkeersaders Weena en
Westblaak waren wel erg
ruim opgezet. We doen hier nu
iets aan door de rooilijnen naar
voren te schuiven en veel bo
men aan te planten op de
Westblaak. Van Traa heeft in
zijn plan veel ruimte willen re
serveren voor een volgende ge
neratie en dat biedt ons na
tuurlijk ook kansen om op te
vullen en aan te passen".
De verandering van de Cooisin
gel. waaruit nu een boulevard
met Europese allure is ont
staan. is een idee van wethou
der mr. J. Mentink van ruimte
lijke ordening (PvdA). Hem is
al voor de voeten geworpen dat
hij met de versmalling van de
.boulevard de auto de stad uit
wil pesten. De wethouder be
strijdt dat: er is overcapaciteit
op de verkeers-roetsjbanen en
op de parkeerplaatsen. Het ge
meentebestuur wil Rotterdam
zijn hart teruggeven door:
Het wonen in het centrum te
bevorderen door de bouw van
huizen op de open plekken,
waar nu auto's geparkeerd
staan:
Voetgangers en fietsers in
de stad terug te brengen door
het aanbrengen (reeds gedeel
telijk uitgevoerd) van fietspa
den, drempels om automobilis
ten in woonstraten af te rem
men en doorgaand verkeer uit
de wijken te weren;
Bussen en trams (reeds voor
zestig procent uitgevoerd) van
vrije banen te voorzien;
Woningen te bouwen aan de
rivier en de oude haventjes,
waardoor de verbondenheid
met het water zal worden her
steld.
Ideeën
Anton Fibbe, ex-organisator
van C '70, staat positief tegeno
ver de plannen van het
stadsbestuur, maar plaatst er
wel een kritische hanttekening
bij: „Ik mis een totaalplan, dat
de bevolking, met name onder
nemers en middenstand, die
geld op tafel moeten leggen,
kan animeren om de schouders
er onder te zetten. We moeten
weten wat de gemeente als bin
nenstad ziet en daar hoort dan
bijvoorbeeld het Oude Westen
ook bij."
Inmiddels zijn de Rotterdam
mers wel uitgenodigd ideeën in
te sturen voor de verlevendi
ging van het centrum en het
lijkt wel alsof het stadsbestuur
eerst die denkbeelden wil be
studeren, alvorens met een to
taalplan te komen. Er zijn een
paar honderd ideeën binnenge
komen, die variëren van een
overkapping van de Lijnbaan,
een keten van theehuizen,
„meer dansgelegenheid voor
oude mensen". twee
persoonstoiletten tot
overplaatsing van het Ca-
landmonument naar het Hof
plein. Dit laatste sluit aan bij
de aloude Rotterdamse voor
liefde voor verandering, ver
plaatsen, slopen en zonder aar
zeling afbreken als de actuele
situatie dat vereist. Een trekje
dat sinds een eeuw karakteris
tiek is voor een stad, die door
de economische ontwikkeling
en haar ligging werd voortge
dreven.
De vermaarde Rotterdamse
volksdichter Koos Speenhoff
klaagde vóór de eerste wereld
oorlog al over deze zucht tot
veranderen, toen het huidige
stadhuis werd gebouwd:
„Ze gaan de Zandstraat netjes
maken
't Wordt 'n kermenadebuurt.
De huissies en de stille
knippies
Die zijn al an de Raad ver
huurd.
Bij Nielsen ken je niet meer
dansen,
Bij Charleij zijn geen meisjes
meer.
De heele keet wordt afge
broken.
De heeren krijgen nou d'r zin.
De meides motten uit d'r
zaakies.
De burgemeester trekt er in.
EEN
ziet
"onLëor Cisca Dresselhuys
ilSTERDAM „Er wordt tegenwoordig veel
lichtvaardig getrouwd, wat in de hand ge-
jrkt wordt door de overheid. Want deze heeft
't wettelijk huwelijk immers via allerlei socia-
en wettelijke voorrechten tot een zeer bege-
nswaardige zaak gemaakt: als je trouwt krijg
Jgi eerder een huis, je krijgt als 18-jarige het
:N,S 'ilwassen loon, je hebt recht op allerlei belas-
1976 agtechnische voordelen en de vrouw heeft
laiiebafcht op een pensioen, wanneer de man over-
dt. Pas bij de echtscheiding blijkt hoe ellendig
Rotterlt is, dat het huwelijk zoveel rechten heeft; dan
igAvojs blijkt dat het huwelijk een contract is met
trachtkj te veel kieine lettertjes. Want wanneer de
latie ten einde loopt, volgt er nog een enorme
■■■oipslomp van juridische gevolgen, die jaren-
ng, soms een heel verder leven kunnen voort-
I iren en waardoor men in feite nooit meer van
j raar loskomt. Daarom: wie het goed met het
iwelijk meent, moet zijn relatie niet laten
rstoren door de wet."
Wettig huwelijk: levenslang „in de boeien"
flus prof. dr. G. P. Hoefnagels,
ogleraar in de criminologie en het
iderrecht aan de Erasmusuniversi-
t van Rotterdam in zijn boekje
)iet)Trouwen en (niet)Scheiden",
i t dezer dagen zal verschijnen. Hier-
h heeft hij een overzicht van de
Indische) betekenis van huwelijk
Bk echtscheiding en doet hij altema-
ven aan de hand, die volgens hem
pMpjkrre te verkiezen zijn boven de nu
nSjjstaande regelingen.
BBt hij niet veel op heeft met het
=55diEe wettelijk huwelijk, laat hij
Jrduidelijk merken, al in de eerste
van zijn boek: „Laat je goede
atie niet verknoeien door wettelij-
regelingen". Hij vindt het wette-
huwelijk niet slecht om wat de
«nsen ervan gemaakt hebben, nee.
I vindt het instituut op zichzelf niet
ed, omdat het allerlei mogelijkhe-
•n in zich heeft (die er door de
erheid zelf in gelegd zijn), die kun-
n leiden tot misbruik. Mensen kun-
leaicnfn tenslotte meestal geen misbruik
"ineflgens van maken, als hun die moge-
kheid niet op de een of andere
'"ha. énier geboden wordt. Neem bij-
torbeeld de levenslange alimenta
5ffs* betaald moeten worden (een
'J uwel zowel voor de man als de
icieufj
I von
urge*
vrouw, volgens Hoefnagels), het on
verkwikkelijk geharrewar om de kin
deren, of die wel of niet bij de vader
op bezoek moeten, de steeds her
nieuwde procedures, die vrouwen te
gen hun ex-mannen beginnen, wan
neer deze een loonsverhoging gehad
heeft, waarvan zij willen mee
profiteren: allemaal gevolgen van
een scheiding, die mogelijk gemaakt
worden (misschien zelfs wel gestimu
leerd) door de wet.
Vandaar dus Hoefnagels' idee: schaf
het wettelijk huwelijk, zoals het nu
is, af; ontdoe het van al de eraan
verbonden voorrechten, waardoor
het niet langer een soort val wordt
voor mensen, die materieel geborgen
willen zijn (wat bovendien nog het
prettige gevolg heeft, dat de overheid
niet langer discrimineert tussen wet
tig gesloten huwelijken en andere
relatievormen, iets wat een overheid
volgens Hoefnagels nooit mag doen)
en breng het huwelijk terug tot wat
het in wezen is en hoort te zijn: een
vrijwillige relatie tussen twee men
sen, die, wanneer ze onverhoopt stuk
loopt, niet een levenslange juridische
nasleep heeft.
Allemaal heel duidelijk, niet mis te
verstane aanbevelingen, die bij veel
mensen misschien wel hard zullen
aankomen, maar die bij nader inzien
wel erg reëel zijn. Want waarom zou
een huwelijk van twee, drie jaar een
vrouw voor de rest van haar leven
moeten verzekeren van een vast in
komen (door alimentatie), waarom
krijgt een getrouwde vrouw na het
overlijden van haar man een pensi
oen en waarom krijgt een zuster, die
haar hele leven voor een broer ge
zorgd heeft, dat niet; waarom kunnen
mensen, op grond van een wet, eisen
dat ze hun kind moeten zien. hoewel
dat kind het zelf helemaal niet wil?
Geen boot maar auto
Hoefnagels vergelijkt het huwelijk
ergens in zijn boek met een auto (in
plaats van met een bootje, zoals veel
ambtenaren van de burgerlijke
stand nog steeds doen). „Het wette
lijke huwelijk is een auto: een op de
vijf huwelijken in Nederland rijdt
„total loss". Van de overige zullen er
weinig schadevrij rijden".
Elders trekt hij de vergelijking met
de auto nog verder door: „Wie voor
de wet trouwt heeft aanmerkelijk
meer kans op een „total loss" dan
wie in een auto rijdt. Het zou dan
ook juist zijn dat er een verzekering
voor gehuwden zou bestaan: een hu
welijksongevallenverzekering. die
zou uitkeren, nadat het huwelijk
schipbreuk geleden zou hebben.
Vrijwel geen enkele automobilist
gaat toch de weg op zonder dat hij
verzekerd is? Iedereen gaat wel met
goede bedoelingen de weg op: maar
een ongeluk kan gebeuren, zowel in
het verkeer als in het huwelijk en
daartegen moet men gedekt zijn, zo
dat de gevolgen niet levenslang óf op
de overheid (bijstand) óf op een van
de twee partners, meestal de man.
(alimentatie) terecht komen".
Een onlosmakelijk aan de scheiding
verbonden kwestie, is die van de
alimentatie. Hoefnagels vindt het
voor de hand liggend en redelijk, dat
een vader alimentatie voor z'n kinde
ren blijft betalen, ook al verblijven
dezen bij de moeder. Heel anders
denkt hij over de alimentatie voor de
vrouw: zoals al gezegd voelt hij hier
niets voor, maar ziet hij veel meer in
een gehuwdenverzekering, waardoor
iedere gehuwde tegen betaling van
een premie verzekerd is van een uit
kering na een eventuele scheiding,
net zoals men verzekerd is tegen een
deuk in de auto.
Dit idee is niet nieuw, maar tot nu
toe heeft de overheid het steeds afge
wimpeld: men zoekt het daar liever
in een verbetering van het huidige
alimentatiesysteem. „Alimentatie
als rechtsgevolg is juridisch met
niets te vergelijken en mist een ma
teriële rechtsgrond. Deze vordering
lijkt op de vraag van iemand, die
geen auto kan kopen en daarom een
ander, die draagkrachtiger is, door
de rechter kan laten veroordelen tot
betaling van het voor de auto beno
digde bedrag. Indien het wettelijk
huwelijk wordt beschouwd als een
privaatrechtelijk contract, dient het
ook in zijn gevolgen vergelijkbaar te
blijven met andere privaatrechtelij
ke regelingen. Dan is er geen plaats
voor alimentatiebanden tussen ex-
echtgenoten. In verreweg de meeste
gevallen betekent alimentatie rela
tieve armoede voor twee huishou
dens. in het bijzonder voor het huis
houden van de man, omdat de bij
stand voor de man vaak wordt afge
wezen door de gemeente
Alimentatie
Zolang de huidige alimentatierege
ling nog blijft bestaan, pleit Hoefna
gels voor een regel, waarbij het niet
mogelijk is, dat een man langer dan
uiterlijk zeven jaar alimentatie aan
zijn ex-echtgenote betaalt. Daarna
moet zij óf een baan hebben en in
haar eigen onderhoud kunnen voor
zien. óf terugvallen op de overheid.
Hij vindt zeven jaar een periode,
waarin de vrouw best iets geregeld
kan hebben in verband met haar
eigen materiële leven.
Nog een paar andere conclusies uit
het boek: laat mensen, die per se
voor de wet willen trouwen, eerst een
jaar samenwonen, voordat ze toes
temming krijgen voor een wettelijk
huwelijk; laat mensen, die niet zo
maar zonder meer ongetrouwd wil
len samenwonen de mogelijkheid
om wel kerkelijk te trouwen, maar
niet voor de wet; laten allerlei in
stanties, bijvoorbeeld de burgerlijke
stand (ter gelegenheid van de onder
trouw), goede voorlichting geven
over wat een wettelijk huwelijk in
feite inhoudt, waardoor lichtvaardig
trouwen misschien enigszins tegen
gehouden kan worden; laat de kinde
ren in een huwelijk aan de moeder
horen, haar naam dragen en in de
eerste plaats aan haar worden toege
wezen bij een eventuele scheiding;
geef de kinderen veel meer inspraak
bij de keuze bij wie ze na de schei
ding willen wonen.
Een inktpot
„(niet) Trouwen en (niet) Scheiden"
is een nuttig, duidelijk en zeer nuch
ter boekje, waarin bepaald heel wat
behartigenswaardige dingen worden
gezegd over het huwelijk en
echtscheiding. Juist gezien het zake
lijke, nuchtere karakter van het
boekje, keken wij heel vreemd op bij
het laatste hoofdstuk: „Een inktpot
over samenleven", waarin Hoefna
gels klaarblijkelijk een soort parodie
geeft op een gesprek tussen ouders
en kinderen over trouwen, waarin in
dit geval de oude vader voorstander
blijkt te zijn van ongetrouwd samen
wonen. Een vreemd stukje proza,
waarin de heer Hoefnagels
misschien zijn vermeende literaire
kundigheden eens wilde laten zien.
Hij had dat beter niet kunnen doen.
„(niet) Trouwen en (niet) Scheiden",
door G. P. Hoefnagels, wetenschappe
lijke uitgeverij Kooyker te Rotterdam,
145 blz. 15,—.
door Rob Foppema
Naar schatting moet één van elke drie Nederlanders in
de loop van zijn of haar leven een of meer malen voor
een vorm van kanker worden behandeld. Het zou een
goed idee zijn als zij voor die tijd kennis genomen
zouden hebben van het cahier dat door de stichting
Bio-wetenschappen en maatschappij over het onder
werp is uitgegeven. Dat zou overigens voor die ander
twee ook geen kwaad kunnen.
Het is open, zakelijk en dicht
bij de mensen geschreven, en
daar kun je niet blij genoeg
mee zijn. Kanker, schrijft prof.
dr. D.W. van Bekkum, vormt
niet de groep van ziekten die de
meeste slachtoffers maakt,
maar de mensen zijn er wel het
bangst voor. „De oorzaak daar
van moet worden gezocht in
het langdurige en vaak pijnlij
ke verloop van deze ziekte, de
lijdensweg met weinig of geen
hoop op uiteindelijk herstel.
Een dergelijk levenseinde
roept grotere weerstanden op
dan de snelle en dikwijls onver
wachte dood ten gevolge van
een hartinfarct, een beroerte of
een ongeval."
Een van de voornaamste rede
nen voor die sombere houding,
aldus Van Bekkum is de wijd
verbreide opvatting dat er wei
nig of niets aan deze ziekte valt
te doen. Op het moment dat de
grote meerderheid van de pa
tiënten zou kunnen worden ge
nezen. zou de houding
waarschijnlijk radicaal veran
deren. Dat is dus de situatie
waar we naar toe werken, zegt
Van Bekkum, en we zijn er nog
lang niet maar er zit wel dege
lijk beweging in.
Een tweede reden, meldt hij
intussen, is de sombere hou
ding van de artsen, die zich
bijna onherroepelijk aan de pa
tiënten meedeelt. Maar „bij
hun opleiding werden zij im
mers vrijwel uitsluitend ge
confronteerd met de ernstige
gevallen, patiënten in de
laatste stadia van de ziekte.
Bovendien bestudeerden zij de
meest uitgebreide en ernstigste
vormen van kanker in de orga
nen van overlevenden."
En een derde reden is „dat ook
succesvolle kankerspecialisten
altijd geconfronteerd blijven
met grote aantallen gevallen
waarin de behandeling faalt."
Overleving
Maar uit de behandelingsresul
taten voor alle vormen van
kanker in honderd Amerikaan
se ziekenhuizen bleek dat vijf
jaar na het begin van de behan
deling veertig procent van de
patiënten daardoor nog in le
ven was. Bekeken over tien
jaar bedroeg dat percentage 35.
(Dit geldt voor behandelingen
begonnen tussen 1955 en 1964.
Het duurt uiteraard een tijd
voordat zulke gemiddelden
voor meer recente patiënten
beschikbaar zijn. Maar „het
zijn in ieder geval belangrijke
gegevens om van uit te gaan".)
Veel verwacht prof. Van Bek
kum van de „integrale" kan
kercentra die, gedeeltelijk naar
Amerikaans model, in Rotter
dam, Amsterdam en Grpnin-
gen in opbouw zijn. De Ameri
kaanse filosofie is dat de beste
behandelingsmethoden zo snel
mogelijk voor alle patiënten
beschikbaar komen. Over het
vinden van die beste methoden
schreef hij een apart stukje on
der de heldere titel „Proeven
op patiënten: techniek,
ethiek". Zulke proeven roepen
zowel bij de patiënten als in
medische vakkringen proble
men en bezwaren op.
De beoordeling van elke nieu
we kankertherapie is moeilijk.
Veruit de meeste verbeteringen
betekenen een klein stapje
vooruit, bijvoorbeeld van vijf
tig procent overleving naar zes
tig procent (over een vastge
stelde beoordelingsperiode van
een, drie of vijf jaar). Om inder
daad aan te tonen dat een
nieuwe methode B beter is dan
de tot dan toe beste methode
A, moet aan een aantal voor
waarden zijn voldaan.
Er moeten goede gronden zijn
om te mogen verwachten dat B
betere resultaten zal opleveren,
en zeker geen slechtere dan A.
En er moet een zogenaamd
prospectief onderzoek gedaan
worden bij patiënten, om dat
vermoeden te bevestigen of uit
de wereld te helpen. Dat bete
kent dat van een groot aantal
patiënten die in hetzelfde sta
dium van dezelfde vorm van
kanker zijn. de ene helft thera
pie A moet krijgen en de ande
re helft therapie B.
Van medische zijde wordt dan
regelmatig het bezwaar ge
hoord. aldus prof. Van Bek
kum. dat iedere patiënt altijd
individueel het recht heeft op
de beste behandeling. En dus is
het mis om de ene groep pa
tiënten anders te behandelen
dan de andere. Maar het punt
is nu juist, schrijft Van Bek
kum. dat we op dat moment
niet wéten wat de beste behan
deling is. anders deden we echt
die ingewikkelde klinische
proeven niet. En als tijdens het
onderzoek al overtuigend
blijkt dat B echt iets beter is,
dan is het doel bereikt en dan
wordt groep A echt wel subiet
op de betere therapie B overge
schakeld.
Ook sommige patiënten erva
ren het als een vreselijke pech
als zij merken dat ze in de
groep van de conventionele
therapie (A) terecht zijn geko
men, of zijn er geweldig blij
mee als zij in de andere groep
(B) vallen. Maar „bij het begin
van de behandeling is er geen
enkele rationele grond voor
voorkeur. Pas achteraf, en al
leen maar als er een verschil
tussen beide groepen uitkomt,
is er reden voor gematigde te
leurstelling of blijdschap."
De bijdrage van drs F. S. A. M.
van Dam over psychologische
en sociale kanten van kanker
staat ook dicht bij de werke
lijkheid. Ook hij wijst op de
negatieve associaties van het
begrip kanker, en de extra pro
blemen die dat meebrengt.
Uit een recent onderzoek in
Amerika bleek van kankerpa
tiënten die voor het eerst
merkten dat er iets „mis" was,
twintig procent binnen een
week naar de dokter toe gaan.
Maar tweederde wachtte lan
ger dan een maand en een
kwart zelfs meer dan een half
jaar. Vijftig jaar geleden lagen
die verhoudingen ongeveer net
zo. Alleen tegenwoordig kan er
meer tegen kanker gedaan wor
den. Maar die voorsprong
wordt snel kleiner wanneer je
het probleem eersteen hele tijd
voor je uit schuift.
Informatie
Als het dan na specialistisch
onderzoek een kwaadaardig ge
zwel blijkt te zijn. komt de ook
al oude discussie over „Wat
moeten wij tegen kankerpa
tiënten vertellen?" Met als
kernpunten hoe het in zijn sta
dium met zijn. kanker
waarschijnlijk zal lopen, of hij
wel wil weten wat er precies
aan de hand is, en of hij dat
aankan.
Er zit aan die discussie een
merkwaardig tintje, schrijft
Van Dam. „Vele mensen uit het
vak veronderstellen dat de pa
tiënten hun informatie uitslui
tend halen bij de specialisten;
ik geloof dat dat een illusie is."
Dat bleek het bij onderzoek in
de Rotterdamse Daniël den
Hoedkliniek ook te zijn. Van de
geïnterviewde patiënten had 17
procent bij het eerste bezoek
aan de huisarts de mogelijk
heid van kanker al overwogen.
Bij het eerste bezoek aan de
(gespecialiseerde) kliniek was
77 procent al op de hoogte en in
de loop van de behandeling
wist 98 procent van de patiën
ten de diagnose. Minder dan de
helft had het van de specialist
gehoord.
Reële voorlichting over het
ziekteverloop, aldus Van Dam,
heeft het voordeel dat de pa
tiënt precies weet waar het op
staat. „Dat voorkomt de pijn
lijke twijfels en vermoedens
die de patiënt koestert wan
neer hij niet geïnformeerd
wordt omdat voorlichting scha
delijk en taboe zou zijn."
Pijn
Ook over de pijn heeft.Van
Dam nuttige opmerkingen.
Niet alle patiënten met kanker
hebben pijn. Bij patiënten met
uitzaaïngen van borstkanker
die in het Amsterdamse
Anthoni van Leeuwenhoekhuis
lagen, bleek ongeveer de helft
pijn te hebben. Maar bij de
helft van die helft was de pijn
zo heftig dat er een pijnstiller
nodig was. In de meeste geval
len bleek aspirine afdoende.
Prof. dr F. de Waard levert een
voortreffelijke bijdrage over
epidemiologie („de leer van
ziekterisico's") en preventie.
Hij legt uit hoe je naar
(medeioorzaken zoekt, en waar
om dat niet van vandaag op
morgen resultaten oplevert.
Van Bekkum wijst er in een
kanttekening op dat we van
kankerverwekkende stoffen
nooit helemaal af zullen ko
men. maar dat het risico van
het ontstaan van kanker ook
niet het enige in dit leven is.
Dr. M. Sluyser legt uit welke
veranderingen een cel tot kan
kercel maken en hoe op dat
microscopische niveau onder
zoek wordt verricht. En twee
pathologen zetten in een inlei
ding een nuttig kader neer.
Daarmee hebben we het boekje
zo ongeveer van achter naar
voren doorgewerkt. Dat komt
omdat de menselijke verhalen
achterin staan en het vooraan
netjes met de cel begint. Erg
systematisch, misschien niet zo
uitnodigend. Het geheel is niet
temin van harte aanbevolen.
Maar dat had u al begrepen.
P. Siderius c.a„ Kanker. Van
Loghum Slaterus, Deventer. 48
pag.. 6,50.