Proef met centraal schriftelijk examen in geschiedenis met argusogen gevolgd Ammerstol behoudt dorpskern m wmF. I ;tri Kleuters slimmer dan Piaget dacht SMSTilgtliRTiiliiEfi Ruim honderdzestigduizend scholieren vanaf maandag onder het mes Dijkverhoging zonder „platwalsen" van oorspronkelijke bebouwing nri PAt(g)i DE WAARHEID tfERDAG 8 MEI 1976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 21 door Rob Foppema nemers tot oprichting van de stichting. Er werd niet ge streefd naar „harde actie", maar naar omzichtig overleg met hoogheemraadschap en rijkswaterstaat. Een deel van de Lekdijk tussen Bergstoep en Ammerstol kon er is daar geen bebouwing zonder meer op Deltahoogte worden gebracht. Bij het uitvoeren van deze ver zwaring in het najaar van 1975 stuitten de grondwerkers ech ter op een aldus mr. De Jong „unieke boom, een goudes". „De grondmachines waren nog maar een meter of vijf van de boom verwijderd, toen de stichting tot actie overging en vroeg of men om de boom heen kon gaan." Dat het hoogheem raadschap op dit verzoek in ging, vond mr. De Jong een teken van goede wil. Teneinde de boom te behouden werd boomchirurg Jörg Kopijn ingeschakeld, die voor 1200 gulden kool en geit kon sparen: de boom kon blijven, terwijl de dijk op die plek toch kon wor den verhoogd. De stichting streeft naar het behoud van nog vijftien in de dijk gewortel de bomen. Het hoogheem raadschap is al bereid de ,Mr. De Jong: we wi die buitendijks staat, ooi oudste en grootste bomen, die binnendijks staan ondanks veel hals- en vliegwerk en extra kosten te handhaven. „Wij willen ook bomen buiten dijks laten staan. We vinden de kosten van ongeveer vijfdui zend gulden per boom (voor vijftien exemplaren), maar een fractie op de totale kosten van dijkverhoging in Ammerstol van 800.000 gulden," onder streept De Jong. „Bomen bepa len het dorpsbeeld en geven ook een versteviging aan het dijklichaam. In tegenstelling tot de heersende opvatting is er geen enkel voorbeeld van een omgewaaide boom, die een dijkdoorbraak veroorzaakte." Tactisch Dank zij het kanteldijkprinci- pe, dat in de dorpskern van Ammerstol zal worden toege past waarbij een kade op de oude dijk wordt geplaatst, kan ook de oorspronkelijke dorpsbebouwing worden ge handhaafd. De merkwaardige haakse bocht met vier hoge bo men, in de bebouwde kom, blijft. De Jong: „Ik heb de stel lige indruk dat ook het hoog heemraadschap onderkent dat len deze oude perelaar, handhaven de stichting in belangrijke ma te heeft voorkomen, dat de ou de bebouwing is weggesa neerd." De provinciale contactcommis sie voor inspraak bij dijkverho gingen (een orgaan, dat vorig jaar op verzoek van minister Westerterp van verkeer en wa terstaat werd ingesteld in de betrokken provincies, als een van de consequenties van de herziening van zijn beleid voor de dijkverhogingen) heeft gis teren het plan aan bewoners en bestuurders voorgelegd. In een openbare bijeenkomst van deze „coördinatiecommis sie dijkverzwaring" werd het plan door alle belanghebben den doorgenomen. De Jong: „Er is hier overleg met de be volking sinds 1973; we kunnen ons verenigen met het plan zo als dat er nu ligt. Het hoog heemraadschap en rijkswa terstaat hebben het plan ont wikkeld. daarbij geadviseerd door de bevolking. Resultaten zijn er ook dank zij het voor zichtige en tactische optreden van de stichting: je moet be- leidsinstanties als hoogheem raadschap en rijkswaterstaat de kans geven zonodig een stap terug te doen." door Huib Goudriaan AMMERSTOL De dorpskern van Ammerstol blijft gespaard. In tegenstelling tot andere dorpen in het Nederlandse rivierengebied, zal dit dijkdorp langs de Lek in de Krimpenerwaard nauwelijks gevolgen onder vinden van de komende dijkverhoging. Zoals het Gel derse Brakel een berucht voorbeeld is van het vernielen van dorpsschoon door een technisch volmaakte dijkver hoging, is het gisteren met de bevolking doorgenomen plan tot dijkverzwaring in Ammerstol een voorbeeld van hoe het ook kan. Mr. A. de Jong, de in Ammerstol aan de dijk wonende secretaris van de „Stichting Verontruste Dijkbewoners Lekstreek" zegt: „Het hoogheemraadschap pakt het hier op een voorbeeldige manier aan." Het Hoogheemraadschap voor dl Krimpenerwaard is krach- tins de Deltawet belast met de uitvoering van de dijkverzwa ring. Volgens de Deltanorm moet de dijk, die nu 4,70 meter boven NAP ligt, op 5,30 meter boven NAP worden gebracht. De Deltanorm (gericht op een overstroming, die eenmaal in de tienduizend jaar voorkomt) geldt voor de dijken langs de benedenrivieren. Voor de dij ken langs de „bovenrivieren" in het Rijn-stroomgebied (ook in Brakel) geldt een norm, die is gebaseerd op de kans van een extreem hoge waterstand die eens in de drieduizend jaar voorkomt. De vele protesten, die er de laatste jaren zijn geweest tegen het beleid van verhogen en rechttrekken van dijken, waar bij schilderachtige dorpsker nen, bomen, grienden en wielen kortom het karakteristieke Hollandse landschap met kron kelende dijkjes worden „platgewalst", lijken in Am merstol uitwerking te hebben. Burgemeester C. J. de Ronde van Ammerstol steekt een pluim op de hoed van de stich ting, die het hoogheem raadschap en rijkswaterstaat duidelijk maakte, dat bomen en oude bebouwing niet onder de ingreep behoeven te lijden. „De stichting doet geweldig werk." Overigens prijst de di plomatiek opererende burge meester ook het hoogheem raadschap: „Ik heb altijd ver trouwen gehad in de staf van het hoogheemraadschap. Hier is steeds gepraat en is er geen prestigezaak ontstaan zoals in Brakel." Boomchirurgie Mr. De Jong van de stichting vertelt dat er aanvankelijk een plan op papier stond, volgens de normen van rijkswaterstaat, waarbij negentig procent van de bebouwing zou moeten worden afgebroken. Een plaat selijke actiegroep bracht de dijkbewoners in het geweer en op 14 februari ging de actie groep op in een grotere organi satie, de Stichting Verontruste Dijkbewoners Lekstreek. De Jong was een van de initiatief HAAKSE BOCHT MET BOMEN BLIJFT Met een populair toontje probeert de leraar de examenkandidaat op z'n gemak te stellen. „Die Hitier," zo steekt hij van wal, „die wilde maar steeds uitbreiden hè? Het was net Albert Heijn zogezegd. Hij had eerst Duitsland, en wat nam hij er toen bij?" De zestienjarige mavo-leerling zit er met klamme handen bij en komt nog niet veel verder dan „uh...." De leraar stelt hem gerust. „Nou, dat weet je wel. In het zuiden een of ander land. Wat ligt er ten zuiden van Duitsland?" De kandidaat probeert het met Tsjecho- slowakije, maar de leraar maakt tenslotte Het hierboven afgedrukte fragment van een mondeling eindexamen geschiede nis is afkomstig uit een verslag van de commissie eindexamen-experiment ge schiedenis. Bij een van de reeds genomen proeven is nè een schriftelijk proefwerk ook nog een mondeling examen afgenomen, om te kijken wat het ver schil is tussen zo'n landelijk schriftelijk examen en een ondervraging door de eigen leraar. Bij een enquête bleek dat sommige leerlingen lie ver schriftelijk, anderen liever mondeling geëxamineerd werden. Het experiment met het schriftelijk examen geschiedenis is om meer dan een reden van belang. Geschiedenis is het enige vak waarvoor nog niet tot een centraal schriftelijk examen besloten is. De discussie die hierover gevoerd wordt is zeer principieel. De uitkomst van het experiment kan ook gevolgen hebben voor an dere vakken. Want als geschiedenis buiten het landelijk schriftelijk examen blijft, dan zullen weldra andere leraren hetzelfde vragen. Bij aardrijkskunde, biologie en economie worden ook al kritische geluiden gehoord over het centrale examen. Alsof er niets aan de hand is worden vanaf maandag aanstaande weer ruim honderdzestig duizend scholieren schriftelijk geëxamineerd. Een belangrijk deel van hun schriftelijk exa men wordt afgenomen door middel van meer keuzevragen (vier antwoorden, kruis het goede aan). Maar er zijn tekenen die erop wijzen dat deze toetserij toch z'n langste tijd gehad heeft. Althans als enigzaligmakende methode. Vooral bij vakken met een levensbeschouwelijk element (geschiedenis voorop) lijkt het kruisjes zetten niet de meest geschikte manier om de leerling tot zelfstandig denken te prikkelen en om hem in staat te stellen iets van eigen creati viteit en inzicht te demonstreren. Staatssecre taris De Jong heeft daar in de laatste exa menkrant van het CITO (centraal instituut voor toetseontwikkeling) en in een recent nummer van ..Uitleg" duidelijk op gezinspeeld. Hij zegt niet. dat de meerkeuzetoets moet verdwijnen of duidelijk dat hij Oostenrijk bedoelt. „Waarom Oostenrijk? Wat is nou de overeenkomst tussen Duitsland en Oos tenrijk? Alle mensen spreken....?" De trotse kandidaat scoort zijn eerste punt: „Duits." De leraar, blij dat hij beet heeft, vervolgt: „Ja! Duits! Hij begon met alle mensen die Duits spraken. Dus is hij begonnen in Oostenrijk. Welke man die we later in Nedeland hebben gehad was daarbij be trokken, weet je dat misschien?" „Zijlstra." „Neee! Spaar de goeie man! Wel eens van Seyss-lnquart gehoord?" „Nee." dat we het schriftelijk examen moeten afschaf fen. Maar wel dat we moeten onderzoeken wat het effect van dit soort toetsen op leerlingen is. In een speciale nota zal hij binnenkort voorstel len doen om het examensysteem te verbeteren. Belangrijke rol In deze discussie kan het experiment met een centraal schriftelijk examen geschiedenis een belangrijke rol spelen. Daarom even de korte inhoud van het voorafgaande. Vanaf 1963 wordt er gespoken over invoering van een centraal schriftelijk eindexamen voor dit vak. In 1968, het jaar van invoering van de mammoetwet, zei dr. A. de Jong (niet te verwar ren met de huidige staatssecretaris) in zijn kwaliteit van inspecteur-generaal van het on derwijs nog. dat geschiedenis dank zij een schriftelijk examen „een evenwaardige plaats in kan innemen naast andere al langer schrifte lijk geëxamineerde vakken". Het is allemaal anders gelopen. De Vereniging van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in Nederland (VGN) heeft ervoor gezorgd dat er in 1970 een staatscommissie kwam om uit te zoe ken of en hoe een schriftelijk examen moest worden ingevoerd. In 1973 liet deze commissie enkele scholen een eerste proef nemen. Dit jaar doen ongeveer twintiguizend kandidaten van mavo, havo en v.w.o. (eenderde van het totaal) mee aan zo'n experimenteel schriftelijk examen geschiedenis. Kritiek neemt toe Hoewel het lopende experiment op verzoek van de geschiedenisleraren zelf wordt gehouden, neemt de kritiek op deze wijze van examineren toch toe. Voor een deel is dat toe te schrijven aan de activiteit die de kritische leraren ontwik kelen op verschillende vakgebieden (geschiede nis. economie, aardrijkskunde) maar ook tegen het examensysteem als zodanig (zie de „anti- citokrant" die in een oplaag van tienduizend exemplaren verscheen). In het maandblad van de VGN. Kleio, schreven vier van deze critici een uitvoerig artikel tegen het geschiedenis experiment. Je kunt helemaal niet van experi ment spreken, vonden zij. Het gaat om een verkapte invoering van deze examenmethode. Toch zit dat nog niet zo glad als deze vier leraren vrezen. Naast de hierboven aangehaalde opmerkingen van staatssecretaris De Jong zijn er nog andere tekenen die wijzen op een veran derde mentaliteit. Allereerst is hoopvol dat de staatscommissie die het experiment voor geschiedenis uitvoert gebroken heeft met het centraal instituut voor toetsontwikkeling en besloten heeft voorlopig niet met meerkeuzevragen te werken, omdat er (nog) geen geschikte meerkeuzetoestsen te ma ken zijn. Juist? Een ander belangrijk gegeven is dat de discus sie over het doel van het (geschiedenis)onder- wijs ook de examenkwestie gaat beïnvloeden. Steeds meer mensen gaan zich afvragen of het juist is dat een of ander semi-overheidsorgaan (zelfs al bestaat een dergelijke commissie of instituut geheel uit leraren) bepaalt wat er op scholen geëxamineeerd en dus onderwezen wordt. Bij de tot nog toe genomen proeven gaf de staatscommissie ruim vantevoren een overzicht van de stof die bij het centrale examen onder vraagd zou worden. Dat ging dan bijvoorbeeld over het nationaal-socialisme in Duitsland. De commissie gaf een uiterst vage omschrijving van het onderwerp, een kort literatuuroverzicht en een bloemlezing van historische teksten en vrij veel spotprenten. Dan wisten de leraren ongeveer in welke richting ze het moesten zoeken. Vrijheid Hoe voorzichtig de staatscommissie ook te werk ging, toch kon je je afvragen of zij niet bezig waren op ontoelaatbare wijze de inhoud en de richting van het onderwijs te bepalen. Drs. T. M. Gilhuis, voorzitter van de Unie School en Evangelie, zelf historicus, vertelde ons onlangs dat hij hierover met minister Van Kemenade gesproken had. Op diens vraag waar bijvoorbeeld de vrijheid van onderwijs in ge vaar was, had Gilhuis gezegd: kijk naar het centrale examen geschiedenis. Een leraar die de meeste tijd zou willen besteden aan de geestelij ke achtergrond van (de strijd tegen) het natio naal-socialisme zou in de knel komen door de stofomschrijving van de examencommissie. Ja, zei Van Kemenade, daar zit iets in. De vier schrijvers in Kleio hebben soortgelijke bezwaren. De door de commissie gepresenteer de examenstof is nogal politiek. Als de crisistijd in Nederland behandeld wordt, gaat het voorna melijk over Colijn, troonredes. Kamerverkiezin gen en de NSB. Een leraar die wat meer aan dacht zou willen geven aan de cultuur van het crisistijdperk of die een marxistische analyse van de economische crisis zou willen maken, zou vast en zeker in tijdnood komen Nu kun je deze bezwaren van de tafel vegen met de verwijzing naar het schoolonderzoek De leraar kan behalve de voorgschreven stof uit de laatste vijftig jaar ook „eigen" onderwerpen EGEUS ONDER STUDENTEN «r VRIJ ONVERVEERO ra !v. o i Voorbeeld uit het proef-examen mavo in 1974. De vraag hierbij luidde: ,,Je ziet hiernaast de koppen van verschillende bladen die in de tijd van de Duitse bezetting in ons land versche nen. 1. Welk blad hoort in deze reeks niet thuis? 2. Waarom niet. Het goede antwoord zal ongetwijfeld zijn: Volk en Vaderland. Maar wat zou er gebeuren, wanneer een leerling antwoordee: „Trouw", omdat dit het enige christelijke verzetsblad was; of „De Waar heid", omdat dit het enige communistische blad was. Zo'n leerling heeft de vraag misschien niet goed begrepen, maar is zijn antwoord fout? behandelen en bij het schoolonderzoek zelf exa mineren. Leerlingen doen ook keuzeonderwer- pen. Is het dan onredelijk om een deel van het examen schriftelijk en landelijk af te nemen? Dat geeft toch enige waarborg voor de kwaliteit van het onderwijs? Misschien. Maar de critici blijven kritisch. Op de laatste jaarvergadering van de V.G.N. heb ben ze een tegen de staatscommissie gerichte motie er niet doorgekregen. Maar wel is beslo ten dit jaar een buitengewone vergadering aan dit onderwerp te wijden. De examens van de komende weken zullen met argus-ogen bekeken worden. Niet alleen door leerlingen, vooral ook door leraren. door Piet Hagen Als een hond groter is dan een konijn en als een paard groter is dan een hond, dan is een paard groter dan een konijn. Dat is nogal wiedes. Je ziet het zo voor je. Maar het is toch een tamelijk abstracte redenering. Johan is groter dan Louis, Huub is groter dan Johan, dus Huub is groter dan Louis. Je moet er toch maar op komen. In zijn meest algemene vorm (A is groter dan B, B is groter dan C, dus A is groter dan C) is het een eenvoudig maar eerzaam stukje wiskunde. Dat stukje wiskunde doen mensen gewoon een keer in de praktijk op. U en ik weten het gewoon, al denken we er zelden zo systematisch over na. Een baby in de wieg piekert er niet over: hij of zij weet het zeer duidelijk niet. Ontwikkelingspsychologen houden zich (onder andere) bezig met de vraag op welke leeftijd kinderen gewoonlijk dit soort redene ringen doorkrijgen. Niet alleen omdat het interessant is om dat te weten (om een beeld van de geestelijke ontwikkeling van een kind te helpen opbouwen), ook omdat het praktische betekenis voor opvoeding en onderwijs heeft. Het heeft weinig zin om kinderen dingen te willen leren, waar ze eenvoudig nog niet aan toe zijn. In het onderzoek naar de geestelijke ontwikkeling van kinderen heeft de Fransman Piaget zich een grote reputatie verworven. Daarom is het extra opvallend nieuws wanneer een van de door hem gepubliceerde inzichten bij nader inzien onjuist blijkt te zijn. Voor zulk nieuws zorgden vorige week P. E. Bryant en H. Kopytynska van de universiteit van Oxford (Nature, vol. 260, pag. 773). Het ging om een variant van de konijn-hond-paard redenering die nog iets meer voor de hand lijkt te liggen. In de algemene vorm: als A gelijk is aan B, en B is gelijk aan C. dan is A ook gelijk aan C. Ook al zo'n stukje wiskunde dat toch niet moeilijk is. Maar toch, wanneer begin je dat als kind door te krijgen? Er zit een abstract begrip achter, namelijk dat je kunt meten hoe grdot iets is. Piaget verkende dat probleem met een van zijn klassiek geworden experimenten. Experiment met torens van blokken Hij bouwde van blokken een toren op een tafel. En hij vroeg kinderen om. met andere blokken, op de grond een toren te bouwen die net zo hoog moest worden als die op tafel. In de buurt lag, niet helemaal toevallig, een stok die net zo lang was als de toren op tafel. Een kind dat de bedoelde redenering nog niet in zijn geestelijke bagage had, zou op de grond een toren bouwen waarvan het dacht dat die „op het oog" even hoog was. Een kind met een verder ontwikkeld denkvermogen, zou op het idee kunnen komen om de stok (B) naast de toren op tafel (A> te houden, te constateren dat die even groot was <A B). de stok daarna naast de zelf gebouwde toren op de grond (C) te houden, en te kijken of die even groot was (B C) om te zien of de opdracht om een even grote toren te bouwen (A=C) was gelukt. Piagef. constateerde dat kinderen jonger dan acht jaar daar in het algemeen niet toe kwamen. Zijn conclusie was dat jongere kinderen geen idee van het begrip meten hadden, en dat je ze met de redenering A=B. B=C dus A C, dus ook vruchteloos lastig zou vallen. Op dat punt had met name Bryant meer geloof in de vermogens van jongere kinderen. Al vijf jaar geleden verdedigde hij de stelling dat ze dat soort problemen best door hebben, als ze zich de noodzakelijke gegevens maar op het juiste moment herin neren. Dat ze dat niet doen kan inderdaad een handicap zijn bij dergelijke proeven,. Het zich doelmatig concentreren op een probleem is voor kleine kinderen niet zo'n vanzelfsprekende zaak. Maar de argumenten die Bryant aanvoerde bleven in de vaklitera tuur niet onweersproken en de vraag dus onbeantwoord. Gaten in blokjes en een stokje Met het vorige week gepubliceerde experiment lijkt hij het gelijk overtuigend aan zijn zijde te krijgen. Het zou wel eens kunnen wezen, redeneerde hij. dat de kleuters van Piaget die maatstok niet gebruikten omdat ze gewoon niet het idee hadden dat er nodig iets gemeten moest worden. Dat ze dachten dat ze de hoogte van hun toren best „op het oog" konden bekijken. Je zou dus een test-situatie moeten bedenken, waarin vergelijking „op het oog" gewoon niet mogelijk is. Of twee dingen even groot zijn, kun je dan uitsluitend gewaar worden als je ze opmeet. Bryant en Kopytynska werkten daarom met zwart geschilderde houten blokken van acht centimeter breed en 20 cm hoog. In de bovenkant van die blokken boorden zij gaten, die óf tien öf vijftien centimeter diep waren. De binnenkant van die gaten was uiteraard ook zwart geschilderd, en dat komt erop neer dat je niet kunt zien hoe diep zo'n gat is. Oxfordse proefkleuters van vijf en zes jaar kregen twee van die blokken voor hun neus. en de vraag of die gaten even diep waren. Als ze vonden dat dat niet zo was. werd bovendien gevraagd, welk gat het diepste was. Het zal niemand verbazen dat er. achteloos tussen de twee blokken in, ook een stokje lag. De Britse onderzoekers hadden het meteen daarmee voor de kinderen prettig overzichtelijk gemaakt. Het stokje was 25 centimeter lang, rood geverfd, met in het midden een stuk van vijf centimeter geel. In een kort gat kon dus een van de rode uiteinden verdwijnen, in een lang gat een rood uiteinde plus het gele middenstuk, dus duidelijk zichtbaar meer. Dit nu, werkte voortreffelijk. Driekwart van de kleuters nam, zonder daartoe te worden aangespoord, het stokje ter hand. In totaal de helft ontdekte daarmee zonder mankeren hoe de vork in de steel zat. Conclusie: kinderen van vijf weten veelal wèl dat je iets kunt meten, en ze beschikken wel degelijk over de daarbij behorende vorm van redeneren, die in de wat wiskundig ge kleurde vaktaal een transitieve gevolgtrekking heet. Dat is nieuws voor ontwikkeiingspsychologen. En het heeft, zoals de onderzoekers Brits-onderkoeld opmerken, „enige betekenis" voor het onderwijs, („some educational significance") Ondanks plastic tóch gemeten Hun even korte als heldere rapport bevat nog twee boeiende bijzonderheden, waarvan zij er overigens maar één uitwerken. Om hun redenering goed door te lichten gebruikten Bryant en Kopy tynska in een andere proef gelijkvormige blokken van doorzichtig plastic. De gedachte daarachter was. datje dan gewoon kunt zien hoe diep de gaten zijn. zodat je ze niet noodzakelijk met het stokje hoeft na te meten. Een situatie die dus vergelijkbaar zou zijn met de blokkentorens van Piaget. en waarin je zou verwachten dat er ook niet gemeten zou worden. Het experiment werd uiteraard met andere kleuters gedaan, die het systeem nog niet hadden kunnen leren. Tot verrassing van de Britse onderzoekers bleek eenderde van de vijfjarigen, en tweederde van de zesjarigen, toch zonder manke ren het stokje te pakken. Om het niet al te makkelijk te maken was het verschil in diepte tussen de twee gaten bij deze test overigens veel kleiner gemaakt. Ze waren vijftien respectievelijk veertien centimeter diep. en de blokken stonden niet naast elkaar. Maar niets en niemand verhinderde de kinderen om ze wel naast elkaar te zetten en eens goed naar het verschil te kijken. Aan de plastic blokken werd inderdaad wat minder gemeten dan aan de houten exemplaren, maar niet zo veel minder dat je daar conclusies uit zou durven trekken. Een tweede bijzonderheid staat waarschijnlijk niet in het artikel, en dat is jammer. Het lijkt mij bijzonder waarschijnlijk dat de Britten, zeker met het klassieke experiment van Piaget in het achterhoofd, hun eerste experimenten hebben gedaan met een voudige ongeverfde meetstokjes. Dat in de nu gepubliceerde versie met die speciale beschildering wordt gewerkt, zou er dan op wijzen dat die eerste experimenten volledig de mist in gegaan waren. Van mislukkingen leer je Dat zou geheel passen in de wetenschappelijke traditie dat je je mislukkingen niet publiceert. In „het" briljante tijdschriftartikel is de logische en doelgerichte opzet van het onderzoek zo vanzelf sprekend dat je je afvraagt waarom de auteurs er langer dan een week voor nodig hebben gehad. Dat verbergt meestal meervallen en opstaan (en meer afzien) dan op papier te beschrijven valt. Voor een deel is dat zinvol. De literatuur groeit toch al sneller aan dan een mens kan lezen. Maar van mislukkingen leer je. en daarom zouden de leerzaamste mislukkingen zeker publikatie verdienen. Ik heb het gevoel dat Bryant en Kapytynska ons op dat punt iets onthouden. Maar misschien ben ik te achterdochtig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 21