Proef met centraal schriftelijk examen
in geschiedenis met argusogen gevolgd
Ammerstol
behoudt
dorpskern
m wmF. I ;tri
Kleuters slimmer
dan Piaget dacht
SMSTilgtliRTiiliiEfi
Ruim honderdzestigduizend scholieren vanaf maandag onder het mes
Dijkverhoging zonder „platwalsen" van oorspronkelijke bebouwing
nri PAt(g)i
DE WAARHEID
tfERDAG 8 MEI 1976
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 21
door Rob Foppema
nemers tot oprichting van de
stichting. Er werd niet ge
streefd naar „harde actie",
maar naar omzichtig overleg
met hoogheemraadschap en
rijkswaterstaat. Een deel van
de Lekdijk tussen Bergstoep
en Ammerstol kon er is daar
geen bebouwing zonder
meer op Deltahoogte worden
gebracht.
Bij het uitvoeren van deze ver
zwaring in het najaar van 1975
stuitten de grondwerkers ech
ter op een aldus mr. De Jong
„unieke boom, een goudes".
„De grondmachines waren nog
maar een meter of vijf van de
boom verwijderd, toen de
stichting tot actie overging en
vroeg of men om de boom heen
kon gaan." Dat het hoogheem
raadschap op dit verzoek in
ging, vond mr. De Jong een
teken van goede wil.
Teneinde de boom te behouden
werd boomchirurg Jörg Kopijn
ingeschakeld, die voor 1200
gulden kool en geit kon sparen:
de boom kon blijven, terwijl de
dijk op die plek toch kon wor
den verhoogd. De stichting
streeft naar het behoud van
nog vijftien in de dijk gewortel
de bomen. Het hoogheem
raadschap is al bereid de
,Mr. De Jong: we wi
die buitendijks staat, ooi
oudste en grootste bomen, die
binnendijks staan ondanks
veel hals- en vliegwerk en extra
kosten te handhaven.
„Wij willen ook bomen buiten
dijks laten staan. We vinden de
kosten van ongeveer vijfdui
zend gulden per boom (voor
vijftien exemplaren), maar een
fractie op de totale kosten van
dijkverhoging in Ammerstol
van 800.000 gulden," onder
streept De Jong. „Bomen bepa
len het dorpsbeeld en geven
ook een versteviging aan het
dijklichaam. In tegenstelling
tot de heersende opvatting is er
geen enkel voorbeeld van een
omgewaaide boom, die een
dijkdoorbraak veroorzaakte."
Tactisch
Dank zij het kanteldijkprinci-
pe, dat in de dorpskern van
Ammerstol zal worden toege
past waarbij een kade op de
oude dijk wordt geplaatst, kan
ook de oorspronkelijke
dorpsbebouwing worden ge
handhaafd. De merkwaardige
haakse bocht met vier hoge bo
men, in de bebouwde kom,
blijft. De Jong: „Ik heb de stel
lige indruk dat ook het hoog
heemraadschap onderkent dat
len deze oude perelaar,
handhaven
de stichting in belangrijke ma
te heeft voorkomen, dat de ou
de bebouwing is weggesa
neerd."
De provinciale contactcommis
sie voor inspraak bij dijkverho
gingen (een orgaan, dat vorig
jaar op verzoek van minister
Westerterp van verkeer en wa
terstaat werd ingesteld in de
betrokken provincies, als een
van de consequenties van de
herziening van zijn beleid voor
de dijkverhogingen) heeft gis
teren het plan aan bewoners en
bestuurders voorgelegd.
In een openbare bijeenkomst
van deze „coördinatiecommis
sie dijkverzwaring" werd het
plan door alle belanghebben
den doorgenomen. De Jong:
„Er is hier overleg met de be
volking sinds 1973; we kunnen
ons verenigen met het plan zo
als dat er nu ligt. Het hoog
heemraadschap en rijkswa
terstaat hebben het plan ont
wikkeld. daarbij geadviseerd
door de bevolking. Resultaten
zijn er ook dank zij het voor
zichtige en tactische optreden
van de stichting: je moet be-
leidsinstanties als hoogheem
raadschap en rijkswaterstaat
de kans geven zonodig een stap
terug te doen."
door Huib Goudriaan
AMMERSTOL De dorpskern van Ammerstol blijft
gespaard. In tegenstelling tot andere dorpen in het
Nederlandse rivierengebied, zal dit dijkdorp langs de
Lek in de Krimpenerwaard nauwelijks gevolgen onder
vinden van de komende dijkverhoging. Zoals het Gel
derse Brakel een berucht voorbeeld is van het vernielen
van dorpsschoon door een technisch volmaakte dijkver
hoging, is het gisteren met de bevolking doorgenomen
plan tot dijkverzwaring in Ammerstol een voorbeeld
van hoe het ook kan.
Mr. A. de Jong, de in Ammerstol aan de dijk wonende
secretaris van de „Stichting Verontruste Dijkbewoners
Lekstreek" zegt: „Het hoogheemraadschap pakt het
hier op een voorbeeldige manier aan."
Het Hoogheemraadschap voor
dl Krimpenerwaard is krach-
tins de Deltawet belast met de
uitvoering van de dijkverzwa
ring. Volgens de Deltanorm
moet de dijk, die nu 4,70 meter
boven NAP ligt, op 5,30 meter
boven NAP worden gebracht.
De Deltanorm (gericht op een
overstroming, die eenmaal in
de tienduizend jaar voorkomt)
geldt voor de dijken langs de
benedenrivieren. Voor de dij
ken langs de „bovenrivieren" in
het Rijn-stroomgebied (ook in
Brakel) geldt een norm, die is
gebaseerd op de kans van een
extreem hoge waterstand die
eens in de drieduizend jaar
voorkomt.
De vele protesten, die er de
laatste jaren zijn geweest tegen
het beleid van verhogen en
rechttrekken van dijken, waar
bij schilderachtige dorpsker
nen, bomen, grienden en wielen
kortom het karakteristieke
Hollandse landschap met kron
kelende dijkjes worden
„platgewalst", lijken in Am
merstol uitwerking te hebben.
Burgemeester C. J. de Ronde
van Ammerstol steekt een
pluim op de hoed van de stich
ting, die het hoogheem
raadschap en rijkswaterstaat
duidelijk maakte, dat bomen
en oude bebouwing niet onder
de ingreep behoeven te lijden.
„De stichting doet geweldig
werk." Overigens prijst de di
plomatiek opererende burge
meester ook het hoogheem
raadschap: „Ik heb altijd ver
trouwen gehad in de staf van
het hoogheemraadschap. Hier
is steeds gepraat en is er geen
prestigezaak ontstaan zoals in
Brakel."
Boomchirurgie
Mr. De Jong van de stichting
vertelt dat er aanvankelijk een
plan op papier stond, volgens
de normen van rijkswaterstaat,
waarbij negentig procent van
de bebouwing zou moeten
worden afgebroken. Een plaat
selijke actiegroep bracht de
dijkbewoners in het geweer en
op 14 februari ging de actie
groep op in een grotere organi
satie, de Stichting Verontruste
Dijkbewoners Lekstreek. De
Jong was een van de initiatief
HAAKSE BOCHT MET BOMEN BLIJFT
Met een populair toontje probeert de
leraar de examenkandidaat op z'n gemak
te stellen. „Die Hitier," zo steekt hij van
wal, „die wilde maar steeds uitbreiden
hè? Het was net Albert Heijn zogezegd.
Hij had eerst Duitsland, en wat nam hij er
toen bij?"
De zestienjarige mavo-leerling zit er met
klamme handen bij en komt nog niet veel
verder dan „uh...." De leraar stelt hem
gerust. „Nou, dat weet je wel. In het
zuiden een of ander land. Wat ligt er ten
zuiden van Duitsland?"
De kandidaat probeert het met Tsjecho-
slowakije, maar de leraar maakt tenslotte
Het hierboven afgedrukte fragment van
een mondeling eindexamen geschiede
nis is afkomstig uit een verslag van de
commissie eindexamen-experiment ge
schiedenis.
Bij een van de reeds genomen proeven is nè een
schriftelijk proefwerk ook nog een mondeling
examen afgenomen, om te kijken wat het ver
schil is tussen zo'n landelijk schriftelijk examen
en een ondervraging door de eigen leraar. Bij
een enquête bleek dat sommige leerlingen lie
ver schriftelijk, anderen liever mondeling
geëxamineerd werden.
Het experiment met het schriftelijk examen
geschiedenis is om meer dan een reden van
belang. Geschiedenis is het enige vak waarvoor
nog niet tot een centraal schriftelijk examen
besloten is. De discussie die hierover gevoerd
wordt is zeer principieel. De uitkomst van het
experiment kan ook gevolgen hebben voor an
dere vakken. Want als geschiedenis buiten het
landelijk schriftelijk examen blijft, dan zullen
weldra andere leraren hetzelfde vragen. Bij
aardrijkskunde, biologie en economie worden
ook al kritische geluiden gehoord over het
centrale examen.
Alsof er niets aan de hand is worden vanaf
maandag aanstaande weer ruim honderdzestig
duizend scholieren schriftelijk geëxamineerd.
Een belangrijk deel van hun schriftelijk exa
men wordt afgenomen door middel van meer
keuzevragen (vier antwoorden, kruis het goede
aan). Maar er zijn tekenen die erop wijzen dat
deze toetserij toch z'n langste tijd gehad heeft.
Althans als enigzaligmakende methode.
Vooral bij vakken met een levensbeschouwelijk
element (geschiedenis voorop) lijkt het kruisjes
zetten niet de meest geschikte manier om de
leerling tot zelfstandig denken te prikkelen en
om hem in staat te stellen iets van eigen creati
viteit en inzicht te demonstreren. Staatssecre
taris De Jong heeft daar in de laatste exa
menkrant van het CITO (centraal instituut voor
toetseontwikkeling) en in een recent nummer
van ..Uitleg" duidelijk op gezinspeeld. Hij zegt
niet. dat de meerkeuzetoets moet verdwijnen of
duidelijk dat hij Oostenrijk bedoelt.
„Waarom Oostenrijk? Wat is nou de
overeenkomst tussen Duitsland en Oos
tenrijk? Alle mensen spreken....?"
De trotse kandidaat scoort zijn eerste
punt: „Duits."
De leraar, blij dat hij beet heeft, vervolgt:
„Ja! Duits! Hij begon met alle mensen
die Duits spraken. Dus is hij begonnen in
Oostenrijk. Welke man die we later in
Nedeland hebben gehad was daarbij be
trokken, weet je dat misschien?"
„Zijlstra."
„Neee! Spaar de goeie man! Wel eens
van Seyss-lnquart gehoord?" „Nee."
dat we het schriftelijk examen moeten afschaf
fen. Maar wel dat we moeten onderzoeken wat
het effect van dit soort toetsen op leerlingen is.
In een speciale nota zal hij binnenkort voorstel
len doen om het examensysteem te verbeteren.
Belangrijke rol
In deze discussie kan het experiment met een
centraal schriftelijk examen geschiedenis een
belangrijke rol spelen. Daarom even de korte
inhoud van het voorafgaande.
Vanaf 1963 wordt er gespoken over invoering
van een centraal schriftelijk eindexamen voor
dit vak. In 1968, het jaar van invoering van de
mammoetwet, zei dr. A. de Jong (niet te verwar
ren met de huidige staatssecretaris) in zijn
kwaliteit van inspecteur-generaal van het on
derwijs nog. dat geschiedenis dank zij een
schriftelijk examen „een evenwaardige plaats
in kan innemen naast andere al langer schrifte
lijk geëxamineerde vakken".
Het is allemaal anders gelopen. De Vereniging
van leraren Geschiedenis en Staatsinrichting in
Nederland (VGN) heeft ervoor gezorgd dat er in
1970 een staatscommissie kwam om uit te zoe
ken of en hoe een schriftelijk examen moest
worden ingevoerd. In 1973 liet deze commissie
enkele scholen een eerste proef nemen. Dit jaar
doen ongeveer twintiguizend kandidaten van
mavo, havo en v.w.o. (eenderde van het totaal)
mee aan zo'n experimenteel schriftelijk examen
geschiedenis.
Kritiek neemt toe
Hoewel het lopende experiment op verzoek van
de geschiedenisleraren zelf wordt gehouden,
neemt de kritiek op deze wijze van examineren
toch toe. Voor een deel is dat toe te schrijven
aan de activiteit die de kritische leraren ontwik
kelen op verschillende vakgebieden (geschiede
nis. economie, aardrijkskunde) maar ook tegen
het examensysteem als zodanig (zie de „anti-
citokrant" die in een oplaag van tienduizend
exemplaren verscheen). In het maandblad van
de VGN. Kleio, schreven vier van deze critici
een uitvoerig artikel tegen het geschiedenis
experiment. Je kunt helemaal niet van experi
ment spreken, vonden zij. Het gaat om een
verkapte invoering van deze examenmethode.
Toch zit dat nog niet zo glad als deze vier
leraren vrezen. Naast de hierboven aangehaalde
opmerkingen van staatssecretaris De Jong zijn
er nog andere tekenen die wijzen op een veran
derde mentaliteit.
Allereerst is hoopvol dat de staatscommissie
die het experiment voor geschiedenis uitvoert
gebroken heeft met het centraal instituut voor
toetsontwikkeling en besloten heeft voorlopig
niet met meerkeuzevragen te werken, omdat er
(nog) geen geschikte meerkeuzetoestsen te ma
ken zijn.
Juist?
Een ander belangrijk gegeven is dat de discus
sie over het doel van het (geschiedenis)onder-
wijs ook de examenkwestie gaat beïnvloeden.
Steeds meer mensen gaan zich afvragen of het
juist is dat een of ander semi-overheidsorgaan
(zelfs al bestaat een dergelijke commissie of
instituut geheel uit leraren) bepaalt wat er op
scholen geëxamineeerd en dus onderwezen
wordt.
Bij de tot nog toe genomen proeven gaf de
staatscommissie ruim vantevoren een overzicht
van de stof die bij het centrale examen onder
vraagd zou worden. Dat ging dan bijvoorbeeld
over het nationaal-socialisme in Duitsland. De
commissie gaf een uiterst vage omschrijving
van het onderwerp, een kort literatuuroverzicht
en een bloemlezing van historische teksten en
vrij veel spotprenten. Dan wisten de leraren
ongeveer in welke richting ze het moesten
zoeken.
Vrijheid
Hoe voorzichtig de staatscommissie ook te
werk ging, toch kon je je afvragen of zij niet
bezig waren op ontoelaatbare wijze de inhoud
en de richting van het onderwijs te bepalen.
Drs. T. M. Gilhuis, voorzitter van de Unie
School en Evangelie, zelf historicus, vertelde
ons onlangs dat hij hierover met minister Van
Kemenade gesproken had. Op diens vraag waar
bijvoorbeeld de vrijheid van onderwijs in ge
vaar was, had Gilhuis gezegd: kijk naar het
centrale examen geschiedenis. Een leraar die de
meeste tijd zou willen besteden aan de geestelij
ke achtergrond van (de strijd tegen) het natio
naal-socialisme zou in de knel komen door de
stofomschrijving van de examencommissie. Ja,
zei Van Kemenade, daar zit iets in.
De vier schrijvers in Kleio hebben soortgelijke
bezwaren. De door de commissie gepresenteer
de examenstof is nogal politiek. Als de crisistijd
in Nederland behandeld wordt, gaat het voorna
melijk over Colijn, troonredes. Kamerverkiezin
gen en de NSB. Een leraar die wat meer aan
dacht zou willen geven aan de cultuur van het
crisistijdperk of die een marxistische analyse
van de economische crisis zou willen maken,
zou vast en zeker in tijdnood komen
Nu kun je deze bezwaren van de tafel vegen met
de verwijzing naar het schoolonderzoek De
leraar kan behalve de voorgschreven stof uit de
laatste vijftig jaar ook „eigen" onderwerpen
EGEUS
ONDER STUDENTEN
«r VRIJ ONVERVEERO ra
!v. o
i
Voorbeeld uit het proef-examen mavo in 1974.
De vraag hierbij luidde: ,,Je ziet hiernaast de
koppen van verschillende bladen die in de tijd
van de Duitse bezetting in ons land versche
nen. 1. Welk blad hoort in deze reeks niet
thuis? 2. Waarom niet. Het goede antwoord zal
ongetwijfeld zijn: Volk en Vaderland. Maar
wat zou er gebeuren, wanneer een leerling
antwoordee: „Trouw", omdat dit het enige
christelijke verzetsblad was; of „De Waar
heid", omdat dit het enige communistische
blad was. Zo'n leerling heeft de vraag
misschien niet goed begrepen, maar is zijn
antwoord fout?
behandelen en bij het schoolonderzoek zelf exa
mineren. Leerlingen doen ook keuzeonderwer-
pen. Is het dan onredelijk om een deel van het
examen schriftelijk en landelijk af te nemen?
Dat geeft toch enige waarborg voor de kwaliteit
van het onderwijs?
Misschien. Maar de critici blijven kritisch. Op
de laatste jaarvergadering van de V.G.N. heb
ben ze een tegen de staatscommissie gerichte
motie er niet doorgekregen. Maar wel is beslo
ten dit jaar een buitengewone vergadering aan
dit onderwerp te wijden. De examens van de
komende weken zullen met argus-ogen bekeken
worden. Niet alleen door leerlingen, vooral ook
door leraren.
door Piet Hagen
Als een hond groter is dan een konijn en als een paard
groter is dan een hond, dan is een paard groter dan een
konijn. Dat is nogal wiedes. Je ziet het zo voor je. Maar
het is toch een tamelijk abstracte redenering. Johan is
groter dan Louis, Huub is groter dan Johan, dus Huub is
groter dan Louis. Je moet er toch maar op komen. In
zijn meest algemene vorm (A is groter dan B, B is groter
dan C, dus A is groter dan C) is het een eenvoudig maar
eerzaam stukje wiskunde.
Dat stukje wiskunde doen mensen gewoon een keer in de praktijk
op. U en ik weten het gewoon, al denken we er zelden zo
systematisch over na. Een baby in de wieg piekert er niet over: hij
of zij weet het zeer duidelijk niet.
Ontwikkelingspsychologen houden zich (onder andere) bezig met
de vraag op welke leeftijd kinderen gewoonlijk dit soort redene
ringen doorkrijgen. Niet alleen omdat het interessant is om dat te
weten (om een beeld van de geestelijke ontwikkeling van een kind
te helpen opbouwen), ook omdat het praktische betekenis voor
opvoeding en onderwijs heeft. Het heeft weinig zin om kinderen
dingen te willen leren, waar ze eenvoudig nog niet aan toe zijn.
In het onderzoek naar de geestelijke ontwikkeling van kinderen
heeft de Fransman Piaget zich een grote reputatie verworven.
Daarom is het extra opvallend nieuws wanneer een van de door
hem gepubliceerde inzichten bij nader inzien onjuist blijkt te zijn.
Voor zulk nieuws zorgden vorige week P. E. Bryant en H.
Kopytynska van de universiteit van Oxford (Nature, vol. 260, pag.
773).
Het ging om een variant van de konijn-hond-paard redenering die
nog iets meer voor de hand lijkt te liggen. In de algemene vorm:
als A gelijk is aan B, en B is gelijk aan C. dan is A ook gelijk aan C.
Ook al zo'n stukje wiskunde dat toch niet moeilijk is. Maar toch,
wanneer begin je dat als kind door te krijgen? Er zit een abstract
begrip achter, namelijk dat je kunt meten hoe grdot iets is. Piaget
verkende dat probleem met een van zijn klassiek geworden
experimenten.
Experiment met torens van blokken
Hij bouwde van blokken een toren op een tafel. En hij vroeg
kinderen om. met andere blokken, op de grond een toren te
bouwen die net zo hoog moest worden als die op tafel. In de buurt
lag, niet helemaal toevallig, een stok die net zo lang was als de
toren op tafel. Een kind dat de bedoelde redenering nog niet in
zijn geestelijke bagage had, zou op de grond een toren bouwen
waarvan het dacht dat die „op het oog" even hoog was.
Een kind met een verder ontwikkeld denkvermogen, zou op het
idee kunnen komen om de stok (B) naast de toren op tafel (A> te
houden, te constateren dat die even groot was <A B). de stok
daarna naast de zelf gebouwde toren op de grond (C) te houden,
en te kijken of die even groot was (B C) om te zien of de opdracht
om een even grote toren te bouwen (A=C) was gelukt. Piagef.
constateerde dat kinderen jonger dan acht jaar daar in het
algemeen niet toe kwamen. Zijn conclusie was dat jongere
kinderen geen idee van het begrip meten hadden, en dat je ze met
de redenering A=B. B=C dus A C, dus ook vruchteloos lastig zou
vallen.
Op dat punt had met name Bryant meer geloof in de vermogens
van jongere kinderen. Al vijf jaar geleden verdedigde hij de
stelling dat ze dat soort problemen best door hebben, als ze zich
de noodzakelijke gegevens maar op het juiste moment herin
neren. Dat ze dat niet doen kan inderdaad een handicap zijn bij
dergelijke proeven,. Het zich doelmatig concentreren op een
probleem is voor kleine kinderen niet zo'n vanzelfsprekende zaak.
Maar de argumenten die Bryant aanvoerde bleven in de vaklitera
tuur niet onweersproken en de vraag dus onbeantwoord.
Gaten in blokjes en een stokje
Met het vorige week gepubliceerde experiment lijkt hij het gelijk
overtuigend aan zijn zijde te krijgen. Het zou wel eens kunnen
wezen, redeneerde hij. dat de kleuters van Piaget die maatstok
niet gebruikten omdat ze gewoon niet het idee hadden dat er
nodig iets gemeten moest worden. Dat ze dachten dat ze de
hoogte van hun toren best „op het oog" konden bekijken. Je zou
dus een test-situatie moeten bedenken, waarin vergelijking „op
het oog" gewoon niet mogelijk is. Of twee dingen even groot zijn,
kun je dan uitsluitend gewaar worden als je ze opmeet.
Bryant en Kopytynska werkten daarom met zwart geschilderde
houten blokken van acht centimeter breed en 20 cm hoog. In de
bovenkant van die blokken boorden zij gaten, die óf tien öf
vijftien centimeter diep waren. De binnenkant van die gaten was
uiteraard ook zwart geschilderd, en dat komt erop neer dat je niet
kunt zien hoe diep zo'n gat is. Oxfordse proefkleuters van vijf en
zes jaar kregen twee van die blokken voor hun neus. en de vraag of
die gaten even diep waren. Als ze vonden dat dat niet zo was. werd
bovendien gevraagd, welk gat het diepste was.
Het zal niemand verbazen dat er. achteloos tussen de twee
blokken in, ook een stokje lag. De Britse onderzoekers hadden het
meteen daarmee voor de kinderen prettig overzichtelijk gemaakt.
Het stokje was 25 centimeter lang, rood geverfd, met in het
midden een stuk van vijf centimeter geel. In een kort gat kon dus
een van de rode uiteinden verdwijnen, in een lang gat een rood
uiteinde plus het gele middenstuk, dus duidelijk zichtbaar meer.
Dit nu, werkte voortreffelijk. Driekwart van de kleuters nam,
zonder daartoe te worden aangespoord, het stokje ter hand. In
totaal de helft ontdekte daarmee zonder mankeren hoe de vork in
de steel zat. Conclusie: kinderen van vijf weten veelal wèl dat je
iets kunt meten, en ze beschikken wel degelijk over de daarbij
behorende vorm van redeneren, die in de wat wiskundig ge
kleurde vaktaal een transitieve gevolgtrekking heet. Dat is
nieuws voor ontwikkeiingspsychologen. En het heeft, zoals de
onderzoekers Brits-onderkoeld opmerken, „enige betekenis" voor
het onderwijs, („some educational significance")
Ondanks plastic tóch gemeten
Hun even korte als heldere rapport bevat nog twee boeiende
bijzonderheden, waarvan zij er overigens maar één uitwerken. Om
hun redenering goed door te lichten gebruikten Bryant en Kopy
tynska in een andere proef gelijkvormige blokken van doorzichtig
plastic. De gedachte daarachter was. datje dan gewoon kunt zien
hoe diep de gaten zijn. zodat je ze niet noodzakelijk met het stokje
hoeft na te meten. Een situatie die dus vergelijkbaar zou zijn met
de blokkentorens van Piaget. en waarin je zou verwachten dat er
ook niet gemeten zou worden. Het experiment werd uiteraard met
andere kleuters gedaan, die het systeem nog niet hadden kunnen
leren.
Tot verrassing van de Britse onderzoekers bleek eenderde van de
vijfjarigen, en tweederde van de zesjarigen, toch zonder manke
ren het stokje te pakken. Om het niet al te makkelijk te maken
was het verschil in diepte tussen de twee gaten bij deze test
overigens veel kleiner gemaakt. Ze waren vijftien respectievelijk
veertien centimeter diep. en de blokken stonden niet naast
elkaar. Maar niets en niemand verhinderde de kinderen om ze wel
naast elkaar te zetten en eens goed naar het verschil te kijken.
Aan de plastic blokken werd inderdaad wat minder gemeten dan
aan de houten exemplaren, maar niet zo veel minder dat je daar
conclusies uit zou durven trekken.
Een tweede bijzonderheid staat waarschijnlijk niet in het artikel,
en dat is jammer. Het lijkt mij bijzonder waarschijnlijk dat de
Britten, zeker met het klassieke experiment van Piaget in het
achterhoofd, hun eerste experimenten hebben gedaan met een
voudige ongeverfde meetstokjes. Dat in de nu gepubliceerde
versie met die speciale beschildering wordt gewerkt, zou er dan op
wijzen dat die eerste experimenten volledig de mist in gegaan
waren.
Van mislukkingen leer je
Dat zou geheel passen in de wetenschappelijke traditie dat je je
mislukkingen niet publiceert. In „het" briljante tijdschriftartikel
is de logische en doelgerichte opzet van het onderzoek zo vanzelf
sprekend dat je je afvraagt waarom de auteurs er langer dan een
week voor nodig hebben gehad. Dat verbergt meestal meervallen
en opstaan (en meer afzien) dan op papier te beschrijven valt.
Voor een deel is dat zinvol. De literatuur groeit toch al sneller aan
dan een mens kan lezen. Maar van mislukkingen leer je. en
daarom zouden de leerzaamste mislukkingen zeker publikatie
verdienen. Ik heb het gevoel dat Bryant en Kapytynska ons op
dat punt iets onthouden. Maar misschien ben ik te achterdochtig.