Mislukken gesprek tussen arm en rijk
zal ontwikkelingslanden verbitteren
ndstoffen
Eenheid
Industrie
Voor wie?
Hulp en schuld
Noord en
VS en
:RDAG 8 MEI 1976
BUITENLAND
TROUW/KWARTET 19
L_
IHferentie van de Verenigde Naties over
handel en ontwikkeling) is een paar
dagen oud. Er is nog weinig te zeggen
ever het verloop van de bijeenkomst.
Duidelijk is dat in Nairobi de aanzet
moet worden gegeven voor akkoor
den tussen arme en rijke landen.
Het sprankje hoop van enige tijd gele
den is weer de bodem ingeslagen
door de starre houding van de wester-
ie landen. Draaipunt van het verschil
ran mening is in feite of mag worden
ngegrepen in de vrije economie. Moet
iet huidige systeem worden aange
pakt, of moet het met wat veranderin
gen blijven bestaan. De ontwikke
lingslanden willen dat wordt ingegre
pen om hen te verzekeren van betere
prijzen voor hun grondstoffen. Rijke
landen met West-Duitsland voorop
willen de vrije markt houden en het
spel van vraag en aanbod de vrije
loop laten omdat het de wereld altijd
goed heeft gediend. De ontwikke
lingslanden bestrijden dat en zeggen
dat het de kloof tussen hen en de rijke
landen alleen maar heeft vergroot en
hongersnoden, schaarste en inflatie
heeft gebracht.
De Unctad werd in 1974 als forum
voor de Derde Wereld ingesteld, tege
nover allerlei organisaties waarin de
rijke landen de boventoon voerden.
De Derde Wereld hoopte dat de
Unctad een grote VN-dochter zou
worden zoals bijvoorbeeld de voedsel
en landbouworganisatie (FAO), maar
het is niet verder gekomen dan een
instelling die eens in de vier jaar een
grote conferentie organiseert. De vo
rige (in Genéve, 1964, in New Delhi
1968, en in Santiago, 1972) hebben
weinig of niets opgeleverd. De rijke
landen bleven onwillig de ontwikke
lingslanden iets toe te geven.
„Oliecrisis"
Sinds de „oliecrisis" is de positie van
de Derde Wereld veranderd. De ont
wikkelingslanden beginnen te besef
fen dat de rijke landen voor een goed
deel van hen afhankelijk zijn. Wij heb
ben grondstoffen nodig (koffie, koper,
katoen, bauxiet, bananen) die de ont
wikkelingslanden leveren. Dat besef
van onze afhankelijkheid danken de
ontwikkelingslanden aan het gebeu
ren met de olie. De olieleverende en
producerende (OPEC-)landen beper
ken de produktie en verhoogden de
prijzen, en wij konden weinig anders
doen dan dat némen. Op het ogenblik
mogen we die „oliecrisis" dan wel
bijna vergeten zijn (de tanks in Euro
poort zijn overvol door de econo
mische teruggang en de zachte win
ter), de afhankelijkheid blijft. Zo
waarschuwde het Amerikaanse fede
rale energiebureau dat de VS volgend
jaar de helft van hun olie zullen moe
ten invoeren en voor de EG is dat nog
veel meer.
Maar tegenover onze afhankelijkheid
van grondstoffen, staat de afhanke
lijkheid van de Derde Wereld voor
voedsel uit de rijke landen. De ontwik
kelingslanden zijn voor meer dan 60
procent afhankelijk van voedsel uit
die landen. Dat plaatst hén in een
afhankelijke positie en doet hen mo
gelijk een toontje lager zingen, hopen
sommige rijke landen. Het voedselwa-
pen is tot nu toe nooit tenminste
niet openlijk gebruikt maar de ver
wachting is dat er in ieder geval
steeds vaker mee gedreigd zal wor
den. Niet voor niets proberen de olie
landen de landbouw in de Derde We
reld te stimuleren.
Tegen die achtergrond van wederzijd
se belangen en afhankelijkheid moet
het gesprek in Nairobi gevoerd wor
den. En als het helemaal niets ople
vert, als de rijke landen onwillig blij
ven om ook maar iets toe te geven, als
de Unctad het noord-zuid gesprek in
Parijs alle kansen ontneemt, wat dan?
Een volledig mislukken van het ge
sprek tussen arm en rijk zal de ont
wikkelingslanden en de Derde Wereld
opnieuw radicaliseren. „Ik weet niet
waar we dan terecht komen", zegt
minister Pronk van ontwikkelingssa
menwerking.
Bovenaan de agenda van de Unctad staan de grondstoffen. De
ontwikkelingslanden zijn voor meer dan driekwart van hun
Inkomsten van de uitvoer van grondstoffen afhankelijk. Al jaren
lang proberen zij betere prijzen voor die grondstoffen te krijgen,
maar tot nu toe is het niet gelukt. Nu de Derde Wereld de macht
van het oliewapen heeft ontdekt, ziet hij kans om aan de eisen
racht bij te zetten.
>p tafel ligt in Nairobi een samenhangend grondstoffenprogram-
ma van Unctad secretaris-generaal Jamani Corea. Kern van dat
Voorstel is voorraden van grondstoffen aan te leggen en een fonds
In het leven te roepen om die te financieren. Als de prijs van
'lijvoorbeeld koper daalt kan door het fonds koper worden
•pgekocht en worden opgeslagen, als de prijs stijgt kan weer
oper op de markt worden gebracht. Eingenlijk als op de veiling
waar, als er te veel fruit is, wordt doorgedraaid; of als in de
Suropese Gemeenschap die boter uit de markt haalt om de prijs
voor de boer op peil te houden.
lorea had eerst achttien grondstoffen in gedachte, maar het
verlanglijstje is inmiddels geslonken tot tien: cacao, koffie, thee.
ubber, jute, hardhout, suiker, koper en tin. Hij noemt zijn
programma samenhangend („geïntegreerd") omdat het moet gel
den voor een aantal grondstoffen. Anders bestaat het gevaar dat
de rijke landen wel meedoen aan een regeling voor een grondstof
waar zij zelf belang bij hebben (koper bijvoorbeeld), maar akkoor
den over een grondstof die hen minder interesseert (thee of jute)
aten zitten. Dat wil Corea voorkomen door een algemene samen-
ïangende regeling voor te stellen, die dan steeds per grondstof
can worden uitgewerkt.
/orig jaar werd steeds gesproken over de indexatie van grondstof-
ènprijzen, koppeling van die prijzen aan die van de industriepro-
iukten uit de westerse landen. Als de prijzen van bijvoorbeeld
nachines, tractoren, kunstmest uit de industrielanden stijgen,
ouden de ontwikkelingslanden meer mogen vragen voor hun
[rondstoffen. Op het ogenblik gaan zij er steeds verder op
ichteruit; Tanzania bijvoorbeeld kan steeds minder tractoren
copen voor dezelfde hoeveelheid sisal (een vezel), Mauretanië
iteeds minder locomotieven (voor het vervoer van de mijnen) voor
lezelfde hoeveelheid ijzererts en Ghana steeds minder machines
roor dezelfde hoeveelheid cacao. Volgens Corea is het idee van de
ndexatie zeker niet naar de achtergrond gedrongen, maar zit zo'n
coppeling automatisch in een grondstoffenregeling. Een
jrondstoffenakkoord moet de ontwikkelingslanden immers ver-
ekeren van redelijke en eerlijke prijzen voor hun grondstoffen.
Set succes van het streven van de ontwikkelingslanden naar
bijvoorbeeld betere grondstoffenprijzen hangt sterk af van de
eenheid die zij weten te bewaren. Alleen als de ontwikkelingslan-
len gezamenlijk optrekken kunnen zij succes boeken. En de
verschillen binnen de Derde Wereld zijn legio.
2o is er de tegenstelling tussen de ontwikkelingslanden die veel
Srondstoffen produceren en de ontwikkelingslanden die er maar
weinig voortbrengen. De eerste hebben belang bij hoge grondstof-
tenprijzen. de laatste groep heeft liever wat lagere. Zo is er het
verwijt van de ontwikkelingslanden dat zij het meest te lijden
hebben van de hogere olieprijzen zonder dat daar voldoende
«teun van OPEC (olieproducerende en leverende landen) tegen
over staat. De ster van de OPEC begint daardoor te verbleken.
Zo is er de scheiding tussen de Latijns-Amerikaanse. Afrikaanse
en Aziatische landen xbinnen de „groep van 77" (de club van
inmiddels meer dan honderd ontwikkelingslanden). Geen van de
drie blokken is bereid de bijzondere betrekkingen met achtereen
volgens de VS. de EG en Japan op te geven. Met name de
verhouding van vooral Afrikaanse landen met de EG is de andere
groepen een doorn in het oog. Deze landen hebben een akkoord
gesloten met de EG (het verdrag van Lomé) en volgens de
Latijns-Amerikaanse en Aziatische landen ondergraaft dat de
eenheid.
Tenslotte is er het wantrouwen van de meer dan negentig
ontwikkelingslanden die niet vertegenwoordigd zijn op het noord-
zuidoverleg in Parijs, tegenover de negentien ontwikkelingslan
den die wel aan dat overleg deelnemen. Dat wantrouwen ging zo
ver dat de negentien de andere landen hebben moeten verzekeren
dat zij hen niet zullen afvallen.
In een gesprek vorig jaar noemde secretaris-generaal Corea van
de Unctad de verschillen een groot voordeel omdat ze zouden
kunnen aanzetten tot meer handel tussen de Derde Wereldlanden
onderling. Maar hij doelde vooral op de economische verschillen
(het ene ontwikkelingsland heeft wat industrie, het andere heeft
grondstoffen die die industrie kan gebruiken, het ene heeft een
grote markt, het andere bedrijven die massaprodukten kunnen
maken). Bovengenoemde meer politieke verschillen kunnen de
Derde Wereld verlammen en zelfs breken.
Industrie is naast grondstoffen een belangrijk gesprekson
derwerp in Nairobi. De ontwikkelingslanden hebben op het
ogenblik slechts zeven procent van de wereldindustrieproduktie
in handen en zij willen dat dat in het jaar 2000 een kwart is.
Daarvoor zullen de westerse landen hun grenzen voor industrie-
produkten uit de Derde Wereld moeten openzetten en bepaalde
bedrijfstakken als de textiel moeten overhevelen naar die Derde
Wereld.
Op het ogenblik kan een ontwikkelingsland bijvoorbeeld wel
gemakkelijk huiden uitvoeren naar een westers land maar export
van leer wordt bemoeilijkt door hogere invoerheffingen. En de
uitvoer van schoenen is helemaal onaantrekkelijk omdat die door
de hoge heffingen zo duur zouden worden dat ze onverkoopbaar
zijn. En dat geldt niet alleen voor huiden maar bijvoorbeeld ook
voor cacao (de chocolade wordt hier gemaakt), voor bauxiet
(aluminium wordt hier gesmolten) en voor veel andere grondstof
fen. De Derde Wereld wil zelf meer half- en eindprodukten maken
en uitbreiding van de handel daarin door het opheffen van
invoerbeperkingen in de westerse landen. Maar de westerse
landen voelen daar over het algemeen niet zoveel voor, met onder
andere de werkloosheid als alibi.
Zij praten liever over aangepaste technieken voor de ontwikke
lingslanden „aanpraten" vindt de Derde Wereld zelf. Vooral in
het westen is de gedachte gegroeid dat bedrijvigheid in de
ontwikkelingslanden op het platteland moet ontstaan, gebruik
makend van de kennis die er is, van de materialen, die er in de
omgeving te vinden zijn (hout bijvoorbeeld en geen ijzer) en
rekening houdend met de culturele achtergronden. Veel ontwik
kelingslanden voelen zich op die manier met een kluitje in het riet
gestuurd. Zij willen moderne techniek, net als de westerse landen,
waarmee ze willen concurreren.
Laten we optimistisch zijn en veronderstellen dat de ontwikke
lingslanden in Nairobi betere prijzen voor hun grondstoffen en
dus meer inkomsten krijgen, wie profiteren daar dan van? De
grote massa's in de ontwikkelingslanden? Dat hangt nog. In veel
gevallen zullen een kleine elite in Derde Wereld-landen zelf of
grote internationale ondernemingen er vooral voordeel van heb
ben. Uitvoeropbrengsten komen niet zelden terecht bij een kleine,
rijke groep die ze niet uitgeeft maar oppot, zodat ze niet bijdragen
tot de ontwikkeling van het land. Voor een werkelijke ontwikke
ling is niet alleen betere verdeling nodig tussen noord en zuid,
maar ook in de arme landen zelf. In de strategie van het tweede
ontwikkelingsdecennium (1970-80) is daar ook sprake van, maar
op het ogenblik wordt er weinig over gehoord.
De ontwikkelingslanden zelf beschouwen het praten over hun
binnenlandse verhoudingen als betutteling, als iets waar de rijke
landen zich niet mee te bemoeien hebben Van de zijde van de
westerse landen wordt daarop vaak gereageerd met een „mogen
we?", „mogen we de zekerheid hebben dat onze .offers' kans op
effect hebben?"
Het schrijnende is dat van de andere kant westerse landen veelal
hun inspanningen richten op die landen waar een kleine elite van
hogere uitvoeropbrengsten profiteert. Want doorgaans zijn dat
ook juist de landen waar grote ondernemingen de meeste kans
krijgen en winst kunnen maken. Een land als Zaire waar een
kleine groep „zwarte blanken" rond president Moboetoe Sese
Seko zichzelf verrijkt kan bijvoorbeeld rekenen op Amerikaanse
steun, terwijl een land als Tanzania dat wel nadruk legt op echte
ontwikkeling nog maar moet afwachten. Begin dit jaar is op een
conferentie in Genève gepleit niet alleen voor een nieuwe econo
mische drde (met meer mogelijkheden voor de ontwikkelingslan
den), maar ook een nieuwe sociale orde (met meer kansen voor de
arme massa's in die ontwikkelingslanden).
Naast de grondstoffe^ staat de ontwikkelingshulp hoog op de
agenda van de Unctad. En dat mag ook wel want voor veel
ontwikkelingslanden is de schuldenlast zo gegroeid dat ze op de
rand van het bankroet staan. Door de gestegen prijzen van olie en
kunstmest en van industrieprodukten uit de westerse landen
kunnen ze terugbetaling van hun schulden bijna niet meer
opbrengen. Nieuwe leningen sluiten is moeilijk omdat de animo
bij de westerse landen er niet groter op is geworden en bovendien
is dat het ene gat stoppen met het andere.
Nederland heeft vorig jaar voorgesteld de meest getroffen ontwik
kelingslanden uitstel van betaling te geven, maar dat voorstel is
door de andere westerse landen bijna weggehoond. Ons land heeft
nu zelf een aantal ontwikkelingslanden uitstel gegeven of schuld
kwijtgescholden maar kan daarmee niet te ver gaan. Zo'n stap
kan andere westerse landen in de verleiding brengen minder hulp
te geven of snellere terugbetaling te eisen en de ontwikkelingslan
den aanzetten tot slecht financieel beheer.
De meeste rijke landen gaan ervan uit dat ontwikkelingslanden
ook best door eigen schuld in de rode cijfers zijn geraakt en er dan
ook zelf maar voor moet opdraaien. Alleen als landen werkelijk
door de economische wereldtoestand in de problemen zitten kan
worden bekeken van geval tot geval of er een oplossing voor
de schulden te vinden is. Dat zou dan moeten gebeuren volgens
vaste normen en een vaste regeling (waar, wanneer en door wie).
Nederland heeft op het noord-zuidoverleg in Parijs voorgesteld
een arbitrage-commissie in het leven te roepen, maar daar is
weinig enthousiast op gereageerd. Ook is er het idee van de
ontwikkelingslanden om in de loop van dit jaar een speciale
schuldenconferentie te houden en de Unctad zal er mogelijk over
beslissen. De kans dat zo'n schuldenconferentie doorgaat is niet
zo groot omdat het volgens de meeste westerse landen de aanzet
kan zijn voor een algemene regeling van het schuldenprobleem.
En zij willen, zoals gezegd, een oplossing van geval tot geval. Dat
er voor ontwikkelingslanden die op de rand van het ankroet staan
oplossingen moeten komen is iedereen duidelijk. Al was het
alleen maar omdat een failliet land in het buitenland niets kan
kopen en daar schiet niemand wat mee op.
De Unctad in Nairobi valt samen met het gesprek tussen noord
(de rijke staten) en zuid (de arme landen) in Parijs. Is dat nu
nodig? En wat is het verschil? De Unctad is een conferentie van de
Verenigde Naties waar 153 landen hun zegje moeten doen. Dat is
vertragend en vermoeiend. Bij het noord-zuid gesprek in Parijs
zitten maar iets meer dan twintig landen rond de tafel. Daar kan
dus veel zakelijker vergaderd worden. De Unctad is al meer dan
tien jaar oud, de noord-zuiddialoog in Parijs is december vorig
jaar na een lange voorbereiding begonnen en moet december dit
jaar resultaat hebben. Daar is er een eindstation waar gezegd kan
worden „het is gelukt" of „het is niet gelukt". Een derde verschil is
dat in Parijs vooral ook wordt gepraat over energie.
Het gesprek is begonnen als een conferentie over olie en pas later
zijn daar grondstoffen, ontwikkelingshulp en geldzaken bijgeko
men. En met de olie zijn de ontwikkelingslanden machtig en 't
heeft hen meer zelfvertrouwen gegeven, wat ze in Parijs doen
gelden. Vorige week nog haalden de ontwikkelingslanden in
Parijs hard uit. ,Ze vroegen de industrielanden dringend hun
houding te veranderen en te reageren op voorstellen die op tafel
liggen. Die waarschuwing staat in schril contrast met wat de
industrielanden in Parijs beweren. Volgens hen zit er schot in het
gesprek en worden er spijkers met koppen geslagen. De kans
bestaat dat in Nairobi veel naar Parijs wordt verwezen. Net zo
goed als vorig jaar september tijdens de zitting van de Verenigde
Naties over een nieuwe economische orde steeds naar Nairobi
werd verwezen. Maar daarbij moeten we niet vergeten dat Parijs
dat eindstation kent. Eind dit Jaar zullen we het weten.
Wat zal de houding van de Verenigde Staten en de Europese
Gemeenschap in Nairobi zijn?. Wat de Europese Gemeenschap
betreft zijn we gauw klaar. Die weet zich geen houding te geven;
de rede van de huidige voorzitter van de EG, de Luxemburger
Gaston Thorne, laat daarover geen twijfel bestaan.
De negen landen van de Europese Gemeenschap hebben geen
gemeenschappelijk standpunt kunnen vinden. Zo peinst West-
Duitsland er niet over om vast te leggen dat het zal meebetalen
aan de vorming van grondstoffenvoorradcn (bedoeld om de
prijzen minder te laten schommelen). Te veel van die voorraden
brengen de vrije markt in gevaar en die is Bonn heilig. Kon
West-Duitsland niet zelf groeien dankzij het Wlrtschaftswunder?
De vorming van voorraden, willen de Westduitsers daarom van
geval tot geval bekijken. Zij voelen zeker niets voor een samen
hangende aanpak zoals secretaris-generaal Corea van de Unctad
die zo graag wil. 't Liefst zouden de Westduitsers zien dat een land
pas meedoet aan voorraadvorming als het voor een bepaalde
grondstof belangstelling heeft, onder het motto „het beste belang
is eigenbelang".
In schrille tegenstelling daarmee is de houding van Nederland.
Tot grote woede van de EG-partners beloofde minister Pronk
onlangs tn Genève dat Nederland eventueel mee zal betalen aan
het grondstoffenfonds van de Unctad Den Haag en Bonn
liggen dan ook voortdurend met elkaar over het Europese ontwik
kelingsbeleid overhoop.
De Verenigde Staten zijn in hun houding minder star dan
West-Duitsland maar komen toch in de buurt. Ook in Amerikaan
se ogen is aantasting van de vrije markt-economie een gruwel. De
Amerikanen zijn niet wars van grondstoffenvoorraden, maar
wijzen een samenhangende aanpak zoals Corea die wil af. Het
voorstel voor een grondstoffenbank dat minister van buiten
landse zaken Henry Kissinger deze week in Nairobi deed laat die
vrije markt ook helemaal in tact. De bank moet investeringen in
ontwikkelingslanden verzekeren en daarnaast betere grondstof
fenprijzen garanderen. En zo wast de ene hand de andere, maar de
Derde Wereld vindt het voorstel lang niet ver genoeg gaan. Er zal
in Nairobi nog vele weken gepraat moeten worden willen arme en
rijke landen iets nader tot elkaar komen.