Het einde van een unieke collectie
Sonia Gaskell, boeiende kroniek
feiten en gevoelens
Jlet verval, onderkoeld en geëmotioneerd
Verhalen van Te Winkel
en Siebelink
ETHANDAG 26 APRIL 1976
kunst
TROUW/KWARTET RH 9
loor G. Kruis
Jjbt maandag kun je nog
preken van de „Collectie
de Geus van den Heu-
i$l", daarna is de naam
leen nog maar een, zij
Jt levendige, herinne-
hg. Want hij zal telkens
'eer opduiken in catalo-
lnssen van tentoonstellin-
4n, bij de herkomst van
jpaalde schilderijen. In
Igenstelling tot veel an-
rfre verzamelaars, die er
jet aan moeten denken,
4t hun zorgvuldig opge
duwde collectie na hun
j)od uiteen zal vallen,
left Bas de Geus van den
jeuvel, die begin dit jaar
90-jarige leeftijd over
fed, al zo'n dertien jaar
(leden beslist dat zijn
llectie na zijn dood ge
lild moest worden.
heeft wel eens vluchtig ge
ilt aan het onderbrengen in
stichting of aan een schen-
aan een museum, maar
is toch bang dat er dan maar
klein gedeelte van zijn
atten constant te zien zou
jn en de rest in de depóts zou
Iwijnen. Daarom dus deze
iling, een van de be-
igrijkste, waarschijnlijk wel
belangrijkste van na de
•log.
komen maandag en
dag in de Ronde Lutherse
irk te Amsterdam zo'n
ine 400 werken onder de ha
ir van oud-directeur Nien-
iis (die een goede vriend van
Geus was) en het gebouw
tot de nok toe gevuld zijn
it kunsthandelaren, verte-
iwoordigers van musea en
lere geinteresseerden uit al-
delen van de wereld. Veel
die museummensen heb-
fn meermalen een beroep op
Geus van den Heuvel ge-
lan: voor bruiklenen klopten
nooit tevergeefs bij hem aan.
imand, die ook maar even in
inst geïnteresseerd was trou-
Het winterlandschap van Salomon van Ruysdael, waarvoor een topopbrengst van meer dan een half miljoen verwacht wordt
Johannes Bosboom: Figuren in een kerkinterieur
Geen museum
Ik herinner me zo'n bezoek nog
als de dag van gisteren, 't Was
begin 1961 en toen ik zonder
meer op een. donkere ochtend
een afspraak wilde maken,
hield hij de boot af: „Bel me
nog maar eens op als het een
mooie dag belooft te worden,
dan kunnen we een afspraak
maken voor 's middags. U heeft
helder weer nodig, weet U, mijn
huis het prachtige 17e eeuw-
se patriciërshuis Rupelminde
aan de Vecht bij Nieuwersluis
is geen museum". Wat hij
eigenlijk bedoelde was dat zijn
huis niet gebouwd was als een
museum. Een tiental vertrek
ken, de meeste groot, gangen
en trappenhuizen, waarvan de
muren volledig bedekt werden
door schilderijen en aquarel
len, meermalen drie lagen
hoog. En niet alleen de wan
den, maar ook de beide kanten
van de grote deuren; iedere ka
mer, ieder schijnbaar nutteloos
hoekje, zelfs de badkamer was
benut.
Ik herinner me nog dat daar
o.a. iets van Van Meegeren
hing Meer dan 350 schilde
rijen bezat hij. Uit de 17e eeuw
met grote namen als Jan van
Goyen (4), Salomon van Ruys
dael (3, waarvan er een nu op
meer dan vijf ton geschat
wordt), Albert Cuyp, Gerard
Dou, Pieter de Hooch, Nicolaes
Maes, Aert van der Neer, Adri-
aen van Ostade, Roelant Save-
rij, vier schilderijen van Jan
Steen, David Teniers, de Van
de Veldes, drie etsen van
Rembrandt, en, om het kort te
houden vele topstukken van
wat men noemt „kleinere"
meesters.
De 18e en het begin van de 19e
eeuw: met een kennelijke voor
keur voor topografische schil
ders als J. ten Compte. B. J.
van Hove, J. H. Verheyen, J.
Jelgershuis, J. C. Schotel, de
Koekkoeken, zeestukken van
J. H. L. (ouis) Meyer en werken
van latere meesters als Bos
boom, Lelckert, Bles, Bakker
Korffen dat alles was de
afgelopen weken voor het
laatst te zien bij Mak van Waay
aan de Nes.
Men kreeg er alleen niet de
toelichting bij die De Geus van
den Heuvel destijds zijn bezoe
kers placht te geven. „Kijk",
zei hij dan bijvoorbeeld bij een
Amsterdams stadsgezicht, „dit
doekje heeft Isaac Ouwater ge
schilderd in opdracht van de
apotheek Bouvy aan de Prin
sengracht. Hier loopt een
knecht, die de medicijnen gaat
bezorgen, daar op de burg rijdt
het dokterskoetsje. Heel lang
heeït dit schilderij een plaats
gevonden onder een glazen
plaat in de apotheek. Nu heb
ben ze er spijt van dat het
destijds verkocht werd".
Misschien is daar nu wat aan te
doen
Het is een uitermate gevarieer
de vereameling; zeventiende
eeuwers, romantiek, maar ook
een keur van schilderijen en
aquarellen uit de Haagse en
Amsterdamse School: een be
wogen zelfportret van Jozef Is-
raëls, een vijftal doeken van H.
J. Welssenbruch. zeven Ga-
briëls. Mesdag, de Marissen,
Mauve, Jozef en Albert Neu-
huys, Oyens, Blommers, De
Bock, Poggenbeek, Bastert, zès
magnifieke Breitners, Karssen,
Tholen, Wi-t sen, Akkeringa, De
Zwart, ze zijn er allemaal, en
als „lateren" onder (veel) meer
Dijsselhof, Sluyters, Voerman
Jr. Mankes en Van Kruiningen.
Dat is nu allemaal te koop en,
vooral gezien de kwaliteit,
hoop ik dat heel veel ervan in
ons land blijft.
Als het even kan in de musea,
waar De Geus van den Heuvel
evengoed de weg wist als thuis
in Rupelmonde. „Als jongen
van een jaar of vijftien kende ik
ieder museum in Amsterdam
op mijn duimpje. Ik heb er heel
wat dagen doorgebracht".
Dat was ook eigenlijk de aan
zet van deze „hobby", want zo
begon het. In de dertiger jaren
namelijk trok hij zich terug uit
het aannemingsbedrijf: „Ik
verveelde me" vertelde hij me,
..ik moest wat doen. Mijn broer
Klaas gaf me toen naar aanlei
ding van mijn grote interesse
voor de kunst de raad te gaan
verzamelen".
Die eerste jaren kocht De Geus
van den Heuvel veel stukken,
die later geruisloos uit zijn ver
zameling zouden verdwijnen:
„Ik miste nog de feeling ervoor
en kocht alleen datgene wat ik
op dat moment mooi vond. van
alles door elkaar. Pas in de loop
van de dertiger jaren is daar
wat tekening in gekomen, toen
heb ik voor mezelf uitgemaakt
welke richting ik heen zou
gaan. Voor de Franse impres
sionisten bijvoorbeeld had en
heb ik een zeer grote bewonde
ring. Maar ook destijds kostte
een Boudin al zo'n 14.000. En
voor dat geld kon je ook een
goed 17e eeuws schilderij ko
pen. Alles tegelijk, dat ging
niet, daar had ik ook het geld
niet voor, dus heb ik als Neder
lander, de 17e eeuw gekozen"
Gedurende een lange periode
bezocht De Geus van den Heu
vel iedere veertien dagen de
Londense kunstveilingen, voor
al die van Christie, waar hij een
twintigtal schilderijen wist te
verwerven. Hij heeft daar nog
eens geprobeerd een schilderij
van Rembrandt (diens vader
als officier) te kopen. Hij deed
er enorme biedingen op. maar
kon het uiteindelijk toch niet
te pakken krijgen. Alles bij el
kaar zo maar een indruk: als ik
doorging zou het een toonloze
opsomming worden. En dat
kun je al die pracht niet aan
doen. Nogmaals, hopen maar
dat er niet al te veel over de
grenzen verdwijnt
door Hans W. Ledeboer
Amsterdam Ais literair
werkstuk is het boek „Sonia
°|raskeH" uitgave Walburg
pers Zutphen, 18,50 van
ve^onrad van de Weetering en
^Aiuk Utrecht, een kroniek,
i jjvan feiten, gevoelens en emo-
jies van artistieke en menselij-
2jte spanningen, van taaie en
j.3|noeizame opbouw, niet alleen
;nian een nu internationaal be
ttend Nederlands balleten-
iemble maar vooral aan een
Irtistieke traditie, een ballet-
Klimaat, helemaal uit het
niets.
Ook van uiterste hardheid ten op
zichte van zichzelf en van de ballet
mensen die zich aan haar toe
vertrouwden, om met hen het aller
beste te bereiken en vechtend te
veroveren. Van uiterste gevoelig-
-heid ten opzichte van diezelfde bal
let-mensen als het er om ging dat
artistiek beste te verdedigen, te
koesteren, te behoeden.
Een eenvoudige kroniek zonder pre
tenties, goed en heel boeiend. De
beide schrijvers komen zelf voort
uit de wereld van dans, ballet en
theater, kennen die wereld van bin
nen uit. De ondertitel van het boek
„Geloof in wat je danst" is net zo
goed een levensmotto van de dan
ser en solist Conrad van de Weete
ring als van Sonia Gaskell, die im
mers jaren lang zijn artistieke
leidster is geweest.
Volgens goede theatertraditie zal
de argeloze lezer nauwelijks kun
nen beseffen, hoe enorm veel werk
de biede kroniekschrijvers hebben
moeten verzetten, eer zij hun
werkstuk „op de planken konden
zetten", met andere woorden het in
zijn uiteindelijke vorm aan het in
de danskunst geïnteresseerde le
zerspubliek konden presenteren.
Stempel
De figuur Sonia Gaskell als
danskunstpionier en als artistiek
leidster van Ballet Studio '45. Bal
let Recital I en II, het Nederlands
Ballet en ten slotte Het Nationale
Ballet is, ook na haar dood. zeventig
jaar oud, twee jaar geleden, nog een
te levende middelpuntsfactor om
nu reeds te kunnen komën tot de
objectiviteit, die voor de beoorde
ling van haar als artiest, pionier en
mens noodzakelijk zou zijn. Zo is
Het Nationale Ballet nog steeds
duidelijk gemerkt met haar stem
pel. Vandaar deze eenvoudige kro
niek. Vanzelfsprekend is iemand,
die zó gedreven was. zó onbuigzaam
en zelfs meedogenloos maar tegelij
kertijd ook zó gevoelig, een omstre
den figuur geweest. Er zijn mensen
in de danswereld, die haar fel heb
ben gehaat, er zijn anderen en
ook wel diezelfden! die haar even
fel hebben liefgehad. Rond haar
hebben zich „ballet-intriges" en
„ballet-oorlogen" afgespeeld en uit
zo'n „ballet-oorlog" is zelfs een
nieuw ensemble ontstaan: het Ne
derlands Dans-Theater dat er nu
ruim vijftien jaar is en zijn be
staansrecht terdege heeft beweien.
Hoe nauw de schrijvers ook met
Sonia Gaskell waren verbonden, zij
zijn deze controversen niet uit de
weg gegaan in het besef, dat die in
deze kroniek thuis horen, omdat
deze anders haar pretentieloosheid
zou verliezen.
In de kroniek komt de mens, artiest
en voorgangster Sqnia Gaskell naar
voren zoals zij wezenlijk was: de
architect van het Nederlandse bal
let-bouwwerk, dat in en na de oor
log in de oorlog met rechtstreeks
gevaar voor eigen leven moest
worden opgetrokken op maagdelij
ke bouwgrond, waarvan tevoren ten
hoogste kleine gedeelten waren op
gespoten en ontgonnen door de en
kelingen die zich tussen de beide
wereldoorlogen in ons land met
danskunst hebben bezig gehouden.
Sonia Gaskell. onbuigzaam en gevoelig
loor Ad
!uiderent
pt werk van de ene
hrijver kan men beter
let met dat van de andere
rgelijken. Wat heeft het
or nut om Hermans met
in het Reve, Vestdijk
£t Bordewijk of Martin
rt met Maarten Bies-
uvel te vergelijken? De
Jrschillen zijn immers
ak groter dan de over-
nkomsten. Dat men dit
Drt vergelijkingen toch
ak trekt, komt doordat
temidden van allerlei
verschillen ook enige over
eenkomsten meent te her
kennen; de auteurs zijn
geïnteresseerd in dezelfde
onderwerpen, hun stijl
komt overeen, of zij zijn
tijdgenoten of landgeno
ten van elkaar.
Ook tussen de twee schrijvers
die in deze recensie ter sprake
komen, zijn enkele overeen
komsten: beide zijn uit Gelder
land afkomstig, beide zijn
werkzaam in het onderwijs en
beide schrijven over verval en
dood. Maar de een, Christiaan
te Winkel, is een koel beschrij
ver. met wiens verhalen je als
lezer pas langzamerhand ver
trouwd raakt. En de ander. Jan
Geurt Siebelink, is een geëmo
tioneerd belever, voor wiens
verhalen je direct gewonnen
bent of helemaal niet gewon
nen raakt.
Evenals in zijn vorige twee boe
ken, de romans De Grasbaan
(1973) en Mij dorst (1974), be
waart Christiaan te Winkel in
de verhalenbundel Vacuüm
verpakt grote afstand tot de le
zer. Zijn stijl is sober, de verha
len zijn niet eenvoudig gecom
poneerd en zijn personages zijn
tamelijk berekenend en nuch
ter: hun gedrag valt altijd te
beredeneren of zij redeneren er
zelf over. Heftige emoties blij
ven buiten de deur. Te Winkel
bereikt dit onder meer door per
verhaal meer dan één persoon
centraal te stellen. Bovendien
leven deze personages nogal
geïsoleerd, zodat hun contac
ten en de daardoor
misschien loskomende emoties
beperkt blijven.
Zo speelt het verhaal „Polonai
se" aan de rand van dorpen of
ertussenin, bij een moeras on
der andere. De hoofdpersonen
zijn enkele mannen die zich
voornemen de bank in een na
burig dorp te beroven. Ze wan
trouwen elkaar echter, zodat
het verhaal meer gaat over po
gingen elkaar uit de weg te
ruimen dan over de beroving.
Door het wantrouwen zijn zij in
hun gesprekken ook weinig
mededeelzaam.
De hoofdpersoon in ,,'Mohr
niet" lijkt aanmerkelijk mede
deelzamer. omdat hij het ver
haal van zijn zakelijke carrière
in een monoloog aan de band
toevertrouwt, zodat een roman
cier hiervan gebruik kan ma
ken. Pas aan het eind blijkt dat
hij in zijn mededeelzaamheid
zorgvi^ldig de persoonlijke ge
voelens buiten beschouwing
heeft gelaten. De zakelijke car
rière van de man houdt in dat
hij, nadat euthanasie en abor
tus wettelijk vergemakkelijkt
zijn, samen met zijn vriend
Mohr een zelfmoordcentrum
begint, waar maar nauwelijks
overheidscontrole op wordt
uitgeoefend. Door de beperkte
mededeelzaamheid van de
man laat Te Winkel het aan de
verbeelding van de lezer over of
deze man uiteindelijk
zelfmoord pleegt. evenals
Mohr. of dat hij zelf juist in
leven blijft, daarmee nog eens
benadrukkend dat er tussen
hem en Mohr een hemelsbreed
verschil was.
Contacten
Ook dit verhaal is weer zodanig
gelokaliseerd dat de contacten
van de man tot een minimum
beperkt blijven. Het zelfmoord
centrum is namelijk gevestigd,
in een voormalig stationshuis
aan een nauwelijks meer in ge
bruik zijnde spoorlijn.
Alleen het derde verhaal, „In
pakken", speelt in een grotere
plaats en heeft als hoofdper
soon iemand die veel contacten
zou moeten hebben: een leraar
op een middelbare school.
Toch leeft ook deze man geïso
leerd, want hij is stervende aan
longkanker. De lezer maakt al
leen de laatste avond van deze
man mee. een avond waarop
deze het ziekenhuis ontvlucht
om plaatsen te bezoeken waar
aan hij herinneringen heeft. Hij
vermijdt echter de ontmoeting
met familie en vrienden. Te
zelfdertijd is ook de jongere
broer van de stervende op pad.
Deze ontmoet verpleegsters die
's nachts bij zijn zieke broer in
bed kwamen. Door deze ont
moetingen via de broer te laten
lopen, weet Te Winkel ook in
dit verhaal heftige emoties te
vermijden. Zelfs de dood van
de hoofdpersoon komt meer
terloops dan als het centrale
punt van het verhaal ter
sprake.
Er zijn nog meer middelen, be
halve de stijl, de compositie en
de karaktertekening, waardoor
de verhalen van Te Winkel af
standelijk Zijn. In alle drie de
verhalen vinden belangrijke
gesprekken dikwijls in de on
persoonlijke, zakelijke omge
ving van café's plaats. Het za
kelijke, afstandelijke wordt
nog versterkt door de namen
die Te Winkel voor zijn perso
nages bedenkt: Ziff, Plock,
Raft, Laso in het eerste; Mohr
en Radeck in het tweede. Voor
het derde verhaal gaat dit niet
op. Het is een van de oorzaken
waardoor dit verhaal dichter
bij de lezer staat.
Decadentie
Zoals gezegd zijn de verhalen
van Siebelink. in diens debuut
bundel Nachtschade, veel emo
tioneler van toon. De beeld
spraak is ook veel zinnelijker.
Siebelink heeft een van de
hoogtepunten van de negen-
tiende-eeuwse romantisch-
decadente literatuur, de roman
A Rchours van J. K. Huysmans.
vertaald en is kennelijk mede
daardoor sterk beïnvloed door
de thematiek van de deca
denten.
Exotische dieren als panters,
vleesetende planten, pissebed
den in glazen oorhangers, een
terrarium met adders, al deze
details dragen bij tot een exo
tische sfeer van verfijning en
verval. Veel meer dan bij Te
Winkel zijn het bij Siebelink de
subtiele, zinnelijke details die
de sfeer ondersteunen.
In een verhaal als „Witte chry
santen" bij voorbeeld, mijns in
ziens een van de beste verhalen
uit de recente Nederlandse lite
ratuur, ondersteunen de kleu
ren van planten, van een kel
der, van kleding, de sfeer van
ziekte, dood en haat. Evenals in
de romantisch-decadente lite
ratuur komt in dit verhaal ie
mand voor die zich als een
vampier op anderen vastbijt, is
er sprake van een bleke, zieke
lijke femme fatale en spelen in
de beeldspraak insekten en
monsters een rol.
Het verhaal valt misschien het
best te typeren als een menge
ling van decadentie en van
Wolkers-thematiek. Centraal
staat namelijk de relatie tus
sen een orthodox-
calvinistische Veluwse
bloemkweker en diens zoon.
Maar meer dan bij Wolkers is
deze relatie op sympathie ge
baseerd. De zoon heeft ook wel
gevoelens van haat. maar deze
richten zich met name op de
vampierachtige bloemenhan
delaar die zowel de vader als de
zoon vernedert. Ook wat het
beeldende taalgebruik betreft,
gaat een vergelijking met Wol
kers op.
In de vier andere verhalen
speelt ziekte een belangrijke
rol. Kanker in „Over een
liesbreuk", vallende ziekte in
„Pieter was een epilepticus",
zware melancholie in „Nochs
onbehagen" en alle mogelijke
ziekten, maar met name tuber
culose en huidziekten, in „Het
terras". Met „Witte chrysan
ten" vormen deze twee
laatsgenoemde verhalen de
hoogtepunten uit deze bundel.
Opvallend is dat net als in de
verhalen van Te Winkel café's,
bars en terrassen belangrijke
lokaties in deze verhalen vor
men. Maar bij Siebelink bena
drukken zij niet een isolement,
zij leveren eerder meer moge
lijkheden om ziektebeelden te
observeren.
Een gevaar dat het werk van
Siebelink bedreigt, is de emoti
onaliteit. die kan leiden tot pa
thetisch. dikdoenerig taalge
bruik en onfunctionele beeld
spraak. In een poging om de
omgeving waarin iemand ten
onder gaat te bezielen schrijft
Siebelink: „Een knotwilg gaap
te." En dat is mij te opgelegd
poëtisch-bezield. In een ander
verhaal is een zin als „Schel
dend toog de vrouw naar bin
nen mij te negentiende-
eeuws Terwijl de kracht van
het beste wat Siebelink
schreef, juist is dat hij de sym
boliek en de zinnelijkheid van
de Decadentie weet over te
plaatsen in onze tijd.
Christaan te Winkel. Vacuüm
verpakt. Km. Querido, Amster
dam. 190 blz. prijs 18,90
J. G. Siebelink. Nachtschade.
Peter Loeb, Amsterdam. #0 blz.
prijs 15,-
Christiaan Ie Winkel