Vertrouwen van Indonesiërs in
3lannenmakers tot minimum gedaald
Mijn naam is Rini"
Ontmoeting in Tanah Abang
JifiSAII ROSA IfERNAN
RlERDAG 17 APRIL 1976
BUITENLAND
TROUW/KWARTET 17
„Het gaat goed in Indonesië. Kijk maar om je heen, de
mensen zijn goed gekleed, veel beter dan tien jaar geleden.
Bekijk Jakarta maar eens, de enorme acht-baans wegen,
de hotels, de banken en kantoorgebouwen. Jakarta is een
metropool geworden, terwijl het vroeger eigenlijk niet
meer dan een uitgestrekt dorp was. Natuurlijk is er
corruptie en dat is lastig, maar dat behoort nu eenmaal bij
de cultuur hier. En het land is nog geen dertig jaar
onafhankelijk, je moet deze regering de tijd gunnen".
We staan voor het dertig-verdiepingen tellende Nusanta-
ra-gebouw, een van de hoogste wolkenkrabbers in Jakar
ta. Voor ons ligt de brede Jalan Thamrin, de belangrijkste
verkeersader van de hoofdstad. Aan weerszijden staan
enorme, luxueuze hotels, banken en kantoorgebouwen,
versierd met lichtreclames van voornamelijk buitenlandse
ondernemingen en luchtvaartmaatschappijen.
Op de zes-baansweg, met daar naast nog eens twee bedie
ningswegen, beweegt zich een toeterende verkeersstroom
voort, variërend van oude gammele auto's van vlak na de
Tweede Wereldoorlog tot de meest recente Mercedessen,
Volvo's, Datsuns en Toyota's. Daar tussendoor schieten
horden Japanse bromfietsen en motoren. „Het gaat uitste
kend in Indonesië", vervolgt de keurig in het pak gestoken
buitenlandse zakenman en verdwijnt door de glazen deu
ren het gekoelde gebouw binnen.
Maar de Jalan Thamrin is Jakarta niet, Jakarta is Java
niet en Java is Indonesië niet, zo wordt me meermalen
verzekerd. „Het gaat verkeerd met ons land. Kijk maar om
je heen, naar de krottenwijken waar de mensen samenge
pakt zitten in hutten die je geen woning kunt noemen,
zonder licht, lucht en water. De meeste mensen hier weten
vandaag niet hoe ze morgen aan de kost moeten komen.
Verkijk je niet op die paar puur westerse enclaves in deze
stad. Het overgrote deel van de mensen in Indonesië heeft
part nog deel aan die schitterende rijkdommen en de luxe
van de dure zakenwijk, de riante hotels en de prachtige
groene woonwijken van de elite."
We lopen langs de spoorlijn in Kemajoran, ten oosten van
het centrum van Jakarta. Aan weerszijden, tot op de
spoorrails staat een onafzienbare rij van uit allerhande
materiaal opgetrokken hutjes. In ons kielzog lopen grote
aantallen kinderen, die niets anders dan „Hello mister"
roepen.
„Dit land gaat kapot aan de geldsmijterij en de corruptie
van de machthebbers", aldus mijn metgezel, een jonge
man, student en free-lance journalist, die zijn artikelen
maar moeilijk kwijt kan aan de Indonesische kranten.
Maar de spoorlijn in Kemajoran is Jakarta niet, Jakarta is
Java niet en Java is Indonesië niet.
ssen deze twee extreme opmer-
ïgen beweegt zich het scala van
tningen over de ontwikkelingen
Indonesië, die in tal van gesprek-
a met buitenlanders en Indone-
rs naar voren komen. Het is
>eilijk om in de vaak zeer tegen-
ijdige opvattingen die in en over
land verkondigd worden een be-
lalde lijn te ontdekken,
veel gesprekken komt echter
ar voren dat het geloof in de
;uwe orde van de huidige rege-
ig onder president Soeharto en de
op op een stabiele toekomst, die
wel degelijk bestond na de roeri-
jaren rond de machtswisseling in
65, danig bekoeld is. Daarvoor in
plaats is er teleurstelling over de
idige koers gekomen, onvrede
st de bestaande situatie en bij
mmigen cynisme,
et de liquidatie van de Indone-
iche communistische partij (PKI)
de mislukte coup van overste
itung van 30 september 1965 werd
enlange strijd tussen het leger
;ijds en de PKI anderzijds in
voordeel van de militairen
;t.
ident Soekarno, de derde
itsfactor voor de coup, pro-
trde zijn ideaalbeeld van „Nasa-
>m", samenwerking tussen natlo-
ten, gelovigen en communis-
i, ook na deze poging tot een
aatsgreep te handhaven en gaf
neraal Soeharto op 2 october de
Idracht de „oude orde" te herstel-
Maar onder druk van heftige
identenbetogingen en het leger
de president op 11 maart 1966
uitvoerende macht over aan Soe-
rto. Soekarno bleef zelf nog wel
esident, maar op 12 maart 1967
noemde het volkscongres, de
ogste wetgevende vergadering,
eharto tot waarnemend presi-
nt en ruim een jaar later werd hij
Installeerd als president van de
publiek Indonesië voor een
ibtstermijn van vijf jaar. Waar-
ie de „orde lama", de oude orde,
finitief vervangen was door de
rde baru", de nieuwe orde.
door
Johan ten Hove
problemen waarmee het nieuwe
twikkelingskabinet zich ge-
ïfronteerd zag waren groot. Soe-
mo had met zijn „geleide demo-
tie" en zijn geld-verslindende
infrontatie-politiek" tegenover
leisië het land in een econo-
Ische chaos gestort. De inflatie in
jaren zestig was enorm en be
leg in 1965 zelfs meer dan 500
icent, terwijl de schulden aan het
tenland waren opgelopen tot on
eer twee en een half miljard dol-
De produktie was tot een mini-
m gedaald, de export hard terug
open, de handel en de scheep-
irt lagen vrijwel stil en een ont-
gelijk overheidsapparaat met
groot aantal richtlijnen en voor-
riften legden elk economisch ini-
itief aan banden en versterkten
corruptie.
deze chaos stelde de regering-
harto in een overgangsfase orde
zaken. Zij slaagde erin (o.m. met
buitenlandse financiële hulp) in 1969
de inflatie terug te dringen tot onge
veer 10 procent en een regeling te
treffen voor de afbetaling van de
buitenlandse schulden. De Intergou
vernementele Groep voor Indonesië
(IGGI), waarvan de Nederlandse mi
nister van ontwikkelingssamenwer
king Jan Pronk voorzitter is, werd in
het leven geroepen zodat Indonesië
verzekerd werd van internationale
steun. (De IGGI is een consortium
waarvan de meeste EG-landen, de
Verenigde Staten, Canada, Australië
en Japan lid zijn en waarin verder de
Wereldbank, het internationale mo
netaire fonds en de Aziatische ont
wikkelingsbank vertegenwoordigd
zijn).
Bovendien werd de deur voor buiten
landse investeerders weer wagenwijd
opengezet, en het duurde niet lang of
dezen ontdekten het gunstige inves
teringsklimaat (lage lonen en een
gunstige belasting) in de met bo
demschatten en natuurlijke rijkdom
men goedbedeelde Indonesische
archipel.
Het centrale planbureau (Bappenas)
stelde een vijf-Jarenplan (Repelita 1)
op dat in april 1969 van start ging en
waarin de nadruk lag op de ontwik
keling van de primaire sector: de
landbouw (per slot van rekening is
ongeveer 75 procent van de ruim 130
miljoen Indonesiërs afhankelijk van
de landbouw) de mijnbouw en de
exploratie van olie, gas, kolen enz.
Verder lag het accent op de industrie
en de verbetering en verbreiding van
de infrastructuur en het toerisme.
Vergeleken met de geleide economie
perioden onder Soekarno was de
nieuwe orde een politiek-
economische ommezwaai naar het
westers-kapitalistische ontwikke
lingsmodel met een sterke nadruk op
het vrije ondernemerschap. De rege
ring had in 1969 het land onder
controle, garandeerde „orde en rust"
en de opbouw, pembangunan, kon
beginnen. En de Indonesiërs, moe
van de leuzen der „permanente revo
lutie" en het politieke gekrakeel en
bovenal ontzet door de bloedige
uitspattingen rond de machtswisse
ling van 1965-'66, geloofden erin. „Er
was een soort opluchting, een elan
om opnieuw te beginnen, de nieuwe
orde sprak aan," zo vertelt een Indo
nesische docent aan één van de uni
versiteiten van Jakarta. „Natuurlijk
was er corruptie, maar niet zo veel als
in de laatste jaren van Soekarno en
lang niet zoveel als nu. De nadruk
van Repelita 1 lag wel te veel op de
industriële en economische ontwik
keling en te weinig op onderwijs en
sociale voorzieningen, maar dat werd
voor lief genomen. Het bewind moest
een kans gegeven worden."
In de eerste jaren van het plan groei
de het bruto nationale produkt met
ongeveer 6 procent, vergeleken met
de ongeveer 2 procent per jaar in de
periode van de geleide democratie.
Maar nationale cijfers zeggen niets
over de verdeling van de inko-
mensgroei. En volgens velen is daar
veel te weinig van terecht gekomen,
is de buitenlandse hulp en investerin
gen volstrekt niet ten goede gekomen
aan de armste lagen van de bevol
king. Er is te veel geïnvesteerd in de
kapitaalintensieve sector, en te wei
nig in de arbeidsintensieve sector,
waardoor de toch al enorme werk
loosheid eerder toe dan afneemt.
Schattingen omtrent de werkloos
heid lopen uiteen van 15 tot meer dan
20 procent van de beroepsbevolking.
En deze beroepsbevolking stijgt jaar
lijks met meer dan een miljoen men
sen.
Veel tradionele, arbeidsintensieve
bedrijfjes worden weggeconcurreerd
door buitenlandse, (met name Japan
se en Amerikaanse), groots opgezette
industrieën. Maar niet alleen de bui
tenlandse ondernemingen zijn hier
mee bezig, ook de Chinezen die de
binnenlandse economie voor een
groot deel in handen hebben zijn er
debat aan. Zij weten door allerlei
praktijken veel makkelijker krediet
te krijgen en zaken door ten koste
van anderen. „Er zijn generaals die
onder een hoedje spelen met bepaal
de Chinese ondernemers, ze zijn zelf
niet slim genoeg om snel rijk te wor
den en laten de Chinezen het voor
zich opknappen." De nieuwe orde en
het nieuwe ontwikkelingsmodel
brachten niet wat velen ervan ver
wacht en gehoopt hadden. Veel van
de hoop is omgeslagen in teleurstel
ling en twijfel. „De kentering kwam
kort na het begin van de zeventiger
jaren, toen er corruptieschandalen
rond het Bulog-bureau (bureau voor
de verdeling van goederen in Indone
sië) en de staatsoliemaatschappij
Pertamina aan de orde waren.
De studenten roerden zich toen me
vrouw Soeharto uit de Verenigde Sta
ten terugkwam en enthousiast was
over Disney-land. Iets soortgelijks
moest er ook in Indonesië komen. De
studenten demonstreerden tegen de
ze verspilling. „De regering reageerde
hard en haalde het project Mini-
Indonesia uit de publiciteit. Maar het
werk eraan ging gewoon door en het
is nu al lang voltooid." Aan het eind
van "73 tot en met half januari'74
werd er in verschillende steden van
Indonesië, maar vooral ln Jakarta
gedemonstreerd tegen de eenzljdig-
kapitalistische koers van de regering.
Zij riepen op tot sociale rechtvaar
digheid en verzetten zich tegen de
buitenlandse economische overheer
sing. De demonstraties mondden uit
in grootscheepse rellen tijdens het
bezoek van de vroegere Japanse pre
mier Kakoei Tanaka, half januari
1974, die als Malari, (Malepataka Ja
nuari, „januari onheil") de geschiede
nis is ingegaan. Het regiem sloeg,
geschrokken, de demonstraties neer
en arresteerde een groot aantal stu
dentenleiders en activisten voor een
wijziging van het beleid. Een tiental
van hen zit nog steeds gevangen
Kennelijk verontrust door de rust
aan de universiteiten riep de rege
ring de studenten en intellectuelen
vorig jadr weer op tot constructieve
kritiek. Veel waarnemers menen
echter ook dat de regering er, gezien
de huidige zeer ernstige econo
mische toestand en de te verwach
ten sociale spanningen, zelf nauwe
lijks meer een gat in ziet en elk
constructief idee met beide handen
zou aangrijpen. In ieder geval
broeit het onder vele studenten. Vo
rige maand werd er een vergadering
belegd waar onder andere de beken
de advocaat Adnan Boeyong Na-
soetion (na Malari 21 maanden in de
gevangenis) een rede hield, waarin
hij moreel en integer leiderschap
eiste.
Na Malari '74 werd Repelita n, het
tweede vijfjarenplan aangekondigd
en dat leek wel degelijk beïnvloed
door de oppositie tegen de gevolgde
economische koers. Verruiming van
de werkgelegenheid en rechtvaardi
ge spreiding van inkomsten staan
hoog genoteerd. Maar het papier is
geduldig. „Tot nu toe is er van een
verandering geen sprake. De kloof
tussen arm en rijk groeit nog
steeds. De corruptie lijkt hand over
hand toe te nemen, vroeger gebeur
de het nog onder tafel, nu gebeurt
het gewoon openlijk." Verschillen
de ministers en generaals hebben
het volk en de troepen opgeroepen
tot een soberder leven en tot harde
re arbeid. „Velen ervaren dit als
zeer cynisch, het grootste deel van
het Indonesische vok moet nu al
alle moeite doen de eindjes aan
elkaar te knopen en kunnen zich
alleen maar vergapen aan de luxe
en de welvaart van de elite, die
weinig nalaat haar rijkdommen ten
toon te spreiden. De Javaan accep
teert het dat de leiders, de
machthebbers rijk zijn.
Dat hangt samen met de traditie
van de oude koninkrijken van Mta-
ram en Modjapahlt, toen macht en
invloed en rijkdom ook gecon
centreerd waren in het paleis van de
vost. Het lijkt erop dat de bevolking
de corruptie gelaten accepteert,
maar als de machthebbers zelf de
norm van sober leven verkondigen,
dan bestaat er altijd de mogelijk
heid dat zij aan het door hen zelf
gegeven waardepatroon gehouden
worden."
Veel Indonesiërs hebben hun
laatste restje vertrouwen verloren
na de „ontploffing" van de staats
oliemaatschappij Pertamina, waar
van de nieuwe directeur 'Piet Har-
dyono' nu de omvang van de schul
den probeert vast te stellen. Het
bedrag van 9 miljard dollar werd
door hem niet ontkend, maar be
trouwbare bronnen spreken al van
ruim dertien miljard dollar „Deze
affaire, en vooral het opnieuw be
noemen van de oude zes directeu
ren (uitgezonderd Ibnu 8utowo)
heeft het vertrouwen in onze rege
ring en in onze economische des
kundigen zo diep geschokt dat er
bij veel intellectuelen slechts cynis
me is overgebleven."
Dit is het eerste van
een serie verhalen
over Indonesië.
Straatbeeld in Tanah Abang, maar Tanah Abang is Jakarta niet
Tanah Abang, broeder aarde,
noemt men een oud rangeerterrein
ten zuid-oosten van het centrum
van Jakarta. Het wordt bevolkt
door de zogenaamde galandangans,
de verstotenen, de dakloze zwervers
die uit alle delen van het overbe
volkte Java en de rest van Indone
sië naar de wereldstad Jakarta ge
trokken zijn. Om er werk te zoeken,
een opleiding te volgen of gewoon
om het avontuur te zoeken en ken
nis te maken met het leven in die
metropool die Jakarta heet, en in
ieder geval in de hoop op een beter
leven.
Maar Jakarta is al overvol, er is al
grote werkloosheid en niemand
staat op nieuwkomers te wachten.
Velen vinden geen werk en geen
onderdak en strijken dan neer waar
nog wat ruimte is en waar ze van
het meest uiteenlopende materiaal
een hutje proberen te bouwen.
Voorlopig, want het bestuur van
Jakarta doet niets om ze op te van
gen, om de stad niet nog aantrekke
lijker te maken voor nog vele hon
derdduizenden die in aantocht zijn.
Vaak worden de nederzettingen
door de politie met de grond gelijk
gemaakt en de galandangans bui
ten de stad gebracht. Maar meestal
duiken ze na enige dagen weer op
en vestigen zich weer ergens in de
stad. Zij die familie hebben zijn
beter af. Op allerlei manieren pro
beren ze aan de kost te komen. Ze
verzamelen oud papier, oud ijzer, en
sigarettenpeuken en glas. Ze probe
ren een betjak, fietstaxi, te huren
om zodoende hun hap rijst te ver
dienen. Ze werken als schoenpoet
sers, als sigarettenverkopers, als
parkeerjongens en veel van de
meisjes en vrouwen verdwijnen ten
einde raad in de prostitutie. En als
dat allemaal niet lukt dan blijft
alleen bedelen of stelen nog over.
Als ze oud of ziek worden en geen
familie hebben, die hen zo nu een
hap rijst bezorgt was het tot voor
kort onherroepelijk met hen Afge
lopen. Niemand bekommerde zich
om hen. Maar sinds enige jaren is er
een groep mensen die zich hun lot
aantrekt.
De stichting „Rosa Vernans" (ont
luikende roos) heeft in Cengkareng,
ongeveer 20 kilometer van het
centrum van Jakarta, een klein zie
kenhuisje, Usada Mulla geheten. Er
zijn drie Nederlanders werkzaam,
zuster Rina Ruigrok, pater Herman
Verheyen en Fred (Ibrahim) Wes-
sels. Vanuit Usada Mulla rijdt vier
keer per week een Mercedes ambu
lance-busje (de zogenaamde klino-
mobiel) naar die oorden in Jakarta
waar Je zieke of stervende galan
dangans kunt aantreffen. Ik maak
te een reis mee met als einddoel
Tanah Abang.
Alex, verpleger, zuster Nur Has ana.
Akin, chauffeur-administrateur en
Rachmat, de hulpverpleger komen
me met de „klinobiel" oppikken
van het station Gambir, tegenover
de „Immanuel-kerk" (de vroegere
Willemskerk). We rijden rond het
enorme Merdeka-plein, met de to
renhoge zuil. die Soekarno nog
heeft laten oprichten. Er bovenop
staat een goudkleurige vlam, waar
volgens het ene verhaal 60 kilo echt
goud in zit, geschonken door de
Indonesische bevolking. Volgens
een ander verhaal zit er maar twin
tig kilo in en volgens het derde
verhaal is verschil ertussen verdon
keremaand door corrupte ambtena
ren. Het verkeer op de belangrijkste
verkeersader, de Jalanthamtin is
waanzinnig. Men haalt links en
rechts in en rijdt zo hard men kan.
Hoe groter en steviger de auto, des
eerder de voorrang.
We rijden het luxueuze Hotel Indo
nesia voorbij en slaan even later
links af, en hobbelen over onverhar
de smalle weggetjes, waar de auto
maar net langs kan. Langs overvolle
passars en bereiken we het rangeer
terrein. De auto wordt bestormd
door honderden mensen, vooral
vrouwen met kinderen. De helpers
gaan aan het werk. Akin zoekt de
kaarten die bij de mensen horen,
zuter Nur jaagt geroutineerd spui
ten ln billen van krijsende babys,
kinderen, vrouwen en gênant maar
toch blijmoedig kijkende mannen,
de andere twee delen medicamen
ten uit en vertellen de mensen hoe
ze die moeten gebruiken.
Het valt op hoe allerlei mensen pro
beren hun hutjes zo schoon moge
lijk te houden. Overal hangen was
jes te drogen. Men wast zich zelf en
de kleding in de rivier die even
verder dan de spoorlijnen loopt
maar doet ook zijn behoefte in de
rivier. De mensen zien er niet wan
hopig uit en zijn over het algemeen
vriendelijk. Het „Hello Mister" is
niet van de lucht en al gauw heb ik
een schare kinderen achter me aan.
Plotseling hoor ik achter me in zeer
bekakt Nederlands: „Mag ik
misschien even kennis maken?
Mijn naam is Rini". Stomverbaasd
draai ik me om en zie een broodma
ger vrouwtje staan, met twee of drie
enorme vooruitstekende tanden.
Mooi van lelijkheid. Ze vraagt om
een sigaret en nodigt me uit haar
woning te komen bekijken. Onder
weg vertelt ze dat ze al Jaren in
Tanah Abang woont, in dat gedeel
te dat niet meer door de politie
wordt platgebrand. Ze heeft Neder
lands geleerd ln Semarang aan de
Europese school. „Maar in '45 werd
Semarang gebombardeerd en was
ik mijn papieren, mijn huis, mijn
man en vijf van mijn kinderen
kwijt. Ik was niemand meer en trok
bedelend met mijn zoon naar Ja
karta."
Rini heeft een „bovenhuis" op on
geveer tien meter van de rivier. Ik
wurm me door het trapgat naar
boven en kom in een ruimte van
ongeveer twee bij drie meter en
ruim anderhalve meter hoog. Hier
woont zij met haar zoon en een
kleinzoon. De zoon ligt te slapen, hij
is ziek maar durft niet naar de kli-
nomobiel omdat hij bang voor de
spul ten is.
Als het hard regent en de rivier
aanzwelt krijgt Rini de vijf bene
denburen ook nog op bezoek. ZIJ zit
goed, want ze heeft geen last van de
rivier. Wel van de regen, want het
plastic dak vertoont hier daar fikse
scheuren We nemen afscheid en ik
wurm me opnieuw door het trapgat.
Beneden stuiven de kinderen uit
een. Bij de klinomobiel is het nog
steeds een drukte van belang.
•v-
v :-J
Tientallen mensen vragen om medische hulp bij de „Klinomobiel"