Boeken voor kijkers Leven op het land: armzalig leesgenoegen Filmlagen zijn geen hinderlagen <tu lus PROOICCS LINDUSTRIE M Filmkroniek Consumptiefilm ERDAG 6 MAART 1976 KUNST TROUW/KWARTET 19 k.j fc* u s/1V?it -'M 'fillTT -- -i- k* Jfi»"*— \t - fc*s\ EXPOSITION OE I844 Pari Loms Ruari 8D vijnfdsi par Chuci. Baumicr. Maurisset M door G. Kruis Een affiche dat Honoré Daumier ontwierp voor een boek van Louis Huart over de wonderen op de tentoonstelling van 1844, links. Affiche van E. V. Kealy waarop opgewekt-wordt dienst te nemen. 1914. Op dat moment bestond er nog geen dienstplicht in de An gelsaksische landen, rechts. Echte bibliofielen, de liefhebbers dus van alleszins jnooie" boeken niet alleen wat de inhoud, maar |ok wat de uitvoering betreft mogen dan soms wel lens met een zeker afgrijzen de met pockets en laperbacks afgeladen etalages van de boek- en soms lok andere handel bekijken, het blijft een feit, dat leze eenvoudige uitgaven heel wat mensen tot het loek gebracht hebben. En zo zie je, naast het „goed- iope" boek nu, vooral op het gebied van de boeken- iver-kunst, meer plaatwerken verschijnen dan ooit èvoren. Hoewel de prijzen meestal behoorlijk gepe- lerd zjn, werden ze ook nog nooit eerder zo goed lerkocht. Daarom kun je, geloof ik, wel stellen, dat de locket een uitmuntende propaganda is gebleken 'oor „het boek". |7ant hoe gaat het? Je loopt - bijvoorbeeld misschien maar eens een museum innen en wordt getroffen ir het werk van een bepaal- kunstenaar, je leest in een int of een tijdschrift iets er een richting of stroming, 'aarvan je wel eens wat meer iu willen weten. En toevallig le je dan in boekhandel of losk juist een boekje liggen, lat dit onderwerp behandelt. De prijs, blijkt geen bezwaar, e koopt het, bekijkt de illu- traties en zet het in de boe kenkast. Als het weer eens te 'oorschijn komt, worden de Haten wat nauwkeuriger be teken, er rijzen vragen en dan |omt de tekst aan bod. ïet lijkt een wat langzame en noeizame ontwikkeling, tiaar het is er toch een, die |an leiden tot een intenser entoonstellingsbezoek, tot en enthousiasme soms ook, it menigeen kan brengen •t de aanschaf van boeken ie kwalitatief betere repro- lukties te bieden hebben, froeger waren dat hoofdzake- Ijk uitgesproken specialistis- he uitgaven, waarvan de ekst hoofd- en de illustraties Jijzaak waren. De laatste ja- én verschijnen er meer en neer kunstboeken die veel ladrukkelijker gericht zijn op en algemeen geïnteresseerd lubliek. Binnenkort Boeken- reek: daarom wat extra aan klacht voor enkele opvallende iöf liteaven op dit gebied. Als je „Affiches, de tijd in beeld" van Max Gallo (Het Spectrum, Utrecht, Antwer pen, 69.50) doorbladert om eerst even de „plaatjes" te bekijken overigens zonder meer voor het grootste deel ongelooflijk fraaie reproduk- ties! schrik je wel even van de hoeveelheid tekst, die daartussen zit. 't Lijkt een beetje veel van het goede, al leen maar over affiches. Maar als je erin duikt, laat het je niet meer los. Gallo geb ruikt de affiches als het ware asl illustraties bij een boeiend stuk gëschiedschrijving. Dit is voor mij ook steeds een van de meest aantrekkelijke facetten van oude affiches ge weest: het bijna tastbare con tact, dat je erdoor krijgt met het doen en laten van mensen uit voorbije tijden, met de sfeer, waarin zij leefden, met hun verwondering over het destijds nieuwe en opzienba rende, met de soms bijna dra matische verrukking, waar mee men allerlei nieuwighe den aan de man trachtte te brengen. Politieke affiches, daar begon het min of meer mee, tijdens de Franse revolutie en dat gaat in dit boek door tot aan Vietnam, theateraffiches, van De Toulouse Lautrec tot film en musical en van de eerste Ford tot en met Miss Levi's: 450 afbeeldingen, goed voor uren fijn kijken, 't Lezen komt in dit geval vanzelf. Het is in deze tijd, waarin de beeldende kunst via velerlei ingenieuze omwegen weer en ig houvast tracht te vinden bij de „zichtbare werkelijk heid", ook een boeiende bele venis een boek als „Moderne primitieven" te bekijken. Ot to Bihalji-Merin behandelt er de naïeve schilderkunst van de late 17e eeuw tot nu in, Amsterdam Boek gaf het uit en het kost 75.- (33,5 x 24,5 cm met 204 kleuren afbeeldingen en vele zwart wit illustraties. Niet dat we de laatste jaren tekort gekomen zijn wat de naïeve schilder kunst betreft. Er is altijd wel ergens een expositie waar schilderijtjes van huisvrou wen, boerinnen, postboden, trambestuurders, grondwer kers, museummensen of hoogleraren getoond worden. Er zijn al (lang) biënnales op dit gebied en galeries, die er zich helemaal in gespeciali seerd hebben. Naïeve kunst is niet iets van vandaag of giste ren, maar de echte „geschie denis" ervan begint toch ei genlijk pas bij Henri Rous seau. een commies bij de ac cijnzen. over wie zoveel (ver schillende) verhalen in om loop zijn, dat je af en toe de Gogosav Zivkovic: „Novice" 1963 draad wel eens even kwijt raakt. In ieder geval was hij de eerste naïeve schilder, die kans zag de artistieke elite voor zijn werk te interesseren. Maar Bihalji-Merin gaat ook nog veel verder terug, hij diept de zaak helemaal uit, te beginnen bij de „kunst" van de prehistorische jagersvol ken. Dat is dan de „kunst" buiten geschiedenis en stijl om. net als de kindertekenin gen en de artistieke expressie van geesteszieken. Volks- en streekkunst al is dat weer heel iets anders dan naïeve kunst komt ook uitgebreid aan bod en dan belandt hij langzamerhand bij de moder ne geschiedenis, die dus met Rousseau begint. Jaren van onderzoek moeten aan dit boek voorafgegaan zijn, want bij dit soort kunst liggen de gegevens niet bepaald voor het opscheppen, en daarbij, Bihalji-Merin behandelt niet alleen de (West- en Oost- )Europese naleven, maar ook die uit Zuid-Amerika, Japan en zelfs uit Afrika. Bijzonder interessant, maar wèl voor in siders. Minder naïef Dan een iets minder naïeve aangelegenheid: ook bij Am sterdam Boek verscheen „Er os in Pompeji", erotische ta ferelen uit het geheime kabi net van het Museum van Na pels, door prof. Michael Grant en met vele prachtige kleu renfoto's van Antonia Mulas 59.50). Dat „geheime kabi net" kon wel eens verkeerde verwachtingen oproepen. En eigenlijk toch ook weer niet, want lieden die gewoon op vieze plaatjes uitzijn, kunnen vandaag de dag overal te recht, tot bij de sigarenwinkel toe. Michael Grant doet. bij gestaan door Plinius de Jon gere, Dio Cassius, Alexandre Dumas Pere en Charles Dickens eerst de geschiedenis van de stad zelf uit de doeken, prachtig geïllustreerd met ve le in- en exterieurs. Antonio de Simone en Maria Teresa Merella geven een kritische analyse van de kunstwerken. Veel fallische symbolen, be doeld om ongeluk af te wen den die werden nog tot ver in de middeleeuwen gebruikt en je vindt ze zelfs op kerk muren of, wat duidelijker, als symbool van het bevruch ten en zelfherstellend vermo gen van de natuur. En veel dagelijks gebruiks voorwerpen met erotische ta ferelen, die. zoals de wan dschilderingen,vooral ge diend moeten hebben als een soort handleiding bij het lief desspel. Ze zijn zelden obs ceen, vaak juist erg teder. Toch werden ze. door de tijd heen, telkens weer een tijdje opgeborgen. Omdat er steeds weer mensen zijn, die wensen uit te maken hoe de ander zich moet gedragen en wat een ander mag zien. De her tog van Calabrië, de latere koning Frans I. bezocht in 1819 met zijn dochter het Mu seum van Napels. En prompt gaf hij daarna de conservator te verstaan, dat de voorwer pen met een erotische voor stelling beter apart konden worden opgeslagen. In een af deling die alleen toegankelijk was voor „personen van vol wassen leeftijd, die bekend stonden om hun onberispelij ke zeden". Dat bleken achte raf de bezoekers te zijn, die een „koninklijk" toegangsbe wijs konden tonen Bevrijder Garibaldi wierp in 1860 de deuren weer wijd open, maar ongemerkt veran derde dat weer en liet men alleen bezoekers toe, die daar nadrukkelijk om vroegen. Mussolini wilde de zaak hele maal sluiten, maar dat is toch niet gelukt Tezelfdertijd en daarvoor ga ik even terug naar het eer ste in deze rubriek besproken boek hingen er in Italië officiële affiches aan de mu ren. die opriepen tot de ver nietiging van Londen: een brandende stad met daarbo ven een hand met de duim naar beneden Dor T. van Deel i 1970 ondertekenden Peter Andriesse, Hans Plomp, Heere Heeresma en George Kool hun Manifest voor de jaren zeventig". Het bevat kritiek op uitgevers, subsidie-politiek, literaire liekvorming, en eindigt met de aankondiging van een nieuwe literatuur. In reactie op wat toen partaai" genoemd werd het werk van onder andere Jacques Firmin Vogelaar propageerden De Zeventigers" het volgende: „Wij willen de lezer terugwinnen door leesbare teksten te ihrijven". m mooi voornemen, dat wel, maar melijk onduidelijk. Want wat zijn eesbare teksten"? Heere Hee- Ima's „Mijmeringen naast m'n imachine", dat ik enkele weken iden besprak, is dat een leesbare it? De verhaaltjes zijn allersim- it.'iedereen kan ze lezen, maar de bele bodems die erin zitten, ma- zulke leesbare teksten ten slotte :h ook tot nogal moeilijke, want- t ironische teksten. Heeresma is l de meester van het genre. Zijn ülletonroman „Han de Wit gaat in twikkelingshulp" is als een paro- op veel christelijke jeugdlectuur beschouwen, net zoals maar dan uwelijks geslaagd de „Mijmerin- n" een soort quasi-Libelleverhalen vatten. Men hoeft maar een bladzij seresma open te slaan om te erva- i dat het een type tekst is waarin es per definitie dubbelzinnig is. Clichés kosten een schrijver veel hoofdbrekens. Meestal wil hij ze zo veel mogelijk vermijden, omdat ze niets kosten en hij uit ervaring weet dat hun boeiende werking gering is. Hoe meer een schrijver op gespannen voet staat met afgesleten taal, hoe ADVERTENTIE meuïgheid et.ihterop Peter Andriesses nieuwe man „Leven op het land" staat dan >k de aanbeveling: „In dit boek eft Andriesse de clichés wederom et geschuwd, hetgeen een aangena- o smeuïgheid aan het verhaal eft". Het is precies deze literatuur- '3 (vatting die voor mij het meeste frk in dit genre juist zo bij uitstek (leesbaar maakt. Briljant, sardonisch Een nieuwe 'Portnoy's klacht' 348 biz.. 27.50 meulenhoff amsterdam meer hij weet dat hij zélf iets te vertellen heeft. Nu hebben Heer Kooten en Heer Bie ons er, vanaf de tijd dat ze nog Clichémannetjes wa ren, wel van doordrongen dat een superieur gebruik van een menigte clichés of modieusheden weer een heel aantrekkelijk taalgeheel ople vert. Kootens „Treitertrends" zijn daar schitterende voorbeelden van. Ook Heeresma weet van clichés soms erg venijnig gebruik te maken. Peter Andriesse lukt dat evenwel minder goed. Zijn „Zuster Belinda en het geheime leven van Dokter Dush- kind" (1971), dat als feuilletonroman in De Nieuwe Linie verscheen, was zijn eerste proeve in het genre: een namaak-doktersroman. Het boek baarde nog enig opzien doordat er enkele literatoren min of meer ver momd in optraden, maar niet door de kwaliteit van de parodie. Ook „Leven op het land", eveneens een Nieuwe Linie-feuilleton, redt het niet als na- maak-boerenroman. Hoe gaat het toe in zo'n boek? Wel, de „laagstaande zon wierp een rode gloed over het landschap" en als „aan de grond genageld bleef Tinus een moment staan", waarop hij „met een door angst verstikte stem" iets roept. Het is zoals men ziet mechanische, volgens het clichéprin cipe vervaardigde taal, terwijl de cli chés niet scherp genoeg benut wor den om het een heel boek lang aardig te laten zijn. Inhoudelijk verhaalt „Leven op het land" de ondergangsgeschiedenis van het Achterhoekse boerenge slacht Bokseberend. Geen telg wil maar voor nageslacht zorgen, een ge sjeesde Amsterdamse student, naar Nepal op weg, strandt op de boerderij en blijft als knecht werken, houdt het bedrijf nog wat gaande, maar tenslot te raakt alles in de versukkeling. De stad komt nog het platteland op als een invasie jongeren een huis kraakt aan de rivier. Met de teloorgang van de Bokseberends loopt het verval van de idealen van dit jonge volkje parallel. Men vertrekt dan weer naar de stad. Dit alles met de gebruikelij ke ingrediënten: wat erotiek, wat streektaal, wat dorpstafereeltjes. Ook herkennen wij in de bard Gra- dus Kromrijm de dichter Gerrit Komrij, om welke vermomming wij moeizaam lachen. De laatste zin van het boek luidt, expres krukkig: „Het regende zachtjes uit een grauwe zwerk". Ze wilden leesbare teksten schrijven, de Zeventigers, maar ze schreven ver velende teksten. Al dat parodiëren van triviale literatuur levert in de grond niet veel meer op dan wat onschuldig geginnegap bij een lezer, tenminste als het zo slapjes toegaat als bij Andriesse. Natuurlijk valt er hier en daar best wat te lachen, maar zulk lachen schenkt mij maar een armzalig leesgenoegen. Ik zou wensen dat Andriesse zijn talent tot kritiek en scherpe formule ring, die hij toch getuige zijn boekje „Beweren en bewijzen zijn twee" (1971) bezeten heeft, voor een beter doel aanwendt en niet voor gemakke lijke grapperijen, die het schrijven tot iets volstrekt onverplichtends maken. Peter Andriesse. Leven op het land. Amsterdam, Peter Loeb, 1976. 117 biz. 17.90- UNIEBOEK-TOPTIEN De tien meest gekochte boeken in februari 1976 1. RienPoortvliet TE HOOI EN TE GRAS 49.50 (Van Holkema Warendorf) 2. Gait L. Berg ONSBOMENLAND 17.50 (De Haan) 3. RENAISSANCE f49.50 (National Geographic Society/ De Haan) 4. Rien Poortvliet DE VOSSEN HEBCEN HOLEN/ 29.59 (Van Holkema Warendorf) 5. Janice James/Lee Mackenzie DE GEBROEDERS HAMMOND. 2 delen per deel 12.90 (Gooische Uitgeverij) J. Bodechtel/H.G. Gierloff-Emden DE AARDE VANUIT DE RUIMTE 29.50 (Romen) 7. W.F.J. Hana KLOKKENKIJKDOEK 7.50 (Van Dishoeck) 8. Hylke Speerstra SCHIPPERS VAN DE ZEE 37.60 (De Boer Maritiem) 9. Anthony van Kampen KETELBINKIE OMNIBUS 19.90 (Van Holkema Warendorf) 10.Dr. Sophie Ramondt MYTHEN EN SAGEN VAN DE GRIEKSE WERELD 13.90 (Fibula - Van dishoeck) Verkrijgbaar in elke boekhandel. Op een festival als het Rotterdamse „Film International" wordt men er weer bijzonder bij bepaald, hoeveel er niet alleen fn, maar ook achter een film zit, zodra de maker erven een grotere ambitie en pretentie heeft dan alleen maar een consumptie-artikel te maken. Zijn film speelt zich dan terstond af in meerdere „lagen", waarvan de „verhaal-laag" op zichzelf maar een beperkt aspect vertegenwoordigt, waarop een gemakzuchtig publiek zich al gauw verkijken kan. Neem een film als „Gina" van de Canadese filmer Denys Arcand. Het verhaal ervan is gauw verteld. Gina is een striptease-danseres uit Montreal, die voor een paar dagen wordt uitge zonden naar een kleine stad op het barre, winterse platteland om daar op te treden. Ze komt er in contact met een filmploeg van de National Film Office, die er een documentaire maakt over rellen die er geweest zijn op een textielfabriek n.a.v. het ont slag van 200 textielarbeiders. Door haar contact met de ploeg komt ze in aanraking met een van de arbeid sters. Dolores, die in een haar afgeno men filminterview heel de situatie en het leefklimaat van haar sociale mi lieu aan de oppervlakte brengt. Na de eerste avond van haar optreden wordt Gina in haar motelkamer over vallen en aangerand door een groep werklozen, die ergens op een schip hun verzamelplaats hebben en met hun ronkende sneeuwmotoren voort durend de streek onveilig maken. Gi na roept de hulp in van haar „be schermer" een figuur uit de kleine onderwereld, die samen met een paar collega's gewelddadig wraak komt nemen en de bende elimineert. Aan het slot keert Gina terug naar Mon treal. werkt Dolores door op de fab riek, en keert de filmploeg onverrich- terzake huiswaarts omdat de bazen er lucht van hebben gekregen, wét de filmploeg eigenlijk wil doen. Verhaal-„lagen" De film biedt zelf nadrukkelijk ver schillende verhaal-„lagen" aan het nadrukkelijkst terzake van de film die de filmploeg aan het maken is. Interviewfragmenten verschijnen opeens in zwart-wit en in klein for maat aanduiding van het 16 mm- formaat van de documentaire filmer. In de verhaal laag van de filmploeg, heeft Arcand duidelijk eigen ervarin gen verwerkt. De vertoning van zijn documentaire „On est au cocon", die een kritische benadering van de soci ale situatie in de textielindustrie was. is door de Film Board, ongetwijfeld onder pressie van het industriële grootkapitaal, tegengehouden. In „Gina" lukt het de filmploeg aanvan kelijk, door handig optreden, binnen te komen, maar moet het werk na enkele dagen toch op bevel van ho gerhand stopgezet worden. Overi gens niet dan nadat zij een aantal interviews verkregen heeft, die een schrijnend beeld van een uitzichts- 4321oze sociale situatie geven. Een sociaal geëngageerde film dus. Maar tegelyk een film met een zeer grote aandacht vdor de strip-tease van Gi na. En ten slotte ook nog een film met een hang naar het spectaculaire en sensationele in de gewelddadige achtervolgingssequentie waarin de aanranders van Gina vernietigd wordep. Kritiek Juist op dat laatste element werd op de persconferentie, waar Arcand aan wezig was, nogal kritiek uitgeoefend. Zijn eerste verdediging was zijn diep- gewordteld besef dat Canada een ui terst gewelddadig land is, waarin din gen zoals hij die beschreven heeft, normaal zijn. Die verdediging was niet overtuigend, omdat de kritiek zich niet zozeer tegen de aanwezig heid van het geweld keerde, als tegen de wijze waarop het verbeeld was: opgeblazen, sensationeel en onge loofwaardig. Arcands tweede argu ment sneed meer hout: het is de onzekerheid van de politiek geënga geerde filmer, die via de onmiddellij ke documentaire rechtstreeks een be wustwordingsproces zou willen be werkstelligen bij een publiek dat nu juist géén documentaire maar „en tertainment" verwacht en verlangt. Zo weifelt en twijfelt een filmer niet alleen tussen zijn werkelijke bedoe lingen en de pressie van een censuur, maar ook tussen die bedoelingen en de verwachtingen van het publiek waartoe hij zich richt. Zo ook ont staat de „méér-gelaagde" film, waa ruit ieder dan maar het zijne moet aflezen. Typerend is het slotbeeld: stralende opname van Dolores en haar bruide gom op de trappen van de kerk, vlak na de huwelijksinzegening. Het heeft de allure van een soort „happy-end", maar in een éndere laag van de film is het dat allerminst. Om met Ar cand zelf te spreken: het is het sterk ste beeld van geweld Waarom? Omdat, in zijn visie, het huwelijk de laatste, definitieve „val" is voor vrouwen in de door hem geschetste sociale condities. In Gina. in Dolo res, in de vrouw van de caféhouder, toont hij de „overgeleverde", onvrije door H. S. Visscher situatie van vrouwen uit een bepaald milieu, hoe ze er dan ook uit trachten te komen. Het huwelijk is de bezege ling van hun onvrijheid: kinderen, verantwoordelijkheidsgeboel, huis houden het zijn de onverbrekelij- ke kluisters die hen in hun situatie dwingen en houden. Artistiek gesproken maakte Arcand een film die voor driekwart heel goe de dingen heeft, zowel in typering en beeldvorming als in het oproepen van de heel eigen rauwe en harde sfeer in zo'n Canadees platte-' landsstadje. De ontdekking dat ook de con sumptiefilm in „lagen" gelezen kan en moet worden, komt vooral op rekening vaq de critici van de „nou velle vague". Claude Chabrol was een van hen, en men kan gerust stellen, dat hij zijn eigen kritieken bij het film maken in praktijk heeft gebracht. Zijn films behoren opper vlakkig gezien tot het genre „mis daadfilm", maar dat is alleen de bo venste laag. Op een andere laag is bij vooral de scherpe observator, criti cus en soms parodist van het leefpat roon der gegoede bourgeoisie. Hoe nadrukkelijk men zich op die ge laagdheid bij iedere nieuwe film weer moet instellen, blijkt opnieuw uit de reacties op zijn „Onschuldigen met vuile handen" een film waar mee Chabrol, vooral door Rod Stei ger in de cast op te nemen, op Holly wood gemikt zou hebben. Zijn ver haal is hoogst ongeloofwaardig. Twee goed doodgewaande persona ges duiken in de tweede helft van de film weer springlevend op, zodat men herinnerd wordt aan „Les Dia- boliques". Situaties en relaties wis selen voortdurend met name bij de ontknoping. Maar toch is het niet alleen de als altijd voortreffelijke koele sfeer-tekening die de film tot een echte Chabrol-film maakt. Het is vooral het spel dat op een andere laag gespeeld wordt: een spel dat de personages t.o.v. elkaar spelen, maar dat ook de filmer op zijn beurt weer met de toeschouwer speelt. Het hu welijk middelpunt van de film berust op een spelsituatie: de man (Steiger) heeft een hartinfarct voor gewend om tegenover zijn vrouw (Romy Schneider) zijn impotentie te camoufleren. De moord die de vrouw en haar minnaar plegen, wordt be raamd als een nauwkeurig geregis seerd spel; de manier waarop de man de moord weet te voorkomen heeft, evenals zijn hernieuwde omgang met zijn vrouw als hij „uit de doden is opgestaan", weer de vorm van een spel. Er is één scène waarin plotse ling iets echts doorbreekt en niet toevallig verstoort de vrouw daarbij een of ander gezelschapsspelletje dat de man aan het spelen was. De relatie tussen de officier van justitie en de advocaat van de vrouw is alweer een spel van twee duidelij ke tegenstanders die de spelregels kennen. De meest ernstige, ingrij pende en wezenlijke dingen worden zo in een modern omgangspatroon tot „spel", waarin hun diepe ethische ernst ontkracht en ontkend wordt. Tot, tenslotte, de man aan de ernst van het spel écht doodgaat (aan een hartinfarct waarschijnlijk), en de vrouw uit de film verdwijnt in de inkt zwarte poort van het nachtelijk duister buiten de villa. Prachtig contrapuntisch verwerkt Chabrol hetzelfde thema in het ver haal van de twee politiemannen die, olijk lachend, gezellig koutend bij een goede maaltijd of een goed glas wijn, de moord ten naaste bij oplos sen maar louter als een abstract spel, hoogst intelligent gespeeld maar zonder enige menselijke be trokkenheid. Op zichzelf een vondst van Chabrol om twee „olijke" poli tiemannen in te voeren, die tóch intelligent zijn en de zaak oplossen zónder tot de conventionele ontknó- ping-plus-arrestatie te komen. Maar vooral als contrapuntisch thema een meesterstukje. Heeft men eenmaal die tweede laag aangeboord, dan ziet men een heel èndere film dan die zich ogenschijnlijk afspeelt. Moel- lijk? Film-lagen zijn geen hinderla gen. Men moet er alleen goed voor uit zijn ogen kijken .rs Scène uit de film „Gina"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 19