Boeken
voor
kijkers
Leven op het land: armzalig leesgenoegen
Filmlagen zijn geen
hinderlagen
<tu lus PROOICCS
LINDUSTRIE
M
Filmkroniek
Consumptiefilm
ERDAG 6 MAART 1976
KUNST
TROUW/KWARTET 19
k.j fc* u
s/1V?it -'M
'fillTT -- -i- k* Jfi»"*— \t - fc*s\
EXPOSITION OE I844
Pari Loms Ruari 8D vijnfdsi par Chuci.
Baumicr. Maurisset
M
door G. Kruis
Een affiche dat Honoré Daumier
ontwierp voor een boek van Louis
Huart over de wonderen op de
tentoonstelling van 1844, links.
Affiche van E. V. Kealy waarop
opgewekt-wordt dienst te nemen.
1914. Op dat moment bestond er
nog geen dienstplicht in de An
gelsaksische landen, rechts.
Echte bibliofielen, de liefhebbers dus van alleszins
jnooie" boeken niet alleen wat de inhoud, maar
|ok wat de uitvoering betreft mogen dan soms wel
lens met een zeker afgrijzen de met pockets en
laperbacks afgeladen etalages van de boek- en soms
lok andere handel bekijken, het blijft een feit, dat
leze eenvoudige uitgaven heel wat mensen tot het
loek gebracht hebben. En zo zie je, naast het „goed-
iope" boek nu, vooral op het gebied van de boeken-
iver-kunst, meer plaatwerken verschijnen dan ooit
èvoren. Hoewel de prijzen meestal behoorlijk gepe-
lerd zjn, werden ze ook nog nooit eerder zo goed
lerkocht. Daarom kun je, geloof ik, wel stellen, dat de
locket een uitmuntende propaganda is gebleken
'oor „het boek".
|7ant hoe gaat het? Je loopt
- bijvoorbeeld misschien
maar eens een museum
innen en wordt getroffen
ir het werk van een bepaal-
kunstenaar, je leest in een
int of een tijdschrift iets
er een richting of stroming,
'aarvan je wel eens wat meer
iu willen weten. En toevallig
le je dan in boekhandel of
losk juist een boekje liggen,
lat dit onderwerp behandelt.
De prijs, blijkt geen bezwaar,
e koopt het, bekijkt de illu-
traties en zet het in de boe
kenkast. Als het weer eens te
'oorschijn komt, worden de
Haten wat nauwkeuriger be
teken, er rijzen vragen en dan
|omt de tekst aan bod.
ïet lijkt een wat langzame en
noeizame ontwikkeling,
tiaar het is er toch een, die
|an leiden tot een intenser
entoonstellingsbezoek, tot
en enthousiasme soms ook,
it menigeen kan brengen
•t de aanschaf van boeken
ie kwalitatief betere repro-
lukties te bieden hebben,
froeger waren dat hoofdzake-
Ijk uitgesproken specialistis-
he uitgaven, waarvan de
ekst hoofd- en de illustraties
Jijzaak waren. De laatste ja-
én verschijnen er meer en
neer kunstboeken die veel
ladrukkelijker gericht zijn op
en algemeen geïnteresseerd
lubliek. Binnenkort Boeken-
reek: daarom wat extra aan
klacht voor enkele opvallende
iöf liteaven op dit gebied.
Als je „Affiches, de tijd in
beeld" van Max Gallo (Het
Spectrum, Utrecht, Antwer
pen, 69.50) doorbladert om
eerst even de „plaatjes" te
bekijken overigens zonder
meer voor het grootste deel
ongelooflijk fraaie reproduk-
ties! schrik je wel even van
de hoeveelheid tekst, die
daartussen zit. 't Lijkt een
beetje veel van het goede, al
leen maar over affiches.
Maar als je erin duikt, laat het
je niet meer los. Gallo geb
ruikt de affiches als het ware
asl illustraties bij een boeiend
stuk gëschiedschrijving.
Dit is voor mij ook steeds een
van de meest aantrekkelijke
facetten van oude affiches ge
weest: het bijna tastbare con
tact, dat je erdoor krijgt met
het doen en laten van mensen
uit voorbije tijden, met de
sfeer, waarin zij leefden, met
hun verwondering over het
destijds nieuwe en opzienba
rende, met de soms bijna dra
matische verrukking, waar
mee men allerlei nieuwighe
den aan de man trachtte te
brengen.
Politieke affiches, daar begon
het min of meer mee, tijdens
de Franse revolutie en dat
gaat in dit boek door tot aan
Vietnam, theateraffiches, van
De Toulouse Lautrec tot film
en musical en van de eerste
Ford tot en met Miss Levi's:
450 afbeeldingen, goed voor
uren fijn kijken, 't Lezen
komt in dit geval vanzelf.
Het is in deze tijd, waarin de
beeldende kunst via velerlei
ingenieuze omwegen weer en
ig houvast tracht te vinden
bij de „zichtbare werkelijk
heid", ook een boeiende bele
venis een boek als „Moderne
primitieven" te bekijken. Ot
to Bihalji-Merin behandelt er
de naïeve schilderkunst van
de late 17e eeuw tot nu in,
Amsterdam Boek gaf het uit
en het kost 75.- (33,5 x 24,5
cm met 204 kleuren
afbeeldingen en vele zwart
wit illustraties. Niet dat we de
laatste jaren tekort gekomen
zijn wat de naïeve schilder
kunst betreft. Er is altijd wel
ergens een expositie waar
schilderijtjes van huisvrou
wen, boerinnen, postboden,
trambestuurders, grondwer
kers, museummensen of
hoogleraren getoond worden.
Er zijn al (lang) biënnales op
dit gebied en galeries, die er
zich helemaal in gespeciali
seerd hebben. Naïeve kunst is
niet iets van vandaag of giste
ren, maar de echte „geschie
denis" ervan begint toch ei
genlijk pas bij Henri Rous
seau. een commies bij de ac
cijnzen. over wie zoveel (ver
schillende) verhalen in om
loop zijn, dat je af en toe de
Gogosav Zivkovic: „Novice" 1963
draad wel eens even kwijt
raakt. In ieder geval was hij
de eerste naïeve schilder, die
kans zag de artistieke elite
voor zijn werk te interesseren.
Maar Bihalji-Merin gaat ook
nog veel verder terug, hij
diept de zaak helemaal uit, te
beginnen bij de „kunst" van
de prehistorische jagersvol
ken. Dat is dan de „kunst"
buiten geschiedenis en stijl
om. net als de kindertekenin
gen en de artistieke expressie
van geesteszieken. Volks- en
streekkunst al is dat weer
heel iets anders dan naïeve
kunst komt ook uitgebreid
aan bod en dan belandt hij
langzamerhand bij de moder
ne geschiedenis, die dus met
Rousseau begint. Jaren van
onderzoek moeten aan dit
boek voorafgegaan zijn, want
bij dit soort kunst liggen de
gegevens niet bepaald voor
het opscheppen, en daarbij,
Bihalji-Merin behandelt niet
alleen de (West- en Oost-
)Europese naleven, maar ook
die uit Zuid-Amerika, Japan
en zelfs uit Afrika. Bijzonder
interessant, maar wèl voor in
siders.
Minder naïef
Dan een iets minder naïeve
aangelegenheid: ook bij Am
sterdam Boek verscheen „Er
os in Pompeji", erotische ta
ferelen uit het geheime kabi
net van het Museum van Na
pels, door prof. Michael Grant
en met vele prachtige kleu
renfoto's van Antonia Mulas
59.50). Dat „geheime kabi
net" kon wel eens verkeerde
verwachtingen oproepen. En
eigenlijk toch ook weer niet,
want lieden die gewoon op
vieze plaatjes uitzijn, kunnen
vandaag de dag overal te
recht, tot bij de sigarenwinkel
toe. Michael Grant doet. bij
gestaan door Plinius de Jon
gere, Dio Cassius, Alexandre
Dumas Pere en Charles
Dickens eerst de geschiedenis
van de stad zelf uit de doeken,
prachtig geïllustreerd met ve
le in- en exterieurs. Antonio
de Simone en Maria Teresa
Merella geven een kritische
analyse van de kunstwerken.
Veel fallische symbolen, be
doeld om ongeluk af te wen
den die werden nog tot ver
in de middeleeuwen gebruikt
en je vindt ze zelfs op kerk
muren of, wat duidelijker,
als symbool van het bevruch
ten en zelfherstellend vermo
gen van de natuur. En
veel dagelijks gebruiks
voorwerpen met erotische ta
ferelen, die. zoals de wan
dschilderingen,vooral ge
diend moeten hebben als een
soort handleiding bij het lief
desspel. Ze zijn zelden obs
ceen, vaak juist erg teder.
Toch werden ze. door de tijd
heen, telkens weer een tijdje
opgeborgen. Omdat er steeds
weer mensen zijn, die wensen
uit te maken hoe de ander
zich moet gedragen en wat
een ander mag zien. De her
tog van Calabrië, de latere
koning Frans I. bezocht in
1819 met zijn dochter het Mu
seum van Napels. En prompt
gaf hij daarna de conservator
te verstaan, dat de voorwer
pen met een erotische voor
stelling beter apart konden
worden opgeslagen. In een af
deling die alleen toegankelijk
was voor „personen van vol
wassen leeftijd, die bekend
stonden om hun onberispelij
ke zeden". Dat bleken achte
raf de bezoekers te zijn, die
een „koninklijk" toegangsbe
wijs konden tonen
Bevrijder Garibaldi wierp in
1860 de deuren weer wijd
open, maar ongemerkt veran
derde dat weer en liet men
alleen bezoekers toe, die daar
nadrukkelijk om vroegen.
Mussolini wilde de zaak hele
maal sluiten, maar dat is toch
niet gelukt
Tezelfdertijd en daarvoor
ga ik even terug naar het eer
ste in deze rubriek besproken
boek hingen er in Italië
officiële affiches aan de mu
ren. die opriepen tot de ver
nietiging van Londen: een
brandende stad met daarbo
ven een hand met de duim
naar beneden
Dor T. van Deel
i 1970 ondertekenden Peter Andriesse, Hans Plomp, Heere Heeresma en George Kool hun
Manifest voor de jaren zeventig". Het bevat kritiek op uitgevers, subsidie-politiek, literaire
liekvorming, en eindigt met de aankondiging van een nieuwe literatuur. In reactie op wat toen
partaai" genoemd werd het werk van onder andere Jacques Firmin Vogelaar propageerden
De Zeventigers" het volgende: „Wij willen de lezer terugwinnen door leesbare teksten te
ihrijven".
m mooi voornemen, dat wel, maar
melijk onduidelijk. Want wat zijn
eesbare teksten"? Heere Hee-
Ima's „Mijmeringen naast m'n
imachine", dat ik enkele weken
iden besprak, is dat een leesbare
it? De verhaaltjes zijn allersim-
it.'iedereen kan ze lezen, maar de
bele bodems die erin zitten, ma-
zulke leesbare teksten ten slotte
:h ook tot nogal moeilijke, want-
t ironische teksten. Heeresma is
l de meester van het genre. Zijn
ülletonroman „Han de Wit gaat in
twikkelingshulp" is als een paro-
op veel christelijke jeugdlectuur
beschouwen, net zoals maar dan
uwelijks geslaagd de „Mijmerin-
n" een soort quasi-Libelleverhalen
vatten. Men hoeft maar een bladzij
seresma open te slaan om te erva-
i dat het een type tekst is waarin
es per definitie dubbelzinnig is.
Clichés kosten een schrijver veel
hoofdbrekens. Meestal wil hij ze zo
veel mogelijk vermijden, omdat ze
niets kosten en hij uit ervaring weet
dat hun boeiende werking gering is.
Hoe meer een schrijver op gespannen
voet staat met afgesleten taal, hoe
ADVERTENTIE
meuïgheid
et.ihterop Peter Andriesses nieuwe
man „Leven op het land" staat dan
>k de aanbeveling: „In dit boek
eft Andriesse de clichés wederom
et geschuwd, hetgeen een aangena-
o smeuïgheid aan het verhaal
eft". Het is precies deze literatuur-
'3 (vatting die voor mij het meeste
frk in dit genre juist zo bij uitstek
(leesbaar maakt.
Briljant, sardonisch
Een nieuwe 'Portnoy's klacht'
348 biz.. 27.50
meulenhoff
amsterdam
meer hij weet dat hij zélf iets te
vertellen heeft. Nu hebben Heer
Kooten en Heer Bie ons er, vanaf de
tijd dat ze nog Clichémannetjes wa
ren, wel van doordrongen dat een
superieur gebruik van een menigte
clichés of modieusheden weer een
heel aantrekkelijk taalgeheel ople
vert. Kootens „Treitertrends" zijn
daar schitterende voorbeelden van.
Ook Heeresma weet van clichés soms
erg venijnig gebruik te maken.
Peter Andriesse lukt dat evenwel
minder goed. Zijn „Zuster Belinda en
het geheime leven van Dokter Dush-
kind" (1971), dat als feuilletonroman
in De Nieuwe Linie verscheen, was
zijn eerste proeve in het genre: een
namaak-doktersroman. Het boek
baarde nog enig opzien doordat er
enkele literatoren min of meer ver
momd in optraden, maar niet door de
kwaliteit van de parodie. Ook „Leven
op het land", eveneens een Nieuwe
Linie-feuilleton, redt het niet als na-
maak-boerenroman.
Hoe gaat het toe in zo'n boek? Wel, de
„laagstaande zon wierp een rode
gloed over het landschap" en als
„aan de grond genageld bleef Tinus
een moment staan", waarop hij „met
een door angst verstikte stem" iets
roept. Het is zoals men ziet
mechanische, volgens het clichéprin
cipe vervaardigde taal, terwijl de cli
chés niet scherp genoeg benut wor
den om het een heel boek lang aardig
te laten zijn.
Inhoudelijk verhaalt „Leven op het
land" de ondergangsgeschiedenis
van het Achterhoekse boerenge
slacht Bokseberend. Geen telg wil
maar voor nageslacht zorgen, een ge
sjeesde Amsterdamse student, naar
Nepal op weg, strandt op de boerderij
en blijft als knecht werken, houdt het
bedrijf nog wat gaande, maar tenslot
te raakt alles in de versukkeling. De
stad komt nog het platteland op als
een invasie jongeren een huis kraakt
aan de rivier. Met de teloorgang van
de Bokseberends loopt het verval
van de idealen van dit jonge volkje
parallel. Men vertrekt dan weer naar
de stad. Dit alles met de gebruikelij
ke ingrediënten: wat erotiek, wat
streektaal, wat dorpstafereeltjes.
Ook herkennen wij in de bard Gra-
dus Kromrijm de dichter Gerrit
Komrij, om welke vermomming wij
moeizaam lachen. De laatste zin van
het boek luidt, expres krukkig: „Het
regende zachtjes uit een grauwe
zwerk".
Ze wilden leesbare teksten schrijven,
de Zeventigers, maar ze schreven ver
velende teksten. Al dat parodiëren
van triviale literatuur levert in de
grond niet veel meer op dan wat
onschuldig geginnegap bij een lezer,
tenminste als het zo slapjes toegaat
als bij Andriesse. Natuurlijk valt er
hier en daar best wat te lachen, maar
zulk lachen schenkt mij maar een
armzalig leesgenoegen.
Ik zou wensen dat Andriesse zijn
talent tot kritiek en scherpe formule
ring, die hij toch getuige zijn boekje
„Beweren en bewijzen zijn twee"
(1971) bezeten heeft, voor een beter
doel aanwendt en niet voor gemakke
lijke grapperijen, die het schrijven
tot iets volstrekt onverplichtends
maken.
Peter Andriesse. Leven op het land.
Amsterdam, Peter Loeb, 1976. 117
biz. 17.90-
UNIEBOEK-TOPTIEN
De tien meest gekochte boeken in februari
1976
1. RienPoortvliet
TE HOOI EN TE GRAS 49.50
(Van Holkema Warendorf)
2. Gait L. Berg
ONSBOMENLAND 17.50
(De Haan)
3. RENAISSANCE f49.50
(National Geographic Society/
De Haan)
4. Rien Poortvliet
DE VOSSEN HEBCEN HOLEN/ 29.59
(Van Holkema Warendorf)
5. Janice James/Lee Mackenzie
DE GEBROEDERS HAMMOND.
2 delen per deel 12.90
(Gooische Uitgeverij)
J. Bodechtel/H.G. Gierloff-Emden
DE AARDE VANUIT
DE RUIMTE 29.50
(Romen)
7. W.F.J. Hana
KLOKKENKIJKDOEK 7.50
(Van Dishoeck)
8. Hylke Speerstra
SCHIPPERS VAN DE ZEE 37.60
(De Boer Maritiem)
9. Anthony van Kampen
KETELBINKIE OMNIBUS 19.90
(Van Holkema Warendorf)
10.Dr. Sophie Ramondt
MYTHEN EN SAGEN VAN
DE GRIEKSE WERELD 13.90
(Fibula - Van dishoeck)
Verkrijgbaar in elke boekhandel.
Op een festival als het Rotterdamse „Film International" wordt
men er weer bijzonder bij bepaald, hoeveel er niet alleen fn, maar
ook achter een film zit, zodra de maker erven een grotere ambitie
en pretentie heeft dan alleen maar een consumptie-artikel te
maken. Zijn film speelt zich dan terstond af in meerdere „lagen",
waarvan de „verhaal-laag" op zichzelf maar een beperkt aspect
vertegenwoordigt, waarop een gemakzuchtig publiek zich al
gauw verkijken kan.
Neem een film als „Gina" van de
Canadese filmer Denys Arcand. Het
verhaal ervan is gauw verteld. Gina is
een striptease-danseres uit Montreal,
die voor een paar dagen wordt uitge
zonden naar een kleine stad op het
barre, winterse platteland om daar
op te treden. Ze komt er in contact
met een filmploeg van de National
Film Office, die er een documentaire
maakt over rellen die er geweest zijn
op een textielfabriek n.a.v. het ont
slag van 200 textielarbeiders. Door
haar contact met de ploeg komt ze in
aanraking met een van de arbeid
sters. Dolores, die in een haar afgeno
men filminterview heel de situatie en
het leefklimaat van haar sociale mi
lieu aan de oppervlakte brengt. Na de
eerste avond van haar optreden
wordt Gina in haar motelkamer over
vallen en aangerand door een groep
werklozen, die ergens op een schip
hun verzamelplaats hebben en met
hun ronkende sneeuwmotoren voort
durend de streek onveilig maken. Gi
na roept de hulp in van haar „be
schermer" een figuur uit de kleine
onderwereld, die samen met een paar
collega's gewelddadig wraak komt
nemen en de bende elimineert. Aan
het slot keert Gina terug naar Mon
treal. werkt Dolores door op de fab
riek, en keert de filmploeg onverrich-
terzake huiswaarts omdat de bazen
er lucht van hebben gekregen, wét de
filmploeg eigenlijk wil doen.
Verhaal-„lagen"
De film biedt zelf nadrukkelijk ver
schillende verhaal-„lagen" aan het
nadrukkelijkst terzake van de film
die de filmploeg aan het maken is.
Interviewfragmenten verschijnen
opeens in zwart-wit en in klein for
maat aanduiding van het 16 mm-
formaat van de documentaire filmer.
In de verhaal laag van de filmploeg,
heeft Arcand duidelijk eigen ervarin
gen verwerkt. De vertoning van zijn
documentaire „On est au cocon", die
een kritische benadering van de soci
ale situatie in de textielindustrie was.
is door de Film Board, ongetwijfeld
onder pressie van het industriële
grootkapitaal, tegengehouden. In
„Gina" lukt het de filmploeg aanvan
kelijk, door handig optreden, binnen
te komen, maar moet het werk na
enkele dagen toch op bevel van ho
gerhand stopgezet worden. Overi
gens niet dan nadat zij een aantal
interviews verkregen heeft, die een
schrijnend beeld van een uitzichts-
4321oze sociale situatie geven. Een
sociaal geëngageerde film dus. Maar
tegelyk een film met een zeer grote
aandacht vdor de strip-tease van Gi
na. En ten slotte ook nog een film
met een hang naar het spectaculaire
en sensationele in de gewelddadige
achtervolgingssequentie waarin de
aanranders van Gina vernietigd
wordep.
Kritiek
Juist op dat laatste element werd op
de persconferentie, waar Arcand aan
wezig was, nogal kritiek uitgeoefend.
Zijn eerste verdediging was zijn diep-
gewordteld besef dat Canada een ui
terst gewelddadig land is, waarin din
gen zoals hij die beschreven heeft,
normaal zijn. Die verdediging was
niet overtuigend, omdat de kritiek
zich niet zozeer tegen de aanwezig
heid van het geweld keerde, als tegen
de wijze waarop het verbeeld was:
opgeblazen, sensationeel en onge
loofwaardig. Arcands tweede argu
ment sneed meer hout: het is de
onzekerheid van de politiek geënga
geerde filmer, die via de onmiddellij
ke documentaire rechtstreeks een be
wustwordingsproces zou willen be
werkstelligen bij een publiek dat nu
juist géén documentaire maar „en
tertainment" verwacht en verlangt.
Zo weifelt en twijfelt een filmer niet
alleen tussen zijn werkelijke bedoe
lingen en de pressie van een censuur,
maar ook tussen die bedoelingen en
de verwachtingen van het publiek
waartoe hij zich richt. Zo ook ont
staat de „méér-gelaagde" film, waa
ruit ieder dan maar het zijne moet
aflezen.
Typerend is het slotbeeld: stralende
opname van Dolores en haar bruide
gom op de trappen van de kerk, vlak
na de huwelijksinzegening. Het heeft
de allure van een soort „happy-end",
maar in een éndere laag van de film
is het dat allerminst. Om met Ar
cand zelf te spreken: het is het sterk
ste beeld van geweld Waarom?
Omdat, in zijn visie, het huwelijk de
laatste, definitieve „val" is voor
vrouwen in de door hem geschetste
sociale condities. In Gina. in Dolo
res, in de vrouw van de caféhouder,
toont hij de „overgeleverde", onvrije
door H. S. Visscher
situatie van vrouwen uit een bepaald
milieu, hoe ze er dan ook uit trachten
te komen. Het huwelijk is de bezege
ling van hun onvrijheid: kinderen,
verantwoordelijkheidsgeboel, huis
houden het zijn de onverbrekelij-
ke kluisters die hen in hun situatie
dwingen en houden.
Artistiek gesproken maakte Arcand
een film die voor driekwart heel goe
de dingen heeft, zowel in typering en
beeldvorming als in het oproepen
van de heel eigen rauwe en harde
sfeer in zo'n Canadees platte-'
landsstadje.
De ontdekking dat ook de con
sumptiefilm in „lagen" gelezen kan
en moet worden, komt vooral op
rekening vaq de critici van de „nou
velle vague". Claude Chabrol was
een van hen, en men kan gerust
stellen, dat hij zijn eigen kritieken
bij het film maken in praktijk heeft
gebracht. Zijn films behoren opper
vlakkig gezien tot het genre „mis
daadfilm", maar dat is alleen de bo
venste laag. Op een andere laag is bij
vooral de scherpe observator, criti
cus en soms parodist van het leefpat
roon der gegoede bourgeoisie. Hoe
nadrukkelijk men zich op die ge
laagdheid bij iedere nieuwe film
weer moet instellen, blijkt opnieuw
uit de reacties op zijn „Onschuldigen
met vuile handen" een film waar
mee Chabrol, vooral door Rod Stei
ger in de cast op te nemen, op Holly
wood gemikt zou hebben. Zijn ver
haal is hoogst ongeloofwaardig.
Twee goed doodgewaande persona
ges duiken in de tweede helft van de
film weer springlevend op, zodat
men herinnerd wordt aan „Les Dia-
boliques". Situaties en relaties wis
selen voortdurend met name bij de
ontknoping. Maar toch is het niet
alleen de als altijd voortreffelijke
koele sfeer-tekening die de film tot
een echte Chabrol-film maakt. Het is
vooral het spel dat op een andere
laag gespeeld wordt: een spel dat de
personages t.o.v. elkaar spelen, maar
dat ook de filmer op zijn beurt weer
met de toeschouwer speelt. Het hu
welijk middelpunt van de film
berust op een spelsituatie: de man
(Steiger) heeft een hartinfarct voor
gewend om tegenover zijn vrouw
(Romy Schneider) zijn impotentie te
camoufleren. De moord die de vrouw
en haar minnaar plegen, wordt be
raamd als een nauwkeurig geregis
seerd spel; de manier waarop de man
de moord weet te voorkomen heeft,
evenals zijn hernieuwde omgang
met zijn vrouw als hij „uit de doden
is opgestaan", weer de vorm van een
spel. Er is één scène waarin plotse
ling iets echts doorbreekt en niet
toevallig verstoort de vrouw daarbij
een of ander gezelschapsspelletje
dat de man aan het spelen was. De
relatie tussen de officier van justitie
en de advocaat van de vrouw is
alweer een spel van twee duidelij
ke tegenstanders die de spelregels
kennen. De meest ernstige, ingrij
pende en wezenlijke dingen worden
zo in een modern omgangspatroon
tot „spel", waarin hun diepe ethische
ernst ontkracht en ontkend wordt.
Tot, tenslotte, de man aan de ernst
van het spel écht doodgaat (aan een
hartinfarct waarschijnlijk), en de
vrouw uit de film verdwijnt in de
inkt zwarte poort van het nachtelijk
duister buiten de villa.
Prachtig contrapuntisch verwerkt
Chabrol hetzelfde thema in het ver
haal van de twee politiemannen die,
olijk lachend, gezellig koutend bij
een goede maaltijd of een goed glas
wijn, de moord ten naaste bij oplos
sen maar louter als een abstract
spel, hoogst intelligent gespeeld
maar zonder enige menselijke be
trokkenheid. Op zichzelf een vondst
van Chabrol om twee „olijke" poli
tiemannen in te voeren, die tóch
intelligent zijn en de zaak oplossen
zónder tot de conventionele ontknó-
ping-plus-arrestatie te komen. Maar
vooral als contrapuntisch thema een
meesterstukje. Heeft men eenmaal
die tweede laag aangeboord, dan ziet
men een heel èndere film dan die
zich ogenschijnlijk afspeelt. Moel-
lijk? Film-lagen zijn geen hinderla
gen. Men moet er alleen goed voor
uit zijn ogen kijken
.rs
Scène uit de film „Gina"