Ik woeker met de dagen Je wordt niet meer geaccepteerd Dagelijks gevecht met de angst Gezonde mensen kunnen zich moeilijk indenken wat het betekent om altijd ziek te zijn. Ze houden zich ook vrijwel nooit bezig met de vraag hoe onze chronisch zieke medemensen zin proberen te geven aan hun bestaan. Drie patiënten, die nooit meer deel zullen uitmaken van de „normale maatschap pij", probeerden een antwoord te geven op deze vraag. tTERDAG 28 FEBRUAR11976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 17 De maandelijkse pagina Signalement is ditmaal samen gesteld door Huib Goudriaan, Fred Lammers en Kees de .eeuw (gesprekken) en Bert Nienhuis (foto). 'Beter worcten doe ik niét meer. Ik weet niet hoe lang ik nog heb te leven, maar ik woeker met de dagen die mij zijn toegemeten. Ik zal ervan maken wat ervan te maken valt.' Sietske de Vries, een van de bewoonsters van het Zonne huis in Beekbergen, zegt dit niet zo maar. Ze wil best weten dat ze heel wat tra nen heeft vergoten, voordat ze onder ogen wilde zien dat" gezond zijn haar verdere le ven een onbereikbaar ideaal zal blijven. Ze is nu 44 en kwam 23 jaar geleden naar Beekbergen, een van de te huizen waar chronisch zie ken met zorg worden om ringd. Voordien was zij, vijf jaar in een tehuis in Schaarsbergen. Zij moest er vertrekken toen dat over de kop ging. Sietske heeft een ziekte waardoor haar onder lichaam gedeeltelijk is ver lamd, een aangeboren sto ring van het ruggemerg die zich uit in verlammingsver schijnselen. In haar ziekte beeld is de laatste tijd wei nig verandering gekomen, zodat zij zich, hoe vreemd dat op het eerste gezicht ook klinkt, tot de 'bevoor rechten' in het Zonnehuis re kent. Kleuter Geboren in Zwolle, maar al spoedig verhuisd naar Haar lem, waar haar vader werk te bij de spoorwegen, maak te Sietske als kleuter al kennis met ziekenhuizen. 'Ze hebben door ettelijke opera ties geprobeerd mij te hel pen. Het heeft niets uitge haald. Ik werd al jong in een wagentje gereden, omdat lopen onmogelijk was. In dat wagentje ging ik later ook naar school. Moeder reed me. elke dag twee keer heen en twee keer terug. Ik ben op die school prettig opge vangen. De andere kinderen accepteerden me, en als ik wegens ziekte moest verzui men wat vaak gebeurde kwamen zij en de onder wijzers bij ons thuis. In het speelkwartier bleven er al tijd een paar kinderen bij me in de klas. Zo ging die tijd gauw voorbij en was dat vrije kwartier voor mij ook prettig. Het idee erbij te horen, en dat had ik, is voor een zieke zo belangrijk.' Toen Sietske in de vijfde klas zat ontstonden er moei lijkheden. 'Het rieten wagen tje, waarin ze me reden, werd te klein. Geld om een nieuw te kopen was er niet. Die ziekenhuizen en operaties hadden mijn ouders al grote financiële problemen be zorgd. Vader en moeder praatten er niet over waar ik bij was, maar ik had gauw door wat er aan de hand was, en dat zij er ver driet over hadden, want we gens dat ontbreken van een wagentje kon ik niet meer naar school.' Over haar ziek te werd thuis wél gespro ken. 'Vader maakte het plan dat mijn broer, die een paar jaar ouder was dan ik, later voor mij zou zorgen. Toen ik daarvan hoorde wist ik al dat ik dit nooit zou accep teren. Het is trouwens niet echt aan de orde geweest, omdat mijn broer tegen het eind van de oorlog, hij zat nog op de mulo, door de Duitsers is doodgeschoten.' Verpleging Nieuwe problemen kwamen voor Sietske toen zij een jaar of zestien was en ging na denken over zaken waar elk meisje zich op die leeftijd mee bezig houdt. 'Ik ben altijd dol op kinde ren geweest en wilde moeder worden. Ik dacht ook over een beroep. Ik wilde in de verpleging. Dat gilde ik als kind van een jaar of tien, spelend met mijn poppen, al huizehoog. Moeder liet me eerst maar wat praten. Maar toen ik er moeilijk onder be gon te worden, zei ze op een dag: 'Siets, nu moet je eens naar me luisteren.' We heb ben lang gepraat. Moeder maakte me duidelijk dat van al mijn plannen niets te recht zou kunnen komen. Diep in mijn hart wist ik dat toch al een beetje. Ik heb er veel verdriet over ge had. Er werd echter niet zie lig tegen me gedaan. Het is in zon geval belangrijk dat je als mens wordt behan deld. Vooral moeder heeft me goed opgevangen. Ik ge loof dat het voor een belang rijk deel daaraan is te dan ken dat ik mijn ziek-zijn heb aanvaard, al kost het me soms nog strijd en tra nen. Als ik kleine kinderen zie, wil ik ze altijd aanha len. Ik word er wel eens wee moedig van als ik een kind op schoot heb. Ik denk dan: dat had je ook kunnen heb ben. Als ik dan even door denk, zeg ik tegen mezelf: 'Siets, je mag geen dingen wensen waar je geen recht op hebt, wat je niet eens aan kunt. Als je ziek bent, moet je niet letten op mensen die er lichamelijk beter aan toe zijn. Je moet kijken naar de mogelijkheden die je nog over hebt, en beseffen dat het nog erger had kunnen zijn. Dan heb je geen tijd om ontevreden te zijn. Niet dat ik nooit chagrijnig ben. Ik heb mijn buien, en die zijn niet mis.' Tehuis Sietske is al jong naar een tehuis gegaan. 'Dat is helemaal mijn idee geweest. Ik vond dat mijn ouders hun eigen leven moes ten leiden en ik het mijne. Wat heb je eraan je ouders af te tobben. Zij hebben dan óók niets meer aan hun le ven. Vader en moeder vonden het verschrikkelijk dat ik van huis ging. Pas later be grepen ze dat ik er verstan dig aan had gedaan. Ze merkten dat ik hier meer tot mijn recht kwam, een ander mens werd. Ik heb hier meer zelfvertrouwen gekregen. Thuis willen ze je onwille keurig toch beschermen.' Al is een tehuis volgens Sietske 'een wereld apart waar niemand tussenkomt,' toch is zij het Zonnehuis gaan beschouwen als het plekje waar zij zichzelf kan zijn, waar je zo prettig mo gelijk met andere mensen om moet gaan. 'Ik weet niet of ik prettig bij de mensen overkom. Ik heb soms het gevoel van niet. Ik ben nog al stug, vooral tegen vreem den. Toch probeer ik steeds mezelf te zijn, mijn ziekte niet voorop te stellen.' Siets zit sinds snige tijd in de patiëntenraad, de scha kel tussen de bewoners en de directie. 'Ik lees veel, vooral doktersromans. Ik borduur af en toe en 's morgens breng ik medicijnen weg voor de huisapotheek naar medebe woners. Daar ben ik dé hele ochtend druk mee. Ik heb zelf gevraagd of ik dat mocht gaan doen. Het komt •een beetje tegemoet aan mijn oude ideaal in de ver pleging te gaan. Op die ma nier heb ik nog een doel in mijn leven. 's Middags ga ik naar de therapie en ben ik bezig met een cursus algemene ontwik keling. Die volg ik sinds een paar jaar omdat ik wil bij spijkeren wat ik vroeger op school niet heb kunnen doen. Ik wil niet helemaal afstom pen. Als je stil gaat zitten ben je verloren. Dan kun je rustig zeggen dat je geeste lijk dood gaat. Als je gaat klagen over je ziekte ver laag je jezelf. Je moet met je ziek-zijn proberen te le ven. De dingen die je kunt pakken moet je pakken. Dat doe ik ook. Als mijn ge zondheid verder achteruit zou gaan, kan ik tenminste zeggen: dat heb ik nog ge had, dat kan niemand me meer afnemen.' Het contact met de buiten wereld ervaart Sietske als 'heel belangrijk'. Ze krijgt regelmatig bezoek van fa milieleden. 'Ze bellen me ook en ik correspondeer met hen. Vergeten ben ik niet. Je moet daar zelf veel aan doen. Zo moet je familie niet lastig vallen met problemen. Die probeer ik zelf op te lossen. Ik heb steun in mijn geloof. Daar klamp ik me aan vast.' Aan het eind van ons ge sprek zegt Siets: 'Ik wil geen stumper zijn. Ik kan over een heleboel dingen die ik nog heb, blij zijn. Ik weet niet hoe oud ik word. Als mijn tijd is afgelopen is het goed. Maar ik zit er niet verlangend naar uit te kij ken. Ik wil verder kijken dan vandaag, ook al is dat kij ken voor mij erg eng gewor den.' Ze woont alleen in een huis in Amsterdam en ze kijkt uit op eén vijver in het Vondelpark. Ze zegt met een voor haar karakteristiek lachje een mengeling van 'zie het maar een beetje betrekkelijk', een wonderlijk soort Opgewektheid'en ook weemoed 'Ik heb heel wat zien schaatsen, maar voor mij is dat al jaren niet meer mogelijk. De ziekte openbaarde zich in oktober 1955. Daarna heb ik diepe inzinkingen gehad, maar nu is de toestand vrij constantdat wil zeggen, constant achteruit. Lopen zoals in '65 kan ik niet meer. Ik kan nog naar de bakker om de hoek. maar de tramhalte is me te ver geworden.' zijnswerkers, die elkaar hebber) gevonden in de Mul tiple Sclerose Stichting een zekere begeleiding van de MS-patiënten op gang te komen. Niettemin rusten de onwetendheid en de huiver rondom deze chronische aan doening nog vaak als een doem op de patiënten. Mevrouw H. Graffner- Woesthof, begin deze maand vijftig jaar gewor den, is een van de tiendui zend Nederlanders die lijden onder MS. De ziekte multi ple sclerose, afgekort als MS, is een aandoening van het centrale zenuwstelsel, die door langzame verlam ming haar slachtoffers in meer of mindere mate inva lide maakt. MS is honderd jaar bekend, maar het on derzoek ernaar is pas be gonnen en het grote publiek is nauwelijks van het be staan op de hoogte. Doordat tegen MS nog geen genees middelen bestaan, de oor zaak onbekend en het ver loop grillig en onvoorspel baar is, rustte jarenlang een taboe op deze ziekte. Pas de laatste jaren begint er dankzij een aantal artsen, fysiotherapeuten en wel- Opdracht Mevrouw Graffner, lid van het algemeen bestuur van de Multiple Sclerose Stichting, ziet het als haar taak mee te werken aan het geven van de noodzakelijke voorlich ting. Dit ondanks, en mis schien wel juist door, het gevecht dat ze dagelijks te gen haar ziekte moet voeren. Mevrouw Graffner: 'Ook de zieke mens heeft een op dracht. We zijn niet zomaar in de wereld en voor mij is deze opdracht mijn ziekte te overwinnen. Deze ziekte heeft vele verschijningsvor men en ik heb nooit iemand ontmoet, die hetzelfde beeld van MS vertoont. Toch heb ben alle MS-ers iets gemeen: de angst voor wat er kan gebeuren. Je weet dat bij een ziekte van het centrale zenuwstelsel feitelijk alles verkeerd kan gaan. Alles kan plotseling uitvallen. Je kunt er oud mee worden ook de dokter kan dat nooit voorzien je kunt ook blind worden. Bij mij wordt het gebruik van benen en handen steeds minder. Vroeger heb ik bij voorbeeld veel geborduurd: dat kan nu niet meer. Ik kan nu alleen nog zo'n dik ke pook van een haaknaald vasthouden. Maar hoe zal het morgen zijn? Een saaie ziekte is MS niet! Ze stelt je iedere keer voor verras singen. Prettige als je van daag tweemaal zoveel hebt kunnen lopen als gisteren, minder prettige als blijkt dat de onhandige handen nog onhandiger zijn gewor den. Daarom is er die angst voor morgen. Maar ik wil die angst in de ogen kijken, proberen die angst door me heen te laten gaan en dan achter me te laten. Als ik dan omkijk is die angst weg.' U vindt dat de gezonde men sen meer over de ziekte zou- 'den moeten weten 'Een vrouw, ook patiënte, heeft me gezegd: ook wij zieken moeten de gezonden tegemoet gaan. Je kunt niet verwachten dat zij de hele afstand afleggen. Wij moe ten halverwege gaan. Maar als de ziekte meer bekend zou zijn, zou er wellicht meer begrip komen. Vooral lijders aan de lichte vorm van MS ervaren wel eens dat een middagslaapje dat nodig is. anders haal je de dag niet als aanstellerij wordt gezien. De mensen zouden moeten weten dat een MS-patiënt, ook al is ér ui terlijk niets aan hem of haar te zien, de ene dag slechter loopt dan de andere en plotseling de handen ter nauwernood kan gebruiken. Als ik nu in de winkel kom, vraag ik omdat ik niet lang kan staan gewoon een stoel. Toen ik nog ge zond was had ik natuurlijk ook glazig gekeken als ie mand, op mijn vraag waar om hij moest zitten, had ge antwoord: ik heb multiple sclerose. Maar het zou pret tig voor ons zijn, en niet al leen voor MS-, maar ook bij voorbeeld voor hartpatiënten als in winkels, vooral super markten, een krukje zou staan.' Vrienden Op 10 september 1970 kreeg de heer P. van Overveld uit Roermond zijn eerste hartinfarct. Hij was toen 38 jaar. In dienst van een groothandel in geneesmiddelen had hij als artsenbezoeker voor zichzelf en zijn gezin (vrouw en twee kinderen), een redelijk bestaan opge bouwd en zijn toekomst zag er veelbelovend uit. In februari nog had hij zich helemaal laten onderzoeken, waarbij zijn hart ook de be. lastingproef onderging. Uit dat onderzoek bleek, dat de heer Van Overveld 'een hart als dat van een stier' had, zodat er geen enkele reden was om zich ongerust te maken over zijn gezond heidstoestand. Opgewekt ging hij met vakantie, keer de in augustus uitgerust te rug en nam zijn werk weer OP- Toen kwam die bewuste dag in september. 'Ik wist ge woon niet wat me over kwam,' vertelt hij nu, 'maar voor mij betekende het veel pijn en ellende. Pijn in mijn linkerarm en steken in de borst. De huisarts geloofde me eerst niet en gaf wat te gen de pijn, waar twee uur later moest ik worden opge nomen' in het ziekenhuis hier. De hartspecialist was op dat moment niet aanwe zig en zou over een paar da gen terugkomen, maar een broeder die mij zag zei met een: dat is een hartinfarct zo groot als een deur. Dit werd later door de hartspecialist bevestigd.' Vier weken lag de heer Van Overveld in het ziekenhuis. Toen ik cr lag, besefte ik, dat ik ergens toch nog goed was weggekomen. omdat vele mensen aan een hartin farct sterven. Wel zag ik mijn hele leven als een film aan me voorbijtrekken en ik vroeg me af, hoe het in de toekomst verder zou moe ten.' Hij herstelde vrij snel dank zij zijn goede lichamelijke conditie, verkregen door het beoefenen van sport vroeger en kwam in oktober thuis. Vier weken later volgde een tweede hartinfarct en op nieuw kwam hij in het zie kenhuis terecht. Deze aan val wijt hij aan het feit, dat hij geen revalidatie-begelei- dlng heeft gekregen, toen hij de eerste keer werd ontsla gen. Die begeleiding is er (nog) niet in het zuiden. La ter in Utrecht ervoer hij, hoe belangrijk deze is, om dat je dan aan de weet komt waar je lichamelijk gezien nog toe in staat bent. Zes weken lag hij deze keer in het ziekenhuis en vlak voor Kerst mocht hij eruit, maar stond nog wel onder controle. Van zijn bedrijf had hij de belofte gekregen, dat hij na hersteld te zijn naar zijn rayon mocht te rugkeren, en toen zijn dokter hem in april 1971 vertelde dat hij weer aan het werk kon gaan, belde hij op. Van de kant van het bedrijf kreeg hij echter te horen, dat hij niet meer welkom was. 'Je bent onrendabel voor de zaak,' liet men hem weten. Dezelfde dag nog moest hij weer worden opge nomen. Na verloop van tijd bleek, dat zijn toestand ach teruit ging. De heer Van Overveld werd doorgestuurd naar het hart- centrum in Utrecht. Daar werd vastgesteld, dat hij met spoed een open hartope ratie moest ondergaan. Op 18 januari 1972 werd hij ge opereerd en begin februari mocht hij naar huis, maar begeleiding was er opnieuw niet bij. Daarvoor kwam men alleen in aanmerking als men in Utrecht of om geving woonde. Het wordt allemaal eento- VVat voor contacten hebt u met mensen? 'Mijn vader stierf in 1973 en acht maanden later mijn man. We hadden veel kennis sen. maar ik heb er wel vrienden van overgehouden. Mensen van wie je dat niet verwachtte, van die gezelli- gerds, die blijven weg. Bij de buren kan ik altijd te recht en dan de telefoon ik zeg weieens: zonder de telefoon had ik het niet ge red. Belangrijk voor het leggen van contacten zijn ook reizen, speciaal georga niseerd voor gehandicapten, naar Spanje. De meesten maken daar veel vrienden. Het is verwonderlijk hoe blij die mensen zijn. Ik vraag dan iemand om mee te gaan, want ik heb ie mand nodig die mijn rol stoel duwt. Ik ben onlangs ook op een tentoonstelling van Aziatische kunst ge weest en daar heeft een buur vrouw me gereden.' Mevrouw Graffner, waar mee houdt u zich dagelijks bezig; hebt u liefhebberij en? 'Mijn devies is: niet pieke ren over wat niet meer kan me concentreren op wat nig, maar in mei van dat jaar kreeg hij opnieuw pijn. aanvallen en in juli werd hij weer opgenomen in Utrecht, maar toen volgde er wel re validatie, hetgeen inhield dat hij drie weken langer daar mo'est blijven. Het team van artsen dat hem had geopereerd, kwam toen tot de conclusie, dat hij voor honderd procent ar beidsongeschikt was. Wat de behandeling door het bedrijf betreft, waar hij voorheen gewerkt had, ver liep de geschiedenis als volgt. Aanvankelijk werd hij niet ontslagen, maar na een. jaar ziektewet en een jaar WAO, kreeg hij een briefje waarin hem werd meegedeeld, dat hij niet lan ger in dienst was. Door de ze gang van zaken voelt de heer Van Overveld zich per soonlijk gegriefd. Na onder nomen acties van hemzelf, daarbij gesteund door de Nederlandse hartpatienten- yereniging en de VARA- nog wél kan. Ik puzzel veel, ben pas met kryptogram- men begonnen en lees ook erg veel. Brieven schrijven, ook typen, gaat steeds slech ter, zeg maar stuntelend.' U moet wel eens opstandig geweest zijn. 'Die opstand was er beslist. Maar ik geloof wel dat er een macht is, die me helpt. Er zijn mensen die hele ver halen hebben, dat de Here Jezus naast hen staat, dat kan ik niet zeggen. Mijn man en ik waren beiden rooms-katholiek opgevoed, maar niet praktizerend meer. Wel zeiden we altijd: er is iets. We geloofden in het 'Vergeef ons onze schul den en leid ons niet in ver zoeking.' Mijn man, Louis Griiffner, had een assuran tiekantoor en stuurde bij el ke jaarwisseling een gedicht aan zijn zakenrelaties. Een van die gedichten is van Franciscus van Assisl en hangt daar aan de muur Ik probeer een beetje in die geest te leven en ook als zie ke, een opdracht te zien.' Het eerste couplet begint met: 'Heer, maak mij tot een in strument van Uw vrede. Waar haat is, dat ik daar liefde brenge ombudsman, ziet het er nu naar uit, dat het binnenkort tot een akkoord zal komen. Er ligt echter nog niets vast zodat hij er in dit stadium liever het zwijgen toedoet. Wel merkt hij nog op: 'Ik maak echt geen misbruik van de sociale voorzienin gen. Dat doet eerder de werkgever, die je gewoon de WAO inpompt. De manier waarop ik ben behandeld zal juridisch best wel kloppen, maar ik noem het onmense lijk. Je wordt niet meer ge accepteerd. Het is net of er een boom wordt omgehakt. Wie wil er nog een hartpa tiënt hebben, ook al staat wat mij betreft vast, dat ik nog best in staat ben te wer ken, al is het dan voor twin tig procent? In feite ben ik toch nog jong, maar je loopt constant tegen een muur op en dan vraag je je wel eens af: waar vecht ik eigenlijk voor?' t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 17