Badplaats in verdrukking Ik denk vooral aan de man voor de klas aan Zee vreest méér stank en stof van Hoogovens et eigen geluid van staatssecretaris De Jong ïj rs: Salarissen moeten op de helling i H3 1 0 10 min i I BB 9 Vleermuizen hebben het niet zó moeilijk ÉRDAG 28 FEBRUAR11976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 Dor Haro Hielkema IJK AAN ZEE - Als de Hoogovens werkelijk hun grondgebied in de piond zullen uitbreiden en ten noorden van de IJmuider noordpier zee in gaan, lijkt het met de recreatie in Wijk aan Zee wei gedaan. £j> voelt een groot deel van de ongeveer 2700 inwoners van het dplaatsje dat tenminste en met een lichte wanhoop wordt al »suggereerd om maar met het hele dorp in noordelijke richting Cpar Bakkum- te migreren. Wijk aan Zee begint een beetje in paniek raken. !gj die angstige dorpelingen bestaat ipfnog maar weinig twijfel meer over uitbreidingsplannen van Hoog- ens, ook al wordt door tal van in- nties bij hoog en laag beweerd dat plannen slechts een .denkmodel' en dat er door welke overheid dan ujk nog geen enkele beslissing is geno- n. In Wijk aan Zee bestaat weinig ^trouwen in het tegengas, dat Hoog stens geboden zou kunnen worden. De lijmen zijn in een te ver gevorderd dium; de garanties dat Hoogovens 3b vijftig hectare duin en strand erbij jgen, lijken nauwelijks meer af te tken. ijk aan Zee heeft min of meer leren en met het probleem van de stof- en nkoverlast van Hoogovens', zegt •ek Trautwein, secretaris van de ac- ^fljroep .Leefbaar Wijk aan Zee', üslaar als er dergelijke plannen ko rf' n, schrikt men zich hier lam. Bij de Volgens Trautwein doet het er dan niet meer zoveel toe, dat een ambtelijke commissie onder leiding van mr.A.A.M.Boersma (directeur Metaal- en Bouwindustrie van het ministerie van economische zaken) in een rapport de uitbreiding van Hoogovens toelaat baar achtte. Weliswaar vond de werk- groep-Boersma dat het concern in dat geval moet voldoen aan een aantal voorwaarden op het gebigd van het milieu; maar omdat die voorwaarden nog geformuleerd moeten worden, lij ken de uitbreidingsplannen waar door de produktie van acht naar elf miljoen ton ruw staal moet groeien door weinig strobreden gehinderd te worden. „De grote klap is al gevallen", zegt een treurende Trautwein. .De pro vincie zit in feite met handen en voe ten gebonden. Vooral ook omdat Hoogovens aan de provinciale over heid de gegevens van de overlast aan ste onthullingen van de Vereniging stank, stof en geluid ter beschikking lieudefensie die overigens door de stellen." ectie van Hoogovens heftig werden ikend dacht men nog: Zo krank- an pig zullen ze niet zijp." Toen het vinciaal bestuur in november vorig ai|r dezelfde plannen in een nota over 0<*oekomst van de streek rondom het ordzeekanaal en Amsterdam be- ndmaakte, wist men dat het heus nens was." Trautwein bevestigt dat Wijk aan Zee in feite al vele jaren te maken heeft met stank-, stof- en geluidspuwende hoogovens: „Een autobezitter in Wijk aan Zee kan haast niet wegrijden eer hij bezig is geweest zijn voorruit te sproeien om wat meer zicht te hebben. Vroeger kon je met een simpel lapje de waslijn schoonmaken, voordat je de was ophing. Nu heb je daar een pan nesponsje voor nodig. Je behoeft je huis hier nauwelijks meer wit te laten pleisteren, want na een paar maanden is het grijs. De buitenverf houdt aan merkelijk minder lang: er komen alle maal roestvlekken in. Merkwaardig ei genlijk dat op de camping die vlak onder een cokesberg ligt nog steeds vakantiegangers komen. Ik geloof dat de maatregelen, die door Hoogovens in de loop der tijd genomen zijn om de overlast te verminderen, voor de bevol king niet spectaculair genoeg zijn ge weest om daarmee de indruk te geven dat er werkelijk iets gebeurt. Soms wordt een opslag van cokes wel nat gehouden, maar dat helpt niet veel." En dan spreekt Trautwein nog niet over de eigen televisie-steunzender, die Wijk aan Zee nodig heeft door de aanwezigheid van Hoogovens. De tegenstanders van de uitbreidings plannen zijn van mening dat Hoog ovens in de discussie over de gevoelde negatieve aspecten voorbijgaan aan de kern van de zaak. „De Hoogovens directie wordt boos over foutieve de tails, die onder meer door Milieudefen sie zijn gepubliceerd. Maar de kern blijft onbesproken. Het gaat in wezen niet eens zo om de uitbreiding van de noordelijke richting zal verplaatsen. Daarmee wordt min of meer erkend dat dat stuk strand opgegeven moet worden. De dijk, die zal moeten dienen als vervanging voor de danig aangetas te duinenrij en die tevens de miserabe le aanblik op de driftig staal en stof producerende installaties moet af zwakken, wordt zelfs al de „minst be zwaarlijke oplossing" genoemd. Vijfhonderd ansichtkaarten van Wijk aan Zee zijn er vorige zomer naar de commissie-Boersma gestuurd om te la ten zien wat er nog van het dorpje over was. Een financiële actie om „Leefbaar Wijk aan Zee" wat ruimere middelen te verschaffen, werd een „waanzinnig succes", aldus Freek Trautwein. „Maar de plannen liggen er, het rapport van de commissie-Boersma is gepubli ceerd. De panische schok die vorig jaar werd toegebracht, is nog steeds voel baar.' inwonertal veel slagers en melkboe ren. De middenstand van Wijk aan Zee moet het voor een belangrijk deel van de recreanten hebben. Als de plannen doorgaan, vrees ik dat ze wel wijzer zullen zijn en veel verder weg zullen trekken." >or Piet Hagen Heel subtiel heeft de commissie- Boersma in het rapport over Hoog ovens' uitbreidingsplannen geconsta teerd dat de strandrecreatie, die er nog altijd plaatsvindt tussen de noordpier van IJmuiden en Wijk aan Zee, zich in produktie. Het gaat erom dat deze plannen een grens overschrijden. Een grens, die eigenlijk geen grens meer blijkt te zijn. Je krijgt het gevoel dat je nergens meer veilig bent; zelfs op het strand niet. Het maakt dan toch ook niets meer uit of die dijk tien of meer meter hoog wordt. Een stukje be schermd duin zal aangetast worden; strand en zeebodem worden aangetast, een laatste duinenrij," aldus Traut wein. De Wijk aan Zeeër, die leraar is in het nijverheidsonderwijs en na de onthul lingen van Milieudefensie over .Hoog ovens de zee in" meegesleept werd in een spontaan protest („een soort on voorbereide volksvergadering waaruit .Leefbaar Wijk aan Zee' ontstond"), voorspelt een uiterst trieste toekomst voor zijn woonplaats, waarheen jaar lijks toch nog duizenden recreanten komen. „In het dorp zijn gezien het De bezwaren, die in toenemende mate opklinken en lang niet alleen in Wijk aan Zee geven aan dat in de IJ- mond minder kritiekloos naar Hoogo vens wordt gekeken. Trautwein: „In moeilijke tijden is het heel mooi om te zeggen dat men voorzichtig met de werkgelegenheid moet omspringen. Maar we praten nu niet over de werk gelegenheid van 1976, maar over die van 1985,1990 of later: over de werkge legenheid van dat moment. Een paar jaar geleden was er in de regio nauwe lijks kritiek op Hoogovens, dat de streek economisch sterk aan zich bond. Hoogovens had een positief ima go, dat erg veel kritiek onderdrukt heeft. Nu zie je protesten, worden er zelfs wel eens stakingen gehouden en zijn er problemen met de onderne mingsraad. Dat Is een duidelijk ver schil met vroeger." De aanwezigheid van Hoogovens in de IJmond noemt Trautwein duidelijk „voelbaar". Niet alleen door middel van de uitworp van stof. stank en ge luid, al blijkt er nog steeds geen be reidheid om de suggestie van Milieude fensie (het instellen van een onderzoek naar de gezondheid van werknemers en bevolking om de schade van de overlast na te gaan) in daden om te zetten. Ook sociaal is de IJmond sterk afhankelijk van het multinationale be drijf, dat volgens Trautwein „humaan gerund" heet te zijn. „Maar ook de echte Wijk aan Zeeër reageert nu hef tig, terwijl hij vaak gezegd heeft: We eten er toch van!" De wanhopige reactie, het gevoel machteloos te zijn tegenover het gi gantische bedrijf mag echter niet ont aarden in de gedachte om met dorp en-al te gaan verhuizen. Trautwein: „Dat is geen rëel alternatief. Trou wens, de mensen die geld hebben, zul len zelf wel weggaan. De rest dreigt te verpauperen. Zeker wanneer de opslag van Hoogovens ten zuidwesten van Wijk aan Zee zou komen. We hebben nog al eens wind uit die hoek." °}ór het tussentijds aftreden van staatssecretaris Veerman is drs. de Jong Ozn, voorheen rector aan het Farel-College in Amers- >rt, er een beetje vreemd ingerold. Minister Van Kemenade had st zijn Contourennota gepubliceerd en de stroom van nota's over derdelen van het beleid was ook al weer over het hoogtepunt heen. t beleid lag wel zo'n beetje vast. En wat daar ook van waar )ge zijn dat beleid stond bekend als een typisch socialistisch onderwijsbeleid. Kon de anti-revolutionaire staatssecretaris nog een onjen gezicht laten zien? '9 Jong vatte zijn taak niet op zoals imigen van hem verwachtten. „Ik i hier niet gekomen als waakhond de minister in de gaten te houden", hij. „Geen waakhond, maar ook n exegeet", voegde hij daar later g* toe. „Wat mij met Van Kemenade rfbindt", zegt hij nu, „is dat ik me 'als hij gegrepen voel door de gelijkheden die er zijn om het on wijs te ontwikkelen. Ik geloof dat je beetje een bevlogene moet zijn om werk te doen. Daarin voel ik me t de minister verwant". .h zijn er ook duidelijke accentver- tillen in het optreden van minister staatssecretaris aan te wijzen. Zelf it De Jong daar ook op. „De minis- is van huis uit socioloog. Hij denkt ;r in structuren en processen. In itegieën voor verandering. Ik ben huis uit leraar. Ik denk bij alles ral aan die man voor de klas'' ■41e toespraken die De Jong her en I afsteekt bij de feestelijke opening nieuwe scholen klinkt dat eigen „uid duidelijk door. Waar de minis- Bgraag over vernieuwing spreekt en 9irbij het oog op het jaar 2000 gericht dt. heeft De Jong het liever over de wikkeling vanuit het bestaande. De iting waarin beiden denken is wel jk, maar de weg naar het ideaal kan wel eens verschillen. ifce eerste vraag luidt: 'Is er voldoende ■tnte voor een eigen, christen- 'hocratisehe inbreng in het huidige jerwijsbeleid?' Jong: 'Het beleid komt in samen- aak tot stand, we komen geregeld •elkaar om de horloges gelijk te ten. Als je naar de grote lijnen kijkt, l is er veel overeenkomst tussen wat irogressieven willen en wat bijvoor- ld in het verkiezingsprogramma I de A.R. over onderwijs heeft ge- an. Meer doen voor kansarme groe- 1, meer gelijke kansen, aandacht >r andere kanten van de vorming I alleen de intellectuele ontwikke- dat zijn allemaal dingen waar ik telf wel in kan herkennen'. komt het dat het bijzonder onder- I toch moeite heeft met dit beleid. Nu is weer een brief verstuurd, waarin héél het bijzonder onderwijs eendrachtig waarschuwt tegen inperking van de vrij heid van onderwijs. De Jong: 'Ik heb die brief nog niet gTondig bestudeerd, dus ik moet voor zichtig zijn met mijn woorden. Laat ik zeggen, dat ik het erg belangrijk vind dat het bijzonder onderwijs deze kwes tie zo serieus aan de orde stelt. Er is veel aan het veranderen en in de toe komst zal er nog meer veranderen. Dan is het goed te weten waar precies de grenzen liggen tussen de overheids bemoeienis en de eigen verantwoorde lijkheid van het bijzonder onderwijs'. Zou de overheid zich niet beter kunnen beperken tot het stimuleren van de ver nieuwing? Nu is er toch een zekere dwang vanuit de overheid om bepaalde vernieuwingen in te voeren. Zo ervaren' de mensen in het onderwijs het tenmin ste. Zou je niet beter kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, en het dan aan de scholen zelf overlaten wat ze willen. Een beetje op de manier waarop ze het in Engeland doen? De Jong; 'Dat is een moeilijk punt. Ik geloof toch dat de overheid soms een duidelijk voortrekkende taak heeft. De zorg voor de deugdelijkheid van het onderwijs brengt mee dat de over heid er ook op toeziet dat het onder wijs niet veroudert, dat het mee ont wikkelt met de rest van de samenle ving. Soms moet je de motor weer eens op gang brengen. Als de machine dan weer goed loopt, kun je weer wat meer aan de mensen zelf over laten. Maar dat gaat niet vanzelf. De mensen vra gen wel steeds om grotere vrijheid, maar als ze die vrijheid krijgen gebrui ken ze deze vaak niet. Mijn voorganger Grosheide heeft daar wel eens over geklaagd. Toen de mammoetwet tot stand kwam werd overal geprotesteerd tegen de beknotting van de vrijheid. Maar toen de uitvoeringsbesluiten ge maakt moesten worden en Grosheide bijvoorbeeld de invulling van de les- sentabellen voor een belangrijk deel aan de scholen zelf wilde overlaten, toen werd er gevraagd om duidelijke voorschriften van de overheid. Ook L.B.O.-A.V.O. V.W.O. Staatssecretaris De Jong (tekening van Jan Willem van Vugt in „Uitleg", het weekblad van het departe ment van onderwijs en wetenschappen) door de besturenbonden en de lerare norganisaties van het bijzonder onder wijs'. Premier Den Uyl heeft onlangs gezegd dat de mensen het vernieuwen moe zijn en dat er nu een verlangen naar zeker heid is. Volgens Den Uyl moeten de progressieven daar meer rekening mee houden. Niettemin schijnt er in het toekomstig onderwijsbeleid geen steen op de ander te blijven. Maakt u de mensen niet te onrustig? De Jong: 'Er zijn tot nog toe heel wat nota's geschréven. Maar nu zijn we er ook ongeveer doorheen. Nu begint de fase van discussie. Dan kun je zeggen: haal je niet teveel overhoop? Ach, je kunt ook blij zijn dat de problemen in die nota's duidelijk op tafel gebracht zijn. Ik geloof niet dat je daar zenuw achtig van hoeft te worden zolang ge garandeerd is dat de overheid zorgt voor een goede rechtspositie van de docenten en zolang ieder de zekerheid heeft dat hij gewaardeerd wordt als hij zijn werk goed doet. Maar dan moeten de docenten wel bereid zijn zichzelf op de hoogte te stellen van de discussie. Dat gebeurt te weinig, en dan spreekt het vanzelf dat mensen het idee heb ben dat alles buiten hen om gebeurt. Maar ik houd vol dat er een goed overleg is. Als de onderwijsorganisa ties zelf actief zijn vormen zij een macht van betekenis, waar de over heid niet omheen kan'. U heeft een commissie ingesteld die de doorstroming in de brugklas(sen) moet bekijken. Die commissie moet vooral het vershcil tussen lager beroepsonder wijs en MAVO bestuderen. Betekent dit dat u meer heil ziet in toenadering tus sen die twee schoolsoorten en dat u het wetsontwerp tot harmonisatie van de brugklassen intrekt? De Jong: Dat wetsontwerp is niet inge trokken. De commissie is er juist om over dit probleem te adviseren. Er zit ten ook mensen uit het V.W.O.-HAVO in. Maar de lessentabel in de brugklas sen van MAVO en van V.W.O.-HAVO zijn al gelijk. Het moeilijke punt zit dus tussen lager beroepsonderwijs en MAVO. U maakt zich ook zorg over de (te) gTote school. Daarvoor gaat u een commissie instellen. Jong: Die commissie moet uitzoeken wat een geschikte schoolgrootte is. Het gaat me er vooral om hoe de leerling zich voelt. Het wegvallen van het vaste klasseverband in de hogere leerjaren door de invoering van keuzevakken is ook een groot probleem. Bij het maken van lesroosters moet je proberen klassen zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Dat zijn allemaal dingen die bekeken moeten worden. U houdt u speciaal bezig met de knel punten in het voortgezet onderwijs. Een van de problemen daar is het zitten blijven. De Jong: „Niemand kan er vrede mee hebben dat het percentage zittenblij- vers de laatste Jaren weer in de buurt van de 25 procent is gekomen. Een van de redenen om de mammoetwet in te voeren was dat we het zittenblijven wilden terugdringen. Nu is het weer bijna even erg als voor 1968. Dat klopt niet. Daar moeten we iets aan doen. Het is ook niet nodig. Er zijn gelukkig ook nog altijd scholen waar het per centage zittenblijvers niet boven de tien komt". Zou de toeneming van het zittenblijven ook kunnen komen doordat ouders zich steeds meer bewust worden van het belang van een 'hogere' opleiding. Als het hoofd van de lagere school huis houdschool adviseert, kun je altijd eerst MAVO proberen, adviseert hij MAVO, dan mikken de ouders op HAVO. En als het dan een jaar niet zo goed gaat zeg gen de ouders (niet de school): liever een jaar doubleren dan naar een ander schooltype. De Jong: Dat kan een rol spelen. Als het dringen naar de top overheerst, bereik je weinig met vernieuwingen. Als we die lijn niet kunnen ombuigen, redden we het niet. Ik ben op dat punt niet zo somber. Je ziet overal ook de het carrière- maken minder populair wordt. Vooral ook de jongere generatie heeft er oog voor dat het in het leren niet alleen om intellectuele prestaties gaat. Staatssecretaris De Jong (onder wijs) meent dat bij de volgende bezuinigingsronde bijna niet te ontkomen is aan herziening van het salarisbeleid. „Ongeveer 85 procent van de onderwijsbegro ting wordt uitgegeven aan sala rissen. Als Je de jaarlijkse trend- verhoging met één procent ver mindert, dan moet u eens kijken wat dat scheelt. Als we dat vorig jaar gedaan hadden, was er geen enkele bezuiniging op het onder wijs zelf nodig geweest. Ik be treur heel erg dat dit vorig jaar niet mogelijk bleek. In april wordt in het georganiseerd over leg weer hierover gepraat. Van deze onderhandelingen over de ambtenarensalarissen zal voor het onderwijs veel afhangen. In het voortgezet onderwijs zou ik nauwelijks dingen weten waar nog op te bezuinigen valt. De lesweek is al twee maal ingekort (van 34 tot 30 uur), de groeps grootte is opgevoerd (tot gemid deld twintig), ik vrees dat de rek eruit is. Dan moet er iets anders gebeuren". Drs. K. de Jong Ozn heeft wel enige hoop dat de leraren bereid zijn mee te werken aan een mati ging van de salarissen. „De actie van leraren in Venray heeft vijf tienhonderd handtekeningen opgeleverd. Je kunt zeggen dat is maar een paar procent van het totale aantal leraren. Maar in welke beroepsgroep kom Je te gen. dat zoveel mensen zeggen: er mag wel wat van ons salaris af? Daar spreekt toch een zeer positieve mentaliteit uit. Ik vind wel dat je dit dan niet alleen aan de leraren kunt vragen. Het is redelijk dat zoiets voor alle amb tenaren geldt". Dit zegt de staatssecretaris van onderwijs in een interview dat wij dezer dagen met hem had den. Het verdere verslag van dit gesprek staat hieronder. 'Si door Rob Foppema Algemeen wordt aangenomen dat de vleermuizen in Nederland de afgelopen tientallen jaren flink achteruit zijn gegaan. Sinds 1973 zijn dan ook alle (zeventien) inheemse soorten wettelijk beschermd. De Utrechtse dierkundige dr. A. M. Voute vindt dat voortreffelijk. Maar in een overzichtsartikel in het Vakblad voor biologen vraagt hij zich af, of het er werkelijk zo slecht: voorstaat met de fladderende zoogdiertjes. Ondanks het vele onderzoek dat er aan onze vleermuizen is gedaan, blijken er over hun aantallen weinig betrouwbare gegevens te bestaan. Maar wat er bekend is, geeft dr. Voüte niet zo veel aanleiding tot on gerustheid. Van de zeven soor ten die duidelijk in aantal zijn teruggelopen, leven er zes bij ons net aan de rand van hun verspreidingsgebied. Het is een biologisch bekend verschijnsel dat er dan grote variaties in aantal kunnen optreden. Bij tellingen over heel lange perio den kan blijken dat het gemid delde toch vrij constant is. En het verschil tussen natuurlijke fluctuaties en gevolgen van menselijk ingrijpen is niet of nauwelijks vast te stellen. Dr. Voüte probeert daarom na te gaan of het erg waarschijn lijk is dat de teruggang aan de mens te wijten zou zijn. Verar ming of vernieling van de plantaardige begroeiing in een bepaald gebied zou, evenals het gebruik van bestrijdings middelen. van invloed kunnen zijn op de insectenstand, en daardoor voedselgebrek voor de vleermuizen kunnen opleve ren. Toch kan hij zich nauwe lijks voorstellen dat dat een rol speelt. Er zijn 's zomers nog altijd onvoorstelbaar veel nachtinsecten te zien, en zoveel vleermuizen zijn er ook niet. Kraamkamer Een tweede mogelijkheid is de beïnvloeding van zomer- en winterverblijven, in gebouwen, holle bomen en grotten. Die zomerverblijven zijn de zoge naamde kraamkamers, waar de wijfjes van een of meer vleer muissoorten samenkomen om hun jongen te baren en groot te brengen. Met de grotten in Nederland alleen in Zuid-Limburg is het vrij treurig gesteld. Van de St. Pietersberg is door de mergel- winning „niet meer dan een holle kies overgebleven". In het „aangesneden" restje van het oude gangenstelsel is de vleer muisstand teruggebracht tot een flauwe afspiegeling van de vroegere. De stichting van eni ge vleermuisreservaten in de vorm van voor het publiek af gesloten grotten juicht dr. Voi> te dan ook van harte toe. Holle bomen zijn van belang voor vier soorten: de franje- staart, de watervleermuis, de rosse vleermuis en de grootoor- vleermuis. In hoeverre zich hier ontwikkelingen voordoen, is niet te achterhalen. Voor een bepaald gebied is zelfs bij be nadering niet aan te geven hoe veel bruikbare holle bomen er zijn, en hoeveel behoefte de vleermuisbevolking aan holten heeft. Het is dus volstrekt ondoenlijk om vraag en aanbod tegen el kaar af te wegen en zo tot een uitspraak over schaarste of overvloed te komen. Wel vindt dr. Voüte dat de zin voor orde en netheid van veel mensen geleid heeft tot het opruimen van vele oude bomen, „die niet alleen welkom onderdak boden aan vleermuizen en vogels, maar tevens onmisbare ele menten in het landschap vormden". Nieuwbouw Het begrip gebouw moet als verblijfplaats voor vleermuizen „zeer ruim genomen worden": niet alleen huizen en kerken, maar ook forten, kelders enzo voort. De algemeen gangbare opvatting dat alleen oude ge bouwen bruikbaar zijn. is on juist. Uit eigen waarneming in de omgeving van Utrecht meldt dr. Voüte dat dwerg- vleermuizen, laatvliegers en grootoorvleermuizen onderdak vinden in veel naoorlogse huizén. „Vrijwel geen gebouw, hoe soli de geconstrueerd ook, heeft niet één of meer voor vleermui zen toegankelijke en bruikbare ruimten (spouwmuren en der gelijke)." In een bungalow in Hollandsche Rading zit 's zo mers een kraamkolonie van meer dan honderd dwergvleer muizen. In de stad Utrecht vin den zij onderdak in „foeilelijke holle plastic ornamenten, aan gebracht tegen de gevels van hoge flatgebouwen". Het is mo gelijk, aldus Voüte, dat de menselijke behuizing van te genwoordig minder schuil plaatsen biedt aan vleermuizen dan die van veertig, vijftig jaar geleden. Maar hij neemt aan dat er nog altijd wel voldoende onderdak voorhanden is. Friesland Een heel bijzonder geval is dat van de meervleermuis. waar mee dr. Voüte zich zelf inten sief heeft beziggehouden zijn twee Europese ondergroepen, één in de Sowjet-Unie en een in het noordwesten van ons we relddeel. Die laatste groep brengt de winter als eenlingen of in zeer kleine groepjes door in grotten verspreid over een zeer groot gebied, 's Zomers komen zij allemaal naar Fries land, tot 350 kilometer vliegen toe. Daar hebben zij voor zover bekend maar zeven „kraamka mers", waarvan zes in hervorm-' de kerken. Dat is vooi- hun voortbestaan' een riskante gewoonte. Want kerken moeten wel eens geres taureerd worden. „En elke; vleermuisonderzoeker zal moe ten beamen dat vleermuizen! een gebouw niet behoeden voor- verval, integendeel." Bij zo'n! restauratie kan de diertjes het- verblijf zo onmogelijk worden! gemaakt dat ze voorgoed weg blijven. Dat gebeurde in het- verleden al met de kerken van Kollum, Wommels en Sloten, en gedeeltelijk met die van Oosterlittens. Toen het dak van de kerk van Berlikum vernieuwd moest worden boven de kopjes van de I door Voüte al jaren lang bestu- J deerde vleermuiskolonie, wer den in goed samenspel manie ren gevonden om ze niet ln de weg te zitten. Tijdens het „vleermuisseizoen" van april tot en met september werden de steigers voor de uitvlieg- spleet van de vleermuizen ver- wijderd. De vernieuwing van de dakbedekking begon zo laat mogelijk in de zomer, aan de kant waar de vleermuizen bij na nooit zaten. En niemand stoorde de dieren onnodig. In de zomer van 1974 trokken de dieren zich inderdaad niets van de werkzaamheden aan. Het afgelopen voorjaar was de toestand op de kerkzolder voor hen zo weinig aanvaardbaar (veel licht en tocht via grote gaten aan de onderrand van het kerkdak) dat het meren deel van de kolonie zich terug trok in de spouwmuur van een - nabijgelegen woning. Maar, zo'n dertig „volhouders" ble- ven achter, en in de loop van de zomer werd de situatie zovee^ gunstiger dat de vluchtelingen terugkwamen. Of het allemaal goed blijft gaan is nog niet met zekerheid te zeggen, maar „de eerste resultaten stemmen hoopvol". Bespuiting De behandeling van gebouwen met chemicaliën, ter bestrij ding van insecten en schim mels, levert een groot gevaar op voor inwonende vleermui zen. Zeker als ze op het mo ment van toepassing aanwezig zijn. In kerken in Spannum, Stompwijk en Groenendijk heeft dat waarschijnlijk direct tot de dood van laatvliegers en dwergvleermuizen geleid. In Berlikum werd op de kerkzol der een bespuiting tegen bok torren, houtworm en schim mels nodig geoordeeld, die werd uitgevoerd in de winter, toen de vleermuizen afwezig waren. Twee zomers later waren er nog geen waarneembare schadelij ke gevolgen: de kolonie groeide zelfs vrij opmerkelijk. Dat was waarschijnlijk geen toeval, al dus Voüte. Want bij inspectie bleek dat de Berlikumse vleer muizen in de eerder bespoten zolder aanmerkelijk minder mijten, vlooien en andere para sieten hadden dan hun soortge noten in een niet bespoten gebouw. Maar in de daaropvolgende herfst werden onverwacht tien tallen dode jonge vleermuizen gevonden, met zoveel bestrij- dingsmiddelresten ln hun li chaam dat toch aan vergifti ging moest worden gedacht. Hoe dat precies zit is moeilijk te begrijpen, maar het is voor Voüte voldoende aanleiding om toch te adviseren tegen be spuiting van vleermuisverbllj- ven. En als het, voor het be houd van het gebouw, als nood maatregel noodzakelijk is, moet het ln leder geval gebeu ren na het vertrek van de inwo nende vleermuizen of nadat ze kunstmatig verwijderd zijn. Maar dat laatste is een 'moei zaam en vaak slecht gelukkend karwei'. In zijn slotbeschouwing stelt de Utrechtse bioloog vast dat het voorlopig volstrekt ondui delijk is waarom sommige vleermuissoorten ln Nederland als geheel in aantal teruglopen. Daarom zal ook moeten wor den afgewacht of de getroffen maatregelen enig succes sorte ren. Maar Voüte blijft de wette lijke bescherming waardevol vinden. Eigenlijk, schrijft hij, zouden alle diersoorten be schermd moeten worden, Al leen voor werkelijk schadelijke soorten zouden, naar plaats en tijd beperkte, uitzonderingen moeten gelden. 'De bescherming van onder meer onze vleermuizen is een bijzonder verheugende stap in de geleidelijke verwezenlijking van dit ideaal.'En ten opzichte van de meervleermuis hebben wij duidelijk internationale verantwoordelijkheid en dus verplichtingen. (A.M.Voüte, Vakblad voor biolo gen, vol. 56, paf. 46-55,17 februa ri 1976)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 13