Badplaats in verdrukking
Ik denk vooral aan de man voor de klas
aan Zee vreest méér stank en stof van Hoogovens
et eigen geluid van staatssecretaris De Jong
ïj
rs:
Salarissen
moeten op
de helling
i
H3
1
0
10
min
i
I
BB
9
Vleermuizen hebben
het niet zó moeilijk
ÉRDAG 28 FEBRUAR11976
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 13
Dor Haro Hielkema
IJK AAN ZEE - Als de Hoogovens werkelijk hun grondgebied in de
piond zullen uitbreiden en ten noorden van de IJmuider noordpier
zee in gaan, lijkt het met de recreatie in Wijk aan Zee wei gedaan.
£j> voelt een groot deel van de ongeveer 2700 inwoners van het
dplaatsje dat tenminste en met een lichte wanhoop wordt al
»suggereerd om maar met het hele dorp in noordelijke richting
Cpar Bakkum- te migreren. Wijk aan Zee begint een beetje in paniek
raken.
!gj die angstige dorpelingen bestaat
ipfnog maar weinig twijfel meer over
uitbreidingsplannen van Hoog-
ens, ook al wordt door tal van in-
nties bij hoog en laag beweerd dat
plannen slechts een .denkmodel'
en dat er door welke overheid dan
ujk nog geen enkele beslissing is geno-
n. In Wijk aan Zee bestaat weinig
^trouwen in het tegengas, dat Hoog
stens geboden zou kunnen worden. De
lijmen zijn in een te ver gevorderd
dium; de garanties dat Hoogovens
3b vijftig hectare duin en strand erbij
jgen, lijken nauwelijks meer af te
tken.
ijk aan Zee heeft min of meer leren
en met het probleem van de stof- en
nkoverlast van Hoogovens', zegt
•ek Trautwein, secretaris van de ac-
^fljroep .Leefbaar Wijk aan Zee',
üslaar als er dergelijke plannen ko
rf' n, schrikt men zich hier lam. Bij de
Volgens Trautwein doet het er dan niet
meer zoveel toe, dat een ambtelijke
commissie onder leiding van
mr.A.A.M.Boersma (directeur Metaal-
en Bouwindustrie van het ministerie
van economische zaken) in een rapport
de uitbreiding van Hoogovens toelaat
baar achtte. Weliswaar vond de werk-
groep-Boersma dat het concern in dat
geval moet voldoen aan een aantal
voorwaarden op het gebigd van het
milieu; maar omdat die voorwaarden
nog geformuleerd moeten worden, lij
ken de uitbreidingsplannen waar
door de produktie van acht naar elf
miljoen ton ruw staal moet groeien
door weinig strobreden gehinderd te
worden. „De grote klap is al gevallen",
zegt een treurende Trautwein. .De pro
vincie zit in feite met handen en voe
ten gebonden. Vooral ook omdat
Hoogovens aan de provinciale over
heid de gegevens van de overlast aan
ste onthullingen van de Vereniging stank, stof en geluid ter beschikking
lieudefensie die overigens door de stellen."
ectie van Hoogovens heftig werden
ikend dacht men nog: Zo krank-
an pig zullen ze niet zijp." Toen het
vinciaal bestuur in november vorig
ai|r dezelfde plannen in een nota over
0<*oekomst van de streek rondom het
ordzeekanaal en Amsterdam be-
ndmaakte, wist men dat het heus
nens was."
Trautwein bevestigt dat Wijk aan Zee
in feite al vele jaren te maken heeft
met stank-, stof- en geluidspuwende
hoogovens: „Een autobezitter in Wijk
aan Zee kan haast niet wegrijden eer
hij bezig is geweest zijn voorruit te
sproeien om wat meer zicht te hebben.
Vroeger kon je met een simpel lapje de
waslijn schoonmaken, voordat je de
was ophing. Nu heb je daar een pan
nesponsje voor nodig. Je behoeft je
huis hier nauwelijks meer wit te laten
pleisteren, want na een paar maanden
is het grijs. De buitenverf houdt aan
merkelijk minder lang: er komen alle
maal roestvlekken in. Merkwaardig ei
genlijk dat op de camping die vlak
onder een cokesberg ligt nog steeds
vakantiegangers komen. Ik geloof dat
de maatregelen, die door Hoogovens in
de loop der tijd genomen zijn om de
overlast te verminderen, voor de bevol
king niet spectaculair genoeg zijn ge
weest om daarmee de indruk te geven
dat er werkelijk iets gebeurt. Soms
wordt een opslag van cokes wel nat
gehouden, maar dat helpt niet veel."
En dan spreekt Trautwein nog niet
over de eigen televisie-steunzender,
die Wijk aan Zee nodig heeft door de
aanwezigheid van Hoogovens.
De tegenstanders van de uitbreidings
plannen zijn van mening dat Hoog
ovens in de discussie over de gevoelde
negatieve aspecten voorbijgaan aan de
kern van de zaak. „De Hoogovens
directie wordt boos over foutieve de
tails, die onder meer door Milieudefen
sie zijn gepubliceerd. Maar de kern
blijft onbesproken. Het gaat in wezen
niet eens zo om de uitbreiding van de
noordelijke richting zal verplaatsen.
Daarmee wordt min of meer erkend
dat dat stuk strand opgegeven moet
worden. De dijk, die zal moeten dienen
als vervanging voor de danig aangetas
te duinenrij en die tevens de miserabe
le aanblik op de driftig staal en stof
producerende installaties moet af
zwakken, wordt zelfs al de „minst be
zwaarlijke oplossing" genoemd.
Vijfhonderd ansichtkaarten van Wijk
aan Zee zijn er vorige zomer naar de
commissie-Boersma gestuurd om te la
ten zien wat er nog van het dorpje over
was. Een financiële actie om „Leefbaar
Wijk aan Zee" wat ruimere middelen
te verschaffen, werd een „waanzinnig
succes", aldus Freek Trautwein. „Maar
de plannen liggen er, het rapport van
de commissie-Boersma is gepubli
ceerd. De panische schok die vorig jaar
werd toegebracht, is nog steeds voel
baar.'
inwonertal veel slagers en melkboe
ren. De middenstand van Wijk aan Zee
moet het voor een belangrijk deel van
de recreanten hebben. Als de plannen
doorgaan, vrees ik dat ze wel wijzer
zullen zijn en veel verder weg zullen
trekken."
>or Piet Hagen
Heel subtiel heeft de commissie-
Boersma in het rapport over Hoog
ovens' uitbreidingsplannen geconsta
teerd dat de strandrecreatie, die er nog
altijd plaatsvindt tussen de noordpier
van IJmuiden en Wijk aan Zee, zich in
produktie. Het gaat erom dat deze
plannen een grens overschrijden. Een
grens, die eigenlijk geen grens meer
blijkt te zijn. Je krijgt het gevoel dat je
nergens meer veilig bent; zelfs op het
strand niet. Het maakt dan toch ook
niets meer uit of die dijk tien of meer
meter hoog wordt. Een stukje be
schermd duin zal aangetast worden;
strand en zeebodem worden aangetast,
een laatste duinenrij," aldus Traut
wein.
De Wijk aan Zeeër, die leraar is in het
nijverheidsonderwijs en na de onthul
lingen van Milieudefensie over .Hoog
ovens de zee in" meegesleept werd in
een spontaan protest („een soort on
voorbereide volksvergadering waaruit
.Leefbaar Wijk aan Zee' ontstond"),
voorspelt een uiterst trieste toekomst
voor zijn woonplaats, waarheen jaar
lijks toch nog duizenden recreanten
komen. „In het dorp zijn gezien het
De bezwaren, die in toenemende mate
opklinken en lang niet alleen in Wijk
aan Zee geven aan dat in de IJ-
mond minder kritiekloos naar Hoogo
vens wordt gekeken. Trautwein: „In
moeilijke tijden is het heel mooi om te
zeggen dat men voorzichtig met de
werkgelegenheid moet omspringen.
Maar we praten nu niet over de werk
gelegenheid van 1976, maar over die
van 1985,1990 of later: over de werkge
legenheid van dat moment. Een paar
jaar geleden was er in de regio nauwe
lijks kritiek op Hoogovens, dat de
streek economisch sterk aan zich
bond. Hoogovens had een positief ima
go, dat erg veel kritiek onderdrukt
heeft. Nu zie je protesten, worden er
zelfs wel eens stakingen gehouden en
zijn er problemen met de onderne
mingsraad. Dat Is een duidelijk ver
schil met vroeger."
De aanwezigheid van Hoogovens in de
IJmond noemt Trautwein duidelijk
„voelbaar". Niet alleen door middel
van de uitworp van stof. stank en ge
luid, al blijkt er nog steeds geen be
reidheid om de suggestie van Milieude
fensie (het instellen van een onderzoek
naar de gezondheid van werknemers
en bevolking om de schade van de
overlast na te gaan) in daden om te
zetten. Ook sociaal is de IJmond sterk
afhankelijk van het multinationale be
drijf, dat volgens Trautwein „humaan
gerund" heet te zijn. „Maar ook de
echte Wijk aan Zeeër reageert nu hef
tig, terwijl hij vaak gezegd heeft: We
eten er toch van!"
De wanhopige reactie, het gevoel
machteloos te zijn tegenover het gi
gantische bedrijf mag echter niet ont
aarden in de gedachte om met dorp
en-al te gaan verhuizen. Trautwein:
„Dat is geen rëel alternatief. Trou
wens, de mensen die geld hebben, zul
len zelf wel weggaan. De rest dreigt te
verpauperen. Zeker wanneer de opslag
van Hoogovens ten zuidwesten van
Wijk aan Zee zou komen. We hebben
nog al eens wind uit die hoek."
°}ór het tussentijds aftreden van staatssecretaris Veerman is drs.
de Jong Ozn, voorheen rector aan het Farel-College in Amers-
>rt, er een beetje vreemd ingerold. Minister Van Kemenade had
st zijn Contourennota gepubliceerd en de stroom van nota's over
derdelen van het beleid was ook al weer over het hoogtepunt heen.
t beleid lag wel zo'n beetje vast. En wat daar ook van waar
)ge zijn dat beleid stond bekend als een typisch socialistisch
onderwijsbeleid. Kon de anti-revolutionaire staatssecretaris nog een
onjen gezicht laten zien?
'9
Jong vatte zijn taak niet op zoals
imigen van hem verwachtten. „Ik
i hier niet gekomen als waakhond
de minister in de gaten te houden",
hij. „Geen waakhond, maar ook
n exegeet", voegde hij daar later
g* toe. „Wat mij met Van Kemenade
rfbindt", zegt hij nu, „is dat ik me
'als hij gegrepen voel door de
gelijkheden die er zijn om het on
wijs te ontwikkelen. Ik geloof dat je
beetje een bevlogene moet zijn om
werk te doen. Daarin voel ik me
t de minister verwant".
.h zijn er ook duidelijke accentver-
tillen in het optreden van minister
staatssecretaris aan te wijzen. Zelf
it De Jong daar ook op. „De minis-
is van huis uit socioloog. Hij denkt
;r in structuren en processen. In
itegieën voor verandering. Ik ben
huis uit leraar. Ik denk bij alles
ral aan die man voor de klas''
■41e toespraken die De Jong her en
I afsteekt bij de feestelijke opening
nieuwe scholen klinkt dat eigen
„uid duidelijk door. Waar de minis-
Bgraag over vernieuwing spreekt en
9irbij het oog op het jaar 2000 gericht
dt. heeft De Jong het liever over de
wikkeling vanuit het bestaande. De
iting waarin beiden denken is wel
jk, maar de weg naar het ideaal kan
wel eens verschillen.
ifce eerste vraag luidt: 'Is er voldoende
■tnte voor een eigen, christen-
'hocratisehe inbreng in het huidige
jerwijsbeleid?'
Jong: 'Het beleid komt in samen-
aak tot stand, we komen geregeld
•elkaar om de horloges gelijk te
ten. Als je naar de grote lijnen kijkt,
l is er veel overeenkomst tussen wat
irogressieven willen en wat bijvoor-
ld in het verkiezingsprogramma
I de A.R. over onderwijs heeft ge-
an. Meer doen voor kansarme groe-
1, meer gelijke kansen, aandacht
>r andere kanten van de vorming
I alleen de intellectuele ontwikke-
dat zijn allemaal dingen waar ik
telf wel in kan herkennen'.
komt het dat het bijzonder onder-
I toch moeite heeft met dit beleid. Nu
is weer een brief verstuurd, waarin héél
het bijzonder onderwijs eendrachtig
waarschuwt tegen inperking van de vrij
heid van onderwijs.
De Jong: 'Ik heb die brief nog niet
gTondig bestudeerd, dus ik moet voor
zichtig zijn met mijn woorden. Laat ik
zeggen, dat ik het erg belangrijk vind
dat het bijzonder onderwijs deze kwes
tie zo serieus aan de orde stelt. Er is
veel aan het veranderen en in de toe
komst zal er nog meer veranderen.
Dan is het goed te weten waar precies
de grenzen liggen tussen de overheids
bemoeienis en de eigen verantwoorde
lijkheid van het bijzonder onderwijs'.
Zou de overheid zich niet beter kunnen
beperken tot het stimuleren van de ver
nieuwing? Nu is er toch een zekere
dwang vanuit de overheid om bepaalde
vernieuwingen in te voeren. Zo ervaren'
de mensen in het onderwijs het tenmin
ste. Zou je niet beter kunnen aangeven
wat de mogelijkheden zijn, en het dan
aan de scholen zelf overlaten wat ze
willen. Een beetje op de manier waarop
ze het in Engeland doen?
De Jong; 'Dat is een moeilijk punt. Ik
geloof toch dat de overheid soms een
duidelijk voortrekkende taak heeft.
De zorg voor de deugdelijkheid van
het onderwijs brengt mee dat de over
heid er ook op toeziet dat het onder
wijs niet veroudert, dat het mee ont
wikkelt met de rest van de samenle
ving. Soms moet je de motor weer eens
op gang brengen. Als de machine dan
weer goed loopt, kun je weer wat meer
aan de mensen zelf over laten. Maar
dat gaat niet vanzelf. De mensen vra
gen wel steeds om grotere vrijheid,
maar als ze die vrijheid krijgen gebrui
ken ze deze vaak niet. Mijn voorganger
Grosheide heeft daar wel eens over
geklaagd. Toen de mammoetwet tot
stand kwam werd overal geprotesteerd
tegen de beknotting van de vrijheid.
Maar toen de uitvoeringsbesluiten ge
maakt moesten worden en Grosheide
bijvoorbeeld de invulling van de les-
sentabellen voor een belangrijk deel
aan de scholen zelf wilde overlaten,
toen werd er gevraagd om duidelijke
voorschriften van de overheid. Ook
L.B.O.-A.V.O. V.W.O.
Staatssecretaris De Jong
(tekening van Jan Willem van Vugt in
„Uitleg", het weekblad van het departe
ment van onderwijs en wetenschappen)
door de besturenbonden en de lerare
norganisaties van het bijzonder onder
wijs'.
Premier Den Uyl heeft onlangs gezegd
dat de mensen het vernieuwen moe zijn
en dat er nu een verlangen naar zeker
heid is. Volgens Den Uyl moeten de
progressieven daar meer rekening mee
houden. Niettemin schijnt er in het
toekomstig onderwijsbeleid geen steen
op de ander te blijven. Maakt u de
mensen niet te onrustig?
De Jong: 'Er zijn tot nog toe heel wat
nota's geschréven. Maar nu zijn we er
ook ongeveer doorheen. Nu begint de
fase van discussie. Dan kun je zeggen:
haal je niet teveel overhoop? Ach, je
kunt ook blij zijn dat de problemen in
die nota's duidelijk op tafel gebracht
zijn. Ik geloof niet dat je daar zenuw
achtig van hoeft te worden zolang ge
garandeerd is dat de overheid zorgt
voor een goede rechtspositie van de
docenten en zolang ieder de zekerheid
heeft dat hij gewaardeerd wordt als hij
zijn werk goed doet. Maar dan moeten
de docenten wel bereid zijn zichzelf op
de hoogte te stellen van de discussie.
Dat gebeurt te weinig, en dan spreekt
het vanzelf dat mensen het idee heb
ben dat alles buiten hen om gebeurt.
Maar ik houd vol dat er een goed
overleg is. Als de onderwijsorganisa
ties zelf actief zijn vormen zij een
macht van betekenis, waar de over
heid niet omheen kan'.
U heeft een commissie ingesteld die de
doorstroming in de brugklas(sen) moet
bekijken. Die commissie moet vooral
het vershcil tussen lager beroepsonder
wijs en MAVO bestuderen. Betekent dit
dat u meer heil ziet in toenadering tus
sen die twee schoolsoorten en dat u het
wetsontwerp tot harmonisatie van de
brugklassen
intrekt?
De Jong: Dat wetsontwerp is niet inge
trokken. De commissie is er juist om
over dit probleem te adviseren. Er zit
ten ook mensen uit het V.W.O.-HAVO
in. Maar de lessentabel in de brugklas
sen van MAVO en van V.W.O.-HAVO
zijn al gelijk. Het moeilijke punt zit
dus tussen lager beroepsonderwijs en
MAVO.
U maakt zich ook zorg over de (te) gTote
school. Daarvoor gaat u een commissie
instellen.
Jong: Die commissie moet uitzoeken
wat een geschikte schoolgrootte is. Het
gaat me er vooral om hoe de leerling
zich voelt. Het wegvallen van het vaste
klasseverband in de hogere leerjaren
door de invoering van keuzevakken is
ook een groot probleem. Bij het maken
van lesroosters moet je proberen
klassen zoveel mogelijk bij elkaar te
houden. Dat zijn allemaal dingen die
bekeken moeten worden.
U houdt u speciaal bezig met de knel
punten in het voortgezet onderwijs. Een
van de problemen daar is het zitten
blijven.
De Jong: „Niemand kan er vrede mee
hebben dat het percentage zittenblij-
vers de laatste Jaren weer in de buurt
van de 25 procent is gekomen. Een van
de redenen om de mammoetwet in te
voeren was dat we het zittenblijven
wilden terugdringen. Nu is het weer
bijna even erg als voor 1968. Dat klopt
niet. Daar moeten we iets aan doen.
Het is ook niet nodig. Er zijn gelukkig
ook nog altijd scholen waar het per
centage zittenblijvers niet boven de
tien komt".
Zou de toeneming van het zittenblijven
ook kunnen komen doordat ouders zich
steeds meer bewust worden van het
belang van een 'hogere' opleiding. Als
het hoofd van de lagere school huis
houdschool adviseert, kun je altijd eerst
MAVO proberen, adviseert hij MAVO,
dan mikken de ouders op HAVO. En als
het dan een jaar niet zo goed gaat zeg
gen de ouders (niet de school): liever
een jaar doubleren dan naar een ander
schooltype.
De Jong: Dat kan een rol spelen. Als
het dringen naar de top overheerst,
bereik je weinig met vernieuwingen.
Als we die lijn niet kunnen ombuigen,
redden we het niet. Ik ben op dat punt
niet zo somber. Je ziet overal ook de
het carrière- maken minder populair
wordt. Vooral ook de jongere generatie
heeft er oog voor dat het in het leren
niet alleen om intellectuele prestaties
gaat.
Staatssecretaris De Jong (onder
wijs) meent dat bij de volgende
bezuinigingsronde bijna niet te
ontkomen is aan herziening van
het salarisbeleid. „Ongeveer 85
procent van de onderwijsbegro
ting wordt uitgegeven aan sala
rissen. Als Je de jaarlijkse trend-
verhoging met één procent ver
mindert, dan moet u eens kijken
wat dat scheelt. Als we dat vorig
jaar gedaan hadden, was er geen
enkele bezuiniging op het onder
wijs zelf nodig geweest. Ik be
treur heel erg dat dit vorig jaar
niet mogelijk bleek. In april
wordt in het georganiseerd over
leg weer hierover gepraat. Van
deze onderhandelingen over de
ambtenarensalarissen zal voor
het onderwijs veel afhangen. In
het voortgezet onderwijs zou ik
nauwelijks dingen weten waar
nog op te bezuinigen valt. De
lesweek is al twee maal ingekort
(van 34 tot 30 uur), de groeps
grootte is opgevoerd (tot gemid
deld twintig), ik vrees dat de rek
eruit is. Dan moet er iets anders
gebeuren".
Drs. K. de Jong Ozn heeft wel
enige hoop dat de leraren bereid
zijn mee te werken aan een mati
ging van de salarissen. „De actie
van leraren in Venray heeft vijf
tienhonderd handtekeningen
opgeleverd. Je kunt zeggen dat
is maar een paar procent van het
totale aantal leraren. Maar in
welke beroepsgroep kom Je te
gen. dat zoveel mensen zeggen:
er mag wel wat van ons salaris
af? Daar spreekt toch een zeer
positieve mentaliteit uit. Ik vind
wel dat je dit dan niet alleen aan
de leraren kunt vragen. Het is
redelijk dat zoiets voor alle amb
tenaren geldt".
Dit zegt de staatssecretaris van
onderwijs in een interview dat
wij dezer dagen met hem had
den. Het verdere verslag van dit
gesprek staat hieronder.
'Si
door Rob Foppema
Algemeen wordt aangenomen dat de vleermuizen in
Nederland de afgelopen tientallen jaren flink achteruit
zijn gegaan. Sinds 1973 zijn dan ook alle (zeventien)
inheemse soorten wettelijk beschermd. De Utrechtse
dierkundige dr. A. M. Voute vindt dat voortreffelijk.
Maar in een overzichtsartikel in het Vakblad voor
biologen vraagt hij zich af, of het er werkelijk zo slecht:
voorstaat met de fladderende zoogdiertjes.
Ondanks het vele onderzoek
dat er aan onze vleermuizen is
gedaan, blijken er over hun
aantallen weinig betrouwbare
gegevens te bestaan. Maar wat
er bekend is, geeft dr. Voüte
niet zo veel aanleiding tot on
gerustheid. Van de zeven soor
ten die duidelijk in aantal zijn
teruggelopen, leven er zes bij
ons net aan de rand van hun
verspreidingsgebied. Het is een
biologisch bekend verschijnsel
dat er dan grote variaties in
aantal kunnen optreden. Bij
tellingen over heel lange perio
den kan blijken dat het gemid
delde toch vrij constant is. En
het verschil tussen natuurlijke
fluctuaties en gevolgen van
menselijk ingrijpen is niet of
nauwelijks vast te stellen.
Dr. Voüte probeert daarom na
te gaan of het erg waarschijn
lijk is dat de teruggang aan de
mens te wijten zou zijn. Verar
ming of vernieling van de
plantaardige begroeiing in een
bepaald gebied zou, evenals
het gebruik van bestrijdings
middelen. van invloed kunnen
zijn op de insectenstand, en
daardoor voedselgebrek voor
de vleermuizen kunnen opleve
ren. Toch kan hij zich nauwe
lijks voorstellen dat dat een rol
speelt. Er zijn 's zomers nog
altijd onvoorstelbaar veel
nachtinsecten te zien, en zoveel
vleermuizen zijn er ook niet.
Kraamkamer
Een tweede mogelijkheid is de
beïnvloeding van zomer- en
winterverblijven, in gebouwen,
holle bomen en grotten. Die
zomerverblijven zijn de zoge
naamde kraamkamers, waar de
wijfjes van een of meer vleer
muissoorten samenkomen om
hun jongen te baren en groot te
brengen.
Met de grotten in Nederland
alleen in Zuid-Limburg is het
vrij treurig gesteld. Van de St.
Pietersberg is door de mergel-
winning „niet meer dan een
holle kies overgebleven". In het
„aangesneden" restje van het
oude gangenstelsel is de vleer
muisstand teruggebracht tot
een flauwe afspiegeling van de
vroegere. De stichting van eni
ge vleermuisreservaten in de
vorm van voor het publiek af
gesloten grotten juicht dr. Voi>
te dan ook van harte toe.
Holle bomen zijn van belang
voor vier soorten: de franje-
staart, de watervleermuis, de
rosse vleermuis en de grootoor-
vleermuis. In hoeverre zich hier
ontwikkelingen voordoen, is
niet te achterhalen. Voor een
bepaald gebied is zelfs bij be
nadering niet aan te geven hoe
veel bruikbare holle bomen er
zijn, en hoeveel behoefte de
vleermuisbevolking aan holten
heeft.
Het is dus volstrekt ondoenlijk
om vraag en aanbod tegen el
kaar af te wegen en zo tot een
uitspraak over schaarste of
overvloed te komen. Wel vindt
dr. Voüte dat de zin voor orde
en netheid van veel mensen
geleid heeft tot het opruimen
van vele oude bomen, „die niet
alleen welkom onderdak boden
aan vleermuizen en vogels,
maar tevens onmisbare ele
menten in het landschap
vormden".
Nieuwbouw
Het begrip gebouw moet als
verblijfplaats voor vleermuizen
„zeer ruim genomen worden":
niet alleen huizen en kerken,
maar ook forten, kelders enzo
voort. De algemeen gangbare
opvatting dat alleen oude ge
bouwen bruikbaar zijn. is on
juist. Uit eigen waarneming in
de omgeving van Utrecht
meldt dr. Voüte dat dwerg-
vleermuizen, laatvliegers en
grootoorvleermuizen onderdak
vinden in veel naoorlogse
huizén.
„Vrijwel geen gebouw, hoe soli
de geconstrueerd ook, heeft
niet één of meer voor vleermui
zen toegankelijke en bruikbare
ruimten (spouwmuren en der
gelijke)." In een bungalow in
Hollandsche Rading zit 's zo
mers een kraamkolonie van
meer dan honderd dwergvleer
muizen. In de stad Utrecht vin
den zij onderdak in „foeilelijke
holle plastic ornamenten, aan
gebracht tegen de gevels van
hoge flatgebouwen". Het is mo
gelijk, aldus Voüte, dat de
menselijke behuizing van te
genwoordig minder schuil
plaatsen biedt aan vleermuizen
dan die van veertig, vijftig jaar
geleden. Maar hij neemt aan
dat er nog altijd wel voldoende
onderdak voorhanden is.
Friesland
Een heel bijzonder geval is dat
van de meervleermuis. waar
mee dr. Voüte zich zelf inten
sief heeft beziggehouden zijn
twee Europese ondergroepen,
één in de Sowjet-Unie en een in
het noordwesten van ons we
relddeel. Die laatste groep
brengt de winter als eenlingen
of in zeer kleine groepjes door
in grotten verspreid over een
zeer groot gebied, 's Zomers
komen zij allemaal naar Fries
land, tot 350 kilometer vliegen
toe. Daar hebben zij voor zover
bekend maar zeven „kraamka
mers", waarvan zes in hervorm-'
de kerken.
Dat is vooi- hun voortbestaan'
een riskante gewoonte. Want
kerken moeten wel eens geres
taureerd worden. „En elke;
vleermuisonderzoeker zal moe
ten beamen dat vleermuizen!
een gebouw niet behoeden voor-
verval, integendeel." Bij zo'n!
restauratie kan de diertjes het-
verblijf zo onmogelijk worden!
gemaakt dat ze voorgoed weg
blijven. Dat gebeurde in het-
verleden al met de kerken van
Kollum, Wommels en Sloten,
en gedeeltelijk met die van
Oosterlittens.
Toen het dak van de kerk van
Berlikum vernieuwd moest
worden boven de kopjes van de I
door Voüte al jaren lang bestu- J
deerde vleermuiskolonie, wer
den in goed samenspel manie
ren gevonden om ze niet ln de
weg te zitten. Tijdens het
„vleermuisseizoen" van april
tot en met september werden
de steigers voor de uitvlieg-
spleet van de vleermuizen ver-
wijderd. De vernieuwing van
de dakbedekking begon zo laat
mogelijk in de zomer, aan de
kant waar de vleermuizen bij
na nooit zaten. En niemand
stoorde de dieren onnodig.
In de zomer van 1974 trokken
de dieren zich inderdaad niets
van de werkzaamheden aan.
Het afgelopen voorjaar was de
toestand op de kerkzolder voor
hen zo weinig aanvaardbaar
(veel licht en tocht via grote
gaten aan de onderrand van
het kerkdak) dat het meren
deel van de kolonie zich terug
trok in de spouwmuur van een -
nabijgelegen woning. Maar,
zo'n dertig „volhouders" ble-
ven achter, en in de loop van de
zomer werd de situatie zovee^
gunstiger dat de vluchtelingen
terugkwamen. Of het allemaal
goed blijft gaan is nog niet met
zekerheid te zeggen, maar „de
eerste resultaten stemmen
hoopvol".
Bespuiting
De behandeling van gebouwen
met chemicaliën, ter bestrij
ding van insecten en schim
mels, levert een groot gevaar
op voor inwonende vleermui
zen. Zeker als ze op het mo
ment van toepassing aanwezig
zijn. In kerken in Spannum,
Stompwijk en Groenendijk
heeft dat waarschijnlijk direct
tot de dood van laatvliegers en
dwergvleermuizen geleid. In
Berlikum werd op de kerkzol
der een bespuiting tegen bok
torren, houtworm en schim
mels nodig geoordeeld, die
werd uitgevoerd in de winter,
toen de vleermuizen afwezig
waren.
Twee zomers later waren er nog
geen waarneembare schadelij
ke gevolgen: de kolonie groeide
zelfs vrij opmerkelijk. Dat was
waarschijnlijk geen toeval, al
dus Voüte. Want bij inspectie
bleek dat de Berlikumse vleer
muizen in de eerder bespoten
zolder aanmerkelijk minder
mijten, vlooien en andere para
sieten hadden dan hun soortge
noten in een niet bespoten
gebouw.
Maar in de daaropvolgende
herfst werden onverwacht tien
tallen dode jonge vleermuizen
gevonden, met zoveel bestrij-
dingsmiddelresten ln hun li
chaam dat toch aan vergifti
ging moest worden gedacht.
Hoe dat precies zit is moeilijk
te begrijpen, maar het is voor
Voüte voldoende aanleiding
om toch te adviseren tegen be
spuiting van vleermuisverbllj-
ven. En als het, voor het be
houd van het gebouw, als nood
maatregel noodzakelijk is,
moet het ln leder geval gebeu
ren na het vertrek van de inwo
nende vleermuizen of nadat ze
kunstmatig verwijderd zijn.
Maar dat laatste is een 'moei
zaam en vaak slecht gelukkend
karwei'.
In zijn slotbeschouwing stelt
de Utrechtse bioloog vast dat
het voorlopig volstrekt ondui
delijk is waarom sommige
vleermuissoorten ln Nederland
als geheel in aantal teruglopen.
Daarom zal ook moeten wor
den afgewacht of de getroffen
maatregelen enig succes sorte
ren. Maar Voüte blijft de wette
lijke bescherming waardevol
vinden. Eigenlijk, schrijft hij,
zouden alle diersoorten be
schermd moeten worden, Al
leen voor werkelijk schadelijke
soorten zouden, naar plaats en
tijd beperkte, uitzonderingen
moeten gelden.
'De bescherming van onder
meer onze vleermuizen is een
bijzonder verheugende stap in
de geleidelijke verwezenlijking
van dit ideaal.'En ten opzichte
van de meervleermuis hebben
wij duidelijk internationale
verantwoordelijkheid en dus
verplichtingen.
(A.M.Voüte, Vakblad voor biolo
gen, vol. 56, paf. 46-55,17 februa
ri 1976)