weemaal 'Het 2e gebruik'
Over boeken die nooit
n de krant komen
Perfecte verhalen
van Doeschka Meijsing
andboek én smaakvol ingerichte tentoonstelling
S-Klhyw/KWARTET ZATERDAG 18 JANUARI 1975
KUNST
T13-K17
7
uitgave van Grafisch Nederland ook dit jaar weer een boek om oven naar huis te schrijven wat
erdaad de bedoeling is van de Nederlandse drukkerijen en reproduktieondernemingen die erin laten
i waar ze allemaal toe in staat zijn is dit keer eveneens een soort handboek geworden.
lOopt over van de ideeën hoe je
spullen, de afval van onze
werpmaatschappij. kun 'her'-ge-
iken. Creatieve i vondsten van
eren, die minder vindingrijke
ir wèl handige lieden dan weer
nen inspireren tot variaties, die
schien niet meer zó origineel
maar in ieder geval een soort
neringsmiddel voor de gevaar-
weggooi-neurose.
2e gebruik' heet het boek. En
het idee 't was van Hans
velink hebben ze in het Ste-
jk Museum, Amsterdam ook
tweede gebruik gemaakt: een
tonstelling, tot 17 februari,
r veel van de in het boek afge-
de zaken te zien zijn. 't Is in
museum, dus ook de Kunst
ide aanwezig te zijn. En dat was
helemaal geen probleem, want
izien van het gebruik dat kun-
laars, ook de allergrootsten
,kten van het werk en de ideeën
voorgajagers (en tijdgenoten),
er ook voorbeelden te over van
(2e) gebruik van materialen,
je zo op het eerste gezicht geen
zou toebedelen in de beeldende
st.
rker nog. de 'ready-mades' van
cel Duohamps bestonden im-
meermalen aiit de dagelijks
ruikte voorwerpen zelf, die door
proces van geestelijke toe-eige-
g (signeren alleen kon al vol-
nde zijn) werd verheven tot de
van een kunstwerk. Dat kon
gegalvaniseerd ijzeren flessen-
zijn, een kam of een urinoir,
onder de titel 'Fountain' het
jstuk was van een internationa-
entoonstelling in New York, in
door G. Kruis
1917. Nadien werden er van dit
object nog verschillende nieuwe 'e-
ditieé' uitgegeven. Nog zo!n be
roemd historisch voorbeeld van het
2e gebruik in' de beeldende kunst:
Picasso's 'Stierenkop' een fietsstuur
en -zadel.
En nu zou je complete musea kun
nen inrichten met kunstwerken
waarbij allerlei alledaagse dingen
en afval een grote rol spelen. Denk
maar aan de collages van Kurt
Schwitters, samengesteld uit stuk
ken krant, reclames, tramkaartjes,
etiketten en ander drukwerk, de
foto-collages, waarmee Paul Citroen
ongewild grotere interhationale roem
verwierf dan met zijn portretten: de
décollages van Wolf Vostell, die
ontstaan door scheuren van over
elkaar geplakte affiches: de 'com
bines' van Rauschenberg; de tafel
bladen waarop Daniël Spoerri com
plete diners, met in de jus uitge-j
drukte peukjes ën al, vastplakte, de
centen-collages van Henderika, de
objecten van Woody van Amen of
de schrootplastieken van Tajiri.
Maar de tentoonstelling gaat zeker
niet in de eerste plaats over wat
gerenommeerde kunstenaars met
afval, met afgedankte voorwerpen
doen. Trouwens bij deze uitspatting
van vindingrijkheid is de grens tus
sen 'beroeps' en 'amateurs' eigen
lijk niet1 goed te trekken. Creativi
teit is creativiteit, 't gaat om de
idee.
Want al zie je nu in de meest
uiteenlopende interieurs en tot ver
velens toe, oude en omdat die
kennelijk bijna op zijn in waren
huizen gekochte letterbakken han
gen: ééns was er iemand die op het
idee kwam zo'n kast met z'n onre
gelmatig en speelse lijnenspel als
muurversiering te gebruiken. Mét
oude. als het even kon, houten
letters. Van daar is het een kleine
stap naar de mooie kleine spulle
tjes (ën afgrijselijke prulletjes) die
er nu in staan alsof ze erin horen.
Dan zie je, dat klakkeloos overne-i
men en smakeloos variëren niets
met werkelijke éreativiteit uit
staande hebben. Maar dat is nu
eenmaal onoverkoombaar. Er is al
tijd een 'eersté.' Voor dat er enige
sprake is van navolging wordt'ie
zoniet in eerste instantie uitgela
chen dan toch wel voorlopig zeer
kritisch gadegeslagen. Soms slaat
iets, zo maar, onberekenbaar en
plotseling in. Dan zie je overal en
tegelijkertijd primitief in elkaar ge
prutste mantels en" jasseji van ouwe
pluche, tafelkleden, die nog niet zo
erg lang geleden op aandrang van
de jeugd uit de ouderlijke huizen
verdwenen, omdat ze algemeen als
'lelijk' ervaren werden: dan zie je
pacifistisch denkende jongeren lo
pen in militaire overjassen, com
pleet met rang-onderscheidingen
en andere uitmonsteringen; dan
kan het zelfs voorkomen, dat je in
vijf tons-bungalows bielzen-tafels
aantreft in de verder juiterst luxu
euze salon met in de hal een geverf
de melkbus als paraplui-stand-
aard.
Dat bedoel ik nou: bij de een komt
zoiets leuk en origineel over en als
je 't bij een ander ziet, overtrok-
0 iüKS
Olielampje gemaakt van een sardineblikje, een kroon- Meel voor het nodige dagelijkse broodmet als aantrekkelijk extra een kleding-
kurk en nog wat blikafval.
ken, protserig 'en vaak zelfs bela
chelijk.
Bij een algemene toepassing van
dit soort ideeën moet de eigen in
breng de originaliteit van de
vondst vervangen. Want creativiteit
is heel iets anders dan mode.
En bepaalde zaken kun je gewoon
niet namaken want dan wordt het
na-apen. Dat 'lelijke eendje' b.v.
gemaakt van een oude safari
schoen, of die rat, van een conser-
venblikje, een paar lepeltjes en een
gloeilamp, kijk, die zijn eenmalig,
dat is gedaan en dat kan niemand
eigenlijk nog eens doen.
Dat is heel wat anders, dan de
beschilderde of anderszins versierde
klompen, die overladen met kleur-
stuk van uitstekende kwaliteit.
re
boeken die in kranten en
jdschriften besproken wor-
en, vormen een topje van een
sberg. Iedereen die wel eens
:n boekhandel binnenstapt,
an dat constateren. Er ver-
hijnen per jaar veel meer boe-
en op de markt dan in de
ranten kan worden bespro-
;n. Bovendien wordt er in
ranterecensies een bepaald
lort boeken besproken, boe-
in waarvan wordt aangeno-
ïen dat ze de moeite van het
zen en bespreken waard zijn.
n al die dikke leesboeken,
reekromans, dokters-, histori-
ihe en familieromans dan, die
ok in de etalage liggen? Zijn
e niet de moeite waard?
Iteratuurbesprekers vinden van
iet, en ze verschillen daarin van
lening met de meeste mensen,
fant wat in de krant en op
holen literatuur genoemd wordt,
eeft maar een beperkte lezers-
ring. In tegenstelling tot die an-
ire boeken dan, die geen 'litera-
mr' zijn, maar 'lectuur' genoemd
orden, populaire literatuur of
leexhuigend triviaalliteratuur.
populaire romans worden in
:ote oplagen geproduceerd en
ikpcht of geleend. Maar deze
ken voor de massa komen zel-
of nooit, behalve via de ad-
;entiekolommen, in de krant,
e' worden te simpel gevonden,
iveel zwart-wit, met personages
ie vlak zijn, zonder verrassingen.
Ie verhalen komen vaak op het-
elfde neer: het goede en deugd-
ame, overwint, het kwadé wordt
estr/ift, al kan het heel wat blad-
ijden duren voor het zover is.
en overzichtelijke wereld met
verzichtelijke personen en pro-
'tthen. Sprookjes voor grote
insen die onder de lamp en bij
warme kachel zich willen ont-
iannen.
eesvoer
het terecht is dat kranten, ook
kranten die voor het overige
aag op de smaak van hun lezers
gaan, die populaire leesboeken
ïks laten liggen, is maar de
aag. Zelfbescherming zou een
iden kunnen zijn, want bij de
rote produktie van het leesvoer
m zelfs de meest goedwillende
lekbespreker zich een indigestie
zen. Maar zoals ook het (vaak
idermaatse) amusement op de
levisie al of niet kritisch be-
>roken wordt in de krant, zo
uden ook van tijd tot tijd de
ïtspanningsboeken aan de orde
oeten komen. Al was het alleen
aar om de lezer wakker te
hudden en hem er op te wijzen
at de wereld er jammer genoeg
rat ingewikkelder uitziet dan in
ie boeken. En er zijn tenslotte
ok op dit gebied goede en min-
goede boeken. Informatie
aarover zou geen kwaad kunnen.
Ie schrijvers van al die veelgele-
en prachtboeken intussen blijven
ogal onberoerd onder de stilzwij-
ende verachting die hen van de
ant van de 'officiële' kritiek ten
leel valt. 'Laat ze maar kletsen, ik
rord toch toch wel gelezen', zei
'iccesschrijver Ewout Speelman.
15 was één van de twintig auteurs
populaire romans die door J.
intijn (schriftelijk geïnterviewd
'erden over hun werk, hun werk
wijze, de lezers, de kritiek en de
ifficiële literatuur. (De heer
Speelman is inmiddels overleden,
door Aukje Holtrop
red.). De neerslag van die inter
views vormt een hoofdstuk in
een boekje over p'opulaire litera
tuur. dat werd uitgegeven door
uitgeverij Thespa in de serie
Amsterdamse Smaldelen (Populai
re literatuur - 272 blz. 12,-). De
andere hoofdstukken uit dit boek
dat door Neerlandici van de uni
versiteit van Amsterdam werd sa
mengesteld, gaan in op de techni
sche aspecten van triviaallitera
tuur, de structuur van dit soort
boeken, de vraag waarin deze lec
tuur zich onderscheidt van 'echts'
literatuur, over strips, de rol van
uitleenbibliotheken (vroeger' al)
en drukpers in de verspreiding
van deze boeken enz.
Voor en door vrouwen
Uit de interviews van Fontijn
komt de auteur van populaire ro
mans naar voren als een wat
ouder persoon (de gemiddelde
leeftijd is 59 jaar) die veel
schrijft (de eerder genoemde
Speelman schreef ongeveer 200
romans, maar hij is wel een uit
schieter wat dit betreft) zich be
hoorlijk bewust is van de lezers
voor wie hij schrijft en vervuld
van een vaag onbehagen ten op
zichte van de officiële literatuur en
literatuurkritiek.
Opvallend is het dat populaire ro
mans vooral voor en door vrou
wen geproduceerd worden. Veer
tien van de twintig ondervraag
den zijn vrouwen en het zijn ook
vooral vrouwen die deze ontspan-
ningsboeken lezen. 'Negentig pet.
van mijn lezers bestaat uit da
mes', zegt één van hen, en een
andere schrijfster, mevrouw Van
Nijnatten-Doffegnius (die via
haar feuilletons bekend is bij on
ze lezers) constateert verbaasd
dat er soms zelfs mannen haar
boeken lezen.
Waarom schrijven deze auteurs
hun vele boeken? Uit een per
soonlijke behoefte antwoorden ze
bijna allemaal. Max de Lange-
Praamsma: 'Ik kan het eenvoudig
niet laten. Bovendien hoop ik m'n
medemensen er wat door te kun
nen' geven. En ik geloof dat God
.wil, dat we de talenten die Hij
ons gaf. gebruiken, er mee woeke
ren'.
Ook het geld blijkt een rol te
spelen. Van Nijnatten: 'In het be
gin omdat ik de bijverdienste wel
kon gebruiken en de sprong in
het duister Waagde, omdat ik niet
anders kon. Daarna bezwoer ik na
ieder boek, dat ik het nooit meer
zou doen. Ach arme. Het komt
nergens vandaan en toch is er
iedere keer weer de inspiratie,
waar je geen zeggingskracht over
hebt'.
De ideeën voor hun boeken putten
de meeste auteurs uit hun omge
ving. Andere noemen de geschiede
nis als inspiratiebron of hebben het
over spontaniteit en fantasie.
Positieve dingen
Tot nu toe is er eigenlijk niet
veel vermeld wat 'officiële' schrij
vers niet nét zo gezegd zouden
kunnen hebben. Het verschil
komt naar voren als de thema's
van deze populaire boeken ter
sprake komen. Kort gezegd gaan
alle boeken over de positieve din
gen in het leven. Een rijtje the
ma's die de auteurs opgaven: het
leven in al zijn aspecten: eenvoud
en duidelijkheid; de liefde tussen
twee mensen die ondanks alles
elkaar vinden; verbondenheid van
de plattelander met de natuur;
liefde, dood, vertrouwen, harmo
nie, het wonder der natuur en het
blote bestaan; saamhorigheid,
vriendschap, doorzettingsvermo
gen. En ga zo maar door. Omdat
de lezers blijkbaar dol zijn op
deze thema's, veranderen de au
teurs zelden van thema of ze pas
sen het een beetje aan aan de
moderne tijd. Hun uitgevers wil
len trouwens ook helemaal geen
veranderingen, zoals een schrijver
merkte toen hij eens iets anders
voorstelde.
Auteurs van populaire boeken
hebben vaak een bepaalde groep
lezers voor ogen bij hun schrijf
werk. Dat zijn dan vrouwen, de
eenvoudige mensen, geen of wei
nig academisch gevormde mensen,
plattelanders of mensen uit een
christelijk milieu. Deze schrijvers
hebben contact met hun lezers,
via brieven of door middel van
lezingen en ze zijn er in meerder
heid van overtuigd dat hun werk
een positieve uitwerking heeft op
de lezers.
Vandaar waarschijnlijk dat de
meesten niet wakker liggen van
het feit dat hun boeken zelden of
nooit in de landelijke kranten be
sproken worden. Trouw is eigen
lijk de enige krant die wel eens
leesboeken bespreekt, voor de rest
komen deze boeken alleen in
streekbladen, kerkbladen en vere
nigingsorganen ter sprake.
Toch steekt deze onderwaardering
sommigen. Speelman: 'Laat ze
proberen 'populaire boeken' beter
te lezen en zich niet zo verheven
te voelen'. Mevrouw Winsemius:
'Ach, het is mode om negatief te
reageren'. Mevrouw De Lange ver
telt, dat ze niet gerecenseerd wil
de worden, omdat ze er geen be
hoefte aan had 'even afgekraakt
te worden door de een of andere
recensent, die bepaalde ideeën
heeft over literatuur'. Maar er zijn
ook auteurs die die kritische be
nadering wel begrijpen. Krosen-
brink: 'Inderdaad zijn heel wat
streekromans te simpel van ka
raktertekening. De mens is nog
steeds een ingewikkeld, interes
sant wezen'.
Vakmanschap
De houding van deze auteurs ten
opzichte van de officiële literatuur
is meestal sterk negatief. Taalver-
ruwing, godslasteringen, het on
dergraven van bepaalde begrippen
van eer en menselijke waardig
heid, dat zijn volgens deze schrij
vers kenmerken van die andere
literatuur, al wordt door sommi
gen toegegeven dat de schrijvers
van al dat slechte en vieze vaak
talent en vakmanschap bezitten.
Ze lezen hun kunstbroeders wél,
al was het alleen om op de hoogte
te blijven, maar ze hebben er
moeite mee, ook om die andere
boeken te begrijpen.
Er is zeker verschil, vinden
de meesten. 'Ik zou wel stekeblind
moeten zijn, als ik dat niet zag',
zegt mevrouw Wolffenbuttel, maar
iemand als Margreeth van Hoorn
vindt dat er geen onderscheid is
en Arie van der Lugt wordt zelfs
kribbig: 'Ik zie niet in dat ik geen
officiële schrijver zou zijn De
lezers zien mij wel voor vol aan;
waarom u niet? Er is geen onder
scheid; er is mode'.
Gevraagd naar de verschillen, ko
men deze schrijvers weer aan met
morele argumenten. Officiële
schrijvers gaan uit van een ander
levensbeginsel, een ander geloof;
ze keren hun personages binnen
ste buiten; ze zijn modieus, met
hun geschrijf over sex en geweld;
ze schrijven onbegrijpelijk, niet
voor de ontspanning. En het heeft
volgens hen ook met snobisme,
met mode en met vriendjespoli
tiek te maken dat critici die offi
ciële boeken wel bespreken, en de
populaire boeken niet.
Dat het ook misschien iets te
maken heeft met talent en kwali
teit, ziet maar een enkeling ln.
Zoals Mink van Rijsdijk: 'Ik gooi
mezelf niet weg, weet wat ik kan,
ken de grenzen van mijn talent.
Er zijn gewoon grotere, erudietere
auteurs'.
rijke bloemen de sombere wonin
gen in een oude stadswijk opfleu
ren. Of de badkuipen, tobbe's was
machines, emmers wasketels en
zinken teilen, die op een balkon
netje hele tuinen vervangen. Alle
maal dingen, waarbij het gaat om
het leven wat te veraangenamen,
maar 't loopt toch al hard naar de
functionaliteit toe en zo kom je
dan vanzelf öp de toepassing van
b.v. allerlei blikverpakking in de
ontwikkelingslanden. Van biertin-
netjes en van sardineblikjes maken
ze daar ingenieuze olielampjes en
van koffie- of olieblikken keurige
ketels.
En in Vietnam gebruiken ze Cola
flesjes bij bloedtransfusies én dat is
dan een nog vrij actueel voorbeeld
van het '2e gebruik' uit armoedige
noodzaak. Zo liepen ze hier, tussen
40 en 45 met regenjassen van para
chutestof en was de clandestiene
radio soms zelfs in de bijbel inge
bouwd. Oorspronkelijke legerkle-
ding als de houtje-touwfje-jas werd
vanwege Montgomery burger
mode; bank- en andere overvallers
maken zich onherkenbaar door zich
een nylonkous over het hoofd te
trekken en deksels van vuilnisbak
ken werden, bij uit de hand lopen
de demonstraties, meermalen als
schilden gebruikt.
Het 2e gebruik, niet alleen maar
leuk, handig, origineel, artistiek en
voordelig, maar langzamerhand ook
uiterste noodzaak. Nodig vanwege
de allerwege optredende schaarste
aan grondstoffen, dus olie uit plas
tic-afval, olie uit versleten banden,
papier uit oud papier en vodden,
compost en nog heel veel ander
materiaal uit huisvuil, kortom re
circulatie, zuinig zijn met wat je
hebt. Geen sombere tentoonstelling
overigens, smakelijk ingericht, je
kunt er ronddarren als op een rom
melmarkt, .er klinkt alleen hier en
daar wat bezorgdheid door. Een een
aansporing om het anders te doen
dan tot nogtoe. En dat mag best,
want het is een puur-menselijk
trekje te veronderstellen dat het
onze tijd wel zal duren. Maar die
van onze kinderen?
Het een zeldzaamheid dat iemand debuteert met werk waaraan geen sporen van beginnerschap
te bespeuren zijn. Toen ik het debuut van Doeschka Meijsing, 'De hanen en andere verhalen', uit had
was ik nogal danig onder de indruk van zoveel vertelbeheersing. Een werkelijk perfecte vormgeving,
gaat bij haar hand in hand met een niet geringe problematiek waar de meeste schrijvers zich be
slist aan zouden vertillen die zonder mankeren uit de verf komt. Elk van de zeven verhalen is een
secuur gearrangeerd netwerk van gegevens, waarin ieder detail functie heeft, en dat bij herlezing
een soort noodwendigheid bezit, een gevoel teweeg brengt van niet anders te kunnen, waaraan je
misschien een waarlijk geslaagcj verhaal herkent.
Alleen al boeiend zijn Doeschka
Meijsings verhalen omdat steeds
verschillende ik-figuren zich erin
uitspreken over hun gecompliceerde
levensomstandigheden: een student
theologie, een bibliothecaresse, een
schilder, een hotelhoudster, de
vrouw van een bokser, een politie
functionaris. In de presentatie van
hun verhaal is een uitgekiende orde
aangebracht. Namelijk een die
naarmate de vertelling vordert
steeds meer afronding geeft en vra
gen oplost. Dat zal wel een regel
zijn waaraan meer verhalenschrij
vers zich houden, maar het viel me
op bij herlezing dat hoewel
Doeschka Meijsings verhalen al
vanaf hun begin op volle toeren
draaien, ze pas geleidelijk iets van
hun geheim prijsgeven. De span
ning zit hem in een intelligente
structurering van de stof.
Deze zorg voor de samenstelling
valt mooi af te lezen aan begin- en
eindzinnen van deze verhalen. Ik
weet wel dat het geen geldig krite-
rium voor kwaliteit is, ^maar wie
past het eigenlijk niet toe? Als ik
een verhaal opsla dal;'begint met:
'Hanen zijn merkwaardige dieren.
Zij missen de gemoedsrust van kip
pen' dan intrigeert me zo'n oplos
sing en wil ik doorlezen. Net zo
met: 'Jan beweert dat ik graag de
baas ben en dat dat onbetwist de
reden is van mijn vriendschap met
Elsa'.
Maar niet alleen de beginzinnen
van Doeschka Meijsing mogen er
wezen, ook wat volgt noem ik zon
der overdrijving superieur proza.
Neem een fragment als dit: 'Jan
heeft een baan op het scheikundig
laboratorium van de universite.it. Je
moet een hele tijd zakken in de
hiërarchie van de alma mater om
mij aan te treffen op de biblio
theek van een ander instituut. Daar
ben ik aangesteld om een stukje
van de chaos van het heelal te
bedwingen in kaartenbakken. Mijn
belangrijkste hulpmiddel daarbij is
het alfabet en daar de aard van
mijn werk niet zodanig is dat ik
mijn salaris rusteloos en voort
durend moet verantwoorden, heb ik
alle tijd om me te verwonderen
over de eenvoud en kracht van
deze uitvinding. De stille schadu
wen van de studenten storen me
nauwelijks in mijn overpeinzingen'.
Me dunkt, dat is proza waar iets
aan te beleven valt. Het is boven
dien erg veelzeggend proza, want
net als het meisje uit\ dit verhaal,
bedient Doeschka Meijsing zich van
het alfabet om nogal essentiële
zaken aangaande het bestaan te
formuleren, ik zou zelfs zeggen om
'de chaos van het heelal te bedwin
gen', als het in dit krantenproza
niet wat overdreven klonk. Toch is
het waar dat haar verhalen geen
geringe pretentiés hebben en het
pleit voor hun kwaliteit dat ze
daaronder allerminst bezwijken.
In het verhaal 'De gemeenschap
der heiligen', dat ook al zo mees
terlijk opent ("Mijn moeder hield
vol dat de aarde een afspiegeling is
van de hemel, dat wat er zich zoal
zondig en mistroostig afspeelt, in
de hemel prachtig maar voor ons
onvoorstelbaar herhaald wordt')
in dat verhaal vat een jonge schil
der zijn leven samen. Het is in zijn
visie 'een eindeloze doortocht door
een labyrint, dat ik als jongen al
dacht te herkennen in het patroon
in de rode stof onder mijn voeten,
in de geborduurde ranken op het
kazuifel van pater Asturion, in de
aderen op mijn moeders hand'. Na
een uitzonderlijk gelukkige periode
in zijn leven, met zijn vriend Jo
nathan, is hij weer alleen en schil-
door T. van Deel
dert hij de 'patronen en labyrinten'
van zijn jeugd, geïsoleerd en een
zaam als alle figuren bij Doeschka
Meijsing. Hij besluit zijn relaas met
de volgende woorden: 'ik zal nooit
ergens aankomen. Want er bestaat
geen dualiteit waar je het een moet
laten om het ander te bereiken.
Heel ons leven is toch meer de
oppervlakkige chaos van een la
byrint. waar Jonathan een ingang
is binnengelopen en ik een andere,
waar ik een korte tijd ben tegenge
komen wat eeuwig had moeten zijn,
en waarvan ik weet dat de kans
afwezig is dat iets je er twee keer
toevalt'.
Dit emotionerende slot is geen uit
zondering in de bundel. Vrijwel elk
verhaal krijgt zo'n indrukwekkend
einde mee, waarin alle vorige, hau
taine en koel-uitgekiende zinnen
een gevoelige afronding vinden.
Ook uit deze citaten valt weer iets
af te leiden met betrekking tot
Doeschka Meijsings verhaalpraktijk.
Net als de schilder, die 'patronen
en labyrinten' schildert, is zij een
schrijfster van patronen. Ze biedt
steeds, in elk verhaal, een zorgvul
dig^ samengestelde verbeelding waar
in patronen en labyrinten van het
bestaan worden geformuleerd. Ze
geeft niet alleen goed het labyrinti
sche aan van de werkelijkheid,
maar wijst er ook voortdurend op
dat in elk lichaam zich een tweede
labyrint bevindt: 'Daar krioelt een
wereld in mei herinneringen en
beelden en geluiden en geuren'.
In een ander verhaal onderzoekt ze
de relatie tussen binnen- en bui
tenwereld en wel ki het opzicht
van 'tijd'. In feite toetst dat ver
haal de mening van Augustinus, die
zo lezen we 'in het tiende
boek van de Belijdenissen schrijft
over de velden en ruime paleizen
van het geheugen, waar de schat
kamers zijn met de talloze beelden
van al de dingen, die door de zin
nen daar ingebracht zijn, behalve
die dingen die men vergeten is'.
Vervolgens/ beheerst deze vraag het
verhaal: of het mogelijk is binnen-
en buitenwereld elkaar te laten
dekken, waardoor de herinnering
aan het verleden samenvalt met
iets uit het heden. Aldus zou je in
een tijdvrije omstandigheid komen
te verkeren. Maar het verhaal for
muleert de mislukking van zo'n po
ging, waarbij nog de meester van
,het proza over de tijd, de Argentijn
Borges, ter sprake komt: 'En ik zie
haar rug eri weet dat alles nutte
loos is, dat er geen tijd bestaat die
je terug kunt halen, dat Borges
meer gelijk heeft dan Augustinus,
als de eerste spreekt van de erosie
der jaren en dat tijd en vergetel
heid twee grootheden zijn die ons.
onbegrip dekken'.
Niet voor niets staat ergens midden
in dit verhaal: 'Eigenlijk wilde ik
het over de tijd hebben'. Doeschka
Meijsings verhalen hebben alle de
tijd tot onderwerp (of Ze nu over
verleden, herinnering, verbeelding,
vergankelijkhéid of dood gaan).
Vooral in het indrukwekkende
'Königshof', en 'Joey Santa's dood'
speelt het levenseinde een belang
rijke rol. In dat laatste verhaal
bokst een bokser tegen het absolute
verlies van denken: de dood. Nadat
hij in een wedstrijd tegen Joey
Santa door die dood wordt verrast,
signaleert men zijn vrouw steeds
vaker aan de zijde van de kampi
oen. Zij is zelf de ik-figuur van het
verhaal en geeft als reden voor
haar gedrag dat ze de oersterke
neger Joey Santa wil zien aftakelen
en verliezen, dat ze uit wróak wil
toezien 'hoe hij vecht tegen dat
zwarte, dat uiteindelijk nog zwarter
is dan hij. Waar zelfs Joey Santa
van verliest'.
Het is de dood die uiteindelijk een
eind maakt aan wat ergens wordt
genoemd 'dat luchthartige en virtu
oze spel de lucide genoegens
van het denken'. Alweer zegt dit
citaat iets van Doeschka Meijsings
verhalen, die zich voltrekken op
een hoog niveau van denken. Ze
zijn intelligent van verbeelding, lu
cide, virtuoos en emotionerend.
Perfect kortom.
Doeschka Meijsing. De hanen en
andere verhalen. Amsterdam,
Querido, 1974. 80 blz. f 13,90.
Illustratie op de omslag van De Hanen en andere verhalen.