MOET ER EIGEN AFRIKAANSE THEOLOGIE KOMEN? De plattelander zal het nauwelijks geloven ifeaiUll Vandaag WAARHEID en EENHEID Meeste Fransen niet meer naar de biechtstoel Nieuwe boeken Trouw K wartet TROUW/KWARTET ZATERDAG 2 NOVEMBER 1974 KERK T2-K2 T Onlangs kon men in deze krant enkele verslagen lezen van de hand van drs. Th. Witvliet over de vergadering van de afde ling geloof en kerkorde van de wereldraad van kerken in Accra. Deze bijeenkomst sprak o.a. uit, dat men dien de te komen tot een nieuwe eigen Afrikaanse theologie, die zich duidelijk diende te onderscheiden van de traditionele westerse theologie. Dit is geen nieuw geluid. Sinds jaar en dag komen uit Afrika stemmen die roepen om een Afrikaan se theologie. De noodzaak om daartoe te komen wordt dan ook door niemand meer blank noch zwart betwist. Een eigen theologie is immers voor iedere kerk een levensnood zakelijkheid. Maar de wens is niet vol doende om ertoe te komen. Men dient het gewenste ook in praktijk te brengen. Dat dit met de Afrikaanse theologie moeilijk heden oplevert, blijkt uit het feit dat men al sinds lang hoort over de wenselijkheid daarvan zonder dat men er kennelijk in slaagt haar op poten te zetten. Hoe komt dat? Het is op deze vraag, dat ik in dit artikel in wil gaan. Ik doe dit vanuit enige ervaring, omdat ik twee jaar lang als docent verbonden ben geweest aan de theologische faculteit van de Staatsuniversiteit van Zaire in Kinsha sa. Zo ergens dan merkt men hier aan de theologische studenten hoe sterk de wens leeft om tot een eigen theologische vorm geving te komen. Dit verlangen kreeg vaak gestalte in het voornemen om aan het einde van de'studie een scriptie te schrij ven, waarin men een Afrikaans idee bijvoorbeeld over het kwaad of de verzoe ning confronteerde m»»t wat de bijbel daarover zei. Na deze aanval op zending en missie verwacht men dan de synthese of antithe se met het christelijk denken. Maar op dat moment en het is zeer opvallend, dat dat in alle scripties het geval is breekt het verhaal af met de vrome wens, dat het nog eens zo ver zal komen, dat de Afri kaanse inbreng wel serieus zal worden genomen, zodat men werkelijk als Afri kaan christen kan zijn. Men komt er niet aan toe om dat zelf eens te proberen. Hoe komt dat nu? Vooronderstelling Scripties Al deze werkstukken en de voorbereiding daarop verliepen doorgaans volgens hetzelf de prócéde. In de vakantie voor het laatste studiejaar reizen de studenten naar de dorpen, waar ze oorspronkelijk vandaan komen. Ze benütten hun verblijf daar om de ouden en wijzen van het dorp te ondervragen over de authentiek Afrikaanse gedachten, die betrekking hebben op hun onderwerp. Met het materiaal, dat ze op deze wijze hebben verzameld keren ze dan in oktober terug naar de universiteit om het daar uit te werken. Uit het eindresul taat blijkt, dat zij zich vereenzelvigen met de opvattingen, die ze in hun dorp hoor den: het zijn hun eigen denkbeelden, die ze weergeven als de oorspronkelijke stam- opvattingen, want zij behoren ot die stam. stam. Na deze weergave van de eigen inbreng moet dan de confrontatie met het weste lijk christelijk denken komen. Dit zet al tijd in met een scherpe aanval op 'de missionarissen', die volgens hen nage noeg nooit oog hadden voor de waarde van de Afrikaanse gedachtenwereld. Zij stuur den hun boodschap haaks daarop de we reld in. De bekeerlingen moesten dan ook vroeger hun oorspronkelijke dorpen verla ten, waar ze nog te sterk het risico liepen tot afval te komen, en In het nieuwe door de missionaris gestichte dorp gaan wonen. Dat een geografische verhuizing nog niet een loskomen van het verleden meebrengt, merkte men later. Blijkens de gekozen werkmethode heeft men als vooronderstelling, dat de Afri kaanse theologie die vorm van theologie is, waarin men christelijke gedachten onder brengt in een Afrikaans denkpatroon. Daarbij moeten die Afrikaanse denkbeel- den dicteren wat men wel en wat men niet kan accepteren als geloofsgoed. Op zichzelf is dit niet anders dan wat men sinds de vroegste tijden in de kerk gedaan heeft. Men heeft opgenomen en doorgege ven aan latere generaties, wat men op grond van de eigen culturele bepaaldheid kon doorgeven. Op deze wijze zijn hele brokken christologie, die men in het Nieu we Testament vindt onder de tafel ver dwenen, omdat men er in een andere situatie niets mee wist aan te vangen. Het probleem zit hem dus niet in de gevolgde werkwijze. Maar het zit wel in de vraag wat men nu eigenlijk onder Afrikaanse denkbeelden dient te verstaan. Wat is dat Afrikaanse denkpatroon, waar men het altijd over heeft? Verschilt dat bovendien niet van stam tot stam? Is er dus wel één bepaald Afrikaans denken? Het is tekenend voor de situatie, waarin de intellectuele Afrikaan zich bevindt, dat deze om er achter te komen wat de echte Afrikaanse opvattingen zijn, moet terug gaan naar zijn dorp om daar de achterge bleven oude mensen te ondervragen over wat hij later zijn eigen ideeën noemt. Maar zijn dat wel zijn eigen ideeën? Zou het niet meer voor de hand liggen als hij bij zichzelf in zijn eigen situatie ver weg van zijn dorp levend in de wereldstad Kinshasa te rade ging om er achter te komen wat zijn eigen ideeën over ook voor het christelijk geloof belangrijke kwesties zijn? Een doopplechtigheid van de baptisten gemeente te Kisangani, Zaïre. Filosofie Dit probleem speelt trouwens niet alleen in de kwestie van de Afrikaanse theologie, maar ook in die van de Afrikaanse filoso fie. Ook daar gold tot voor kort datgene als authentiek Afrikaans wat vroeger ge dacht werd. En met 'vroeger' bedoelde men: vóór de komst van de blanken. Om achter de oorspronkelijke Afrikaanse filo sofie te komen bedreef men dus een soort 'ethno-filosofie': men registreerde als au thentiek wat men vroeger dacht en vond. Men tekende dit op uit de mond van de ouden. In de moderne Afrikaanse filosofie komt men daar nu tegen in verzet. Zo is b.v. de Senegalese president-filosoof Seng- hor met zijn boeken over de 'Négritude' over het neger zijn waarin hij zoekt naar wat het oorspronkelijk betekende om zwart te zijn. niet meer kenmerkend voor de Afrikaanse filosofie. Men wil op het ogenblik in die filosofie uitgaan van de werkelijke Afrikaanse situ atie. waarin men zich enerzijds rekenschap geeft van het feit anders te zijn dan zijn voorvaderen, maar waarin men zich an derzijds verzet tegen de idee, dat het het hoogste goed is voor een Afrikaan om. te doen en te denken als een blanke. Men erkent dan wel de beïnvloeding door het blanke westen, maar wil anderzijds de Afrikaanse identiteit niet loslaten. Maar inmiddels verstaat men onder deze Afri kaanse identiteit de moderne en niet de vroegere zienswijze. Gehaat Men moet niet te lichtvaardig over deze poging denken. ,Op grond van mijn erva ring is er voor mij geen enkele reden om aan te nemen, dat de Afrikaan niet een afkeer heeft van de blanke. Om het iets sterker te zeggen: de blanke is in zwart Afrika gehaat. Dat merkt men dagelijks als men er woont; men heeft er bovendien nooit vakantie van. Het is daarom moeilijk voor een Afrikaan om te accepteren, dat hij beïnvloed is door iemand, die hij haat. Dat hij met andere woorden een beetje geworden is als degene aan wie hij het meest een hekel heeft. Het is alsof de mensen in Nederland na jaren bezetting door een vreemde mogendheid bijv. door Duitsers tenslotte moeten toegeven dat ze een beetje als de bezetters zijn gaan denken en doen. En dat is ernstiger dat ze daardoor minder Nederlands zijn geworden, dus minder zoals ze waren voor de vreemde bezetting. Als dan na de bezetting gevraagd wordt wat nu eigenlijk het authentieke Neder landse is. ligt het voor de hand dat men teruggrijpt naar de tijd vóór de bezetting. Men vergeet dan echter, dat men ondanks alles veranderd is, dat de wereld veranderd is. Men zal zich moeten zien als een ander dan men vroeger was. Men heeft in zich opgenomen wat men gehaat heeft. En dat accepteert men moeilijk. Dat is de moeilijk heid waarvoor men staat als men zoekt naar een Afrikaanse filosofie. Men zal de feitelijke situatie moeten accepteren: het feit, dat men een beetje blank is geworden. Het feit ook dat de maatschappij meer op een westerse dan op een authentiek Afri kaanse maatschappij lijkt. Tevergeefs Blijkt dit besef langzamerhand in de Afri kaanse filosofie door te dringen, in de theologie zoekt men het veelal nog tever geefs. Daar gaat men het liefste nog steeds uit van het zuiver Afrikaanse. Men hoeft er de boeken van bijv. Mbiti maar op na te lezen. Het is m.i. te wijten aan dit onvermogen om zichzelf te accepteren als beïnvloed door en geworden als tot op zekere hoogte altijd natuurlijk de gehate blan ke, dat men niet komen kan tot een authentieke Afrikaanse theologie, die iets te zeggen heeft in de huidige Afrikaanse Wanneer op een kerkelijke vergadering tijdens de koffiepauze ook ik bijdraag tot het stichtelijk geroezemoes, kijken de omstanders mij medelijdend aan, want ik kom uit Amsterdam. En Am sterdam is een poel des verderfs. Niet dat ze mij daar persoonlijk verantwoordelijk voor stellen, dat geloof ik tenminste niet, maar echt meepratennee, dat moet ik maar niet proberen van wege mijn door Amsterdamse toestanden vertroebelde blik. Zo herinner ik me een gesprek op de hervormde synode. Er werd ge debatteerd over schaalvergroting en/ onder het koffiedrinken bleek dit onderwerp uitnemende dien sten te hebben als kapstok om alle mogelijke kerkelijke dingen aan op te hangen en op een gegeven moment kwam een eer waarde terecht bij de kerkse trouw van de gereformeerde bon ders. Hij praatte daar met enige afgunst over, maar hij werd ge troost door een bezoldigde des kundige die verklaarde: Van die trouw blijft niets over zo gauw die mensen in een stad als Amster dam zijn, de sociale controle is immers verdwenen en daarmee ook de kerksheid. Ik zei dat je toch moeilijk kunt aannemen dat de gereformeerde bond alleen dank zij sociale con trole op de been blijft. Ook zag ik niet in waarom iemand die, ko mend van de gelovige Veluwe bij door A. J. Klei Dlemen de stad binnentrekt, met een zijn overtuiging bij de eind halte van lijn negen zou achterla ten. Meneer maakt een grapje, zei iemand verwijtend. Ik hoefde hem niks over Amsterdam te vertellen, daar was het kerkelijk gezien de dood in de pot. Op de gereformeerde synode van 't zelfde laken een pak. Ik beging eens de onvoorzichtigheid, op te merken dat ik de dwingende noodzaak van langdurig gefriemel aan formulieren ter bevestiging van ouderlingen en zo, niet direct inzag. Geen wonder dat ik zo re deneerde, riep het door mij ge praalde synodelid uit, ik kwam immers- uit Amsterdam en daar gooien ze er met de pet naar. Dominee Buskes achterna lopen, dat kunnen ze. maar verder, ho maar. Nu meen ik dat je de stand van het'kerkelijk leven niet'kunt afle zen aan de manier waarop met liturgische formulieren wordt om gesprongen en ik weet wel zeker dat de stad mijner inwoning niet vol met verdoolde bonders zit, maar waar en in welke kerkse kring je komt, ze kijken je mee warig aan als je meedeelt Amster dammer te zijn. Toen de gerefor meerde dominee Th. Ferwerda ruim vier jaar geleden uit Am sterdam-Oost naar Veenendaal ging, stelden ze daar hartelijk vast dat dominee 't wel fijn zou vinden weer eens volle kerken mee te maken. Maar de nieuwe Veenendaalse predikant was min der onder de indruk dan zijn ge meenteleden dachten. In Water graafsmeer was de kerk niet vol omdat-ie te groot was, zei hij, en hier is de kerk vol omdat-ie te klein is: Volle kerken zeggen op zichzelf niets. Van deze conversatie kwam ik verleden week op de hoogte toen ik dominee Ferwerda aanschoot vanwege een artikeltje van hem in 'Bouwen aan de plas', een blad van de gereformeerde kerk van Amsterdam-Slotervaart Osdorp, waaraan hij sinds kort verbonden is. Ds. Ferwerda schrijft: De ervaring van de laatste vier jaren heeft mij geleerd dat om maar wat te noemen het kerk bezoek op het platteland in de middagdiensten in procenten uit gedrukt minstens even mager Is als in de stad en dat de kerkelijke hechtheid in de stad aanzienlijk sterker is en op gezonder basis staat (elke sociale controle is im mers weggevallen) dan in de pro vincie. Ja, na een week de cate chisanten gezien te hebben ben ik zelfs geneigd om te zeggen, dat ook dat stukje jeugdwerk in de stad beter functioneert en méér aandacht heeft (ook van de ge zinnen) dan op het land. Kortom, wat je opvalt als je in een stadswijk aan de slag gaat. is het enorm aantal mogelijkheden en krachtenpolentieel dat je aan treft. En omdat het me niet be kend is. dat veel mensen met verantwoordelijkheidsgevoel voor het kerkelijk leven, al tijdenlang het gevoel hebben, ddt de kerke lijke wagen in haar voegen kraakt en het overal elders zoveel beter en gemakkelijker zou zijn, wil ik als mijn ervaring kwijt, dat we met elkaar een geweldig stuk liefde en mogelijkheden, in alle leeftijds groepen en werksoorten bezitten, waar ik persoonlijk alle elemen ten in voorradig acht. om een voor iedereen zinvol en bindend kerkelijk leven te beleven. En dat het minderwaardigheidsgevoel van de grotestadsgemeente een slag in de lucht is en bepaald niet op werkelijkheidszin berust. Waar zou de gemeenschapszin sterker kansen hebben dan juist in het grote stadsgeheel, waar de klacht over de eenzaamheid overal klinkt? Zolang de onkerkelijkheid een ongeorganiseerd geheel is. heeft de georganiseerde kerkelijk heid alles mee om er wat van te maken, voor jong en oud. En daar houd ik het voorlopig maar op, en meen kansen te zien! Dominee Ferwerda reageerde iet wat verschrikt toen ik hem zijn eigen verhaal onder de neus duw de, tenslotte had hij dit geestes kind alleen ten gerieve Van zijn parochianen in de wieg gelegd. Aan de andere kant vond hij het toch wel leuk als het meer be kendheid kreeg, want dat gemak kelijke gepraat over grote steden in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder zit hem niet plezie rig. Oude stadskerken worden afge broken, jawel, maar er zijn allang nieuwe gebouwd. Op het platte land groeien kerkelijke gemeen ten als kool, dat zal waar wezen, maar niet vanwege grotere gods vrucht maar gewoon omdat stede lingen daar gaan wonen. En om in Amsterdam te blijven, in een ontvolkte binnenstad stromen zondagsmorgens kerken vol. voor al met jongeren: de Domlnicus. de Keizersgrachtkerk. de Amstel- kerk. Dominee Ferwerda vindt dat hij iemand is die 'een beetje recli^s van het midden' zit. maar hij vertikt het deze kerkdiensten niet mee te tellen omdat ze te modieus, te actiegroeperig of wat Mevrouw van de dominee heeft een nieuwe hoed! (Zo zag Punch van 21 september 1927'het kerkelijk leven, op het platteland). ook zouden zijn. Net zo min schudt hij bedroefd het hoofd als Slotervaarters zondagsavonds eens naar de Spuikerk gaan, naar do minee Van Pagée en Piet van Egmond. Dit alles plus een stevige hoeveelheid 'gewoon' en gezond kerkelijk leven kom je in Amster dam tegen en als 't aan dominee Ferwerda ligt. staat dat in de krant Het staat er inmiddels in en hier mee heb ik, naar ik hoop. gehono reerd wat dominee Ferwerda in het begin van zijn stukje op merkt: De journalistieke wereld zou er goed aan doen om eens wat meer aandacht te geven aan het gewo ne van de stad Amsterdam, opdat de plattelander hoort (hij zal het nauwelijks geloven), dat de ge middelde Amsterdammer trouwer naar de kerk gaat en dat kerkelij ke gemeenten een héél wat hech ter kerkelijk leven op de been hou den (ondanks onvoorstelbare financiële en structurele proble men), ja dat men in de stad percentueel aanmerkelijk minder randledcn telt dan we op het platteland tegenkomen. (ADVERTENTIE) I U moogt christen zijn in deze tijd en deze wereld? actueel en authentiek gereformeerd weekblad, abonn. 18,p .halfjaar vraagt proefnr., of neem een kwartaalabonn. a 9. adres: Libertas, postbus 139, Utrecht. PARIJS (AP) Meer dan de helft der Franse rooms-katho- lieken biecht nooit. Dit is ge bleken uit een opiniepeiling die is gepubliceerd in het ka tholieke weekblad Pelgrim. Het onderzoek werd gehouden onder 1.000 personen van 18 jaar en ouder. 54 procent der ondervraagden biecht nooit, een procent gaat tenminste een maal per maand, 16 pro cent gaat enkele malen per jaar en 13 procent verschijnt minder dan eens per jaar in de biechtstoel. Ter vergelij king: in 1952 zei slechts 36 procent van de mensen nooit te biechten, terwijl 15 procent der ondervraagden eens per maand naar de biechtvader stapte. situatie. Een theologie die levend is gaat niet uit van standpunten, die verdedigd werden in het verleden, maar zij heeft veeleer betrekking op dat waar het om gaat in het heden, ook al is dat heden misschien moeilijk voor haar te accepte ren. Handicap Naast deze psychologische handicap, is er ook nog een politieke handicap. Het is langzamerhand ook in de theologie een gemeengoed geworden, dat men het gees telijke en het materiële de politieke, sociale, economische werkelijkheid van. al ledag niet absoluut gescheiden kan hou den. Praten over het heil voor de we reld zonder in te gaan op de concrete noden van die wereld en de oorzaken daarvan is volgens modern theologisch in zicht onduldbaar. Maar in zwart Afrika kan men evenmin als in blank Afrika de huidige situatie aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Zodra men daarbij namelijk gebreken in eigen land aanwijst als oorza ken voor de ellendige toestand waarin men zich bevindt, riskeert men in vele lan den gevangenisstraf of erger. Ook dit ver hindert, dat men zich rekenschap geeft van wat er in het heden aan de hand is. Dit levert het beeld op, dat men soms aantreft in Afrikaanse staten: enerzijds een zoeken naar identiteit, waarbij het verleden dient als uitgangspunt en anderzijds een felle reactie tegen de bedervers van die vroegere identiteit: de blanken. Over het gecompli ceerde heden zwijgt men dan. Problemen Dit alles maakt de Afrikaanse theologie nogal particularistisch, dat wil zeggen, dat zij alleen maar bestemd lijkt te zijn voor de zwarte Afrikaan, die lijkt te leven in een compleet andere wereld. Dat is jam mer, want daarmee gaat zij weer eens voorbij aan de werkelijke Afrikaanse problemen. Deze zijn niet particularistisch, maar algemeen. Het gaat ^aarin bijv. om de theologische vraag hoe men de bood schap van de barmhartigheid kan preken in een onbarmhartige maatschappij, of hoe men over recht kan spreken als men tot over z'n nek in het onrecht zit. We herkennen deze problemen: ze zijn als de onze, al komen ze in Afrika in een oneindig veel scherpere vormd voor. Zou men in de Afrikaanse theologie er in slagen daarover iets te zeggen, dan zou dat niet alleen verhelderend zijn voor de situ atie daar, maar ook voor die van onszelf. Het zou dan werkelijk theologie zijn voor iedereen. In zo'n theologie zou men kun nen rekening houden met het moderne leven. Door het feit, dat de problemen in de verschillende maatschappijen steeds meer op elkaar gaan üjken omdat de maatschappijen steeds meqr op elkaar gaan lijken zou dat een herkenbare theologie opleveren. Men zou in dat geval niet meer kunnen zeggen dat men zwart moet zijn om haar te begrijpen, misschien wel, dat men er arm voor moet zijn. Maar in dat geval zou een niet kunnen herken nen van waar het in de zwarte Afrikaanse theologie om gaat, niet langer wijzen op een verschil in huidskleur waar we nu eenmaal niets aan kunnen doen, maar op een schuldig tekort van onze kant. Drs. J. Greven is wetenschappelijk mede werker aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam. HET VERBOND MET JETHRO Na de ontmoeting tussen Mozes en- zijn schoonvader Jethro lezen we nu van een verdrag tussen beiden. Dit zullen we als een verbond tus- sen beider stammen moeten zien, j want daar loopt alles op uit. Na het offer dat Jethro brengt wordt er een gemeenschappelijke maaltijd gehouden. Deze beide zaken wijzen op een verbond tussen de Israëlieten j en de Midianieten of Kenieten. Blijkbaar komt later koning Saul daarop terug als hij de Kenieten aanraadt om uit het midden van de Amalekieten weg te trekken voor de slag ontbrandt. Aan de ver- bondssluiting gaan 'onderhandelin- gen' vooraf. Het zijn niet de ge bruikelijke onderhandelingen. Dit keer zijn het Mozes' getuigende mededelingen van Gods grote da den in de bevrijding van zijn volk Israël. Jethro hoort het verhaal aan en uit de tekst is niet veel anders opi te maken dat ook hem Jahwe vertrouwd is. Hij ziet in deze be vrijding een bevestiging van zijn geloof dat de HERE, Jahwe groter is dan alle goden. Een gebruikelijke uitdrukking om te zeggen dat Jah we in feite alleen werkelijk God is. Zo spreken ook de psalmdichters. Het verbond met de Kenieten wijst' erop dat we in Israels geschiedenis niet zwart wit moeten denken. Ver bintenissen met andere volken zijri blijkbaar best geoorloofd, onder] aanroeping van de naam van Israels God. Die Naam verbindt nog altijd mensen tot gemeenschap en de bindende afspraak om de trouw] van deze God dankbaar te geden-j ken, niet het minst in een leven van bevrijdende daden. (Exodus; 18.8-12). NED. HERV. KERK Beroepen te Wanneperveen: D Brandhofst te Ootmarsum. Bedankt voor Vreeswijk: H. Koud-1 staal te Ridderkerk Chr. geref. kerken Bedankt voor St. Jansklooster: R. Slofstra te 's-Gravenzande. Magister Maesius 2, door Lo Ver- meuelen en Karei Jenninckx. Uitg Standaard, Antwerpen/Utrecht. De uitgave kwam tot stand met toes temming en buiten de aansprake lijkheid van de BRT Vlaamse tele visie. 111 blz. - 9.90. Het groot Römertopfboek, van A. Krüger. Uitg. Luitingh, Laren. Ne derlandse bewerking: A. G. v. Hel- bergen-Hagedoorn. 112 blz. Gezelligheidskookboek, fonduen, grilleren, flamberen en toosten aan tafel, door E. Meyer-Berkhout. Uitg. Zomer en Keuning, Wageningen. 167 blz - 18.90. Verhaal nog es wat.2. Bijdragen van 8 Nederlandse schrijvers (gebo ren in de periode 1915-1925): P. Hj Dubois, J. W. Holsbergen, A. v.d.j Veen, A. Kossmann, S. Polet, I- Faro, M. Minco en W. G. v. Maan-: en. Samenstelling Wim Hazen.i Uitg. StandaardH21 De Rotterdammer Nieuwe Haagse Courant Nieuwe Leidse Courant Dordts Dagblad Uitgaven van B.V. De Christelijke Pers Dirèctie: Ing. O. Postma, F. Diemer. 'oofdredactie: J. Tamminga. Hoofdkantoor B.V. De Christelijke Pers: N.Z. Voorburgwal 276 - 280, A'dam. Postbus 859. Telefoon 020-22 03 83. Postgiro: 26 92 74. Bank: Ned. Midd. Bank (rek.hr. 69 73 60 768). Gem.giro X 500. (ADVERTENTIE) BIJENHOF'S SPECIALITEIT KERKBANKEN KERKINTERIEURS BIJENHOF'S FIJNHOUT BEWERKING INDUSTRIEWEG D7d VORDEN TEL 03752-1216

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 2