Stedelijk Museum Schiedam (75), veel gedaan met weinig geld Een nieuw taalboek der werkelijkheid van Gerrit Kouwenaar Kees Verwey: rustpunt in Venlo T16/|tOUW/KWARTET ZATERDAG 26 OKTOBER 1974 KUNST T17/K15 pTees Verweij.Portretstudie van Jan Peeters', 1967. f VENLO Op zo'n overzichtstentoonstelling, zoals die nu tot 3 november in het Cultureel Centrum te Venlo gehouden wordt, zie je het weer eens te meer: de kunst van Kees Verwey heeft in t de ruim halve eeuw, dat hij al schildert, weinig wézenlijke veran- deringen ondergaan. Een karakteristieke ontwikkeling, die is er i wèl, karakteristiek omdat het allemaal zo logisch en vanzelfspre kend is verlopen en totaal niets met de mode, met welke mode dan ook, te doen heeft. Kees Verwey had, om even met Paul Citroen te spreken, het 'onge luk' als tamelijk evenwichtig mens i geboren te worden, wat in een tijd waarin de beeldende kunst vooral met het gekke, extravagante, extre me aan bod komt, voor de kunste naar geen aanbeveling is. Verwey confronteert je in de mees te van zijn werken met wat veel kunstenaars niet meer voor inter pretatie in aanmerking vinden ko men: de schoonheid van het alle daagse, van de ervaarbare werkelijk heid met een code, die je in staat stelt tot een werkelijk menselijk contact. Zelf schrijft hij in het prachtige, door Lambert Tegenbosch samengestelde boek, dat de tentoon stelling begeleid dat het begrip 'spiegel-spiegelen', voor zijn levens ervaring essentieel is: Waarom spiegelen wij? Omdat wij tot niets anders in staat zijn! De mens schept niet, maar her schept. Zelfs de meest fantastische geest kan niet anders dan 'spiege len'. De ontdekking dat de natuur de eigenlijke geestkracht bevat en uitstraalt naar onze zwakke zinnen is het grote wonder dat mij altijd weer frappeert'. Dat wonder tracht hij niet te ver klaren: wel probeert hij zoveel mo gelijk het 'zijn' der dingen te bena drukken. Hij doet dat ogenstrelend, zinnelijk en virtuoos, wat iets an ders is dan oppervlakkig of gemak zuchtig. Dat is geen oppervlakkigheid, deze in zware toetsen en zekere lijnen direct weergegeven uitdrukking van een ondergane emotie. En kun je deze door een felle werkdrift ver kregen ervaring, deze nooit mis bruikte virtuositeit ooit als gemak zucht interpreteren? Over commu nicatie gesproken, direct komt het allemaal op je over: dat licht, dat zich tintelend weerspiegelt in een kristallen vaas of sprankelt in het water, de warme veelkleurigheid gaat liggen'. Hij doet dit ook in de tweede afdeling die tot titel heeft •idyllisch landschap bij ondergaan de zon'. In deze afdeling, die uit tien gedichten bestaat, maakt hij de titel van de bundel waar. Dat een landschap een geDeurtenis kan zijn, weten we allen, maar de dich ter moet het nog even in taal waarmaken en vastleggen op de gevoelige bladspiegel. De natuur in deze afdeling is een kijkboek waar in alles op de juiste plaats staat, totaal is. Het landschap ligt vast in het licht en treft het oog, zodat ook de beschouwer paf staat, stil staat: landschap en mens zijn in een volstrekt tijdloos en concreet 'nu' opgenomen. Het oog laaft en verza digt zich aan wat zichtbaar is en het gerucht dat de wereld rond is wordt aldus een verzinsel. De ge dichten in deze afdeling zijn klank- wordt nagestreefd, zodat het ge- beleefbaar als men zijn ogen maar wil gebruiken en leest wat er staat. Er staat bij Kouwenaar zelden iets anders. Dit laatste nu maakt het lezen van Kouwenaars poëzie tot een opgave, omdat men zo gauw geneigd is allerlei symboliek te vinden en te zien in traditionele poëzie. Men dient dus zijn leeservaring te ver geten. hetgeen niet meevalt. De zintuiglijkheid wordt door Kouwe naars poëzie geactiveerd en de li chamelijkheid van heel onze handel en wandel sterk geaccentueerd. De ze poëzie raakt dus wel degelijk ons menszijn, zoals het slotgedicht laat zien: De wind *aat liggen als de hond, knus gezucht bulten de mens om en de nacht begint wat men altijd bedoelde: snelheid terwijl met stilzit, dit blijkt al gemetseld, dicht men lust iets, vult lucht op, houdt het met vlees en herkent de afbraak In dingen als als men de adem Inhoudt hoort men de kinderen groeien en weigert één stap te verzetten Het gedicht Is opgedragen aan Pau la, de vrouw van de dichter. De opdracht rechtvaardigt het vermoe den dat het gedicht een liefdesge dicht is, waarin de zorg om de kinderen, om de toekomst, om de voortgang van de tijd verlamt en de adem doet inhouden. Tegelijk is de ervaring die de buitenwereld op roept een gegeven dat in de poëzie wordt nagestreefd, zodat het ge dicht ook poëtologisch van beteke nis ls. De werkelijkheid is de dich ter voor. Hem blijft over de liefde waarin de vergankelijkheid ge proefd wordt. Het streven naar stil stand in taal blijkt dan ook een bezigheid die niet in ijdel vertoon van taalvirtuositeit zijn rechtvaar diging vindt, maar voortkomend uit het besef dat ons leven ermee ge moeid ls. Ook gedichten keren zich tegen de afbraak in dingen. Ondanks het voortdurend gebruik van het onpersoonlijke 'men' (be halve op blz. 13 en 42) is Kouwe naars stem herkenbaar dwars door de poëzietheoretische gedichten en objectiverende gedichten heen. Wie de moeite neemt zijn intellectuele lyriek echt te lezen, zal de vitaliteit der emoties meebeleven. Gerrit Kouwenaar, landschappen en andere gebeurtenissen. Querido, Amsterdam 1974. 56 blz., 12.90. joor G. Kruis fn Schiedam overdrijven ze het niet, alleen maar ten eenvoudig kaartje: 'Op donderdag 24 oktober 1974 is het 75 jaar geleden dat het Stedelijk Museum werd opgericht. Ter gelegenheid van dit jubileum tal een zaal ingericht worden tot 18 november met loogtepunten uit de collectie 'och is er heel wat gebeurd in die 5 jaar, zeker als je weet met welke eperkte middelen dat allemaal tot tand is gekomen, 't Begon eigen- jk als een soort tijdverdrijf. Een ïitenant-adjudant van de Schutte- j vond op een zolder een verza- leling oud oorlogstuig en omdat er >ch maar weinig te schieten viel die tijd, richtte hij in de .St. orisdoelen een wapenkamer in. laar bleef het niet bij, langzamer- and groeide dat uit tot een soort udheidskamer met specifiek Schie- amse spullen vooral, oals de stadssleutels bijvoorbeeld, n het bestek dat volgens de over- ivering aan Napoleon zóu zijn angeboden als zijn voorgenomen ezoek aan Schiedam zóu zijn door egaan. En niet te vergeten de eroemde Schiedamse galg, die perigens nog steeds veilig opge- orgen is en niet door de moderne Dnservatoren tot brandhout gehakt I. zoals boze reactionaire tongen nkele jaren geleden beweerden. Moet voor die tijd een overtui- end-chauvinistische verzameling eweest zijn, want het kostte een ndere schutter, de majoor G. Vis- sr niet eens zoveel moeite op een egeven moment de gemeenteraad rvan te overtuigen dat een stad, ie zichzelf respecteerde toch echt iet zonder een eigen museum kon. (ermis of museum lp 24 oktober 1899 werden twee elangrijke beslissingen genomen: e kermis werd opgeheven en het tedelijk Museum gesticht. Een tri- mf voor de cultuur, zou je kunnen eggen, waaraan de gemeente rootmoedig honderd gulden per lar wilde bijdragen. Zo is er daar in Schiedam jaren lang geschutterd tot de kunsthan delaar C. H. Schwagermann in 1927 tot custos werd benoemd. Die be gon zijn taak met een ingrijpende opruiming van allerlei rariteiten die al te lang voor kunstschatten door waren gegaan en ging toen wonderen doen met een budget van 750,- (inclusief zijn jaarsalaris). Hij wjst kennelijk de juiste mensen enthousiast te maken voor het mu- seum-nieuwe-stijl, want hij ver wierf, naast stukken uit de 17e en 18e eeuw, schilderijen uit de Haag se School, zoals Matthijs Maris (niet op de tentoonstelling omdat het uitgeleend is aan Den Haag), Isaac Israëls, werken van de Am sterdamse Joffers en van allerlei andere bekende kunstenaars uit zijn eigen tijd zoals bijvoorbeeld Matthieu Wiegman, Leo Gestel en Piet van Wijngaerdt. Tijdens zijn custosschap wist hij het ook nog voor elkaar te krijgen dat het museum in 1940 van de Stadsdoelen werd overgebracht naar de gedeeltelijk gerestaureerde rechtervleugel van het St. Jacobs- gasthuis. Cobra Daar werd hij in 1952 opgevolgd door zijn zoon Daan, die verder ging ongelooflijke dingen te doen met de nog steeds beperkte geld middelen. In de periode, dat hij conservator was tot 1956 leg de hij met een jaarbudget van 7000,- de grondslag voor 'een bij zonder fraaie Cobracollectie: wer ken, w.o. verschillende topstukken, van Appel, Brandts, Corneille en Rooskens, terwijl er op zijn aanko pen- en vooral ook geschenkenlijst ook namen voorkomen als Nannin- ga, Zadkine, Sluyters, Verwey en Van Heel. Ik herinner me nog goed dat Daan Schwagermann me in die vroege vijftiger jaren wild enthousiast langs die Cobra-aanwinsten sleepte. Ik zag dat toen allemaal nog niet zo zitten, vond het, terwijl ik toch dagelijks met de kunst te maken had, maar barbaars gedoe. Stel je daarom eens voor, hoe het allemaal gelopen zou zijn, als Daan Schwa germann toen téveel op de vingers zou zijn gekeken door allerlei (meer politieke dan deskundige) commissies... In 1956 vertrok Schwagermann naar Haarlem en nam Pierre Jans sen de zaak over. Zolang dat nog te doen was voor nog steeds die 7.000,- probeerde hij de Cobra collectie zo goed mogelijk aan te vullen o.a. met een dertigtal goua ches van Appel en verder verwierf hij werken van Wagemaker, Sluy ters, Romijn, Nanninga, Verdijk, Vandercam, Centils en zorgde daar bij op die bijzondere hem eigen manier ook nog'es voor een niet te verwaarlozen stuk goodwill. Ook Hans Paalman, die in 1962 als eerste directeur werd benoemd richtte zich nog even op Cobra. Hij rondde vooral ook omdat toen de prijzen uit de hand begonnen te lopen de collectie af met een paar aankopen van Constant en Corneille en ging zich toen vooral bezig houden met de koele abstrac- ten de pop-art en de nieuwe figu ratieven. Het budget dat Paalman in het begin ter beschikking stond is nu ongeveer verdrievoudigd: 'De aan kopen staan nu op 20.000 per jaar, maar dat is in deze tijd ge woon te weinig. Een paar jaar gele den kon je van een jonge kunste naar voor een paar honderd gulden nog wel een schilderij kopen, maar dat is er nu niet meer bij. .Toch vind ik dat je dat aankoopbudget niet moet versnipperen in allerlei minder kostbare zaken zoals b.v. keramiek of grafiek, maar dat je ook een aantal schilderijen moet •kopen. En als dat dan doeken zijn van zo'n vijf tot zevenduizend gul den, wat toch geen exorbitant be drag is, dan kom je er niet natuur lijk. Dus er moet gewoon iets ge beuren. Maar wat, dat is de vraag Intussen heeft hij in de loop der jaren de verzameling uitgebreid met werken van de 'koele' abstrac ter zoals Bonies, Struycken, Dek kers, Koetsier, Keizer en Engels: met aanvullingen op het al aanwe zige abstracte expressionisme, b.v. Frieda Hunziker, Ger Lataster of Pieter Defesche, met pop-art gra fiek, Nederlandse en Amerikaanse super en nieuwe realisten als Peter Verhoeff, Marinus Fuit, Don Nice en verder bracht hij een gevariëer- de collectie werken bijeen van o.a. Roede, Gubbels, Van Bohemen, Van den Broek, Van Meel. Trees Su- ringh, IJlstra en Gijzen. Veel exposities Gerrit Kouwenaar, voortgeko men uit de Beweging van Vijf tig die met de zgn. spontane creativiteit de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking heeft trachten te brengen, is zich sinds de verschijning van 'Het gebruik van woorden' (1958) nadrukkelijk gaan bezig houden met de problematische relatie die er bestaat tussen kunst en leven, tussen taal en werkelijkheid. Bij zijn pogingen zo concreet mogelijk te zijn in gedichten als dingen is hij al spoedig gaan bemerken dat woorden een wijd Verwijzings- veld hebben en meestal persoon lijke realiteiten oproepen, zodat het moeilijk is objectief te zijn. Aan de andere kant blijkt de taal een ontoereikend instrument te zijn om aan de geweldig rijke wer kelijkheid recht te doen. Sinds de bundel 'Hand o.a.' (1956) wist Kou wenaar al dat 'elk woord liegt voor zover het uit letters bestaat', maar in '100 gedichten' (1969) trekt hij de consequentie uit het feit dat taal nooit leven maakt. In de titel van zijn volgende bundel 'Data/de cors' (1971) drukt hij al uit dat de problematiek nog wel op taalniveau ligt, maar dat een nieuw probleem zich voordoet, dat van de tijd. Poë zie tracht de tijd stil te zetten in taal die de werkelijkheid vast legt. Het paradoxale feit dat toch op de bladspiegel alle werkelijkheden weer tot leven dienen te komen, staat de laatste jaren in zijn poëzie centraal. Intussen weet Kouwenaar ook dat de poging tot vastleggen van bewe ging. emoties, gewaarwordingen, zichtbaarheden, kortom van het le ven, ondoenlijk is en tot nieuwe abstracties leidt, want de tijd, de ruimte, het leven zijn nu eenmaal niet op het niveau van de taal dezelfde begrippen. Het leven gaat door, de ruimte is onbegrensd, de tijd verglijdt. Hij balanceert voort durend op de grens van het gedicht als taalwerkelijkheid en de empiri- van volle boeketten, de wondere sfeer van een straat, gracht of in terieur. En zijn portretten, soms scherp gekarakteriseerd, dan weer dromerig of sierlijk, maar altijd di rect en fel, 't houdt niet op bij een duidelijk omschreven fysieke gelij kenis, maar 't gaat door tot een grote psychologische diepte. Bezig met dit soort omschrijvingen, voel je de ontoereikendheid van je woorden, 'k hoop alleen dat er iets van .m'n enthousiasme in is doorge klonken. Want iedere tentoonstelling van deze Haarlemse kunstenaar is voor mij telkens weer een verademing, een rustpunt op de wel altijd boei ende, maar vaak ook verwarrende en enerverende reis langs de kunst van deze tijd. Zo'n expositie is een plaats, waar Je buiten alle problematiek om, even bijna moeiteloos en zeker mateloos kunt genieten. Doen! 'Het tentoonstellingsbudget be draagt nu ƒ30.000, dat is ook geste gen, maar ook met zo'n bedrag doe je vandaag niet veel meer, vooral als Je nagaat hoeveel exposities we hier maken. En dat moet wel, want als je alleen maar de vaste collectie zou laten zien, zou je al gauw zonder bezoek zitten. Zo hebben we nu in de kelder die oud-hollandse gezelschapsspelen, waardoor je weer heel andere mensen binnenkrijgt. Een heel ander aspect wordt be licht door de confrontatie-tentoon stellingen, die er regelmatig zijn. Die zijn voor de kunstenaars van belang omdat hun werk er te koop is, maar vooral ook omdat ze er contacten kunnen leggen met gale ries en andere musea. En aan het publiek kun je door middel van deze exposities telkens weer laten zien wat er precies in Nederland gebeurt. 't Bezoek loopt in ieder geval goed, we zijn gratis, dat speelt natuurlijk een grote rol. Dat kan zijn nadelen hebben, mensen die maar heel even binnenkomen of opgeschoten jon gelui die alleen maar een beetje zitten te rommelen en rotzooi trap pen, maar dat hou je toch. Als je je oren goed te luisteren legt, hoor je ook nog maar al te vaak: Ach, dat museum ls toch niks, terwijl je juist intens bezig bent om niet alleen maar elitaire zaken te tonen, maar vooral ook dingen, waarvan je denkt, dat ze de mensen wel zullen aanspreken. Grafiektentoon stellingen waar alles te koop is voor zo'n honderd, tweehonderd gulden of de Sinterklaastentoon stelling, die we volgende maand weer gaan doen en waar de mensen terecht kunnen tussen de 25 en 300 Karei Appel: 'De wilde jongen'. gulden. Maar hoe dan ook, ik blijf optimistisch, want voor de toe komst zit er voor mijn gevoel toch een heleboel muziek in dit museum. Het is een fantastisch gebouw, de zalen zijn, als je ze vergelijkt met die van veel andere musea, gewel dig. Ik zeg altijd: Ik zit in het mooiste museum van Nederland (behalve dan misschien Kröller- Müller). 't Moeilijkste ls, dat Je moet trkchten een soort basis te vinden, hoe je ledereen een beetje tevreden moet maken, zonder dat de kwaliteitsnorm achteruit gaat', 'n Bescheiden, maar duidelijk voor beeld daarvan is de kleine jubi leumtentoonstelling de krachten worden kennelijk een beetjje ge spaard voor de viering 700-jaar Schiedam, volgend jaar! waar naast enkele oude zaken zoals twee schutterstukken en historische schilderijtjes van Schiedam een se lectie wordt getoond van wat er in al die Jaren bijeengebracht werd. Het lijkt erop alsof Kouwenaar zich hier een flauwe grap permitteert, bij nader toezien blijkt dat in dit fragment, dat voorkomt in een van de vier gedichten die geschreven zijn naar aanleiding van een por tret van de Russische dichter Yes- senin, het taalspel een zaak is van leven en dood. Indien de tijd wer kelijk een stip zou zijn. betekent dat de dood. De ernst van de situa tie in het vierluik over de dood, waarmee de tweede afdeling van de bundel gevuld is, wordt speels in: wie doof ls spelt opgelucht zijn reddende medeklinker In dit fragment laat Kouwenaar zien wat de taal nog voor mogelijk heden heeft om een zo abstract begrip als dood concreet te maken. In dit verband zij opgemerkt dat in oudere poëzie gedichten vaak een oplossing bieden voor allerlei soor ten dilemma's en dat de gedichten aldus als tranquillizers dienst doen. Bij Kouwenaar is daar nergens sprake van, hetgeen misschien niet zo bijdraagt tot zijn populariteit. Hij zegt ergens in de bundel onom wonden dat er geen tijd is voor geloof, dat er geen slotsom te trek ken valt: 'geen slotsom/of wat daarvoor doorgaat.' Ook hierin weer het spel met 'doorgaan-doodgaan' dat staat voor de overvloed aan tijd. aan realiteit tegenover het ontbreken van tijd in de dood. Er is opnieuw slechts één letter ver schil tussen leven en stilstand. Dat dit inzicht de poëzie van Kouwe naar tot een soort camera maakt die de onmogelijke opgave heeft met open lens moment- en tijdop namen te maken die het leven en de beweging bewaren is misschien niet iedereen duidelijk, maar het zou af te leiden zijn uit het slot van een gedicht uit de eerste afde ling: denkt men als kon men alles in leven vertellen er moet iets gemaakt worden dat even stilligt bijvoorbeeld de vuile nagel krabt de schone wond open maak daarvan een foto vóórdat men het licht mist en zwart wordt Dit alles doet ongetwijfeld de me ning postvatten dat Kouwenaar moeilijke poëzie schrijft. Dit valt ook niet te ontkennen, en het is ook waar dat veel van zijn gedich ten over het dichten handelen. Maar aan de andere kant zijn daar zijn humor en relativeringsvermo gen en een sterke ironie die zijn poëzie, die, nogmaals, de automati sche leesgewoonte doorbreekt om onze leefgewoonten te doorbreken, leesbaar houden. Bovendien is in deze bundel heel duidelijk dat Kou wenaar meer dan voorheen de wer kelijkheid die wij allen kennen in zijn poëzie verwerkt. Dat doet hij niet alleen in die gedichten waarin de tijdsproblematiek een voorname rol speelt, zoals in 'herfst 1 en 0', waarin hij de oorlogswinter tegen over het welvarend heden stelt, of zoals in 'omdat ik ademde', waarin hij zich even verslikt in zijn tijdbe sef, of zoals in het, eveneens aan grijpend-mooie slotgedicht 'de wind sche werkelijkheid die de aanlei ding is, vaak in de vorm van een anekdote, tot het gedicht. Deze ver houding tussen taal en werkelijk heid heeft Kouwenaar weieens ver geleken met de verhouding menu diner. De spijskaart representeert het eten. maar is het diner niet. Anders gezegd: het gedicht moet de werkelijkheid waar maken, maar is zelf geen werkeüjkheid. In een interview met 'Soma' heeft hij zijn thematiek aldus zelf om schreven: 'Maar wat die werkelijk heden betreft, het schrijven berust voor mij althans op een ge bruikmaken, een uitbuiten van de spanning tussen de empirische wer kelijkheid en de werkelijkheid van de taal. De vraag hoe deze werke lijkheden op elkaar botsen, ergens zijn te verzoenen en toch niet zijn te verzoenen, toch altijd door het papier gescheiden blijven. Daar gaat het bij mij toch een beetje om, geloof ik.' Wie nu met deze uitspraak in ge dachten Kouwenaars nieuwe bun del, 'Landschappen en andere ge beurtenissen', ter hand neemt en werkelijk de moeite neemt de ge dichten te lezen, komt een heel eind in de richting van een juist verstaan van Kouwenaars poëzie. Als lezer dient men voortdurend te bedenken dat Kouwenaar niet in abstracties vluchten wil, hij staat door R. L. K. Fokkema geen bespiegelingen toe. en hij geeft zijn werkelijkheden niet op een presenteerblaadje. Hij doet dat althans niet op de gebruikelijke wijze. Het wil in poëzie nog al eens voorkomen dat dichters hun sublie me gedachten op een uitgebalan ceerde manier verwoorden. Bij Kouwenaar daarentegen dient de lever veel te verzinnen. Dit werk woord dat regelmatig in de bundel voorkomt doet niet alleen een be roep op de verbeeldingskracht van de lezer, maar betreft ook de dich ter die iets tot zin moet maken. Dat betekent zoveel als de werke lijkheid waar maken op het niveau van de taal. Wie vervolgens erop let hoe de tijd in deze bundel een voqrname rol speelt, zal bij een herhaalde lezing gemakkelijk inzien hoe in het vol gend fragment strijd wordt gele verd met de abstracte term 'tijd' die de dichter alleen bij wijze van spreken in de mond neemt door op listige wijze een woord als 'tijdstip' concreet te maken in zijn onbe staanbaarheid: de tijd (bU wijze van spreken) raakt zo verward in zijn lengte dat bij raast ln een verzonnen stip i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 15