GROTE
NAÏEVEN
SPONTAAN
OPRECHT
k
Pijpelijntjes, herdruk van
geruchtmakende roman
Primaire poëzie van een
ouderwordend heer
II
7/KWARTET ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1974
KUNST T15-K15
door G. Kruis
Links Henri Rousseau: 'Voetbal
lers' 1908
Rechts Louis Vivin: Haven in
Bretagne
t is een boeiende belevenis in een periode waarin de beeldende kunst via
erlei ingenieuze en vooral opzienbarende omwegen weer enig houvast
icht te vinden bij de zichtbare werkelijkheid, een tentoonstelling te bezoe-
a als 'De grote naïeven', die tot 20 oktober in het Stedelijk Museum in Am-
rdam gehouden wordt.
:n
dat we de laatste jaren tekort
raten zijn wat de naïeve schil-
:unst betreft. Er is steeds wel
ras een expositie te zien waar
idelijke vrijëtijdsbestedingspro-
van huisvrouwen, boerin
postbodes, trambestuurders,
ïdwerkers, artsen en hooglera-
getoond worden, er zijn al
males op dit gebied en galeries,
er zich helemaal in géspeciali-
d hebben.
werk wordt, zou je kunnen
;en, meermalen hardhandig ge
uit de sfeer van de huiselijke
miteit waarin het tot stand
kwam, en is al lang tot een aparte,
maar nog niet zo erg duidelijk af
gebakende kunstvorm verheven.
Naïeve kunst: een uitzonderlijk
verschijnsel (schreef Jean Cassou
van het Museum van Moderne
Kunst in Parijs eens) dat zich af
speelt buiten de grote revoluties op
het gebied der beeldende kunst van
onze tijd om. Meestal is het zo, dat
zij vooral wordt beoefend door
mannen en vrouwen die geen en
kele onderricht (op dat gebied)
hebben ontvangen en die zich zui
ver en alleen aan hun roeping heb
ben overgegeven. Natuurlijk is dat
niet iets van vandaag of gistereri,
maar de 'geschiedenis' van de naïe
ve kunst begint toch pas bij Henri
Rousseau (le Douanier) een kom
mies bij de accijnzen, over wie
zoveel (verschillende) verhalen in
omloop zijn, dat je af en toe de
draad wel eens even kwijtraakt. In
ieder geval was, hij de eerste naïeve
schilder, die kans zag de artistieke
élite voor zijn werk te interesseren.
'Na heel wat beproevingen', schreef
hij in 1895 in een korte biografie,
'slaagde hij erin bij de kunstenaars
in zijn omgeving bekend te worden.
Hij heeft de originele stijl, die hij
zich eigen gemaakt had, meer en
meer geperfectioneerd en hij is op
weg een van onze beste realistische
schilders te worden'.
Hoewel die bevriende schilders hem
kennelijk mochten, heb ik de ma
nier waarop ze hem volgens de
overleveringen benaderden toch
nooit zo erg sympathiek gevonden.
Ik heb altijd vaag het gevoel gehad
dat veel van die vrienden in die
beginperiode niet écht de bijzonde
re kwaliteiten van zijn werk zagen,
maar het op dezelfde vriendelijk-
spottend-beschermende manier be
naderden als zijn kinderlijk-licht
gelovige persoon.
Op het beroemde feest dat Picasso
in 1908 voor hem organiseerde
met in het middelpunt een schil
derij dat Picasso voor 5 francs in
een uitdragerij had gekocht, eerden
ze hem als een groot kunstenaar,
wat Rousseau waardig en ontroerd
aanvaardde.
Picasso zal hem wel niet verteld
hebben, dat de handelaar hem het
doek niet verkocht had als een
kunstwerk, maar als schildersmate
riaal: als hij het schoonmaakte,
kon hij het nog wel gebruiken voor
zijn eigen werk. Ze maakten het zo
bont, dat ze hem zelfs voorstelden
aan de minister voor Schone Kun
sten, wat niet alleen voor Rousseau
het hoogtepunt van de avond was,
maar ook voor zijn vlotte vrienden:
want de restaurateur van schilde
rijen die deze rol speelde deed dat
(ook) met veel verve.'k Heb om
j hebt u de weelde veroorloofd niet alleen in een boek, maar doorlopend, al-
wat in u omging' uit te spreken. Menschen die dit doen kunnen er zeker
n zijn dat de maatschappij hun op de een of andere wijze dit betaald zal zet-
i. De maatschappij moet dat wel. Zij is uit zelfbehoud wel genoodzaakt den
iling, die zich vrijmaakt van haar afspraken, klein te krijgen'.
fragment uit een brief van
>rt Verwey aan Jacob Israel de
n over de moeilijkheden waarin
Haan geraakt was na het ver-
jnen van zijn boek Pijpelijn-
dat boek, 50 jaar nadat Den Haan
zionisten in Jeruzalem ver-
>rd werd, opnieuw is herdrukt, is
de moeite waard de discussies
d Pijpelijntjes op te halen. Die
iussie werd in 1904 en 1905 ge-
rd, maar is eigenlijk nog wel
leel. Mag een kunstenaar elk
erwerp 'gebruiken' of zijn er
ele. politieke, ethische beper
ken?
Pijpelijntjes ging het om homo-
iualiteit, een vorm vn mense
gedrag, die zeker in die tijd
r veel mensen als verwerpelijk
:houwd werd. De hoofdpersoon
Pijpelijntjes, Joop, woont sa-
met een vriend, Sam, op ka-
s in de Amsterdamse volksbuurt
Pijp. (De titel van het boek is
onduidelijk maar verwijst toch
naar die volkswijk). Het boek
ihrijft die vriendschap, die ein-
met de« plotselinge dood van
n. Eigenlijk loopt de relatie tus-
Sam en Joop al eerder stuk, als
i aankondigt te gaan trouwen,
verhaal wordt 'gestoffeerd' met
rttaferelen: het leven van de
ïsen die de Pijp bevolken, de
pita en haar familie, de buren,
lere kostgangers in de armoedi-
licht asociale buurt die de Pijp
d de eeuwwiseling was.
imoer
eet na het verschijnen van Pij-
ijntjes brak het rumoer los. De
m, redacteur van de kinderru-
ik van de SDAP-krant Het Volk,
d op staande voet ontslagen
>r hoofdredacteur P. L. Tak. Ook
baan als onderwijzer raakte De
in kwijt. Kans om zich te ver
en in 'zijn' krant kreeg hij niet,
pogingen om Tak's autoritaire
ïahdeling van deze kwestie bin-
ïrenp de SDAP, waarin Tak verschil
de hoge functies bekleedde, aan
kaak te stellen, strandden vol-
nen.
een open brief aan P. L. Tak
De Haan Tak verbitterd aan.
rechtvaardig optreden, misbruik
a macht verweet hij hem. De
(ef haalde niet veel uit. De Haan
dat eigenlijk wel voorzien,
r schreef omdat hij zijn recht
Ide. Ook in zijn vriendenkring
fam De Haans boek hard aan.
boek was opgedragen aan A.
itrino die als arts-seksuoloog een
voor die tijd zeker bijzonder
door Aukje Holtrop
tolerant standpunt over homosek
sualiteit huldigde. Maar nu een
boek over dit soort liefde aan hem
opgedragen werd en een vah de
twee hoofdpersonen bovendien net
als Aletrino de bijnaam Sam had
(de ander. Joop, was de roepnaam
van De Haan zelf) accepteerde hij
het niet. De vriendschap was met
een over. Aletrino probeerde sa
men met de verloofde van De
Haan, de hele eerste oplage van het
boek op te kopen, wat hem aardig
lukte: er zijn niet zoveel exempla
ren van de eerste druk meer in
omloop.
Eigenlijk keerde iedereen zich van
De Haan af. Verzoeken aan Van
Deyssel, Van Eeden, Verwey om
hulp werden niet ingewilligd. De
literatoren kozen partij tegen hem.
vonden hem onverstandig, al schre
ven ze er ook allemaal bij dat ze
Pijpelijntjes niet slecht vinden. Uit
een ongepubliceerde recensie
noemde Van Deyssel het 'niet
groot, niet sterk, niet schoon, maar
echt en kunst. Het is echte kunst'.
Waarom ze er dan toch geen zin in
hadden De Haan een steuntje in de
rug te geven, in een tijd dat hij het
bijzonder moeilijk had, Kwam om
dat ze de uitgave van Pijpelijntjes
als 'daad in de samenleving' af
keurden. Niet alles is geschikt om
gepubliceerd te worden, kunst hoort
verheven te zijn, over goede en
mooie dingen te gaan. De Haan
was het daar niet mee eens. 'Zeker
is kunst schoon, maar dat wil niet
zeggen dat je daarom altijd moet
schrijven over dingen die aange
naam zijn. Wét je zegt doet er niet
toe, maar hóe je 't zegt'. De Haan
vond Pijpelijntjes ook zelf een 'z^er
ergelijk boek, maar niet voor ge
zonde mensen'.
De Haan liet zich overigens niet uit
het veld slaan door de negatieve
reacties: hij maakte een herdruk
van Pijpelijntjes, waarin een paar
namen veranderd werden en de
stijl, vooral in de impressionistische
gedeelten waarin de hoofdpersoon
over zijn leven en verhouding met
zijn vriend nadenkt, herzien werd.
Ook na die herdruk van Pijpelijn
tjes gaf hij zijn homoseksuele
schrijverijen (zoals hij het noemde)
niet op: er verschenen nog een
paar schetsjes en een tweede ro
man Pathologieën, ook een boek
waarin de homoseksuele relatie van
de hoofdpersoon met een vriend
centraal staat. Net als Pijpelijntjes
staat dat tweede boek vol autobio
grafische gegevens: maar ondanks
het feit dat het veel beter geschre
ven is. en veel beter in elkaar zit.
werd het nauwelijks opgemerkt. De
Haan gaf het weliswaar niet op
('Mijn verhalen zijn gruwelijk of
onzedelijk. Ik kan niet anders. Al
moest ik op de plaats dood blij
ven'), zijn publiek en vrienden wel.
Zijn opvatting dat het er niet toe
doet wat je als kunstenaar zegt,
werd niet gedeeld. De Haan kon
vechten voor erkenning, het lukte
hem niét officieel gelijk te krijgen.
Verzwegen
Dat is eigenlijk zo gebleven. De
'officiële' literatuurgeschiedenis
verzwijgt De Haans proza, of doet
het in een paar neerbuigende regels
af. De Haan kreeg erkenning als
dichter van het Joodse lied, het
onaangename intermezzo van zijn
romans moest zo snel mogelijk ver
geten worden. Ook De Haans bio
graaf J. Meijer die in 'De zoon van
een gazzen' (in 1967) uitgebreid op
de Pijpelijntjes-kwestie en alle cor
respondentie eromheen ingaat, keurt
het schrijven van Pijpelijntjes af,
vindt de reacties van Tak en de
andere schrijvers terecht en noemt
De Haan onbezonnen, pathologisch,
gespleten.
Dat het negatieve oordeel van tijd
genoten en latere critici vooral
door de morele kant van de zaak
werd bepaald, wordt duidelijk bij
lezing van Pijpelijntjes. Het is he
lemaal geen slecht boek, integen
deel. Tegen de opbouw is weliswaar
heel wat in te brengen: twee lij
nen, één persoonlijke, emotionele
lijn waarin de hoofdpersoon zijn
verhaal vertelt en een zakelijke,
realistische lijn waarin het leven in
de Pijp wordt beschreven, lopen op
een volstrekt willekeurige manier
door elkaar heen; het einde van
Sam, zijn plotselinge dood is een te
gezocht einde van de roman en ook
op d'e stijl van het boek is best wat
aan te merken. De realistische ta
fereeltjes doen cliché-matig aan,
lijken precies op alle andere volks
beschrijvingen die in het naturalis
tisch proza van die tijd voorkomen;
je moet heenbijten door het gekun
stelde woordgebruik, typerend voor
het naturalisme, maar nogal irri
tant voor de lezer van vandaag.
Wat overblijft is de persoonlijke
stijl van de gevoelens van Joop, de
manier waarop zijn angsten en
struikelingen onder woorden ge
bracht worden, de beschrijving van
de grote stad, de regen, de grauw
heid: die rómangedeelten zijn per
soonlijk, direct, 'modern' (in tegen
stelling dan tot de realistische Pijp-
reportages) en maken een her
druk zonder meer de moeite waard.
Waarom?
Waarom overigens de eerste druk
en niet de tweede is herdrukt is
een vraag, waarop de uitgever niet
ingaat. Uit het nawoord van W. J.
Simons bij het boek, blijkt alleen
belangstelling voor de rel rond het
verschijnen van Pijpelijntjes. Dat
verhaal was uit Meijers boek be
kend en het zou misschien interes
santer geweest zijn de vraag te
stellen wat De Haan bewoog toen
hij Pijpelijntjes schreef: wilde hij
dat zijn boek gelezen werd door de
Pijpbewoners aver wie hij schreef,
lazen die mensen eigenlijk wel an
dere dan keukenmeidenromans (in
het boek wordt naar zo'n superro-
mantische roman verwezen), wilde
de Haan Aletrino pesten, een be
kentenisroman schrijven, wilde hij,
behalve aandacht voor homoseksu
aliteit, misschien ook aandacht
voor de omstandigheden waaronder
arbeiders leefden?
Vragen die overigens lang niet alle
maal beantwoord kunnen worden,
maar wel gesteld mogen worden,
als je als uitgever en als nawoor
denschrijver de schijn wilt vermij
den alleen om het commerciële as
pect van de herrie die indertijd
onstond, Pijpelijntjes opnieuw te
willen uitgeven. Het boek en de
schrijver zijn die wat verdergaande
aandacht zeker waard.
Pijpelijntjes, door Jacob de Haan;
opnieuw uitgegeven door Kruse-
man's Uitgeversmaatschappij in
Den Haag; met een nawoord van
Wim J. Simons; 243 blz.; prijs
17.90.
dat soort verhalen er zijn er nog
veel meer van dien aard nooit
zo verschrikkelijk moeten lachen,
maar aan de andere kant. Rousseau
heeft er niet onder geleden, hij
leefde in zijn eigen wereld, die hij
al schilderend ontdekte en kenbaar
maakte, ongebreideld vorm gevend
aan zijn fantasieën, aan zijn meest
intieme gevoelens. Twaalf schilde
rijen hier van de Douanier, die 'al
leen de natuur' als leraar had en
die ervan overtuigd was 'dat ieder,
wiens gedachten uitgaan naar het
mooie en goede, de vrijheid moet
hebben te maken wat hij wil'.
De vrijheid nam ook Louis Vivin,
wiens werk tijdens zijn leven wei
nig erkenning genoot. Niettegen
staande de op het oog gebrekkige
opzet en de starre compositie, die
soms herinnert aan het triplex-in-
legwerk van de dertiger jaren, be
zitten deze schilderijen toch juist
de sfeer, die helemaal kenmerkend
is voor wat we naïeve kunst zijn
gaan noemen. Door alles heen, door
de houterigheid van de opbouw, het
onmogelijke perspectief, de verwar
de onderlinge verhoudingen, voel je
toch heel duidelijk de zekerheid,
waarmee het tot stand kwam. 'Zo
moet het zijn', zei Vivin, als hij
erop attent gemaakt werd, dat hij
sommige dingen misschien beter
anders kon schilderen en ging door,
onveranderd, onaangeraakt en on-
beïnvloed.
Bij het zien van zijn schilderijen
kun je je overigens heel goed voor
stellen. waarom het juist en vooral
de kubisten waren, die belang stel
den in zijn werk. Hij paste, hele-
rmal onbewust, vaak het kubisti
sche principe van de meervoudig
heid der gezichtspunten toe. Hoe
zeer hij ook de zichtbare werkelijk
heid wilde nabootsen, hij schilderde
niet wat hij zag, maar wat hij wist
dat er was.
Je verbaast je er wel eens over hoe
dit soort kunstenaars hun (naïeve)
eigenheid konden handhven bij de
toch voorkomende confrontaties
met de 'artistieke buitenwereld', de
offieële kunst, 't Moet zo zijn, dat
ze zo volkomen op zichzelf inge
steld waren, dat ze meestal niet
eens naar het werk van anderen
keken, 't Is ook bekend, dat ze
eigenlijk zelden kritiek konden ver
dragen en daar in ieder geval (door
hun werk) niet op reageerden, 'n
Egocentrische instelling die soms
aan het ziekelijke kan grenzen en
dat is dan weer een aanrakingsvlak
tussen de naïeve kunst en de beel
dende uitingen van geesteszieken.
In zekere zin doorbrak Séraphine
Louis, een werkster, die evenals Vi
vin door de Duitse kunstcriticus W.
Uhde ontdekt werd, die grens. Zon
der dat je haar prachtige, met
recht bloemrijke schilderijen be
hoeft te bekijken als psychiatrisch
studiemateriaal, zijn er toch wei
bepaalde facetten die op een steeds
slechter wordende geestelijke ge
steldheid (ze leed aan achtervol-
ginswaanzin) wijzen. Haar vroege
schilderijen zijn nog 'open', er zijn
nog 'lege' achtergronden, fonds, ze
stellen nog bestaande bloemen, be
staand fruit voor. Maar langzamer
hand gaat ze helemaal op in een
volkomen eigen droomwereld,
waarin vruchten monden krijgen
en blaadjes ogen. Dan laat ze ook
geen stukje van de schilderijen
meer vrij. (De angst voor het lege
vlak is een bekend verschijnsel in
de kunst van geesteszieken.) Won
derlijke en let wel: ook zonder de
levensgeschiedenis van de schilde
res erin te betrekken, ontroerende
schilderijen. André Bauchant en
Camille Bombois hadden het getij
al wat meer mee, zij hadden tijdens
hun leven al wat meer succes, wa
ren ook in de gelegenheid wat on
bezorgder te werken.
Bauchant, een kweker en later
landmeter, stelde zich helemaal in
op het kunstenaarschap met een
grote K. Hij schilderde klassieke
taferelen op een zo pure en een
voudige manier dat termen als pri
mitief of naïef er nauwelijks op
van toepassing zijn. Fantasievol,
warm menselijk en volkomen echt,
dét zijn ze.
Camille Bombois zat het ook mee.
Na een loopbaan als veehoeder,
sjouwer. kermisworstelaar en
grondwerker schilderen in zijn
vrije tijd liet hij in 1922 zijn
schilderijen zien op Montmartre en
werd daar direct ontdekt. Portret
ten. stadsgezichten, landschappen,
bloemstukken, genre, naakt, verras
send van compositie en kleur,
zwaar geschilderd, maar nooit grof
en meermalen aangevuld met een
dosis rondborstige volkse humor.
Zomaar een korte impressie over
het werk van deze vijf klassieke
naïeven, een aantippen van wat
bijkomstige facetten. Want wat
voor mij juist het belangrijkste is
van deze eenvoudige kunst is die
volkomen persoonlijke visie op het
leven, de oprechtheid en de over
tuigende spontaniteit.
En die kun je alleen maar zélf
beleven.
door R. L. K. Fokkema
In het tijdschrift Forum verschijnt in 1932 een spotvers 'De gestorven scho
lier'. Omdat de schrijver ervan zelf nog scholier is, maakt zijn vader bezwaar
tegen opneming onder eigen naam uit vrees voor onaangenaamheden tussen
zijn zoon en diens leraren.
Het verschijnt daarop onder het pseudoniem R.
van Aart. Zo verzeilt de jeugdige Rudie van Lier,
die op 24 augustus 1914 te Paramaribo geboren is,
in de literaire wereld die bepaald werd door Ter
Braak en Du Perron. Van hen wordt hij een groot
bewonderaar, in die mate dat hij en de neerlandi
cus Fred Batten 'de jongeheren van Forum' ge
noemd werden. Dat de sympathie wederzijds was,
blijkt wel uit wat Ter Braak aan Du Perron schrijft
als hij weer eens geen zin heeft een artikel voor de
krant te schrijven: 'ik mag echter Rudie van Lier
niet teleurstellen, als hij het Zondagsblad opneemt.
Zonderling verantwoordelijkheidsgevoel.'
Van Lier publiceert in deze jaren nog een aantal
gedichten die naar het oordeel van Du Perron en
Ter Braak wel 'aardig' zijn. Een eerste bundeling
verschijnt in 1939 onder de titel Praehistoriede
bundel wordt in 1944 opnieuw uitgegeven onder
dezelfde titel met de aantekening 'voor een vrien
denkring.' De bundel is uitgebreid en telt 148 blz.
Van Lier is dan dertig jaar. In 1946 schrijft hij ter
inleiding op een bundeling van prozaschetsen, die
weer onder de titel Praehistorie verschijnt: 'Wan
neer begint nu de historie eindelijk, vroeg een
vriend een beetje ongeduldig,, en hij merkte op, dat
dit reeds de derde bundel is, die de titel 'Praehisto
rie' met zijn naam verbindt. Maar ik kan er niet
toe komen een andere titel te bedenken; zoo sterk
behooren voor mijn gevoel de verzen uit 'Praehis
torie' en deze verhalen bij elkaar. Ik noem hen
reeds praehistorie, omdat zij evenals de verzen
jeugdwerk zijn, dat lang in een lade lag voor het in
een beperkte kring van vrienden gelezen werd.'
Even verder schrijft hij'Nog ben ik er van
overtuigd, dat elk werk dat mij werkelijk aangaat,
documentair waarde moet hebben.'
Thans is Rupturen verschenen, waarmee Van Lier
(die van Rudie tot Rudolf is gepromoveerd) een
bepaalde publiceertraditie afbreekt en voortzet. Hij
is zestig jaar een ruptuur, een leeftijd (zoals de
dertigjarige) waarop alles of niets nog gebeuren
kan, en de gedichten hebben lang in de la gelegen.
Ze stammen, met uitzondering van de eerste vier,
uit de jaren 1944-1973, en hebben zonder twijfel
documentaire waarde. De dichter lijkt aan zijn
historie begonnen, maar geeft daarvan alleen de
indringende momenten uit zijn leven en liefdesle
ven, daarin is hij getrouw aan zijn vroege opvat
ting dat nergens troost is behalve in wat in het
moment is gegeven. Daarbij lijkt hij met zijn
verslaggeving van zijn daden ook raad te willen
verschaffen aan zijn toehoorders, lezers en vrien
den. De bundel is in zekere zin curieus omdat de
dichter een soort vader-figuur is, uit wiens levens
wandel en -handel lering valt te trekken, als men
daar tenminste gevoelig voor is.
Uit deze bekentenisser vari een ouder wordend
heer rijst het beeld op van iemand die veel heeft
gereisd, veel heeft bemind en graag vertelt, muziek
adoreert, die eenzaam is 'met een talent voor
vriendschap' en die aanvankelijk nog hoop koestert
maar allengs zich geblokkeerd weet in zijn levens-
en liefdesgenietingen door de naderende dood:
Juich kinderen om het voorjaar,
vul huis en tuin met klaterend geluid,
er zit een man licht huiverend,
net jong genoeg om onafwendbaar te beseffen
dat hij oud wordt.
Het zal bekend zijn dat dit soort poëzie vertel
lend, ietwat moraliserend, rijmend vaak, zonder al
te veel beeldspraak, met een voorkeur voor het
gewone (dichterlijke) woord thans niet veel
meer wordt geschreven. Als ze geschreven wordt is
ze in elk geval ironischer dan Van Liers poëzie. De
bundel is traditioneel te noemen, hetgeen overi
gens niet anders te verwachten viel, ook in die zin
dat het verzenschrijven een genade wordt ge
noemd, een ritueel:
Eenzame uitspraak, waarbij
toch de verre naasten
getuigen zijn van af scheidsritueel,
dansgebaren van het leven
in een exercitie van weggaan.
Rupturen is een zeer persoonlijke bundel gedich
ten, waaruit men een bepaald type mens leert
kennen. Poëzie die een primair levend individu
onthult.
Voor de eerlijkheid dient tenslotte wel gezegd dat
wat mij betreft de bundel Rupturen voor een groot
deel zijn belang ontleent aan het simpele feit dat
de auteur eens 'jongeheer van Forum' ls genoemd.
Van typische Forum-poëzle is bij Van Lier evenwel
geen sprake, noch in Praehistorie, noch in Ruptu
ren. Uit correspondentie met Van Lier is mij
gebleken dat hij zichzelf ook niet ziet als represen
tant van Forum-poëzie. Wel erkent hij dat Forum
voor een aantal van zijn anecdotisch-psychologi-
sche verzen destijds de weg heeft vrij gemaakt. Dit
verdient vermelding teneinde historische misver
standen uit te sluiten, die zo gemakkelijk opduiken
rond iemand die als voetnoot de literatuurgeschie
denis zal ingaan.
Ondanks het gebruik van 'men' in 'Grenswaarts',
het slotgedicht van de bundel, is het gedicht
typerend voor het persoonlijk karakter van Ruptu
ren:
Dan zoekt men een plek
dicht bij de eeuwigheid.
Wat hier aan de grond ontstijgt
of in de toppen der bomen beweegt,
grenst aan de dood,
men is alleen en raakt
van liefde en wanhoop vervuld.
Rudolf van Lier. Rupturen.
G. A. van Oorschot, Amsterdam. 1974. 88 blz. 12,50.