GROTE NAÏEVEN SPONTAAN OPRECHT k Pijpelijntjes, herdruk van geruchtmakende roman Primaire poëzie van een ouderwordend heer II 7/KWARTET ZATERDAG 31 AUGUSTUS 1974 KUNST T15-K15 door G. Kruis Links Henri Rousseau: 'Voetbal lers' 1908 Rechts Louis Vivin: Haven in Bretagne t is een boeiende belevenis in een periode waarin de beeldende kunst via erlei ingenieuze en vooral opzienbarende omwegen weer enig houvast icht te vinden bij de zichtbare werkelijkheid, een tentoonstelling te bezoe- a als 'De grote naïeven', die tot 20 oktober in het Stedelijk Museum in Am- rdam gehouden wordt. :n dat we de laatste jaren tekort raten zijn wat de naïeve schil- :unst betreft. Er is steeds wel ras een expositie te zien waar idelijke vrijëtijdsbestedingspro- van huisvrouwen, boerin postbodes, trambestuurders, ïdwerkers, artsen en hooglera- getoond worden, er zijn al males op dit gebied en galeries, er zich helemaal in géspeciali- d hebben. werk wordt, zou je kunnen ;en, meermalen hardhandig ge uit de sfeer van de huiselijke miteit waarin het tot stand kwam, en is al lang tot een aparte, maar nog niet zo erg duidelijk af gebakende kunstvorm verheven. Naïeve kunst: een uitzonderlijk verschijnsel (schreef Jean Cassou van het Museum van Moderne Kunst in Parijs eens) dat zich af speelt buiten de grote revoluties op het gebied der beeldende kunst van onze tijd om. Meestal is het zo, dat zij vooral wordt beoefend door mannen en vrouwen die geen en kele onderricht (op dat gebied) hebben ontvangen en die zich zui ver en alleen aan hun roeping heb ben overgegeven. Natuurlijk is dat niet iets van vandaag of gistereri, maar de 'geschiedenis' van de naïe ve kunst begint toch pas bij Henri Rousseau (le Douanier) een kom mies bij de accijnzen, over wie zoveel (verschillende) verhalen in omloop zijn, dat je af en toe de draad wel eens even kwijtraakt. In ieder geval was, hij de eerste naïeve schilder, die kans zag de artistieke élite voor zijn werk te interesseren. 'Na heel wat beproevingen', schreef hij in 1895 in een korte biografie, 'slaagde hij erin bij de kunstenaars in zijn omgeving bekend te worden. Hij heeft de originele stijl, die hij zich eigen gemaakt had, meer en meer geperfectioneerd en hij is op weg een van onze beste realistische schilders te worden'. Hoewel die bevriende schilders hem kennelijk mochten, heb ik de ma nier waarop ze hem volgens de overleveringen benaderden toch nooit zo erg sympathiek gevonden. Ik heb altijd vaag het gevoel gehad dat veel van die vrienden in die beginperiode niet écht de bijzonde re kwaliteiten van zijn werk zagen, maar het op dezelfde vriendelijk- spottend-beschermende manier be naderden als zijn kinderlijk-licht gelovige persoon. Op het beroemde feest dat Picasso in 1908 voor hem organiseerde met in het middelpunt een schil derij dat Picasso voor 5 francs in een uitdragerij had gekocht, eerden ze hem als een groot kunstenaar, wat Rousseau waardig en ontroerd aanvaardde. Picasso zal hem wel niet verteld hebben, dat de handelaar hem het doek niet verkocht had als een kunstwerk, maar als schildersmate riaal: als hij het schoonmaakte, kon hij het nog wel gebruiken voor zijn eigen werk. Ze maakten het zo bont, dat ze hem zelfs voorstelden aan de minister voor Schone Kun sten, wat niet alleen voor Rousseau het hoogtepunt van de avond was, maar ook voor zijn vlotte vrienden: want de restaurateur van schilde rijen die deze rol speelde deed dat (ook) met veel verve.'k Heb om j hebt u de weelde veroorloofd niet alleen in een boek, maar doorlopend, al- wat in u omging' uit te spreken. Menschen die dit doen kunnen er zeker n zijn dat de maatschappij hun op de een of andere wijze dit betaald zal zet- i. De maatschappij moet dat wel. Zij is uit zelfbehoud wel genoodzaakt den iling, die zich vrijmaakt van haar afspraken, klein te krijgen'. fragment uit een brief van >rt Verwey aan Jacob Israel de n over de moeilijkheden waarin Haan geraakt was na het ver- jnen van zijn boek Pijpelijn- dat boek, 50 jaar nadat Den Haan zionisten in Jeruzalem ver- >rd werd, opnieuw is herdrukt, is de moeite waard de discussies d Pijpelijntjes op te halen. Die iussie werd in 1904 en 1905 ge- rd, maar is eigenlijk nog wel leel. Mag een kunstenaar elk erwerp 'gebruiken' of zijn er ele. politieke, ethische beper ken? Pijpelijntjes ging het om homo- iualiteit, een vorm vn mense gedrag, die zeker in die tijd r veel mensen als verwerpelijk :houwd werd. De hoofdpersoon Pijpelijntjes, Joop, woont sa- met een vriend, Sam, op ka- s in de Amsterdamse volksbuurt Pijp. (De titel van het boek is onduidelijk maar verwijst toch naar die volkswijk). Het boek ihrijft die vriendschap, die ein- met de« plotselinge dood van n. Eigenlijk loopt de relatie tus- Sam en Joop al eerder stuk, als i aankondigt te gaan trouwen, verhaal wordt 'gestoffeerd' met rttaferelen: het leven van de ïsen die de Pijp bevolken, de pita en haar familie, de buren, lere kostgangers in de armoedi- licht asociale buurt die de Pijp d de eeuwwiseling was. imoer eet na het verschijnen van Pij- ijntjes brak het rumoer los. De m, redacteur van de kinderru- ik van de SDAP-krant Het Volk, d op staande voet ontslagen >r hoofdredacteur P. L. Tak. Ook baan als onderwijzer raakte De in kwijt. Kans om zich te ver en in 'zijn' krant kreeg hij niet, pogingen om Tak's autoritaire ïahdeling van deze kwestie bin- ïrenp de SDAP, waarin Tak verschil de hoge functies bekleedde, aan kaak te stellen, strandden vol- nen. een open brief aan P. L. Tak De Haan Tak verbitterd aan. rechtvaardig optreden, misbruik a macht verweet hij hem. De (ef haalde niet veel uit. De Haan dat eigenlijk wel voorzien, r schreef omdat hij zijn recht Ide. Ook in zijn vriendenkring fam De Haans boek hard aan. boek was opgedragen aan A. itrino die als arts-seksuoloog een voor die tijd zeker bijzonder door Aukje Holtrop tolerant standpunt over homosek sualiteit huldigde. Maar nu een boek over dit soort liefde aan hem opgedragen werd en een vah de twee hoofdpersonen bovendien net als Aletrino de bijnaam Sam had (de ander. Joop, was de roepnaam van De Haan zelf) accepteerde hij het niet. De vriendschap was met een over. Aletrino probeerde sa men met de verloofde van De Haan, de hele eerste oplage van het boek op te kopen, wat hem aardig lukte: er zijn niet zoveel exempla ren van de eerste druk meer in omloop. Eigenlijk keerde iedereen zich van De Haan af. Verzoeken aan Van Deyssel, Van Eeden, Verwey om hulp werden niet ingewilligd. De literatoren kozen partij tegen hem. vonden hem onverstandig, al schre ven ze er ook allemaal bij dat ze Pijpelijntjes niet slecht vinden. Uit een ongepubliceerde recensie noemde Van Deyssel het 'niet groot, niet sterk, niet schoon, maar echt en kunst. Het is echte kunst'. Waarom ze er dan toch geen zin in hadden De Haan een steuntje in de rug te geven, in een tijd dat hij het bijzonder moeilijk had, Kwam om dat ze de uitgave van Pijpelijntjes als 'daad in de samenleving' af keurden. Niet alles is geschikt om gepubliceerd te worden, kunst hoort verheven te zijn, over goede en mooie dingen te gaan. De Haan was het daar niet mee eens. 'Zeker is kunst schoon, maar dat wil niet zeggen dat je daarom altijd moet schrijven over dingen die aange naam zijn. Wét je zegt doet er niet toe, maar hóe je 't zegt'. De Haan vond Pijpelijntjes ook zelf een 'z^er ergelijk boek, maar niet voor ge zonde mensen'. De Haan liet zich overigens niet uit het veld slaan door de negatieve reacties: hij maakte een herdruk van Pijpelijntjes, waarin een paar namen veranderd werden en de stijl, vooral in de impressionistische gedeelten waarin de hoofdpersoon over zijn leven en verhouding met zijn vriend nadenkt, herzien werd. Ook na die herdruk van Pijpelijn tjes gaf hij zijn homoseksuele schrijverijen (zoals hij het noemde) niet op: er verschenen nog een paar schetsjes en een tweede ro man Pathologieën, ook een boek waarin de homoseksuele relatie van de hoofdpersoon met een vriend centraal staat. Net als Pijpelijntjes staat dat tweede boek vol autobio grafische gegevens: maar ondanks het feit dat het veel beter geschre ven is. en veel beter in elkaar zit. werd het nauwelijks opgemerkt. De Haan gaf het weliswaar niet op ('Mijn verhalen zijn gruwelijk of onzedelijk. Ik kan niet anders. Al moest ik op de plaats dood blij ven'), zijn publiek en vrienden wel. Zijn opvatting dat het er niet toe doet wat je als kunstenaar zegt, werd niet gedeeld. De Haan kon vechten voor erkenning, het lukte hem niét officieel gelijk te krijgen. Verzwegen Dat is eigenlijk zo gebleven. De 'officiële' literatuurgeschiedenis verzwijgt De Haans proza, of doet het in een paar neerbuigende regels af. De Haan kreeg erkenning als dichter van het Joodse lied, het onaangename intermezzo van zijn romans moest zo snel mogelijk ver geten worden. Ook De Haans bio graaf J. Meijer die in 'De zoon van een gazzen' (in 1967) uitgebreid op de Pijpelijntjes-kwestie en alle cor respondentie eromheen ingaat, keurt het schrijven van Pijpelijntjes af, vindt de reacties van Tak en de andere schrijvers terecht en noemt De Haan onbezonnen, pathologisch, gespleten. Dat het negatieve oordeel van tijd genoten en latere critici vooral door de morele kant van de zaak werd bepaald, wordt duidelijk bij lezing van Pijpelijntjes. Het is he lemaal geen slecht boek, integen deel. Tegen de opbouw is weliswaar heel wat in te brengen: twee lij nen, één persoonlijke, emotionele lijn waarin de hoofdpersoon zijn verhaal vertelt en een zakelijke, realistische lijn waarin het leven in de Pijp wordt beschreven, lopen op een volstrekt willekeurige manier door elkaar heen; het einde van Sam, zijn plotselinge dood is een te gezocht einde van de roman en ook op d'e stijl van het boek is best wat aan te merken. De realistische ta fereeltjes doen cliché-matig aan, lijken precies op alle andere volks beschrijvingen die in het naturalis tisch proza van die tijd voorkomen; je moet heenbijten door het gekun stelde woordgebruik, typerend voor het naturalisme, maar nogal irri tant voor de lezer van vandaag. Wat overblijft is de persoonlijke stijl van de gevoelens van Joop, de manier waarop zijn angsten en struikelingen onder woorden ge bracht worden, de beschrijving van de grote stad, de regen, de grauw heid: die rómangedeelten zijn per soonlijk, direct, 'modern' (in tegen stelling dan tot de realistische Pijp- reportages) en maken een her druk zonder meer de moeite waard. Waarom? Waarom overigens de eerste druk en niet de tweede is herdrukt is een vraag, waarop de uitgever niet ingaat. Uit het nawoord van W. J. Simons bij het boek, blijkt alleen belangstelling voor de rel rond het verschijnen van Pijpelijntjes. Dat verhaal was uit Meijers boek be kend en het zou misschien interes santer geweest zijn de vraag te stellen wat De Haan bewoog toen hij Pijpelijntjes schreef: wilde hij dat zijn boek gelezen werd door de Pijpbewoners aver wie hij schreef, lazen die mensen eigenlijk wel an dere dan keukenmeidenromans (in het boek wordt naar zo'n superro- mantische roman verwezen), wilde de Haan Aletrino pesten, een be kentenisroman schrijven, wilde hij, behalve aandacht voor homoseksu aliteit, misschien ook aandacht voor de omstandigheden waaronder arbeiders leefden? Vragen die overigens lang niet alle maal beantwoord kunnen worden, maar wel gesteld mogen worden, als je als uitgever en als nawoor denschrijver de schijn wilt vermij den alleen om het commerciële as pect van de herrie die indertijd onstond, Pijpelijntjes opnieuw te willen uitgeven. Het boek en de schrijver zijn die wat verdergaande aandacht zeker waard. Pijpelijntjes, door Jacob de Haan; opnieuw uitgegeven door Kruse- man's Uitgeversmaatschappij in Den Haag; met een nawoord van Wim J. Simons; 243 blz.; prijs 17.90. dat soort verhalen er zijn er nog veel meer van dien aard nooit zo verschrikkelijk moeten lachen, maar aan de andere kant. Rousseau heeft er niet onder geleden, hij leefde in zijn eigen wereld, die hij al schilderend ontdekte en kenbaar maakte, ongebreideld vorm gevend aan zijn fantasieën, aan zijn meest intieme gevoelens. Twaalf schilde rijen hier van de Douanier, die 'al leen de natuur' als leraar had en die ervan overtuigd was 'dat ieder, wiens gedachten uitgaan naar het mooie en goede, de vrijheid moet hebben te maken wat hij wil'. De vrijheid nam ook Louis Vivin, wiens werk tijdens zijn leven wei nig erkenning genoot. Niettegen staande de op het oog gebrekkige opzet en de starre compositie, die soms herinnert aan het triplex-in- legwerk van de dertiger jaren, be zitten deze schilderijen toch juist de sfeer, die helemaal kenmerkend is voor wat we naïeve kunst zijn gaan noemen. Door alles heen, door de houterigheid van de opbouw, het onmogelijke perspectief, de verwar de onderlinge verhoudingen, voel je toch heel duidelijk de zekerheid, waarmee het tot stand kwam. 'Zo moet het zijn', zei Vivin, als hij erop attent gemaakt werd, dat hij sommige dingen misschien beter anders kon schilderen en ging door, onveranderd, onaangeraakt en on- beïnvloed. Bij het zien van zijn schilderijen kun je je overigens heel goed voor stellen. waarom het juist en vooral de kubisten waren, die belang stel den in zijn werk. Hij paste, hele- rmal onbewust, vaak het kubisti sche principe van de meervoudig heid der gezichtspunten toe. Hoe zeer hij ook de zichtbare werkelijk heid wilde nabootsen, hij schilderde niet wat hij zag, maar wat hij wist dat er was. Je verbaast je er wel eens over hoe dit soort kunstenaars hun (naïeve) eigenheid konden handhven bij de toch voorkomende confrontaties met de 'artistieke buitenwereld', de offieële kunst, 't Moet zo zijn, dat ze zo volkomen op zichzelf inge steld waren, dat ze meestal niet eens naar het werk van anderen keken, 't Is ook bekend, dat ze eigenlijk zelden kritiek konden ver dragen en daar in ieder geval (door hun werk) niet op reageerden, 'n Egocentrische instelling die soms aan het ziekelijke kan grenzen en dat is dan weer een aanrakingsvlak tussen de naïeve kunst en de beel dende uitingen van geesteszieken. In zekere zin doorbrak Séraphine Louis, een werkster, die evenals Vi vin door de Duitse kunstcriticus W. Uhde ontdekt werd, die grens. Zon der dat je haar prachtige, met recht bloemrijke schilderijen be hoeft te bekijken als psychiatrisch studiemateriaal, zijn er toch wei bepaalde facetten die op een steeds slechter wordende geestelijke ge steldheid (ze leed aan achtervol- ginswaanzin) wijzen. Haar vroege schilderijen zijn nog 'open', er zijn nog 'lege' achtergronden, fonds, ze stellen nog bestaande bloemen, be staand fruit voor. Maar langzamer hand gaat ze helemaal op in een volkomen eigen droomwereld, waarin vruchten monden krijgen en blaadjes ogen. Dan laat ze ook geen stukje van de schilderijen meer vrij. (De angst voor het lege vlak is een bekend verschijnsel in de kunst van geesteszieken.) Won derlijke en let wel: ook zonder de levensgeschiedenis van de schilde res erin te betrekken, ontroerende schilderijen. André Bauchant en Camille Bombois hadden het getij al wat meer mee, zij hadden tijdens hun leven al wat meer succes, wa ren ook in de gelegenheid wat on bezorgder te werken. Bauchant, een kweker en later landmeter, stelde zich helemaal in op het kunstenaarschap met een grote K. Hij schilderde klassieke taferelen op een zo pure en een voudige manier dat termen als pri mitief of naïef er nauwelijks op van toepassing zijn. Fantasievol, warm menselijk en volkomen echt, dét zijn ze. Camille Bombois zat het ook mee. Na een loopbaan als veehoeder, sjouwer. kermisworstelaar en grondwerker schilderen in zijn vrije tijd liet hij in 1922 zijn schilderijen zien op Montmartre en werd daar direct ontdekt. Portret ten. stadsgezichten, landschappen, bloemstukken, genre, naakt, verras send van compositie en kleur, zwaar geschilderd, maar nooit grof en meermalen aangevuld met een dosis rondborstige volkse humor. Zomaar een korte impressie over het werk van deze vijf klassieke naïeven, een aantippen van wat bijkomstige facetten. Want wat voor mij juist het belangrijkste is van deze eenvoudige kunst is die volkomen persoonlijke visie op het leven, de oprechtheid en de over tuigende spontaniteit. En die kun je alleen maar zélf beleven. door R. L. K. Fokkema In het tijdschrift Forum verschijnt in 1932 een spotvers 'De gestorven scho lier'. Omdat de schrijver ervan zelf nog scholier is, maakt zijn vader bezwaar tegen opneming onder eigen naam uit vrees voor onaangenaamheden tussen zijn zoon en diens leraren. Het verschijnt daarop onder het pseudoniem R. van Aart. Zo verzeilt de jeugdige Rudie van Lier, die op 24 augustus 1914 te Paramaribo geboren is, in de literaire wereld die bepaald werd door Ter Braak en Du Perron. Van hen wordt hij een groot bewonderaar, in die mate dat hij en de neerlandi cus Fred Batten 'de jongeheren van Forum' ge noemd werden. Dat de sympathie wederzijds was, blijkt wel uit wat Ter Braak aan Du Perron schrijft als hij weer eens geen zin heeft een artikel voor de krant te schrijven: 'ik mag echter Rudie van Lier niet teleurstellen, als hij het Zondagsblad opneemt. Zonderling verantwoordelijkheidsgevoel.' Van Lier publiceert in deze jaren nog een aantal gedichten die naar het oordeel van Du Perron en Ter Braak wel 'aardig' zijn. Een eerste bundeling verschijnt in 1939 onder de titel Praehistoriede bundel wordt in 1944 opnieuw uitgegeven onder dezelfde titel met de aantekening 'voor een vrien denkring.' De bundel is uitgebreid en telt 148 blz. Van Lier is dan dertig jaar. In 1946 schrijft hij ter inleiding op een bundeling van prozaschetsen, die weer onder de titel Praehistorie verschijnt: 'Wan neer begint nu de historie eindelijk, vroeg een vriend een beetje ongeduldig,, en hij merkte op, dat dit reeds de derde bundel is, die de titel 'Praehisto rie' met zijn naam verbindt. Maar ik kan er niet toe komen een andere titel te bedenken; zoo sterk behooren voor mijn gevoel de verzen uit 'Praehis torie' en deze verhalen bij elkaar. Ik noem hen reeds praehistorie, omdat zij evenals de verzen jeugdwerk zijn, dat lang in een lade lag voor het in een beperkte kring van vrienden gelezen werd.' Even verder schrijft hij'Nog ben ik er van overtuigd, dat elk werk dat mij werkelijk aangaat, documentair waarde moet hebben.' Thans is Rupturen verschenen, waarmee Van Lier (die van Rudie tot Rudolf is gepromoveerd) een bepaalde publiceertraditie afbreekt en voortzet. Hij is zestig jaar een ruptuur, een leeftijd (zoals de dertigjarige) waarop alles of niets nog gebeuren kan, en de gedichten hebben lang in de la gelegen. Ze stammen, met uitzondering van de eerste vier, uit de jaren 1944-1973, en hebben zonder twijfel documentaire waarde. De dichter lijkt aan zijn historie begonnen, maar geeft daarvan alleen de indringende momenten uit zijn leven en liefdesle ven, daarin is hij getrouw aan zijn vroege opvat ting dat nergens troost is behalve in wat in het moment is gegeven. Daarbij lijkt hij met zijn verslaggeving van zijn daden ook raad te willen verschaffen aan zijn toehoorders, lezers en vrien den. De bundel is in zekere zin curieus omdat de dichter een soort vader-figuur is, uit wiens levens wandel en -handel lering valt te trekken, als men daar tenminste gevoelig voor is. Uit deze bekentenisser vari een ouder wordend heer rijst het beeld op van iemand die veel heeft gereisd, veel heeft bemind en graag vertelt, muziek adoreert, die eenzaam is 'met een talent voor vriendschap' en die aanvankelijk nog hoop koestert maar allengs zich geblokkeerd weet in zijn levens- en liefdesgenietingen door de naderende dood: Juich kinderen om het voorjaar, vul huis en tuin met klaterend geluid, er zit een man licht huiverend, net jong genoeg om onafwendbaar te beseffen dat hij oud wordt. Het zal bekend zijn dat dit soort poëzie vertel lend, ietwat moraliserend, rijmend vaak, zonder al te veel beeldspraak, met een voorkeur voor het gewone (dichterlijke) woord thans niet veel meer wordt geschreven. Als ze geschreven wordt is ze in elk geval ironischer dan Van Liers poëzie. De bundel is traditioneel te noemen, hetgeen overi gens niet anders te verwachten viel, ook in die zin dat het verzenschrijven een genade wordt ge noemd, een ritueel: Eenzame uitspraak, waarbij toch de verre naasten getuigen zijn van af scheidsritueel, dansgebaren van het leven in een exercitie van weggaan. Rupturen is een zeer persoonlijke bundel gedich ten, waaruit men een bepaald type mens leert kennen. Poëzie die een primair levend individu onthult. Voor de eerlijkheid dient tenslotte wel gezegd dat wat mij betreft de bundel Rupturen voor een groot deel zijn belang ontleent aan het simpele feit dat de auteur eens 'jongeheer van Forum' ls genoemd. Van typische Forum-poëzle is bij Van Lier evenwel geen sprake, noch in Praehistorie, noch in Ruptu ren. Uit correspondentie met Van Lier is mij gebleken dat hij zichzelf ook niet ziet als represen tant van Forum-poëzie. Wel erkent hij dat Forum voor een aantal van zijn anecdotisch-psychologi- sche verzen destijds de weg heeft vrij gemaakt. Dit verdient vermelding teneinde historische misver standen uit te sluiten, die zo gemakkelijk opduiken rond iemand die als voetnoot de literatuurgeschie denis zal ingaan. Ondanks het gebruik van 'men' in 'Grenswaarts', het slotgedicht van de bundel, is het gedicht typerend voor het persoonlijk karakter van Ruptu ren: Dan zoekt men een plek dicht bij de eeuwigheid. Wat hier aan de grond ontstijgt of in de toppen der bomen beweegt, grenst aan de dood, men is alleen en raakt van liefde en wanhoop vervuld. Rudolf van Lier. Rupturen. G. A. van Oorschot, Amsterdam. 1974. 88 blz. 12,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 15