ZUIDZEE UIT DE DOEKEN
De Losse Muur in ons bestaan
fllsillalll
Nieuwe boeken
I TROUW/KWARTET ZATERDAG 6 JOLI 1974KUNST TI3/K13
door G. Kruis
Singer
zelingwekkeiide gang' van uiterst
rechts naar links verbaasde velen,
want de lieden die hij eens met lof
overspoelde werden later het mikpunt
van zijn trefzekere satire.
In dit boek is geen spoor te vinden
van literatuurmakerij. Zijn verhalen,
tientallen waanzinnige, wonderlijke,
vermakelijke geschiedenis j es, beant
woorden geheel aan het diael waar
voor ze werden geschreven: om te
bespotten. Jules Renard heeft eens
onder woorden gebracht hoe geladen
Mirbeau was: 'Mirbeau staat bedroefd
op en gaat woedend naar bed'. Wie
meer van Mirbeau wil lezen kan van
De Arbeiderspers 'Het dagboek van
een kamermeisje' en 'De tuin der
folteringen' kopen. In het eerste boek
staat een uitgebreid nawoord van
Martin Ros. 'De badkuur', het dikste
van de drie, vergt <n het begin enig
doorzettingsvermogen. Eenmaal op
gang en gewend aan het van de hak
op de tak springen, wordt het boek
een amusant avontuur.
Adriaan Morriën: Waarom ik geen
Dantc-specialist ben geworden. De Be
zige Bij Dar-pocket 127 blz.
3.50.
Deze fraai uitgevoerde Dar-pocket met
een bijzonder geslaagde omslag van
Titia Verwayen bevat negen verhalen
en een Chronologie, die een verhaal
apart is. De verhalen komen uit
'Mens en engel' (1964). 'Een slordig
mens' (1951), terwijl de drie laatste
verhalen niet eerder in boekvorm ver
schenen en uit 1972 en 1973 dateren.
Wie wil kennis maken met de zuinig
schrijvende Morriën late zich dit bun
deltje niet ontgaan. Het geeft een
goed beeld van de zorgvuldig schrij
vende schrijver-dichter. Zijn humor is
uitgekiend, voor de fijnproever, maar
een enkele keer kun je je toch niet
onttrekken aan de indruk dat het
allemaal wat erg literatuurderig is.
Dat bezwaar geldt dan in het bijzon
der voor een verhaal als 'Winter in
Salzburg' dat het geduld van de lezer
zwaar op de proef stelt. Het openings
verhaal 'Een gat in de nacht' daaren
tegen is een staaltje van gaaf Neder
lands zonder enige literaire opsmuk.
De drie laatste 'nieuwe' verhalen las
ik eerder, naar ik meen, in Tirade,
evenals de kostelijke Chronologie.
Het is nog niet zo heel lang geleden dat de volkenkundige musea door het publiek eigenlijk alleen maal
ais een soort rariteiten-kabinetten werden beschouwd. Als instellingen waar het mogelijk was welwil
lend, maar toch ook wel wat neerbuigend kennis te nemen van de levenswijze van wat men dan bij
voorkeur 'onbeschaafde' volkeren noemde. Je kon er vervaarlijke (gemene) wapens bewonderen uit
verre vreemde landen, geheimzinnige maskers van Afrikaanse tovenaars, je kon griezelen bij gekrom
pen mensenhoofdjes uit Zuid-Amerika.
Langzamerhand begon men toen de
artistieke waarde van velerlei exoti
sche kunstuitingen te zien. Picasso en
I Braque (o.a.) 'ontdekten' de Afrikaan
se neger-KUNST en dat was het begin
van een ontwikkeling die ertoe leidde
en dat is maar één (Nederlands)
voorbeeld dat er in 1966 in het
Rijksmuseum te Amsterdam een grote
tentoonstelling werd gehouden van
Papoea-kunst.
Ook de ethnografische musea hadden
zich meer en meer toegelegd op het
j tentoonstellen van louter artistieke
zaken waarmee, ongewild, de toch al
te veel heersende indruk dat alleen
kunst cultuur is, nog eens extra ver
sterkt werd. Cultuur immers omvat
veel meer, is een totale beschavings
toestand, een manier van leven.
Die 'manier van leven' wordt door de
bulldozer van de technologische ont
wikkeling met de dag meer eenvor
mig. En dat gaat zo snel, dat vele
spectaculaire onderdelen van vreemde
(beter: andere) culturen verloren
dreigen te gaan, zonder dat de weten
schap er een onderzoek naar heeft
kunnen instellen. Men heeft ingezien
dat grote spoed geboden was: expedi
ties, die vaak onderling door verschil
lende musea georganiseerd worden,
trekken erop uit, om, zou je kunnen
zeggen, te redden, wat er nog te
redden valt. De verzamelde voorwer
pen zullen op die manier de weten
schappelijke onderzoekers in staat
stellen de culturen van bepaalde lan-
I den nog te onderzoeken, zelfs al zijn
ter plaatse de laatste resten daarvan
al verdwenen.
Zo had het Rijksmuseum voor Vol
kenkunde in Leiden de laatste jaren
een reeks uitermate belangwekkende
tentoonstellingen. In 1971 'Tideria,
van Eskimo tot Groenlander', die een
oveizicht gaf van een weinig versier
de, maar bijzonder praktische cultuur:
in 1972 'Fai-La. Hijs de zeilen', over
de zeilvaart in de Stille Zuidzee: in
1973 was het 'Thailand, land zonder
honger', die een onopgesmukt beeld
gaf van het dagelijks leven der Thaise
boeren ep nu nog het hele jaar
is er de tentoonstelling 'Zuidzee uit
de doeken'.
Vindingrijk
'n Vindingrijke titel omdat men deze
expositie, misschien toch weer vanwe
ge het kunstzinnige tintje, gegroe
peerd heeft rondom de tapa (versier
der techniek, de transistorradio, die
(ook daar al) overal te vinden is.
De tapa dus, boombaststof: de papier
moerbeiboom of masi, levert de
grondstof, de binnenbast. In 't kort
komt het erop neer dat deze bast
eerst geweekt wordt en dan op een
soort houten aambeeld (dudua) wordt
uitgeklopt met slaghouten (ike). Dan
ontstaan dunne lappen, die wel vier
tot zes maal zo breed kunnen zijn als
het oorspronkelijke stuk bast. Die
aldus ontstane lappen worden weer
aan elkaar geklopt en bij grotere
formaten, ook gelijmd. Na droging
worden de patronen aangebracht.
Daarvoor worden natuurlijke kleur
stoffen gebruikt, kesa bijvoorbeeld,
een donkerrood, sap, dat uit de wor
tels van een gadaoboom wordt bereid,
vermengd met rode aarde, die afkom
stig is van een ander eiland. Komo.
En clan zie je bijvoorbeeld weer dat
ook in deze streken de beschaving
voortschrijdt. Vroeger namelijk kon
den de mensen van Moce die rode
aarde gewoon voor niks, gaan halen
in Komo, Dat is een uur varen. Maar
nu ze hebben doorgekregen dat de
tapa ook verkocht werden, willen ze
daar ook geld zien.
Bij het aanbrengen van de gecompliceerde schabloonversiering, zo-
Modernisering
zelfs geen hulplijn aan te pas.
zoals (o.a.) suiker, thee, rijst, lucifers,
tabak, sigaretten, tandpasta, wasmid
delen, of voor die dubieuze zegening
de doeken van uitgeklopte boombast),
die in dat gebied gemaakt worden.
Dr. S. Kooijman, conservator van het
cultuurgebied van Oceanië, ging er
vorig jaar voor naar het eiland Moce
(Fiji-archipel) waar de tapa.een grote
rol speelt. Niet (helemaal) alleen
maar traditioneel, maar ook al (een
beetje) economisch.
Niet dat de bewoners ruim 500
mensen, het eiland beslaat een zesde
deel van het oppervlak van Texel
ervan afhankelijk zouden zijn. Moce
kan zichzelf heel goed bedruipen. De
grond is er uitstekend en er groeit
meer dan de bewoners aan kunnen.
En dan is er nog de zee, die ook het
nodige in werkelijke betekenis van
het woord oplevert.
Als die tapa uitgevoerd worden, is dat
om wat geld te hebben, waarmee Qedeelte van een tapa met de naam van het meis-
(luxe) zaken gekocht kunnen worden,
die het eiland zelf niet voortbrengt je waarvoor deze boombastdoek werd gemaakt.
Het doorwrijven van de reliëf pat ronen in de gatu vaka Toga. Het maken en versieren van deze tapa
is gemeenschappelijke arbeid.
als op deze tapa, werken de vrouwen zonder gebruik te maken van En modernisering van de technieken:
v - roet, ook nodig voor de kleurmengsels,
voorbeelden of schetsen van bepaalde patrooncomoinaties. thr komt werd vroeger gemaakt door het ver
branden van vethoudende noten in
een grot of een andere afgesloten
ruimte: de zwarte aanslag werd dan
van de wanden geschraapt. Nu zetten
ze een te hoog gedraaide petroleum
lamp onder een biscuitblik.
De patronen uitgevoerd in zwart, rood
of (uitgespaard) wit, worden aange
bracht met schabionen. Het zijn
hoofdzakelijk traditionele motieven,
die, zij het soms met kleine variaties,
steeds weer nagesneden worden.
Vroeger deden ze dat in bananenbla
deren en die moesten dan wel steeds
vervangen worden. Maar ze zijn vin
dingrijk, die vrouwen van Moce (want
die maken de tapa) en ze snijden hun
stencils nu uit filmplaten voor
röntgenfoto's, die ze via relaties krij
gen van het ziekenhuis in Suva.
Al is de tapa nu dan óók een handels
artikel geworden er zijn toch al
ineer dan 100 masi-tuinen, terwijl een
jaar of tien geleden de mensen in een
hoekje van hun tuin een paar boom
pjes voor eigen gebruik hadden de
boombaststof blijft een belangrijk ma
teriaal voor het traditionele leven op
het eiland.
Detail van een patroon.
Zo zijn er de gatu vaka Viti, die door
vrouwelijke verwanten van beide zij
den gemaakt worden ter gelegenheid
van een huwelijk. Die doet tijdens
het feest dienst als kamerwand ze
zijn soms wel 6 meter in het vierkant
ervoor, aan de versierde kant zit
clan het jonge echtpaar, ook al ge
kleed in tapa, erachter staat het opge
maakte huwelijksbed. Of wanneer het
eerste kind een jaar wordt, zit (ligt)
het tijdens de feestmaaltijd die dan
gegeven wordt aan het hoofd van de
tafel op een tapa, waarop zijn (haar)
naam vermeld wordt. Bij begrafenis
sen wordt de kist van binnen en van
buiten bekleed met tapa en na de
rouwtijd van honderd dagen, wordt er
een feest gevierd waar de tapa ook
weer een rol speelt. Dat is dan de
gatu vaka Toja, een tapijtvormige ta
pa van ruim 30 meter lang, die als
een enorm soort vaandel wordt rond
gedragen en dan, in stukken verknipt,
ten geschenke wordt aangeboden aan
de vertegenwoordigers der verschil
lende groepen. Overigens wordt dit
soort tapa, de z.g. Tongaanse, op een
andere manier versierd: daardoor ge
bruikt men een soort halfrond cliché,
waarvan de lijnen gevormd worden
door de opgenaaide nerven van cocos-
palmbladeren. Die worden dan, aan
de buitenkant, met een dot, ge
doopt in kleurstof, doorgewreven, en
waar nodig, later nog eens extra over
gehaald'.
Sfeer
De tentoonstelling zelf biedt een aan
trekkelijk beeld van deze kleine sa
menleving. Er zijn veel (goede) fo
to's, er is een zaal, die de bezoeker
verplaatst in de sfeer van zo'n dorp
aan de kust, bootjes op zee, was aan
de lijn, er is een huis, helemaal
ingericht tot en met de familiefoto's,
'n Japanse pin-up kalender, 'n degelijk
servies, een oude Singer en de zwarte
parapluie in de hoek.
Een bruidspaar zit ingetogen, prachtig
versierd voor de gatu, omringd door
reuzepakken wasmiddelen, staven zeep
en bierflessen (met petroleum, voor
de walm.
Dingen, die je ook weer terugvindt in
het hier ook helemaal ingerichte win
keltje met een assortiment waaruit
blijkt, dat ze daar op Moce nog niet
toe zijn aan het stralende tijdperk
van de supermarktbeschaving. Dr.
Kooijman blijft, in de catalogus, nog
optimistisch. Als hij het heeft over de
verbondenheid van deze mensen met
de natuur, schrijft hij: 'Ondanks de
aanwezigheid van plaatijzer, transis-
torradio's. benzinelampen en katoen
tjes is deze band nog zeer hecht.
Zolang deze blijft bestaan en zolang
.1e mensen wat hun primaire levens
behoeften betreft, van liet land zelf
afhankelijk blijven, is het onwaar
schijnlijk dat het bestaande levenspa
troon ingrijpend zal veranderen.
'n Tentoonstelling voor een vakantie
dag, met de kinderen. Iedere dag
filmvoorstellingen in kleur: maandag
tot en met vrijdag om 11.30, 2.30 en
3.30 uur; zaterdag om 2.30 en 3.00
uur; zondag om 3 uur. De voorstellin
gen van 2.30 betreffen steeds wisse
lende volkenkundige films, op alle
andere tijden wordt de film vertoond,
die speciaal voor deze tentoonstelling
vervaardigd werd: 'Zuidzee uit de doe
ken'.
Isaac Bashevis Singer. Vijanden. Een
liefdesroman. De Arbeiderspers
Grote ABC nr. 211 289 blz.
19-50. Vertaling Stella Bromet.
De Ln 1972 voor het eerst in Amerika
verschenen roman 'Vijanden. Een lief
desroman', van Isaac Bashevis Singer
is nu in het Nederlands vertaald. Het
verhaal gaat over het moeilijke leven
van Herman Broder, een Poolse jood,
die aan de slachtpartij van Hitler is
weten te ontkomen, dankzij de hulp
van het dienstmeisje Jadwiga. Ze zijn
naar Amerika gegaan waar hij 'uit
dankbaarheid' met haar getrouwd is.
Ilij houdt er naast haar nog een
vriendin op na, Masja, een gecompli
ceerde, door haar ervaringen in Duit
se kampen, overspannen gemaakte
vrouw met wie hij, na haar aandrin
gen, ook maar trouwt. Tot overmaat
van ramp komt dan ook nogeens zijn
doodgewaande vrouw in Amerika op
dagen. U begrijpt, conflictstof te over
en situaties die nauwelijks te geloven
zijn. Als oplossing ziet Broder één
I uitweg: vluchten. Dat doet hij, nadat
Masja zelfmoord heeft gepleegd, zijn
reddende engel Jadwiga een dochter
heeft gebaard en zijn vrouw Tamara
moeder en kind in huis heeft geno
men. Niemand hoort ooit nog iets van
Herman.
Dit verhaal over de in verdrukking
levende joodse emigranten in Ameri
ka is zonder al te veel franje op
papier gezet door Smger die jaren
lang, zoals hij in zijn voorwoord
meldt, gewoond heeft tussen deze
mensen. Toch wordt het aantal ram
pen dat Herman Broder treft soms
wat al te bar: werkelijk (Hles mislukt.
Zelfs als hij aan liet eind van het
verhaal in een donker huis (er is
natuurlijk ingebroken en zelfs de lam
pen zijn meegenomen) op zijn horlo
ge wil kijken, blijkt het stil te staan.
Dat werd me zo nu en dan wat te
machtig. Broder had het zonder dat
kapotte licht en dat niet lopende
horloge tieh al zwaar genoeg.
Octave Mirbeau: De badkuur van een
zenuwlijder. De Arbeiderspers Gro
te ABC nr. 215 313 blz. 19.50
vertaald door en met een nawoord
van Martin Ros.
De Franse schrijver Octave Mirbeau
.heeft zijn satirische boek 'De badkuur
van een zenuwlijder', waaraan hij in
1896 begon te werken tijdens een
kuur in de Pyreneeën, volgepropt met
bizarre figuren. Hij hekelt en bespot
situaties en personen die in zijn tijd
(18481917) de aandacht trokken.
In zijn nawoord schrijft vertaler Mar
tin Ros dat het bij lezing van 'De
bajlkuur' bijna niet voor te stellen is
dat* Mirbeau als pamflettist en journa
list zèer conservatief en monarchis
tisch was, ja, zelfs reactionair en
antisemitisch was ingesteld. Zijn 'dui-
'Wie bekijkt nu iemand in de kracht van zijn of haar leven op de eventuele
laatste woorden?', vraagt de verteller zich af van de nieuwste roman van
Anton Koolhaas, 'Een punaise in de voet'. Niemand doet dat, al zijn er men
sen die in vol besef van dood en leven een ruzie graag voor het slapen gaan
bijgelegd willen zien.
Koolhaas laat in zijn boek iemand
geheel onverwacht laatste woorden
spreken. Het verhaal gaat over Leti-
tia en David, een jaar getrouwd,
wonend op de elfde verdieping van
een flat. Letitia aquarelleert graag
en daarbij heeft zij de gewoonte de
punaises waarmee zij haar papier op
de tekenplank vastprikt, te laten
slingeren. David trapt er geregeld in
en op de zondagmorgen waarop de
roman aanvangt prikt er weer zo'n
ding diep in zijn voet. Hij valt
woedend uit, zeggend dat een punai
se in de muur hoort en niet in zijn
voet, waarop Letitia roept: 'Weet je
wel, dat als je zó doet en als je zó
bent, dat ik dan het liefst mijn hele
hebben en houwen bij elkaar zou
pakken en weg zou gaan naar waar
je me niet zou kunnen vinden'. En
vervolgens pakt zij de punaise op,
drukt hem in de muur van de
door T. van Deel
zijwand van hun flat maar drukt
zichzelf met muur en al naar bui
ten. Slechte constructie, legt Kool
haas uit, maar ondertussen valt Le
titia en niemand hoeft te hopen dat
zij die val van elf verdiepingen
overleeft. Het is een schokkend iets,
dat Koolhaas uitermate knap be
schrijft. Hij knipt, zoals hij dat zo
dikwijls doet, een belangrijk voorval
in stukjes; hij rekt het als het ware.
We zullen er omstandig bij stil
moeten staan dat daar niemand on
vermijdelijk dood gaat en met muur
en al naar buiten valt. Hij laat het
plaats vinden vanuit verschillende
hoeken gezien: eerst met Letitia
mee, dan ver beneden, buiten af
gezien en dan nog eens vanuit Da
vid, die daar maar in de kamer
blijft staan. Een eeuwigheid duurt
die val.
Dood
Waarom zegt iemand op een goede
morgen 'in de muur', in plaats van,
zoals altijd, 'in de tekenp'lank'? Da
vid zei 'muur' en hij voelt schuld.
En ook: 'nu ze verdwenen was, be
greep hij het pas dat het echt iets is
om iemand lief te hebben en dat er
geen oplossing is'. In zijn vorige
roman, het prachtige 'Vanwege een
tere huid', heeft Koolhaas het thema
liefde en dood verpakt in een jeugd
liefde, die noodlottig verloopt. Ook
in deze nieuwe roman gaat het weer
over de liefde, waarin de dood op
treedt. 'Zolang je niet méé doodgaat,
weet je er geen mieter van wat je
voor iemand voelti', zegt iemand
verderop tegen David. Hij zal zijn
liefde voor Letitia moeten beleven
in een soortgelijk sterven als zij. Hij
vraagt zich af of hij haar wel kent:
'Wat weten mensen van elkaar, ook
al gaan ze ongewoon vaak met el
kaar naar bed en lachen ze samen
en naar elkaar?' De rest van de
roman vertelt dan hoe David door
zelf ook te sterven het leven en de
herinnering aan Letitia weer aan
kan.
Koolhaas zet hem daar neer, in de
kamer van de flat met nu een gat in
de muur, waar hij niet doorheen
durft kijken. Iedereen die het boek
leest moet wel denken: wat nu? Wat
kan zo'n man nog doen? Het liefst
zou hij er niet meer willen zijn,
onzichtbaar, onvindbaar, afwezig wil
len zijn. David gaat, de treden tel
lend, de trap af van zijn flat en
konvl in een soort onderwereld
terecht. De roman krijgt dan halluci-
atoire eigenschappen. Een vrouw
neemt David mee en een oude
wens van David en Letitia maakt
hem onzichtbaar. Door niemand
waargenomen, geheel aan zijn vrouw
overgeleverd, brengt David dan twee
dagen door, en 'na alle mensen ge
zien te hebben zag hij opnieuw
zichzelf'. Die zichtbaarwording van
David vindt plaats op dezelfde plek
waar hij wel voor altijd weg wilde,
Letitia achterna, tot waar niemand
hem meer zou kunnen vinden, nl. tn
hun eigen flat. Hij keert daar ten
slotte terug, trapt in dezelfde punaise
en maakt een bloedig lijden mee,
wanneer hij zich tegen het dichtge
maakte, met balken en plastic ge
dichte gat in de muur wringt, hij
hervindt zichzelf en Letitia, hij leert
liefde en dood kennen. De reiniging.
Innerlijk proces
Koolhaas heeft dit proces in hoge
mate symboliserend beschreven. De
irreële wereld waarin David na Leti-
tia's val terecht komt, de vreemde
en vaak ook banale gebeurtenissen
waarmee hij geconfronteerd wordt
tijdens 'zijn onzichtbaarheid, hebben
natuurlijk alle de functie van een
innerlijk proces, dat in de roman
veruiterlijkt wordt. Ik geloof niet
dat Koolhaas er, erg in is geslaagd
Davids onzichtbaarheid acceptabel te
maken voor de lezer. Er gebeuren
teveel dingen, die ook tezeer realis
tisch worden uitgewerkt, waarvan de
symboolwaarde wordt vertroebeld.
Daardoor verliest een lezer de ernst
waar dit boek zo vol van is, gemak
kelijk uit het oog. Dat valt te be
grijpen, want in hoe vreemde situa
ties kan iemand niet belanden die
onzichtbaar is! Maar waaróm David
onzichtbaar is, dat wordt dan wel
eens vergeten. Afgezien van dit,
principiële, bezwaar tegen de concep
tie van 'Een punaise in de voet',
valt er genoeg goeds over de roman
te zeggen. Eigenlijk is het niet
denkbaar dat Koolhaas een boek
schrijft waar niets en niemandal aan
is. Daar is wat hij zeggen wil te
belangrijk en hoe hij dat zegt te
interessant voor. Ook dit nieuwe
boek dat bij uitzondering geheel
over mensen gaat (met als 'Een pak
slaag' en (bijna) 'Een nagel in de
muur' en 'Blaffen zonder onraad')
bevat zoveel goedgeschreven passa
ges, vol poëtische taal zoals Kool
haas die geregeld bezigt. Dat taalge
bruik van Koolhaas is iets bijzon
ders. Hij is in staat de grootste
ernst te doorspekken met alledaags
heid, waardoor een knap relativeren
is, valt bijvoorbeeld te beschouwen
als éen grote relativering van wat er
werkelijk in Davids hoofd omgaat.
Maar juist het feit dat David écht
onzichtbaar en niet bij wijze van
spreken onzichtbaar wordt, werkt in
dit geval zo lang uitgespronnen
storend.
Indrukwekkend
De meest indrukwekkende passage
blijf ik die vinden waarin de muur
het begeeft. Twee weken daarvoor al
hadden zowel David als Letitia, on
afhankelijk van elkaar en zonder het
tegen elkaar te zeggen, gedacht van:
verdraaid, het lijkt wel of die hele
muur beweegt. Koolhaas schrijft dan
een alinea over iets wat niet ge-
beurd is, maar als het gebeurd was,
zou het boek- niet verteld kunnen
worden: 'Als ze het elkaar gezegd
zouden hebben van die muur, die
duizeling, die gedachte aan een losse
muur, dan zouden ze het samen nóg
eens gedaan hebben: voelen aan die
muur; heel voorzichtig en als dan
gebleken zou zijn dat die muur
inderdaad wel helemaal los leek te
staan, hoe zouden ze ellkaar dan.
volkomen één hebben aangekeken
van schrik voor de ramp die moge
lijk geweest zou zijn'. Elkaar waar
schuwen voor de losse muur in je
bestaan, die als hij wegvalt zoals
Koolhaas schijft uitzicht biedt op
een vredig groen park. het 'roerloze
paradijs'.
A. Koolhaas. Een punaise in dè
voel. G. A. van Oorschot. Amster
dam. 1974. 164 blz. 14.90.
t