Een epos van taaie moed Geen plaats voor vrouwen Het verlangen om er niet te zijn 5 IK) UW/KWARTET Z VTRRD G 4 MEl 1974 KUÏNST T17/K15 Filmkroniek door dr. H. S. Visscher 'Le Papillon' zal wel een film voor mannen èn vrouwen zijn, maar in ieder geval is het een film óver mannen alléén. Dat ligt ook voor de hand, want hij speelt zich af in de beruchte Franse deportatiekolonie Frans Guyana, waarheen behalve beroemde fictieve èn reële figuren ook de onderwereldfiguur Le Papillon verbannen werd. Een afschuwelijk lot in wat wij nu een 'Vernichtungslager' zouden noemen. Voor vrouwen is daar geen plaats. Er zijn 'beambten' en er zijn gedetineerden en daarmee is het uit Maar de uitsluiting van de vrouw is in de film nadrukkelijker en opzettelijker. Direct in het begin wordt er met haar afgerekend. Als Papilion en zijn lotgenoot Louis Dega in de zwijgende stoet zware jongens onder begeleiding van soldaten met de bajonet op het geweer naar de havenkade wordt gebracht, nemen wij onder de eveneens zwijgend toekijkende menigte twee vrouwen waar: de een is de vriendin van Papillon, de ander, die met een chique auto arriveert, is de vrouw van Dega. Ze staan maar voor enkele seconden op het doek, daarna zullen we ze nooit meer terugzien, behalve in een hallucinatie van Papillon, als hij na zijn eerste vluchtpoging maandenlange eenzame opsluiting moet verduren. Hij droomt van een feestelijke terugkeer in Frankrijk, samen met Dega. Ze zitten in een auto die door een menigte omstuwd wordt, en in de auto zit ook Papillons vriendin. De camera zoekt haar gezicht. Prompt 'bevriest' het beeld, en de hallucinatie is ten einde. Veel later in de film ontdekt Dega, dat zijn vrouw, op wier hulp hij vast gerekend heeft zij zou trachten een herziening van het vonnis te verkrijgen met de door haar in de arm genomen advokaat getrouwd is. Kortom, de vrouwen zijn onherroepelijk uitgebannen. De laatste blik die de gevangenen op een vrouw werpen, is tijdens hun mars naar de gevangenis in Guyana, als ze een bordeel passeren waar de prostituées op het balkon naar hen staan te kijken. Daarna zullen twee vrouwen nog een kleine rol spelen. De eerste is het indianenmeisje, als Papillon op z'n vlucht bij een indianenstam terechtkomt. Hij beleeft er een kortstondige idylle mee, die overigens kuis geobserveerd is en bijna vrij van erotische implicaties. En de laatste vrouw is een non, moeder-overste van een klooster, die Papillon regelrecht aan de politie verraadt, zodat hij opnieuw gevangen genomen wordt en dan vele jaren eenzame opsluiting krijgt. De vrouwen van het begin zijn als vlinders: ze zijn mooi, kleurig en onbereikbaar. De moeder-overste is een vals serpent: gekleed in haar zwarte pij, levert zij met vrome praat Papillon aan zijn achtervolgers uit. Alleen het indianenmeisje in haar onbevangen naaktheid is oprecht en toegewijd. Maar ook zij is onbereikbaar, doordat Papillon de indianentaal niet verstaat en geen woord met haar kan spreken. Zo vormt zich een patroon dat in de Amerikaanse film niet ongewoon is en ook nooit ongewoon is geweest: de vrouw als verblindend beeld, zich plotseling openbarend als een afschuwelijk en principieel onbetrouwbaar wezen ('All about Eve', 'Lady of Shanghai', om maar enkele films te noemen) en de man als dupe. slachtoffer. Waarom verschijnen de vrouwen in het begin zo 'vlinderachtig'? Papillon dankt zijn bijnaam aan de vlinder die op z'n borst getatoeëerd is: hij draagt het teken van zijn dupe-zijn onafscheidelijk met zich mee. Niet voor niets blijkt zijn eerste vlucht mogelijk gemaakt door het kontakt met een handelaar die kostbare vlinders opkoopt een regelrechte valstrik. Daartegenover ontwikkelt zich dan een mannenvriendschap die op den duur pathetische vormen aanneemt. Papillon dringt zich aanvankelijk, op het deportatieschip, aan Dega op om volkomen eigenbelangelijke redenen: Dega is een beruchte vervalser-injhet-groot geweest en het is zeker dat hij een behoorlijke hoeveelheid geld bij zich verborgen houdt. En Dega trekt Papillon om even eigenbelangelijke motieven aan, namelijk als een soort van beschermer. Dega kan zich later, als Papillon eenzame opsluiting gekregen heeft en desalniettemin weigert om de naam van zijn helper te noemen, eenvoudig niet voorstellen dat er een dergelijke principiële trouw zou bestaan. Hij is even intelligent als bekrompen, hij blijft ook altijd 'zekerheden' zoeken. Daarom wil hij Papillon ook niet vergezellen op diens tweede vluchtpoging, daar hij goede hoop heeft over enkele maanden, na een herziening van zijn proces, op vrije voeten te komen. Maar als de ontsnapping dreigt te mislukken door de waakzaamheid van een bewaker, treedt hij zijns ondanks toch op en wordt aldus betrokken in het viuchtavontuur. Als na de beëindiging van hun straftijd de beide vrienden elkaar weer ontmoeten op het onbewoonde eiland waar voormalige delinquenten nog eens de duur van hun straftijd moeten verblijven, is er een aandoenlijke, diep-emotionele relatie ontstaan, ondanks het feit dat Dega zich aan zijn nieuwe omstandigheden heeft aangepast en Papillon blijft dromen van het schier onmogelijke: de ontsnapping naar de bewoonde wereld. Kenmerkend is ook het mannenverbond in de sekwentie van de leprozenkolonie, waar de vluchtelingen verder geholpen worden. De afzichtelijke lepra misvorming blijkt uiteindelijk geen onoverkomelijke barrière voor een gevoel van diepe verbondenheid, met name in de scène waarin Papillon van de lepreuze 'gastheer' afscheid neemt. Tussen haakjes: de 'gastheer' vermeldt en passant dat ze 'af en toe' een paar melaatse vrouwen van een der naburige eilanden naar de kolonie halen. De film dringt zeer sterk tot een identificatie met Steve McQueen, die de Papillon speelt en een formidabele rol speelt. Dustin Hoffmann zet een veel genuanceerder en dubbelzinniger Dega op het doek. Dega is trouwens een erkende misdadiger, terwijl Papillon ook in de autobiografische bestseller die Henri Charrière over zijn deportatie-ervaring schreef altijd heeft volgehouden onschuldig te zijn aan de moord waarvan hij beticht werd. Terzake van Dega suggereert de film ons overigens dat zijn zware straf vooral gezien moet worden tegen de achtergrond van de kapitalistische belangen die hij geschaad heeft, en brengt ons daardoor eveneens op de hand van ga. Franklin Schaffner heeft deze ondergrondse structuren scherp en genuanceerd uitgewerkt. Daarbij valt ook de ruimte op die hij. zelfs in die gruwelijke omstandigheden, open heeft gelaten voor een merkwaardig soort humor, bijvoorbeeld in het gedeelte waarin Papillon en Dega een aangeschoten krokodil moeten overmeesteren. Het is vooral via Hoffmann dat die 'lading" wordt aangebracht, juist in de mengeling van filosofische berusting en nerveuze gedesoriënteerdheid die hij vertegenwoordigt. De ontsnappingsscène, waarin Dega de vlucht van zijn vriend mogelijk maakt door de aandacht van de bewakers tijdens een gevangenisconcert af te leiden, heeft sublieme komische momenten, vooral door de mise-em scène die de ontvluchting centraal stelt en ons dan juist in een hoekje van het beeld nog de activiteiten van Dega laat zien. Uiteraard zit er een grote dosis geweld in de film. Maar Schaffner brengt dat geweld veelal door subtiel gedoseerde nuanceringen. Schrikwekkende scènes kapt hij bliksemsnel af, en de afschuwelijke scène van de guillotinering van een gevangene of de observatie van het verminkte lijk van een door 'mensetijagers' achterhaalde vluchteling staan slechts een fractie lang op het doek. waardoor alles veel suggestiever werkt dan bijvoorbeeld de veel uitvoeriger observatie van het opensnijden van de aangeschoten krokodil. Het hevigste en meest inhumane geweld is de 'eenzame opsluiting' waaraan Papillon onderworpen wordt Zij voltrekt zich zonder verder lijfelijk geweld, In een diepe stilte als van een graf, maar zij is een regelrechte aanslag op de menselijke geest De commandant van de bunker houdt een klein toespraakje 'ter verwelkoming', en vergelijkt zijn 'bedrijf met een vleesfabriek: zoals daar dieren verwerkt worden tot eetbaar voedsel, zo worden in de bunker de onhandelbaren verwerkt tot ongevaarlijke mensen.En zo komt nog een derde thema aan de orde: de vraag, wat de zin is van het straffen, en de schrikbarende zinloosheid van heel dat 'ambtenaren'-korps dat voor de 'verwerking" nodig is. De scène van de 'eenzame opsluiting* is ongetwijfeld het indrukwekkendst uit een film die veel indrukwekkende momenten kent en bij grote gedeelten een huiveringwekkende authenticiteit. Schaffner houdt dat niet tot het eind toe vol. Tegen het slot krijgt zijn film soms het aanzien van een toeristische vakantiefilm uit de tropen niet alleen door de kleuren maar zelfs in de beeldvorming: de opnamen (bijvoorbeeld van het spel van de golven in de inham van waaruit Papillon zijn laatste vluchtpoging gaat wagen) vallen precies in de clichés van de vakantiefilm. En het kleine idyllische fragment van Papillons verblijf bij de indianenstam wil ook nergens 'echt' worden. Maar misschien valt dat alleen zo op doordat de film elders zo overtuigend en authentiek werkt. T. van Deel over 'Het zwart uit de mond van Madame Bovary' van Willem Brakman Het ds in de literatuur bepaald niet alleen Don Quichote geweest die van verbeelding heeft geleefd. Ook Emma Bovary uit Flauberts befaamde 'Madame Bovary' was ie mand die romans in vervulling Wilde laten gaan. De hoofdfiguur van Willem Brakmans tiende boek, 'Het zwart uit de mond van Mada me Bovary, vergelijkt Emma dan ook met Don Quichote. Dat hij het daarmee indirect over zichzelf heeft, zal geen aandachtig lezer van de roman ontgaan. Emma Bovary is in de literatuur het prototype van de vrouw met een groot maar onvervulbaar ver langen. Haar huwelijk met een plattelandsdokter brengt haar niet wat de liefdesromans haar voor spiegelden en zij zoekt minnaars, eerst heimelijk, later vrijwel open lijk maar altijd verzwegen. Al deze liefdes stillen echter niet haar on stilbaar verlangen naar dat ene wat nooit in vervulling gaat. Zij gaat tenslotte aan haar verbeelding die niet alleen in het burgerlijk plattelandsmilieu niet gedijt, maar ook te groot voor deze wereld is te gronde: zij neemt een handvol arsenicum, eet het gulzig op en sterft. Als zij verlegd wordt, komt uit haar mond een zwart braaksel: het zwart uit de mond van Mada me Bovary, waar Brakman zijn ro man naar heeft genoemd. Op het niveau van de verhaalge beurtenissen speelt zich in Brak mans boek het volgende af. De ge scheiden leraar Frans, Pouderoo- yen, begeeft zich met een geliefde, aardse vrouw, Jeanien, naar Frank rijk. Daar komt het verlangen bij hem op de plaatsen te aanschou wen die met Flaubert en diens ro man verbonden zijn. Hij wil het verleden betreden en tracht zich te identificeren met de personages uit dat verleden, vooral met het romanpersonage Emma Bovary, want 'Madame Bovary was een ver langen, oningelost, niet in te los sen, een zekerheid dat men zich een leven lang voorbereidt op iets dat toch nooit gebeurt, en ik had de behoefte daar verdriet over te hebben, op de juiste tijd en op de juiste plaats'. Jeanien Is evenwel iemand die niets geeft om Poude- rooyens culturele belangstelling. Zij deelt zijn fascinatie voor wat zich ooit, eens, heeft afgespeeld abso luut niet en voelt zich, hoe langer hoe meer, bedreigd door dit naja gen van schimmen. Die verwijde ren hen tenslotte van elkaar en zij keren terug naar Nederland. Dan is Pouderooyen weer alleen en hij raakt behoorlijk overstuur. Van de dokter krijgt hij te horen dat hij zich overspannen mag noe men en hij vertrekt naar een wad deneiland waar zich Jeaniens vrien din, de zwartlokkige Ariane be vindt, die getrouwd is met Hessel, een dokter. Vanaf dat moment neemt Flauberts roman volledig bezit van Pouderooyen. Hij wil, na de Franse mislukking in het verle den te leven, nu het heden de rol van het verleden laten spelen. Aria ne wordt Emma, en die kan zij ook best zijn, want ze is ook wit en dromerig, haar man noemt haar zelfs misprijzend een dichteres. Pouderooyen acht zichzelf een dichter (ook Emma Bovary heet 'dichteres')] en Hessel mag dat soort niet De tekst van 'Madame Bovary voltrekt zich dan, de overlapping blijft niet uit, Poude rooyen bemint Ariane/Emma en zij blijkt op een supreem moment, wanneer hij haar in zijn armen sluit, vergiftigd of in elk geval dood. In een korte slotpassage treffen we Pouderooyen aan in het gesticht, vanwaaruit hij ons dit hele verhaal heeft verteld. Hij is ervan over tuigd dat Hessel Ariane heeft ver giftigd ('het staat in de tekst') om dat hij meer om Jeanien geeft; een interpretatie waartoe de roman mogelijk aanleiding biedt. De bete kenis van de roman wordt ons dui delijk als we de reden van Poude- rooyens geestesziekte nagaan. Waar Pouderooyen mee belast is, deelt hij in de roman met zoveel woorden mee: 'Mijn leven lang heb ik altijd daar naar binnen willen stappen waar dat onmogelijk was: in een film, -in een boek. in de heilige familie van de kerststal, in het rijtuig van de koningin, een passerende auto met lieve rijke da me of in een eigen herinnering*. Daarmee is feitelijk, in grote trek ken, het hele oeuvre van Brakman gekarakteriseerd. Het gaat bij Brakman altijd om het verlost worden uit een isolement Dat het verlangen naar die verlossing of niet vervuld wordt, of een kater geeft, of zelfs de totale ondergang betekent, dat is de keerzijde. Het bovenstaand citaat bevat duidelijke verwijzingen naar ander werk van Brakman. Het naar binnen willen gaan 'in de heilige familie van de kerststal' bijvoorbeeld staat be schreven in de roman 'Het godge klaagde feest'. In 'Het zwart uit de mond van Ma dame Bovary* betekent de vervul ling van Pouderooyens verlangen tegelijk zijn opname in het ge sticht Het moment waarop zijn le ven zin krijgt en hij Emma omarmt ('Niet langer was ik de onmachtige dégénéré met de droe ve oogopslag naar een gesloten venster, eindelijk was ik binnen, er binnenin...'), dat moment be rooft het leven tegelijk van alle zin: hij omarmt een dode. Vandaar ook dat de roman kan eindigen met de woorden, die na zoveel Willem Brakman bladzijden in al hun eenvoud een enorme indruk maken: 'Hoe leeg is alles'. Halverwege de roman, als Poude rooyen overspannen wordt ver klaard, vraagt de dokter: 'Waar heeft u nou 't meest last van?'Hij antwoordt: 'Van het overbodige', daarmee doelend op al die dingen waar de werkelijkheid vol Vjan zit en die niet zijn in te passen maar toch onthouden worden door een sensitief hoofd. De dokter vervolgt dan: 'U heeft een voortreffelijk ge heugen en daar heeft u het meeste last van?', waarop Pouderoo yen zijn geesteskwaad veralge meent: 'Ja van het dichter lijke. Ik heb een hoofd als een vuilnisbelt, een gebergte voor de weggooi, klapperend en flapperend in de avondwind. Soms maakt het wel gelukkig, meestal niet'. Op het eind van het boek heeft het hem zelfs doodongelukkig gemaakt. Als immers je diepste verlangen zo ge schokt is als in het geval van Pou derooyen, wordt alles in het be staan overbodig: Hoe leeg is alles'. Pouderooyens verlangen is natuur lijk een onmogelijk verlangen, hij weet dat zelf, het is zijn dierbaar ste goed. Hoeveel verdriet hij er ook om voelt, het verlangen dient paradoxal erwijs oningelost te blij ven. Vandaar dat er staat, al vroeg in de roman, wanneer Pouderoo yen zich herinnert hoe hij als kind onder de indruk was van een foto van de opgebaarde (witte vrouw)' koningin Astrid: 'Toen ze werd uitgedragen uit het paleis, onder fanfares die ik uit de radio ver nam, ben ik gestempeld tot de man die ik altijd zou blijven, ie mand met een niet te stillen ver langen, iemand die een verlies met grote trouw in zich omdraagt en er niet om getroost wil zijn'. Het is dit verlangen dat binnen de roman geïnterpreteerd kan worden als een verlangen er niet meer te zijn. Tegen het eind schrijft Pou derooyen over 'iets dat in de diepste diepten van het menselijk brein rust als een ammoniet in een oceaantrog, namelijk het ver langen om er niet te zijn. Een be- sef(dat de diepste uitingen van een mens altijd uitingen zijn van protest dat hij er is'. Dat verlangen spreekt Pouderoo yen dan ook uit als hij tegen Aria ne zegt: 'Om Emma ik wou dat ik dood was'. Van tweeën een in deze formulering: de verbeel ding en het verlangen dood te zijn. Ik heb de roman, zowel wat zijn verhaal als wat de interpretatie daan7 an betreft, uitvoerig voor zichzelf laten spreken. Ik wilde aan de tekst uit laten komen dat het Brakman nogal ernst is met schrijven. Zijn werk is allerminst ter verpozing, al mag ik niet nala ten te wijzen op de uitstekende leesbaarheid ervan. Maar dat is se cundair, hoe belangrijk het ook is als verpakking van de ernst. Pou derooyen is een moderne Don Qui- chotte, die aan zijn verbeelding ten onder gaat In het gesticht schrijft hij zijn geschiedenis op, uit zijn pen komt dan het zwart dat kwam uit de mond van Mada me Bovary: het zwart dat hij, net als zij, een leven lang te slikken kreeg. Brakman heeft met deze roman weer een nieuwe, en erg knap ge schreven, variatie op zijn thema geleverd. Het wordt, met tien boe ken nu, tijd hém niet te veron achtzamen. Willem Brakman: Het zwart uit de mond van Madame Bovary. Qucri- do, 144 blz. 15,90. J. van Doorne bespreekt 'De Stepperuiters' van Joseph Kessel Wat weten wij van Afghanistan? Bitter weinig. Het land leidt voor de meeste mensen een nogal sdhiimmlig bestaan. Toch is het een werkelijk zelfstandig konink rijk. Het is achttien keer zo groot als Nederland en heeft zes tien miljoen inwoners. Ingeklemd tussen grote rijken: Iran, Rus land, Pakistan, en China is het zichzelf kunnen blijven. Een ge deelte van de inwoners leeft nog als nomaden. In Afghanistan heb ben zich vele rassen vermengd; het Perzische bloed overheerst, maar duidelijk is ook Mongoolse invloed., Met deze opsomming is nog maar wenüg gezegdHet land wordt doorsneden door het machtige Hindoe Koesj^geb engte en andere bergketens, die de verschillende delen van het land en zijn inwo ners van elkaar scheiden. Alhoe wel de Westerse beschaving in het land as binnengedrongen zij het op zeer bescheiden wijze, is de structuur van de samenleving te vergelijken met onze Middel eeuwen. Van dit democratisch ko ninkrijk is de infra-structuur nog feodaal: stamhoofden en streek- vorsten maken veel van de dienst uit In dit Mohammedaanse rijk speelt de roman van de Franse auteur Joseph Kessel: 'De stepperuiters'. KESSEL De auteur is in Argentinië gebo ren en wel in 1898. Hij is arts. Zijn jeugd heeft hdj in de Oeral doorgebracht In de eerste wereld oorlog was hij officier-vlieger; daarna heeft hij zich hoofdza- keljk met journalistiek en litera tuur beziggehouden; hdj heeft een groot aantal romans geschre ven. Voorzover mij bekend, is 'Les Cavaliers' (1967) de eerste roman van zijn hand die in het Nederlands verschenen is. Omdat 't een avontuurlijk boek is, vol spanning mi tragiek, vol boei ende beschrijvingen van land schap en volk, wil ik er7 hier de aandacht op vestigen. Ik heb het met veel genoegen gelezen en ik veronderstel, dat het boek ook anderen eenzefde genoegen geven zal. Wie in vakantie-tijd wel eens een boek lezen wil dat de lezer niet met de neus drukt op de moderne problematiek van de in de Westerse wereld levende men sen, kan zijn hart er aan opha len. Het is bepaald niet zo, dat er geen tragiek in de roman voor komt. Maar het is algemeen men selijke tragiek. Het bekoorlijke van het verhaal is, dat het zich afspeelt in een land waarvan wij weinig weten. Nu ben ik niet zo naïef om te denken dat het ge schetste beeld van Afghanistan volstrekt betrouwbaar zou zijn. Vrijwel geen enkel beeld van een samenleving, in welk land dan ook, is betrouwbaar. Trouwens, men kan een nauwkeurig statis tisch beeld van een land als Ne derland ontwerpen dat tóch onbe trouwbaar is. Het aantal facetten van een samenleving is zó groot, dat geen enkele roman een zui- ver bééld kan geven van een maatschappij. Dat is ook de bedoeling niet De auteur schept zijn boek al bie zend uit wat hem belangrijk voorkomt. Het Afghanistan van het boek doet mij heel reëel aan. Discriminatie van de vrouw en van de armen, stammentegenstel lingen, liefde voor het paard, overdreven trots en jaiouzie, het is alemaal in de roman te vin den. En alles spéélt zich af tegen een groots décor: steppe, hoog vlakte en hooggebergte. RUITERFEEST In Afghanistan worden ruiter feesten gehouden ter ere van ko ning of andere vorsten, waarbij de knapste ruiters tegen elkaar Joseph Kessel strijden om het lijk van een bok, dat binnen een krijtkring gewor pen moet worden. Er zijn 4n dat land vele stoeterijen en de opper stalmeesters, overigens arme lie den, kiezen de ruölters uit die om de eer moeten strijden. Befaamde ruitere en overwinnaars staan in hoog aanzien. Het zijn messtai lieden uit de steppen. Kessel vertelt van zulk een rui terfeest, waaraan een groot en roemrucht ruiter deelneemt Het is een bizonder toernooi want voor het eerat zal het in Kaboel, de hoofdstad worden gehouden in tegenwoordigheid van de koning. De ruiter, hoofdfiguur van de ro man, breekt zijn been als hij op het punt staat, te overwinnen. De roman vertelt nu zijn tocht naar huis terug, terug naar de step pen. Opgenomen in een zieken huis te Kaboel, waar tot zijn in zijn ziel brandende schande zijn been in het gips gezet wordt en waar hij daarenboven verpleegd wordt door een blanke, ongeslui erde, heiding, weet hij niet an dere te doen dan te ontvluchten, daarbij geholpen door zijn knecht Hij ontdoet zich van het gipsver band. Met zijn knecht, zittend op zijn geliefd paard, begint hij de barre tocht door het hooggeberg te. Die tocht vormt het hart van de roman. TROTSE MAN De ruiter is een onnoemelijk trotse man, die altijd in de scha duw moet leven van zijn vader, de grootste onder de opperstal meesters. Hoe moet hij deze on der de ogen komen? Tijdens die tocht, een vreselijke tocht, wordt zijn onderbeen door een Af ghaan, die dat ook wél bij scha pen heeft gedaan, afgezet Vuil, verminkt vol wrok en schaamte, keert hij naar zijn steppedorp te rug. De roman is, behalve avontuur lijk, ook hierom boeiend, omdat de innerlijke strijd van de grote ruiter gaandeweg de belangstel ling van de lezer gaat opwekken. De ruiter wreekt zijn eigen ellen de op zijn knecht en wel op een primitieve, demonische wijze: hij weet de straatarme trouwe sloe ber zóver te krijgen dat deze hem vermoorden wal. Dit eindigt bij de ruiter met het inzicht dat alles toch in feite ij- delhedd is. Althans aanvankelijk. Maar reeds heeft de hoogmoedi ge imter na deze aanvankelijke zelfoverwinning een nieuw en trots ideaal gevonden: hij zal de enige toernooi-vechter zijn met een ten dele geamputeerd been. Hoe de verwikkelingen tot een einde geraken, moet de lezer zelf vinden. Het boek is een epos van taaie moed, van felle driften. De men sen leven erin op geheel andere wijze dan wij: primitiever, ogen schijnlijk zichzelf minder bewust dan de Westerse mens. Ogen schijnlijk. Want wie de wilde to nelen bij sportevenementen be ziet in het zogenaamde beschaaf de Westen, gaat voorzichtig oor delen. En dat slechts de blanke mens discrimineert, is een sprookje, gelet op het cultuurpa troon van deze Aziatische staat, waar de Islam elke wezenlijke liefdevolle benadering van de me demens in de weg staat. Joseph Kessel: 'De Stepperuiters'. Vertaling van R. Fiddelaar. De BoekeriJ/Baarn - 371 blz. - 22,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 15