Een
epos
van
taaie
moed
Geen plaats
voor
vrouwen
Het verlangen
om er
niet te zijn
5 IK) UW/KWARTET Z VTRRD G 4 MEl 1974
KUÏNST T17/K15
Filmkroniek door
dr. H. S. Visscher
'Le Papillon'
zal wel een film voor mannen èn
vrouwen zijn, maar in ieder geval
is het een film óver mannen
alléén. Dat ligt ook voor de hand,
want hij speelt zich af in de
beruchte Franse deportatiekolonie
Frans Guyana, waarheen behalve
beroemde fictieve èn reële figuren
ook de onderwereldfiguur Le
Papillon verbannen werd. Een
afschuwelijk lot in wat wij nu een
'Vernichtungslager' zouden
noemen. Voor vrouwen is daar
geen plaats. Er zijn 'beambten' en
er zijn gedetineerden en
daarmee is het uit Maar de
uitsluiting van de vrouw is in de
film nadrukkelijker en
opzettelijker. Direct in het begin
wordt er met haar afgerekend. Als
Papilion en zijn lotgenoot Louis
Dega in de zwijgende stoet zware
jongens onder begeleiding van
soldaten met de bajonet op het
geweer naar de havenkade wordt
gebracht, nemen wij onder de
eveneens zwijgend toekijkende
menigte twee vrouwen waar: de
een is de vriendin van Papillon, de
ander, die met een chique auto
arriveert, is de vrouw van Dega.
Ze staan maar voor enkele
seconden op het doek, daarna
zullen we ze nooit meer terugzien,
behalve in een hallucinatie van
Papillon, als hij na zijn eerste
vluchtpoging maandenlange
eenzame opsluiting moet verduren.
Hij droomt van een feestelijke
terugkeer in Frankrijk, samen met
Dega. Ze zitten in een auto die
door een menigte omstuwd wordt,
en in de auto zit ook Papillons
vriendin. De camera zoekt haar
gezicht. Prompt 'bevriest' het
beeld, en de hallucinatie is ten
einde.
Veel later in de film ontdekt
Dega, dat zijn vrouw, op wier hulp
hij vast gerekend heeft zij zou
trachten een herziening van het
vonnis te verkrijgen met de
door haar in de arm genomen
advokaat getrouwd is. Kortom, de
vrouwen zijn onherroepelijk
uitgebannen. De laatste blik die de
gevangenen op een vrouw werpen,
is tijdens hun mars naar de
gevangenis in Guyana, als ze een
bordeel passeren waar de
prostituées op het balkon naar hen
staan te kijken. Daarna zullen
twee vrouwen nog een kleine rol
spelen. De eerste is het
indianenmeisje, als Papillon op z'n
vlucht bij een indianenstam
terechtkomt. Hij beleeft er een
kortstondige idylle mee, die
overigens kuis geobserveerd is en
bijna vrij van erotische
implicaties. En de laatste vrouw is
een non, moeder-overste van een
klooster, die Papillon regelrecht
aan de politie verraadt, zodat hij
opnieuw gevangen genomen wordt
en dan vele jaren eenzame
opsluiting krijgt. De vrouwen van
het begin zijn als vlinders: ze zijn
mooi, kleurig en onbereikbaar. De
moeder-overste is een vals serpent:
gekleed in haar zwarte pij, levert
zij met vrome praat Papillon aan
zijn achtervolgers uit. Alleen het
indianenmeisje in haar
onbevangen naaktheid is oprecht
en toegewijd. Maar ook zij is
onbereikbaar, doordat Papillon de
indianentaal niet verstaat en geen
woord met haar kan spreken.
Zo vormt zich een patroon dat in
de Amerikaanse film niet
ongewoon is en ook nooit
ongewoon is geweest: de vrouw als
verblindend beeld, zich plotseling
openbarend als een afschuwelijk
en principieel onbetrouwbaar
wezen ('All about Eve', 'Lady of
Shanghai', om maar enkele films
te noemen) en de man als
dupe. slachtoffer. Waarom
verschijnen de vrouwen in het
begin zo 'vlinderachtig'? Papillon
dankt zijn bijnaam aan de vlinder
die op z'n borst getatoeëerd is: hij
draagt het teken van zijn dupe-zijn
onafscheidelijk met zich mee. Niet
voor niets blijkt zijn eerste vlucht
mogelijk gemaakt door het
kontakt met een handelaar die
kostbare vlinders opkoopt een
regelrechte valstrik.
Daartegenover ontwikkelt zich dan
een mannenvriendschap die op den
duur pathetische vormen
aanneemt. Papillon dringt zich
aanvankelijk, op het
deportatieschip, aan Dega op om
volkomen eigenbelangelijke
redenen: Dega is een beruchte
vervalser-injhet-groot geweest en
het is zeker dat hij een
behoorlijke hoeveelheid geld bij
zich verborgen houdt. En Dega
trekt Papillon om even
eigenbelangelijke motieven aan,
namelijk als een soort van
beschermer. Dega kan zich later,
als Papillon eenzame opsluiting
gekregen heeft en desalniettemin
weigert om de naam van zijn
helper te noemen, eenvoudig niet
voorstellen dat er een dergelijke
principiële trouw zou bestaan. Hij
is even intelligent als bekrompen,
hij blijft ook altijd 'zekerheden'
zoeken. Daarom wil hij Papillon
ook niet vergezellen op diens
tweede vluchtpoging, daar hij
goede hoop heeft over enkele
maanden, na een herziening van
zijn proces, op vrije voeten te
komen. Maar als de ontsnapping
dreigt te mislukken door de
waakzaamheid van een bewaker,
treedt hij zijns ondanks toch op en
wordt aldus betrokken in het
viuchtavontuur. Als na de
beëindiging van hun straftijd de
beide vrienden elkaar weer
ontmoeten op het onbewoonde
eiland waar voormalige
delinquenten nog eens de duur
van hun straftijd moeten
verblijven, is er een aandoenlijke,
diep-emotionele relatie ontstaan,
ondanks het feit dat Dega zich aan
zijn nieuwe omstandigheden heeft
aangepast en Papillon blijft
dromen van het schier
onmogelijke: de ontsnapping naar
de bewoonde wereld.
Kenmerkend is ook het
mannenverbond in de sekwentie
van de leprozenkolonie, waar de
vluchtelingen verder geholpen
worden. De afzichtelijke lepra
misvorming blijkt uiteindelijk
geen onoverkomelijke barrière
voor een gevoel van diepe
verbondenheid, met name in de
scène waarin Papillon van de
lepreuze 'gastheer' afscheid neemt.
Tussen haakjes: de 'gastheer'
vermeldt en passant dat ze 'af en
toe' een paar melaatse vrouwen
van een der naburige eilanden
naar de kolonie halen.
De film dringt zeer sterk tot een
identificatie met Steve McQueen,
die de Papillon speelt en een
formidabele rol speelt. Dustin
Hoffmann zet een veel
genuanceerder en dubbelzinniger
Dega op het doek. Dega is
trouwens een erkende misdadiger,
terwijl Papillon ook in de
autobiografische bestseller die
Henri Charrière over zijn
deportatie-ervaring schreef
altijd heeft volgehouden
onschuldig te zijn aan de moord
waarvan hij beticht werd. Terzake
van Dega suggereert de film ons
overigens dat zijn zware straf
vooral gezien moet worden tegen
de achtergrond van de
kapitalistische belangen die hij
geschaad heeft, en brengt ons
daardoor eveneens op de hand van
ga. Franklin Schaffner heeft
deze ondergrondse structuren
scherp en genuanceerd uitgewerkt.
Daarbij valt ook de ruimte op die
hij. zelfs in die gruwelijke
omstandigheden, open heeft
gelaten voor een merkwaardig
soort humor, bijvoorbeeld in het
gedeelte waarin Papillon en Dega
een aangeschoten krokodil moeten
overmeesteren. Het is vooral via
Hoffmann dat die 'lading" wordt
aangebracht, juist in de mengeling
van filosofische berusting en
nerveuze gedesoriënteerdheid die
hij vertegenwoordigt. De
ontsnappingsscène, waarin Dega de
vlucht van zijn vriend mogelijk
maakt door de aandacht van de
bewakers tijdens een
gevangenisconcert af te leiden,
heeft sublieme komische
momenten, vooral door de mise-em
scène die de ontvluchting centraal
stelt en ons dan juist in een
hoekje van het beeld nog de
activiteiten van Dega laat zien.
Uiteraard zit er een grote dosis
geweld in de film. Maar Schaffner
brengt dat geweld veelal door
subtiel gedoseerde nuanceringen.
Schrikwekkende scènes kapt hij
bliksemsnel af, en de afschuwelijke
scène van de guillotinering van
een gevangene of de observatie
van het verminkte lijk van een
door 'mensetijagers' achterhaalde
vluchteling staan slechts een
fractie lang op het doek. waardoor
alles veel suggestiever werkt dan
bijvoorbeeld de veel uitvoeriger
observatie van het opensnijden van
de aangeschoten krokodil. Het
hevigste en meest inhumane
geweld is de 'eenzame opsluiting'
waaraan Papillon onderworpen
wordt Zij voltrekt zich zonder
verder lijfelijk geweld, In een
diepe stilte als van een graf, maar
zij is een regelrechte aanslag op de
menselijke geest De commandant
van de bunker houdt een klein
toespraakje 'ter verwelkoming', en
vergelijkt zijn 'bedrijf met een
vleesfabriek: zoals daar dieren
verwerkt worden tot eetbaar
voedsel, zo worden in de bunker
de onhandelbaren verwerkt tot
ongevaarlijke mensen.En zo
komt nog een derde thema aan de
orde: de vraag, wat de zin is van
het straffen, en de schrikbarende
zinloosheid van heel dat
'ambtenaren'-korps dat voor de
'verwerking" nodig is.
De scène van de 'eenzame
opsluiting* is ongetwijfeld het
indrukwekkendst uit een film die
veel indrukwekkende momenten
kent en bij grote gedeelten een
huiveringwekkende authenticiteit.
Schaffner houdt dat niet tot het
eind toe vol. Tegen het slot krijgt
zijn film soms het aanzien van een
toeristische vakantiefilm uit de
tropen niet alleen door de
kleuren maar zelfs in de
beeldvorming: de opnamen
(bijvoorbeeld van het spel van de
golven in de inham van waaruit
Papillon zijn laatste vluchtpoging
gaat wagen) vallen precies in de
clichés van de vakantiefilm. En
het kleine idyllische fragment van
Papillons verblijf bij de
indianenstam wil ook nergens
'echt' worden. Maar misschien valt
dat alleen zo op doordat de film
elders zo overtuigend en
authentiek werkt.
T. van Deel over
'Het zwart uit de mond
van Madame Bovary'
van Willem Brakman
Het ds in de literatuur bepaald
niet alleen Don Quichote geweest
die van verbeelding heeft geleefd.
Ook Emma Bovary uit Flauberts
befaamde 'Madame Bovary' was ie
mand die romans in vervulling
Wilde laten gaan. De hoofdfiguur
van Willem Brakmans tiende boek,
'Het zwart uit de mond van Mada
me Bovary, vergelijkt Emma dan
ook met Don Quichote. Dat hij het
daarmee indirect over zichzelf
heeft, zal geen aandachtig lezer
van de roman ontgaan.
Emma Bovary is in de literatuur
het prototype van de vrouw met
een groot maar onvervulbaar ver
langen. Haar huwelijk met een
plattelandsdokter brengt haar niet
wat de liefdesromans haar voor
spiegelden en zij zoekt minnaars,
eerst heimelijk, later vrijwel open
lijk maar altijd verzwegen. Al deze
liefdes stillen echter niet haar on
stilbaar verlangen naar dat ene
wat nooit in vervulling gaat. Zij
gaat tenslotte aan haar verbeelding
die niet alleen in het burgerlijk
plattelandsmilieu niet gedijt, maar
ook te groot voor deze wereld is
te gronde: zij neemt een handvol
arsenicum, eet het gulzig op en
sterft. Als zij verlegd wordt, komt
uit haar mond een zwart braaksel:
het zwart uit de mond van Mada
me Bovary, waar Brakman zijn ro
man naar heeft genoemd.
Op het niveau van de verhaalge
beurtenissen speelt zich in Brak
mans boek het volgende af. De ge
scheiden leraar Frans, Pouderoo-
yen, begeeft zich met een geliefde,
aardse vrouw, Jeanien, naar Frank
rijk. Daar komt het verlangen bij
hem op de plaatsen te aanschou
wen die met Flaubert en diens ro
man verbonden zijn. Hij wil het
verleden betreden en tracht zich te
identificeren met de personages
uit dat verleden, vooral met het
romanpersonage Emma Bovary,
want 'Madame Bovary was een ver
langen, oningelost, niet in te los
sen, een zekerheid dat men zich
een leven lang voorbereidt op iets
dat toch nooit gebeurt, en ik had
de behoefte daar verdriet over te
hebben, op de juiste tijd en op de
juiste plaats'. Jeanien Is evenwel
iemand die niets geeft om Poude-
rooyens culturele belangstelling. Zij
deelt zijn fascinatie voor wat zich
ooit, eens, heeft afgespeeld abso
luut niet en voelt zich, hoe langer
hoe meer, bedreigd door dit naja
gen van schimmen. Die verwijde
ren hen tenslotte van elkaar en zij
keren terug naar Nederland.
Dan is Pouderooyen weer alleen
en hij raakt behoorlijk overstuur.
Van de dokter krijgt hij te horen
dat hij zich overspannen mag noe
men en hij vertrekt naar een wad
deneiland waar zich Jeaniens vrien
din, de zwartlokkige Ariane be
vindt, die getrouwd is met Hessel,
een dokter. Vanaf dat moment
neemt Flauberts roman volledig
bezit van Pouderooyen. Hij wil, na
de Franse mislukking in het verle
den te leven, nu het heden de rol
van het verleden laten spelen. Aria
ne wordt Emma, en die kan zij
ook best zijn, want ze is ook wit
en dromerig, haar man noemt haar
zelfs misprijzend een dichteres.
Pouderooyen acht zichzelf een
dichter (ook Emma Bovary heet
'dichteres')] en Hessel mag dat
soort niet De tekst van 'Madame
Bovary voltrekt zich dan, de
overlapping blijft niet uit, Poude
rooyen bemint Ariane/Emma en zij
blijkt op een supreem moment,
wanneer hij haar in zijn armen
sluit, vergiftigd of in elk geval
dood.
In een korte slotpassage treffen we
Pouderooyen aan in het gesticht,
vanwaaruit hij ons dit hele verhaal
heeft verteld. Hij is ervan over
tuigd dat Hessel Ariane heeft ver
giftigd ('het staat in de tekst') om
dat hij meer om Jeanien geeft; een
interpretatie waartoe de roman
mogelijk aanleiding biedt. De bete
kenis van de roman wordt ons dui
delijk als we de reden van Poude-
rooyens geestesziekte nagaan.
Waar Pouderooyen mee belast is,
deelt hij in de roman met zoveel
woorden mee: 'Mijn leven lang heb
ik altijd daar naar binnen willen
stappen waar dat onmogelijk was:
in een film, -in een boek. in de
heilige familie van de kerststal, in
het rijtuig van de koningin, een
passerende auto met lieve rijke da
me of in een eigen herinnering*.
Daarmee is feitelijk, in grote trek
ken, het hele oeuvre van Brakman
gekarakteriseerd. Het gaat bij
Brakman altijd om het verlost
worden uit een isolement Dat het
verlangen naar die verlossing of
niet vervuld wordt, of een kater
geeft, of zelfs de totale ondergang
betekent, dat is de keerzijde. Het
bovenstaand citaat bevat duidelijke
verwijzingen naar ander werk van
Brakman. Het naar binnen willen
gaan 'in de heilige familie van de
kerststal' bijvoorbeeld staat be
schreven in de roman 'Het godge
klaagde feest'.
In 'Het zwart uit de mond van Ma
dame Bovary* betekent de vervul
ling van Pouderooyens verlangen
tegelijk zijn opname in het ge
sticht Het moment waarop zijn le
ven zin krijgt en hij Emma
omarmt ('Niet langer was ik de
onmachtige dégénéré met de droe
ve oogopslag naar een gesloten
venster, eindelijk was ik binnen,
er binnenin...'), dat moment be
rooft het leven tegelijk van alle
zin: hij omarmt een dode. Vandaar
ook dat de roman kan eindigen
met de woorden, die na zoveel
Willem Brakman
bladzijden in al hun eenvoud een
enorme indruk maken: 'Hoe leeg is
alles'.
Halverwege de roman, als Poude
rooyen overspannen wordt ver
klaard, vraagt de dokter: 'Waar
heeft u nou 't meest last van?'Hij
antwoordt: 'Van het overbodige',
daarmee doelend op al die dingen
waar de werkelijkheid vol Vjan zit
en die niet zijn in te passen maar
toch onthouden worden door een
sensitief hoofd. De dokter vervolgt
dan: 'U heeft een voortreffelijk ge
heugen en daar heeft u het
meeste last van?', waarop Pouderoo
yen zijn geesteskwaad veralge
meent: 'Ja van het dichter
lijke. Ik heb een hoofd als een
vuilnisbelt, een gebergte voor de
weggooi, klapperend en flapperend
in de avondwind. Soms maakt het
wel gelukkig, meestal niet'. Op het
eind van het boek heeft het hem
zelfs doodongelukkig gemaakt. Als
immers je diepste verlangen zo ge
schokt is als in het geval van Pou
derooyen, wordt alles in het be
staan overbodig: Hoe leeg is alles'.
Pouderooyens verlangen is natuur
lijk een onmogelijk verlangen, hij
weet dat zelf, het is zijn dierbaar
ste goed. Hoeveel verdriet hij er
ook om voelt, het verlangen dient
paradoxal erwijs oningelost te blij
ven. Vandaar dat er staat, al vroeg
in de roman, wanneer Pouderoo
yen zich herinnert hoe hij als kind
onder de indruk was van een foto
van de opgebaarde (witte vrouw)'
koningin Astrid: 'Toen ze werd
uitgedragen uit het paleis, onder
fanfares die ik uit de radio ver
nam, ben ik gestempeld tot de
man die ik altijd zou blijven, ie
mand met een niet te stillen ver
langen, iemand die een verlies met
grote trouw in zich omdraagt en
er niet om getroost wil zijn'.
Het is dit verlangen dat binnen de
roman geïnterpreteerd kan worden
als een verlangen er niet meer te
zijn. Tegen het eind schrijft Pou
derooyen over 'iets dat in de
diepste diepten van het menselijk
brein rust als een ammoniet in
een oceaantrog, namelijk het ver
langen om er niet te zijn. Een be-
sef(dat de diepste uitingen
van een mens altijd uitingen zijn
van protest dat hij er is'.
Dat verlangen spreekt Pouderoo
yen dan ook uit als hij tegen Aria
ne zegt: 'Om Emma ik wou
dat ik dood was'. Van tweeën een
in deze formulering: de verbeel
ding en het verlangen dood te zijn.
Ik heb de roman, zowel wat zijn
verhaal als wat de interpretatie
daan7 an betreft, uitvoerig voor
zichzelf laten spreken. Ik wilde
aan de tekst uit laten komen dat
het Brakman nogal ernst is met
schrijven. Zijn werk is allerminst
ter verpozing, al mag ik niet nala
ten te wijzen op de uitstekende
leesbaarheid ervan. Maar dat is se
cundair, hoe belangrijk het ook is
als verpakking van de ernst. Pou
derooyen is een moderne Don Qui-
chotte, die aan zijn verbeelding
ten onder gaat In het gesticht
schrijft hij zijn geschiedenis op,
uit zijn pen komt dan het zwart
dat kwam uit de mond van Mada
me Bovary: het zwart dat hij, net
als zij, een leven lang te slikken
kreeg.
Brakman heeft met deze roman
weer een nieuwe, en erg knap ge
schreven, variatie op zijn thema
geleverd. Het wordt, met tien boe
ken nu, tijd hém niet te veron
achtzamen.
Willem Brakman: Het zwart uit de
mond van Madame Bovary. Qucri-
do, 144 blz. 15,90.
J. van Doorne
bespreekt 'De
Stepperuiters' van
Joseph Kessel
Wat weten wij van Afghanistan?
Bitter weinig. Het land leidt
voor de meeste mensen een nogal
sdhiimmlig bestaan. Toch is het
een werkelijk zelfstandig konink
rijk. Het is achttien keer zo
groot als Nederland en heeft zes
tien miljoen inwoners. Ingeklemd
tussen grote rijken: Iran, Rus
land, Pakistan, en China is het
zichzelf kunnen blijven. Een ge
deelte van de inwoners leeft nog
als nomaden. In Afghanistan heb
ben zich vele rassen vermengd;
het Perzische bloed overheerst,
maar duidelijk is ook Mongoolse
invloed.,
Met deze opsomming is nog maar
wenüg gezegdHet land wordt
doorsneden door het machtige
Hindoe Koesj^geb engte en andere
bergketens, die de verschillende
delen van het land en zijn inwo
ners van elkaar scheiden. Alhoe
wel de Westerse beschaving in
het land as binnengedrongen zij
het op zeer bescheiden wijze, is
de structuur van de samenleving
te vergelijken met onze Middel
eeuwen. Van dit democratisch ko
ninkrijk is de infra-structuur nog
feodaal: stamhoofden en streek-
vorsten maken veel van de dienst
uit In dit Mohammedaanse
rijk speelt de roman van de
Franse auteur Joseph Kessel: 'De
stepperuiters'.
KESSEL
De auteur is in Argentinië gebo
ren en wel in 1898. Hij is arts.
Zijn jeugd heeft hdj in de Oeral
doorgebracht In de eerste wereld
oorlog was hij officier-vlieger;
daarna heeft hij zich hoofdza-
keljk met journalistiek en litera
tuur beziggehouden; hdj heeft
een groot aantal romans geschre
ven. Voorzover mij bekend, is
'Les Cavaliers' (1967) de eerste
roman van zijn hand die in het
Nederlands verschenen is.
Omdat 't een avontuurlijk boek is,
vol spanning mi tragiek, vol boei
ende beschrijvingen van land
schap en volk, wil ik er7 hier de
aandacht op vestigen. Ik heb het
met veel genoegen gelezen en ik
veronderstel, dat het boek ook
anderen eenzefde genoegen geven
zal. Wie in vakantie-tijd wel eens
een boek lezen wil dat de lezer
niet met de neus drukt op de
moderne problematiek van de in
de Westerse wereld levende men
sen, kan zijn hart er aan opha
len.
Het is bepaald niet zo, dat er
geen tragiek in de roman voor
komt. Maar het is algemeen men
selijke tragiek. Het bekoorlijke
van het verhaal is, dat het zich
afspeelt in een land waarvan wij
weinig weten. Nu ben ik niet zo
naïef om te denken dat het ge
schetste beeld van Afghanistan
volstrekt betrouwbaar zou zijn.
Vrijwel geen enkel beeld van een
samenleving, in welk land dan
ook, is betrouwbaar. Trouwens,
men kan een nauwkeurig statis
tisch beeld van een land als Ne
derland ontwerpen dat tóch onbe
trouwbaar is. Het aantal facetten
van een samenleving is zó groot,
dat geen enkele roman een zui-
ver bééld kan geven van een
maatschappij.
Dat is ook de bedoeling niet De
auteur schept zijn boek al bie
zend uit wat hem belangrijk
voorkomt. Het Afghanistan van
het boek doet mij heel reëel aan.
Discriminatie van de vrouw en
van de armen, stammentegenstel
lingen, liefde voor het paard,
overdreven trots en jaiouzie, het
is alemaal in de roman te vin
den. En alles spéélt zich af tegen
een groots décor: steppe, hoog
vlakte en hooggebergte.
RUITERFEEST
In Afghanistan worden ruiter
feesten gehouden ter ere van ko
ning of andere vorsten, waarbij
de knapste ruiters tegen elkaar
Joseph Kessel
strijden om het lijk van een bok,
dat binnen een krijtkring gewor
pen moet worden. Er zijn 4n dat
land vele stoeterijen en de opper
stalmeesters, overigens arme lie
den, kiezen de ruölters uit die om
de eer moeten strijden. Befaamde
ruitere en overwinnaars staan in
hoog aanzien. Het zijn messtai
lieden uit de steppen.
Kessel vertelt van zulk een rui
terfeest, waaraan een groot en
roemrucht ruiter deelneemt Het
is een bizonder toernooi want
voor het eerat zal het in Kaboel,
de hoofdstad worden gehouden in
tegenwoordigheid van de koning.
De ruiter, hoofdfiguur van de ro
man, breekt zijn been als hij op
het punt staat, te overwinnen. De
roman vertelt nu zijn tocht naar
huis terug, terug naar de step
pen. Opgenomen in een zieken
huis te Kaboel, waar tot zijn in
zijn ziel brandende schande zijn
been in het gips gezet wordt en
waar hij daarenboven verpleegd
wordt door een blanke, ongeslui
erde, heiding, weet hij niet an
dere te doen dan te ontvluchten,
daarbij geholpen door zijn knecht
Hij ontdoet zich van het gipsver
band. Met zijn knecht, zittend op
zijn geliefd paard, begint hij de
barre tocht door het hooggeberg
te. Die tocht vormt het hart van
de roman.
TROTSE MAN
De ruiter is een onnoemelijk
trotse man, die altijd in de scha
duw moet leven van zijn vader,
de grootste onder de opperstal
meesters. Hoe moet hij deze on
der de ogen komen? Tijdens die
tocht, een vreselijke tocht, wordt
zijn onderbeen door een Af
ghaan, die dat ook wél bij scha
pen heeft gedaan, afgezet Vuil,
verminkt vol wrok en schaamte,
keert hij naar zijn steppedorp te
rug.
De roman is, behalve avontuur
lijk, ook hierom boeiend, omdat
de innerlijke strijd van de grote
ruiter gaandeweg de belangstel
ling van de lezer gaat opwekken.
De ruiter wreekt zijn eigen ellen
de op zijn knecht en wel op een
primitieve, demonische wijze: hij
weet de straatarme trouwe sloe
ber zóver te krijgen dat deze
hem vermoorden wal.
Dit eindigt bij de ruiter met het
inzicht dat alles toch in feite ij-
delhedd is. Althans aanvankelijk.
Maar reeds heeft de hoogmoedi
ge imter na deze aanvankelijke
zelfoverwinning een nieuw en
trots ideaal gevonden: hij zal de
enige toernooi-vechter zijn met
een ten dele geamputeerd been.
Hoe de verwikkelingen tot een
einde geraken, moet de lezer zelf
vinden.
Het boek is een epos van taaie
moed, van felle driften. De men
sen leven erin op geheel andere
wijze dan wij: primitiever, ogen
schijnlijk zichzelf minder bewust
dan de Westerse mens. Ogen
schijnlijk. Want wie de wilde to
nelen bij sportevenementen be
ziet in het zogenaamde beschaaf
de Westen, gaat voorzichtig oor
delen. En dat slechts de blanke
mens discrimineert, is een
sprookje, gelet op het cultuurpa
troon van deze Aziatische staat,
waar de Islam elke wezenlijke
liefdevolle benadering van de me
demens in de weg staat.
Joseph Kessel: 'De Stepperuiters'.
Vertaling van R. Fiddelaar. De
BoekeriJ/Baarn - 371 blz. - 22,50.