De oprechtheid van Frangoise Sagan De kracht der machtelozen )e onverbeterlijk gemene Hokusai n andere Japanse kunstenaars ROUW/KWARTET ZATERDAG 25 NOVEMBER 1972 KUNST T15/K15 loor J. van Doorne e nieuwe roman van Frangoise igan is niet een echte roman, elf noemt ze haar werkstuk in roman-essay, dus een door inmenging van beide genres, aar het werk, 'Blauwe plekken de ziel'*) geheten, is niet in tussenvorm. De schrijfster aat met de lezer over de no lle die zij aan het schrijven is geeft na beschouwelijke zin- in, zichzelf of de wereld be- iffende, telkens een stukje rhaal. Zij doet dat heel boei- id. De toon van het essay ïarvan de stukken tussen de ofdstukken van het verhaal vallen zijn, is zowel luchtig ernstig. verhaal zélf is echt weer een lan-verhaal. Twee Zweden, broer zuster, Sebastiaan en Eleonora ïeten, heel knap en chic, komen ooid in Parijs aan, waar zij op de gaan leven van rijke, mondaine ien. De broer maakt zich tot nnaar van een rijke, al wat ouder rdende getrouwde vrouw en de ter geeft zich aan een rijke, jon- charmante filmstar. Een oude end van Sebastiaan geeft hem een ntje op een reclame-bureau. Daar moet Eleonore haar filmstar. Een end van de laatste, een homo- uele man, bemerkt de verhouding maakt een einde aan zijn leven, t gevolg is, dat de beide Zweden er vertrekken. De beide aristocra te mensen, ondanks alles bemin- ijk en stijlvol, kunnen niet ver ken, dat hun argeloos grijpen het leven aan vreugde en genot geven heeft, tot gevolg heeft lad, dat iemand zichzelf vermoord ft. is allemaal sierlijk en met de ige vertedering beschreven. Het uidelijk, dat Sagan haar persona- liefheeft, hen vereert en zich hen verwant voelt. Het belang- ste van het boek is voor mij Sagan essay noemt: de bespiege- en die de schrijfster, soms naaf eiding van de belevenissen van broer en zuster, en soms ogen- jnlijk zonder enig verband met r Zweden, over het leven en haar n leven, haar lezers voorzet, el het verhaal als notities tonen ilauwe plekken op de ziel van de ,s, zijn vereenzaming en zijn on- mogen om het leven te begrij- hoe feestelijk dit leven dan e zijn. Feestelijk ja, maar ook an springt in dit boekje van de op de tak. Dat is niet zo imd, want het leven van de bei- Zweden verloopt grillig en dus de commentaren niet metho- gerangschikt. ezend werd ik telkens getroffen de juistheid en eerlijkheid van lalde uitspraken. Op pagina 18 schuwt ze haar lezers, dat lief- cènes niet in haar boek voorko- Ze schrijft daar: 'Wat hebben iet hun dwaze, nachtelijke harts- gedaan, met die in het don- gefluisterde woorden, met dat eim', dat enorme geheim van de unelijke liefde?' En even verder te lezen: 'Ze dachten belachelij- ooroordelen op te ruimen, en ze >en een prachtige mythologie noeid'. pagina 44 verdedigt zij haar als een vlucht. Na het regiem Giscard d'Estaing gehekeld te Frangoise Sagan hebben, vertelt ze, dat ze op staande voet een onderkomen is gaan zoeken in een denkbeeldig en gedroomd milieu 'waar geld niet telt'. Dat. meent ze, is haar goed recht, zo goed het ieders recht is. haar werk niet te kopen. Sagan komt er in haar boek rond voor uit, dat zij zich graag in zulk een milieu bevindt en dat zij, aange zien het leven haar in staat gesteld heeft, een luxueus bestaan te leiden, dat dan ook doet. De notities die hierover handelen, zijn niet al te overtuigend. Ze heb ben veel weg van een verdediging tegen de beschuldiging, dat zij niet geëngageerd is. Haar woorden zijn echter volstrekt oprecht: 'Ik heb er aitiid naar verlangd er maar op los te leven, te drinken, mij te bedwel men. En als mij dat nu bevalt, dat bespottelijke en nutteloze leven in onze armzalige, smerige en nutteloze tijd, maar die mij door een wonder lijk toeval waar ik bijzonder geluk kig mee ben. de mogelijkheden heeft gegeven eraan te ontsnappen?' (pag. 55). Ik mag van dit artikel geen snoer citaten maken, hoe graag ik het zou willen. Zo valt ze de nouveau roman aan, gehuld in quasi-diepzinnige vaagheden; ze zet zich af tegen het gebruik van drugs, Ze zegt heel mooie, ontroerende dingen over de liefde. Schokkend is wat ze op de pagina's 101 en 102 zegt over de hunkering van de mens naar liefde die de eenzaamheid doorbreekt. Op die twee prachtige bladzijden heeft ze haar bitterheid, haar woede en opstand tegen het menselijk lot op ontroerende wijze verbeeld. Fel verzet zij zich tegen het geloof in God. Bladzijde 111 is daarvoor overduidelijk. Sagan is gelovig opge voed. Haar Godsbeeld was traditio neel: God deed alles. God was al machtig en bestuurde alles. Zij wordt daar het slachtoffer van. Want na Dachau, Hiroshima en he laas ontelbare andere verschrikkin gen, moet men of het geloof in Gods bestuur in zijn traditionele zin losla ten, of men moet God uit zijn leven bannen. Sagan heeft het laatste ge daan, alhoewel ze Hem merkwaardi gerwijze nogal eens aanroept in dit boek. Ik vind deze bladzijde een uitda ging. Menigmaal vragen gelovige mensen zich af hoe het toch komt, dat in onze tijd zich zovelen zo niet van het geloof, dan toch van zijn kerkelijke formuleringen afwenden. Zij kunnen bij Sagan het antwoord vinden. Evenals bij zovele andere au teurs. Wat zij over de zelfmoordenaar zegt. is eveneens treffend. Onder veel meer laat de schrijfster zien, dat de zelfmoordenaar geen stijl heeft. Als je dan werkelijk genoeg hebt van het leven en je hebt nog vrienden, mag je ze niet met schuldgevoelens overladen. Het 'als ik het maar geweten had' is een vermomde zelfbeschuldiging, maar een valse tevens. Want nie mand kan zijn naasten geheel ken nen. Een zelfmoordenaar vernietigt niet alleen zichzelf, maar hij schendt tevens in ernstige mate het leven van zijn vrienden. Sagan is geen beroeps-psychologe en ze is met filosofisch of theologisch geschoold. Men verwachte in haar essay dan ook geen sluitende beto gen. Toch acht ik haar essay van grote waarde, omdat hier een intelli gente, begaafde vrouw zich uit spreekt over zaken die te maken hebben met het zieleleven van alle bewust levende, intelligente en be gaafde mensen. Velen van hen kun nen niet meer geloven, ook al zou den ze het graag willen. Zij zouden hun geloof als een drug ervaren, een ontsnapping uit het vergeefse denken over de zin van het leven. Het heeft met haat of onverschillig heid niets te maken. Ik zou willen dat de 'geestelijkheid' daar eens méér aandacht aan zou willen geven. Van Sagan's 'Blauwe plekken op de ziel' heb ik genoten vanwege de literaire kwaliteiten. Ik ben erdoor ontroerd en het boek heeft mij op nieuw aan het nadenken gezet over de hachelijke positie van een theolo gisch denken, dat zó abstract en exclusief geworden is, dat de ziels- zorger er niets meer mee kan aan vangen. Ik wou, dat alle mensen zo eerlijk waren als Frangoise Sagan. Frangolse Sagan: 'Blauwe plek ken op de ziel'. Oorspronkelijke ti tel: 'Des bleus a l'Sme'. Vertaald door Simone Dubois. Paperback. Aantal pagina's 160. Prijs: 8,90. Bij Elsevier, Amsterdam cn Brussel. De man die 'Johnny Got His Gun' maakte, is iemand die zijn sporen bij de film verdiend heeft. Maar niet als regisseur. Dalton Trumbo is een schrijver en een groot deel van zijn werkzaamheid ligt in het maken van filmscripts, die hetzij op de eigen verbeelding, hetzij op het literaire werk van anderen gebaseerd zijn. Dat laatste vergt vooral niet minder creativiteit en persoonlijke inzet dan het eerste. Trumbo's naam is verbonden aan films als 'Spartacus', 'Exodus', 'The Brave One', 'The Sand Piper' en 'The Fixer' zij het dan in een aantal gevallen heimelijk omdat Trumbo in de jaren vijftig een slachtoffer werd van het McCarthyisme en na een veroordeling tot gevangennistraf wegens 'on-Amerikaanse activiteiten' op de zwarte lijst geplaatst werd, waardoor openlijke voortzetting van zijn werk bij de filmindustrie onmogelijk werd, totdat na het einde van de communistische heksenjacht zijn 'come back' mogelijk werd gemaakt, o.a. doerdat Kirk Douglas hem sterk pousseerde. Er bestaat geen twijfel aan, dat Trumbo, die tijdens de oorlog een tijd lid van de communistische partij geweest is, een radicaaldenkend schrijver is, al blijkt uit zijn kortgeleden gepubliceerde correspondentie 'Additional Dialogue: Letters of Dalton Trumbo, 1942-1962'. door Helen Manfull duidelijk dat hij ter zake van zijn radicalisme een scherp oog heeft voor wat er op een gegeven moment haalbaar is, en ook voor de financiële consequenties en gevaren van een inopportuun radicalisme. Hoe het zij: Trumbo geldt op 66-jarige leeftijd meer dan ooit in Amerika als de vertegenwoordiger van progressieve en radicale denkbeelden. Dat hij een man is die weet wat hij wil. blijkt overduidelijk uit de ontstaansgeschiedenis van de film 'Johnny Got His Gun'. Trumbo heeft het verhaal geschreven in 1939, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Hij schreef het n.a.v. een historisch geval: een Britse majoor, die in 1917 verwond werd en sedertdien in een zorgvuldig gesloten hospitaalkamer verbleven heeft, tot hij in 1932 stierf. De precieze aard van zijn verwondingen is nooit bekend gemaakt. Er is een verhaal, dat de Prins van Wales, die éénmaal een bezoek aan de kamer gebracht heeft, huilend het vertrek verlaten zou hebben. De oorlogsinvalide zou dusdanig gemutileerd zijn, dat hij noch zintuigen, noch ledematen meer tot zijn beschikking had en niets meer was dan een klomp vlees met bewustzijn. De enige vorm waarin communicatie mogelijk was, zou zich voltrokken hebben via kussen op zijn voorhoofd Aldus zou de oorlog direct verantwoordelijk zijn voor een afschuwelijke, nachtmerrie-achtige vorm van menselijke eenzaamheid het afschuwelijkste isolement dat men zich maar kan voorstellen. Of eigenlijk niet kan voorstellen. Voor dat probleem ziet de kunstenaar zich geplaatst. De meest zinnige poging lijkt alleen op het vlak van de literatuur ondernomen te kunnen worden, dankzij de grote mate van abstractie van de literaire kunst: de schrijver levert het gegeven uit aan zijn publiek, dat het dan zelf moet verwerken tot een 'mentaal beeld'. Zo gaat het met Alle literaire activiteit, dus ook hier. Past het verhaal een 'innerlijke stem', een 'monologue intérieure' toe, dan verwerkt de lezer die op zijn eigen wijze in het 'mentale beeld' dat hij van het gebeuren ontwerpt. Hetzelfde geldt ook nog voor het hoorspel, dat immers ook op een grote mate van abstractie berust. Het hoorspel dat naar Trumbo's verhaal gemaakt is, heeft indertijd dan ook een diepe indruk gemaakt dat was overigens in dezelfde tijd waarin Welles' hoorspel over een Mars-invasie zo'n opschudding verwekte. Maar film geeft niet de stoot tot een mentale beeldvorming, doch gééft het beeld: kant en klaar, en in al zijn concreetheid. Het mag dan ook geen wonder heten dat 17 maatschappijen achtereenvolgens Trumbo's project afwezen, als zijnde onmogelijk te realiseren. Er is sprake van geweest dat Trumbo's vriend. Luis Bunuel ,de verfilming op zich zou nemen, maar door geldgebrek van de producer is Filmkroniek door dr. H. S. Visscher Timothy Bottoms (links) in Johnnie got his gun dat niet doorgegaan. En in arren moede heeft Trumbo nu zelf zijn film geproduceerd en geregisseerd: het debuut van een 66-jarige Het tegenstrijdige is dat de film een communicatie teweeg moet brengen met een isolement waarmee per definitie geen communicatie meer mogelijk is. Trumbo heeft dat op twee manieren gedaan: Johnny's bewustzijn wordt 'verwerkelijkt' via een 'innerlijke stem' en via zijn 'innerlijke beelden'. Ten dele zijn die laatste herinneringen in de vorm van realistische flash-backs, ten dele fantasieën, ideeën en ressentimenten in een toenemend surrealistische vorm. Naarmate het isolement duurt, raakt het contact met de 'werkelijkheid' meer verloren en nemen de innerlijke beelden fantastischer vormen aan, waarin de invloed van een Fellini duidelijk te herkennen is, met name in Johnny's voorstelling hoe hij, bevrijd uit de hospitaalkamer, als kermisbezienswaardigheid door de wereld vervoerd zal worden. Toenemend surrealistisch en fel zijn ook de innerlijke beelden waarin kerk, wetenschap en politiek te kijk worden gezet voor de schijnheiligheid waarmee zij 'de oorlog' als onvermijdelijke factor in hun wereldbeeld betrekken. Naast het 'innerlijke beeld' werkt Trumbo langs de literaire weg met de 'innerlijke stem'. En daarmee doet hij wezenlijk aan de nachtmerrie-achtige situatie tekort. Ook al suggereert Trumbo de onhoorbaarheid van Johnny's stem voor anderen de verpleegsters, de artsen door die dwars door zijn stem heen te laten praten, het blijft voor ons, toeschouwers, een concrete stem. die concrete geluidsgolven teweegbrengt. Johnny kan zijn achter een soort doosjesachtig masker verborgen hoofd bewegen. Medisch ziet men daarin alleen een soort stuiptrekking, waartegen als 'remedie' een verdovende injectie wordt toegediend. Maar het lukt ons. toeschouwers, niet om het met de ogen van verpleegsters of artsen te zien: wij zien een verbonden hoofd, dat normale gesticulaties maakt bij een stem die wij hóren spreken. Verder komen wij niet. Ruimte voor een 'mentaal beeld' is er niet meer Voeg ik daar dan nog aan toe, dat Trumbo's ambachtelijkheid zich ook nogal eens uit in cliché's zoals bij het afscheid van Johnny en zijn meisje, als zijn stem verloren gaat in het gedruis op-het perron; en als bij zijn thuiskomt na het bericht dat zijn vader plotseling gestorven is, als de camera zich, esthetisch verantwoord maar psychologisch onjuist, dusdanig opstelt, dat wij de begroeting van zijn moeder achter heftig beregende ruiten waarnemen, dan lijken de conclusie en het eindoordeel over de film klaar te liggen. Hetgeen niet waar is. Want met al deze tekorten is 'Johnny' een bijzonder indrukwekkende film. En op een wonderlijke manier heeft dat te maken met zijn tekorten. Achter heel deze vormgeving voelt men de integere wens, nee, de innerlijke noodzaak om deze ultieme menselijke verschrikking, deze uiterste consequentie van het oorlogsbedrijf, over te brengen. En het is juist die onmacht om in deze menselijke eenzaamheid door te dringen, die maakt dat men volkomen kapot van machteloosheid in de slotpassage in een travelling achteruit van het ziekbed wegglijdt, de duisternis over het bed ziet vallen, en Johnny's 'stem' steeds zwakker zijn laatste kreten om hulp hoort schreeuwen. Trumbo's film is niet de uitbeelding van een afschuwelijk, nachtmerrie-achtig oorlogsgeval de film zelf is de nachtmerrie als niet-aflatende poging om tot communicatie te geraken waar geen communicatie meer mogelijk is Waarschijnlijk is het daardoor een film, warvan men niet meer loskomt, als men hem gezien heeft. Waarschijnlijk blijft men zich daardoor vooral de schrille zwart-wit- beelden van de 'objectieve werkelijkheid' herinneren als beelden van complete menselijke waanzin. In dat opzicht had Bunuel hem niet kunnen verbeteren. ir G. Kruis dan honderd Japanse prenten, van Hokusai en Hiroshige, ook nog van Kunisada en Ku- i tot 7 januari 1973 in het inkabinet van het Rijksmuseum ;sterdam. Allemaal uit het, ikelijk na 1945 verworven, ei- |bezit. Erg jammer overigens dat tentoonstelling niet begeleid |t door een eenvoudige catalogus z'n minst door een wat uitge- ir stencil dan nu het geval is. al heeft iedereen wel eens een ie prent gezien; al zullen ver inde bezoekers herkennend knik- bij, laat ik maar zeggen, Hoku- grote golf of bij Hiroshige's elinge regenbui op een brug, 't voor de meeste mensen toch een lemde wereld, waarin ze duide- »at onwennig rondschuifelen. al de toevallige bezoekers, die niet speciaal voor een bepaalde onstelling komen, maar het museum 'doen' wèl geïnteres- maar zeker geen insiders dit soort uitheemse kunst al zien als voer voor specialisten, s het in de loop der tijd ook wel >eetje geworden. Maar zo was het niet bedoeld. Want die bladen, roor heel vaak grote bedragen :n neergeteld, werden in de tijd iun ontstaan, zo ongeveer tussen en 1850, door de 'kunstenaars ie hogere standen' meestal met hting bekeken. Het was een voor het welvarende gedeel- n het volk, die voortgekomen lit een belangrijke schildersstiil. iekijo-e genoemd wordt. Letter- 'etekent dat 'het schilderen van rijvende (of zwevende) wereld' k'kijo-ekunstenaars gingen zich nkelijke wereld mee, het leven van alledag, maar wel hoofdzakelijk op een plezierige manier bekeken. De Oekijo-e -kunstenaars gingen zich naast het traditionele schilderen rolschilderingen, schermen ook in teresseren voor de houtgravure. Die was, tot dan, half 17e eeuw, hoofdza kelijk en al heel lang in het Verre Oosten werkte men al sinds de 8e eeuw met grafische technieken vooral gebruikt voor de vermenigvul diging van prenten ter propagering van het boeddhisme. Goedkope afbeel dingen van heiligen of geïllustreerde teksten. Pas door de opkomst van een tamelijk gegoede stand van winkeliers en werk lieden, werd de houtgravure popu lair als kunstwerk op zich. Echt popu lair: ze waren betaalbaar, ze verander den nadrukkelijk mee met iedere mo de, met alle grillen en grollen van het volk dat ze kocht. In plaats van goden en heiligen ging de mens een grote rol spelen. In het begin waren het alleen nog maar de toneelspelers (die overigens ook ver afgood werden), daarna kwamen de vrouwen van de wereld, de courtisa nes, geëerd in het cultuurbeeld van die tijd, de buurten waar ze, dikwijls in grote weelde, woonden en langza merhand breidde dat zich uit tot het gewone dagelijkse leven, de gewoon ten van de bevolking en wëer, vernieuwd het landschap. Zo belanden we dan bij die grote vernieuwers, wier werk op deze expo sitie te zien is, de laatste grote mees ters van de Japanse prentkunst. Want omstreeks 1860 stelt het tot dan voor buitenlandse invloeden bijna herme tisch afgesloten Japan zijn grenzen open waardoor het eigen karakter van de houtsnede snel verloren ging. Maar eerst maakte Katsushika Hokusai (1760-1849) een lang leven lang nog om en nabij de 30.000 tekeningen en illustreerde hij niet minder dan 500 boeken. De 'onverbeterlijk gemene' Hokusai (vrij vertaald) schijnt op velerlei ter reinen een enorm lastpak te zijn ge weest. Iedereen, behalve een dochter, liep bij hem weg, en verder doen verhalen de ronde, dat hij dertig keer zijn naam veranderde (een van de laatste of de laatste was 'oude man dol op schilderen') en niet minder dan drie en negentig maal verhuisde. Maar het werk dat hij achterliet, heeft niets van die turbulente onrust, het is 'de natuurlijke wereld van de mensen, wier nauwe verbondenheid met de natuur zich weer afspiegelt in de geest en de vorm van de vreugde en het geluk waarmee zij het heelal vullen'. Het is in enkele woorden gezegd, warm, mannelijk, geestig, vro lijk, kleurrijk, technisch virtuoos, groots en indrukwekkend. Ando Hi roshige's (1797-1858) oeuvre is ook duizenden en duizenden bladen groot, beelden uit zijn geboortestad Tokio, tekeningen van de Tokaido-route, land schappen, stadsgezichten, bruggen in de regen, dorpen in de sneeuw en velerlei andere beroemd geworden en vaak gecopieerde gezichten op verschillende plaatsen. Vaak gecopi- ëerd: denk aan Van Gogh, die enkele doeken maakte naar prenten van Hi roshige. Dan zijn er nog bladen van Utagawa Kunisada en van Utagawa Kuniyoshi beiden ook briljante tekenaars, die met Hokusai en Hiroshige dus als de laatste grote vier van de Japanse prentkunst de geschiedenis zijn inge gaan. Ze hebben, ongeweten, nog een ande re, heel belangrijke rol gespeeld waar best nog eens extra de aandacht op gevestigd mag worden. Ik had het al over de 'openstelling' van Japan, die voor het eerst, in 1853, min of meer werd afgedwongen door Amerika, dat een eskader naar Tokio had gestuurd. Daarna kwamen de Westerlingen langzamerhand binnendruppelen op zoek naar zaken maar uiteraard ook naar souvenirs. Je kunt tenslotte niet met lege handen thuiskomen, 't Ligt wel wat voor de hand, dat ze waarschijnlijk vaak genoeg zonder de schoonheid ervan te zien stapels van die houtsneden meenamen of stuurden. Echt Japans en niet duur! Later kwamen die de Europese kun stenaars onder de ogen. En ze ontdek ten er het bijzondere in, Japanse landschappen, merkten ze, waren rea listisch, ze konden, al waren het onge looflijke persoonlijke interpretaties, toch door iedereen 'herkend' worden. Toch was het allemaal heel anders dan het Europese realisme van die tijd, dat eigenlijk min of meer wedij verde met de fotografie. Dc Ameri kaanse kunstenaar Whistier maakte de weg vrij voor de waardering van de Japanse landschapschilders; de kunstenaars, die later als de impressio nisten bekend zouden worden, wer den erdoor tot nieuwe beeldende mo gelijkheden geïnspireerd. Manet, De- gas, Van Gogh waren diep onder de indruk. En 't was niet alleen de artistieke aanpak, de feilloze manier bijvoor beeld waarop Hiroshige met alleen maar grafische lijnen regen weet uit te beelden; niet alleen de gedurfde manier waarop Hokusai zijn prenten 'afsnijdt', ik bedoel welk deel van het Hokusai: 'Het meer Inwa in de provincie Shinano' door hem geziene landschap hij léét zien en ook niet alleen om de manier waarop dc kleur werd gebruikt, in zuivere, heldere vlakken. Nee, 't was vooral ook de keuze van het onder werp. In alles vonden zij sch ^n'ic'r', niets was on-'r-lrrv-ijk. r' - a J- moe. ...lu.ge golf, waarbij een oootje in het niet ver zinkt en zelfs de beroemde berg Fuji bijna niet opvalt, maar ook een paar reizigers, die onderweg hand in hand de omtrek van een pijnboom trachten te meten, een paar karpers, een bloem, een vogel of een zonsonder gang. Ochtendmist, schemering o' r genstormen. De ri- boot, sjouwende mauiu.. ke straat in een amusementswijk. In dat alles vonden de Europese kunste naars die zo'n eeuw geleden een kunst, die bijna doodgelopen was nieuw leven trachtten in te blazen, een nieuwe houding wat betreft de problemen van het schilderen. De. scccds noemen, moderne i'sï heeft veel te danken au* j o.tüe Japanners. Daar denk je. na nondord jaar. niet zo vaak meer aan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 15