unstenaars aar de Oost Is kastelein f kanonnier SCHRIKWEKKEND BEELD VAN EEN GROEP De beeldtaal van Glauber Rocha /KWARTET ZATERDAG 11 j ,iE.K 1972 KUNST T15/K15 van de Heren XVII: G. Kruis jidse schilders en tekenaars in 1 'n beetje droge en ook 'n misleidende titel voor een eressante en vooral plezierige telling, die nog tot 10 decem- jiet Rijksmuseum, Amsterdam, is. Om dan maar meteen het i negatieve facet van deze itie af te handelen: dat mislei- it 'em hierin dat er bij die en tekenaars, die daar gedu- uim drie eeuwen in de Oost hebben, 'n heel stel buiten- was. Ik heb drie Duitsers althans en rekening houdend tijd, twee Pruisen en een een Oostenrijker, een Deen, igelse, een Amerikaan, een in en, net nog want nó 1830, E léd, uit welk Europees land ar waren ze allemaal 'toean de grote meneer. Hoewel dat legin, en nu bedoel Ik toen de nders zich in de Oost begon- vestigen, niet helemaal opging, en Zeventien, de bestuurders Verenigde Oostindische Com- de V.O.C., waren kei-harde iges, die in tonnen peper of gelen dachten, maar die toch er niet heiemaal onder de uitkonden. Zoiets groeit van eer en meer mensen gingen Oost Er bleven er ook wo- delijk cn zelfs voorgoed. En den soms schilderijen; portret vrouw, kinderen of het hele nde gezin, of gewoon ter ver van hun rijke huizen, zonder meer schilders engage- (die Heren XVII duidelijk te werden uitgezonden als mili- als koopman of onder-koop- als ziekentrooster (waar heel ugnaar was), secretaris, kaste- cipier. Het waren uiteraard, [aan, geen top-kunstenaars die rapten, want zo best zal het ipt toendertijd niet geweest iwens, twee eeuwen later, in Kiende Auguste van Pers, itgezonden kunstenaar, 'be lt het toezicht op het teken- Boor de uitvoering van bouw- b van de civiele magazijnen te forg'. drie gulden per dag. - hier aanwezige waterverf- je van een 'welgestelde' Boegi- l! dan ook zeker wel een eitje geweest zijn. aar de 17e eeuw. Wat er toen zo heette het, aan schilderij vinden is geweest, is heel na te gaan. Er zijn wat ibekende namen terug te van schilders, die daarheen en op de boedellijsten, die be- jn gebleven, komen ook wer- die geïmporteerd waren. Van eesters als Ruysdael, Flinck, der Velde's, Van der Helst en i Rembrandt. Die had overi- ok nog een schilderende on, Cornelia Suythoff, die ang in Batavia gewerkt heeft, schilderijen uit die tijd is ivergebleven, bijna alleen de die bij een eventuele terug- ar de lage landen werden imen. Wat in Indië bleef, viel, liet door insecten werd veror- a offer aan het nu juist voor jen niet zo gunstige klimaat, fft de bijna complete portret- ij van de gouverneurs-gene- fs) de Japanse bezetting over- fgezien van een paar hiaten zeer slechte toestand waarin n die werken nu in depot Rijksmuseum verkeren, is de meest volledige verzame- tretten van hoogwaardigheids- uit de Europese koloniën, e expositie ziet men daarvan maar één toonbaar voor- «n boeiend portret van Johan- iphuys door een zekere Gerrit or. van wie er in totaal maar rken bekend zijn. Iemand, die mocht schilderen moet toch 0 zekere vermaardheid hebben Er zal dus wel zeer veel ver zijn. oiphuys. de veertiende land- «*r, was een intellectueel man veel belangstelling had voor rk van de veelzijdige geleerde- Georg Everhard Rumphius, botanische kringen nog steeds is vanwege zijn 'Cmydtboeck'. 1 het manuscript van dit 'Her- Amboinense' per 'Waterland' *t vaderland zou worden ge- 'ot Camphuys er voor de ze- de tekst en de tekeningen «eren. Niet voor niets, achter- 1 het schip verging in 1692 "J. muis en manuscript Op de wiling een penseeltekening J" kreeft, waarschijnlijk van "us zelf. r stadsgezichten, vooral gete- er is een markttafereel met in de catalogus in fraai "ds, vertaald als 'ambulante lües maar weinig land- :n n°g. De schilders met hun 'les hadden binnen Batavia's handen vol en daarbij, fle wallen begon direct al een 'oald gastvrije wildernis. Ook i8e eeuw haalden de kunste- 'Ooral hun hart op in de ste un8 in bewoonde kernen. Paertjen uit die tijd; niet er niet zouden zijn, maar de *l ervan was zo povertjes, dat ensteiiers het niet zinvol von- 'e laten zien. Wel tekeningen "Hollands aandoende typogra- "laden. Zo in de trant van rit n de Sr°ote Hollandsche Batavia te sien van de over- rïn de Groote Revier. Na het «eteekent van Johs Rach Ao In de 19e eeuw. na de Franse >ezet» ting, moest eigenlijk weer helemaal opnieuw begonnen worden; alle con tacten tussen moederland en koloniën waren verbroken geweest. Er werd (dus) een commissie-generaal be noemd want 'Ons moet niet langer de verdienste ontgaan van Onze koloniën even grondig te kennen als onze na- bure de hunne. Java alleen zal in alle de rijken der natuur tot de dekicinge"Steaanleidfng^geven" °De A. A. J. Payen (1795-1853): 'Het weeshuis der Stad Vlaardingen te Makassar. (Olieverf op doek). door J. van Doorne vooral de aquarellen van de Frans man E. A. Hardou'n, die in Indië belandde met een toneelgezelschap en er bleef. Hij stierf overigens in ar moede. Een andere interessante figUur uit die tijd: dr. Thomas Horsfield, een Amerikaans scheepsarts, die verliefd werd op Java en daar natuuronder zoek ging doen. En naïve landschap pen tekende met zichzelf uiteraard tekenend, op de voorgrond. De tweede helft van deze eeuw werd het allemaal wat anders, toen was er de fotografie en gingen de kunste naars andere dingen doen. Meer en meer landschapsimpressies, zomaar om de schoonheid, stadsbeelden, por tretten (voor de chic) en namen, die al meer of zelfs veel zeggen. W. C. C. Bleckmann, wiens werk de laatste ja ren meermalen getoond werd, Frans Lebret, die al in 1961 door L. J. Bol (destijds Dordrecht* Museum) op nieuw gepresenteerd werd en Raden Saleh, de enige Indonesiër van dit gezelschap, het troetelkind van het gouvernement, die 'n puur Europese opleiding van C. Kruseman en A. Schelfhout) kreeg. Dan deze eeuw, dichtbij en bekend, 't verhaal van Bonnpt en Spies die, zou je kunnen zeggen, de kunst van Bali voorlopig redden en verder vooral kunstenaars, die Indië kort be zochten of er een tijdlartg verbleven, Marius Bauer b.v. W. G. Hofker die pas nog een tentoonstelling bij Douwes had Isaac Israëls en Pieter Ouborg, die er onderwijzer was en kunstenaar werd. Deze tentoonstelling werd mogelijk door de steun van de Stichting Cul tuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee en de Mortelmansstichting. Tenslotte nog een tip: wie tempo doeloe nog nadrukkelijker wil beleven kan terecht op de omloop van de kunstnijverheidsafdeling, eerste ver dieping, daar is een prachtige collec tie koloniale meubelen te zien. Het nieuwste boek van Heinrich Böll, 'Groepsfoto met dame' is niet een gemakkelijk leesbaar boek. Dat heeft het gemeen met vrijwel alles dat Böll geschreven heeft. De hoofdfiguur treedt niet of nau welijks op in het werk. Het is een vrouw, Leni Pfeiffer, geboren Gruyten, levend in het Rijnland vóór, tijdens en na de tweede wereld oorlog. Behalve helemaal aan het eind van de roman behoort zij niet tot de handelende personen. Zelfs dat late en enige optreden is aller minst spectaculair; zij zegt slechts enkele tamelijk onbeduidende woorden. Heinrich Böll treedt in het boek op als onderzoeker, als rechercheur. Hij is slechts de samensteller van de roman, die het aanzien geeft aan een aantal processen-verbaal. Ongeveer 50 personen ondervraagt hij over Le ni Pfeiffer. Hij geeft bij de verslagen van die gesprekken geen enkel com mentaar. Dat laat hij aan de lezers over. Hij paradeert in het boek als 'Schr.'. Het, gevolgde procédé is gelijk aan een onderzoek dat een weetgierig mens zou kunnen doen naar de ach tergronden van een vrouw, die op een willekeurige groepsfoto voorkomt en die zijn nieuwsgierigheid opwekt. Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet. Want het gaat hier om een roman. Böll heeft de vele figuren in het boek zelf tot aanzijn geroepen. Hij had ook een 'gewone' roman kun nen schrijven en de figuren rondom Leni kunnen laten spreken en denken en zodoende hun gedachte over Leni kunnen openbaar maken. Maar hij zou dan ook Leni's gedachten moeten inweven in het verhaal. En dat wilde hij niet. Het gevolgde procédé bouwt Leni's uiterlijk leven op door middel van de visies van haar naasten. Dat de lezer daardoor toch ook een zekere blik in het innerlijk van Leni werpen kan, is duidelijk. Eigenlijk is het Böll helemaal niet te doen om Leni. Het is hem te doen om een beeld van Duitsland, vóór, tijdens en na de grote oorlog. Ik zei, dat het boek niet gemakkelijk is, Dat is niet een verwijt. Een boek behoeft niet gemakkelijk te zijn. De moeilijkheid ligt niet zozeer in de gevolgde werkwijze, als wel in het groot aantal figuren en in de stijl. De verslagen gesprekken, die door de Schr. worden ingeleid door vaak inge wikkelde zinnen, zijn nuchter genoeg genoteerd. Maar de Schr. veroorlooft zich vele afkortingen zowel voor per sonen als zaken. En ook al noemt hij menigmaal personen bij hun vólle naam. dan nóg ontstaat er. althans bij mij, verwarring. Een lijstje met na men en betrekkingen, zoals dat wel bij uit het Russisch vertaalde boeken voorkomt, zou op zijn plaats zijn. Böll houdt ervan, zeer gedetailleerd te schrijven, ook als het over kleinig heden gaat. Hij geeft aan zijn proces sen-verbaal een zekere exactheid, een zekere droogheid mee, die vooral als het om kleinigheden gaat, lichtelijk irriteert. De gevolgde werkwijze is als men Böll's eigenaardigheden voor lief neemt en wie zou dat niet? in hoge mate boeiend. Het beeld van Leni wordt steeds scherper en ook dat van de commentators. Sommigen van hen zijn kwaadaardige lieden, anderen slim, weer anderen houden van Leni. Zij komen voort uit allerlei klassen en standen. Leni is een vooral musisch begaafd meisje, wier vader het van hand werksman tot directeur-eigenaar van een groot aannemersbedrijf gebracht heeft. Leni is mooi, lief en eigenzin nig als het zaken van het hart betreft Verder is ze volgzaam zolang het haar uitkomt. Maar haar opstandigheid uit zich niet in wilde daden of woorden. Ze doet gewoon wat ze denkt te moeten doen. Ze heeft haar eigen opstandigheid niet etns in de gaten. Ze is, bijna per ongeluk, drie dagen getrouwd geweest met een onderoffi cier, wiens sneuvelen haar heet noch koud maakt. Gevolgen heeft het hu welijk niet gehad. Na een andere, veel dieper gaande liefde voor een jongeman die zijn leven verliest door dat hij gefusilleerd wordt vanwege sabotage in het leger, komt zij, nadat haar vader wegens malversaties de gevangenis in moet, op een grafkran- senvlechterij terecht. Zij heeft een huis op haar naam, dat zij aan ge wiekste vrienden van haar ouders ver liest. Voorlopig mag ze erin blijven wonen. Op de toenmaals lucratieve grafkransenhandel leert ze een Russi sche dwangarbeider kennen, riskeert zijn en haar eigen leven door hem lief te krijgen en hem in staat te stellen, een kind bij haar te verwek ken. Ook deze man vindt de dood aan het einde van de oorlog. Leni trekt met haar kind in haar huis, waarvan ze kamers aan allerlei min of meer gestrande figuren tegen een gering bedrag verhuurt. Aan het einde van het boek hebben vrienden voorlopig verijdeld dat zij met haar medebewoners uit het huis gezet wordt wegens vele schulden. De voor malige vrienden van haar ouders, die het pand in eigendom hebben, kun- Heinrich Böll nen het maar al te goed gebruiken, want de grond is miljoenen waard geworden. Leni is dan zwanger van een Turkse gastarbeider, een van de medebewoners. Dat is het dan. Maar dat is hel natuurlijk lang niet. Böll heeft kans gezien, heel de verdorvenheid van het Derde Rijk te laten uitkomen in het gedrag van zijn figuren, die stuk voor stuk behoorlijke mensen zijn. Maar, vergiftigd als zij zijn, collaboreren zij zonder dat ze er ook maar enige morele onrust van overhouden. Na de oorlog gaat dit verder. Maar nu is het het welvaartswonder dat de mensen in zijn boeien slaat. Het is allemaal op uiterst subtiele wijze door Böll verbeeld. Satire, wrangheid noch humor ontbre ken in dit boek. Kostelijk is het te lezen hoe Leni's vader, voor wie het welvaartswonder al tijdens de oorlog aanving, tegen de lamp loopt. Deze bunkerbouwer had Russische namen nodig, want hij had aan de vele echte Russische dwangarbeiders, nog een stelletje fictieve toegevoegd. Een lite rair geschoolde vriend verschafte ze. De staatspremie was zoet. Maar een Slavist, die bij de belastingen terecht gekomen was, vroeg zich af hoe het toch kwam dat die dwangarbeiders allemaal namen uit bekende Russische boeken droegen. Een onderzoek wees uit dat de namen in twee soorten boeken voorkwamen in die van de grote Russische literatuur en in die van Leni's vader. De personen waren niet te vinden. Het boek zit vol met groteske scènes en verhalen. Alle illustreren ze een HiAH/til,' j physieke geographie van dat heerlijke eiland zal misschien ophelderen, wat elders nog raadselachtig voorkomt, en de wijsgerige beschouwing der zeden en denkwijze van deszelfs inwoonders zal de veiligste midoelen ontwikkelen om hunne liefde en vertrouwen voor eene reeks van jaren aan Holland te verzekeren'. Dat schreef de secretaris generaal van de Souvereine Vorst, A. R. Falck aan C. G. C. Reinwardt, hoogleraar aan het Atheneum Illustre te Amsterdam, die als wetenschaps man de commissie kon vergezellen die in Indië de regering zou overnemen van de Engelsen. Prof. Reinwardt vertrok in 1815 niet voordat hij zich van de medewerking van enkele 'kunsttekenaars' verzekerd had. Eerst gingen A. J. en J. T. Bik, twee broers, toen A. A. J. Payen en daarna nog mensen als P. van Oort en G. van Raalte. Levensbeschrijvingen als romans: de oudste Bik bijvoor beeld bleef na afloop van zijn werk voor de commissie in Indië, werd in 1828 baljuw van Batavia, assistent resident van de Bataviase Ommelan den, rechter en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Zijn jongere broer werd eigenaar van een drietal grote landgoederen. Van Raalte en Van Oort zijn tijdens de gevaarvolle expedities van de natuurkundige com missie omgekomen. Van Raalte is niet op de tentoonstelling vertegenwoor digd. van de anderen is er een aantal tekeningen en aquarellen. Dat ze de gevaren van hun missie niet onder schatten, blijkt wel uit een zelfportret van Van Oort met links onder de aantekening 'Na mijn dood mijne ou ders te zenden'. Rudolf Bonnet (geb. 1895): 'Jonge Javaan', 1937, gekleurd krijt op papier Payen was ook toegevoegd aan Rein wardt, hij gaf architectonische advie zen en werd later nog architect van het gouvernement, '.an hem is er een vijftal schilderijen, die echt niet al leen cultuurhistorisch van belang zijn. net zo min als de schilderijen en door dr. H. S. Visscher Een 'press-sheet' vertelt de criticus het verhaal van 'Antonio-das-Mortes'. de film van de Braziliaan Glauber Rocha, die enkele jaren geleden in Cannes de prijs voor de beste regie kreeg, en die nu ten langen leste in ons land vertoond wordt. Zo'n ver haaltje kan geen kwaad, want Rocha's film levert althans voor de Europese toeschouwer, die betrekkelijk weinig van Brazilië's folklore en mentaliteit weet, de nodige problemen, niet in het minst door de zeer eigen vertel wijze. Maar na lezing van dat verhaaltje is men zich er tegelijkertijd van bewust, dat daarmee nog niets aangaande de werkelijke impact van de film gezegd is. Integendeel: het verhaaltje tracht de film terug te brengen tot een soort gespeelde documentaire over een op standige beweging ergens in het noord oosten van Brazilië. Op grond daar van zou men een neorealistische film met uitsluitend sociale en ideologi sche implicaties verwachten. Niets is minder waar. Wil men de film met die ogen blijven bezien, dan heeft men voortdurend het gevoel, onderuit te glijden. Allereerst door de voortdu rende uitwisseling van realistische beelden een optocht in de stad, een grote verkeersweg waarop gewel dige vrachtauto's af en aan rijden tegen bijna surrealistisch gestileerde passages, zowel in menselijk gedrags patroon als in beledvorming. Rocha brengt duidelijk en bewust een psychologische en ruimtelijke deso riëntering teweeg door de beelden van een 'modern' Brazilië te laten botsen tegen exotische beelden van een geïsoleerde archaïsche, primitieve dorpsgemeenschap. Men zou daarin in onze nooit aflatende pogingen om het aanschouwde keurig op z'n ratio nele plaats te krijgen allereerst het streven kunnen zien om de geweldige sociale en culturele tegenstellingen in het gigantische Brazilië te tonen Maar ook dan blijft men weer in de eerste 'laag' van de film steken. Hoe sterk ook de schok van herkenning is als men, na lang in het dorpsgebeu- ren vertoefd te hebben, plotseling op een beeld stuit van moderne vrachtau to's, benzinestations e.d. toch ziet men aan de wezenlijke bedoeling voorbij al men er niet méér in ziet. Neem de scène waarin een van de personages de cynische dorpsonder wijzer, die lange tijd het sociale on recht dadenloos aanziet zonder zich bewust te maken van zijn intellectue le verantwoordelijkheid achter al lerlei bussen en auto's aanholt zonder ze ooit in te halen. De episode it moeilijk te plaatsen als onderdeel van een realistisch verteld verhaal. Wat er wel feilloos uit overkomt, is de sugges tie van een voortdurend te laat; de intellectueel 'mist bij voortduring de morele verdorvenheid, na en tijdens de oorlog. Böll geeft in dit boek geen oordeel, hij laat de ontreddering op sociaal, geestelijk, erotisch en maatschappelijk gebied zien. Het is een groot adderkluwen dat dan te voorschijn komt. Van enig werkelijk verzet is in dit boek geen sprake, ook niet van de kant van de kerk. Er komen, en dat is het ergste, in dit boek geen werke lijke schoften voor, geen brute SS- officieren, geen professionele hoeren, geen zwendelaars. Nee. het zijn alle maal min of meer fatsoenlijke zaken lieden, burgervrouwen en gewone ar beiders. Böll kón niet een doorsnede van het gehele Duitse volk geven; dat kan nu eenmaal niet in een enkele roman. Maar wel komt in de roman tot uiting, dat het moreel verval een ziekte is, die in de burgerlijke samen leving woekert. Iedereen wordt be smet Het is zeker, dat Böll geschreven heeft uit bewogenheid. Hij is met zijn land en volk begaan. Is zijn beeld van Duitsland eenzijdig? Ik geloof van wel. Maar Böll kan zeer wel zeggen, dat het beeld dat hij van een bepaalde klasse geeft, niet eenzij dig is. En dat is dan de klasse van de ontkerstende burgerlijke en klein-bur- gerlijke mens. En die klasse neemt een groot deel van het gehele volk in beslag. Leni is èn slachtoffer van de oorlog èn van een volstrekt traditionele, met geen morele waarden rekenende op voeding. Toch is zij de 'engel' in het tableau. Haar verzet tegen burgerlijke en verziekte maatstaven moge dan niet stroken met de sexuele ethiek, zij heeft voluit en eerlijk lief. Al wat verworpen is, sluit zij in haar hart Er is een ander Duitsland. Maar tij dens de oorlog en lang daarvoor was er óók een ander Duitsland. Het heeft niet geholpen: dat andere Duitsland was te klein, het andere volk te gering in aantal. Zal het andere Duitsland van nu erin slagen, de afgoden kapitaal, inacht,bezit en wel vaart te ontmaskeren? Wie zal daar een zinnig woord over kunnen zeg gen? Böll's waarschuwing geldt het gehele Westen, dat is wel duidelijk. Heinrich Böll: 'Groepsfoto met dame'. Oorspronkelijke titel: 'Gruppenbild mlt Dame'. Vertaling: Margaretha Ferguson. BIJ: Elsevier, Amsterdam en Brussel. Met een voorwoord van C. J. E. Dinaux. Gebonden. Aantal pagi na's 364. Prijs 10.50. bus'. Dat is het gegeven dat letterlijk als beeld-teken op het doek staat en daarin Is de 'zin' van het beeld gege ven niet in het verhaal. Daarmee is dan tegelijk het element genoemd dat zo'n fiim van Rocha tot een fascinerend verschijnsel maakt een element dat we bij herhaling in de Braziliaanse 'cinema nuova' tegen komen: met een blijkbaar vanzelfspre kend gemak doet hij dingen met film waarom in de Europese film van de laatste decenniën verbeten gevochten is. Zijn beeld is een beeld-teken, geen af-beelding van iets buiten-de-film-om b.v. van een regionale opstan- dighcidsbeweging maar autonoom poëtisch teken voor een 'betoog*, een persoonlijke expressie. Neem de afwis seling van statische, zeer lang aange houden zwijgzame shots van bij voorbeeld Antonio-das Mortes en de welhaast extatische dorpsfeesten met de dansende volksmenigte: daar is niet allereerst een synchroon gebeu ren, een simultaan-handeling afgebeeld maar daar wordt letterlijk en recht streeks de contemplatieve rust der bezinning gesteld tegenover de perma nente staat van buiten-zichzelf-zijn waarin primitieve volksmassa's gehou den worden via kerk en carnaval. Voortdurend ontdekt men in de mise- en-scène dit streven naar on-middel- lijkheid: beelden die niet ter af-beel ding dienen, maar de directe en con crete overdracht van een emotie, een 'state of mind' zijn. De ruimte die voor een dergelijk beeld-gebruik noodzakelijk is, schept Rocha door de bewuste desoriëntatie, teweeggebracht niet alleen door docu- mentair-realistische en surrealistisch- gestileerde beelden tegen elkaar uit te zetten, maar ook via de geluidsband: door de uitwisseling van 'folkloristi sche' Zuidamerikaanse muziek tegen een fascinerend gebruik van elektro nische muziekklanken Toch is die vormgeving niet het enige waardoor de argeloze toeschouwer zich voortdurend onderuit voelt glij den. Van het eerste moment van de film af is er een duidelijke 'transcen dering' van het beeld aanwezig. De aanvangspassage voordat de eigen lijke film begint laat ons zien, hoe Antonio-das-Mortes de legendarische opstandeling Lampiao doodt. Of eigen lijk zien we dat niet: op een eindelo ze, kale en schaars begroeide vlakte zien we eerst Antonio, de 'doder' het beeldveld doorkruisen; dan is er een tijdlang onbeweeglijk alleen de vlakte en vervolgens komt de getroffen Lampiao in beeld, die tenslotte getrof fen ineenzakt. De scène is niet 'realis tisch' hij is duidelijk 'gespeeld' en maakt de indruk van een ritueel ge beuren. Die indruk is typerend voor het werk van Rocha. In allerlei scènes gaat het duidelijk niet om realistisch- psychologische uitbeeldingen, maar om een soort rituele 'opvoering' waar in en waardoqr zich een mytholo- gisch-religieus gegeve nherhaalt De aanduidingen daarvan vormen een ui terst barok maar overtuigend geheel. Het is niet moeilijk om in Antonio's nieuwste slachtoffer een opstande ling die Lampiao's traditie voortzet iets van een Christus-gestalte te her kennen als zijn lijk in een kruis- houding in de takken van een boom hangt. Maar ook herkent men duide lijk een 'mythologisch' thema in de aanslag die door een neger gepleegd wordt op de 'coronel': een keiharde, al oude grootgrondbezitter, die geen duimbreed wil toegeven. Hij is blind, en zijn blindheid is al even symbo lisch als zijn ouderdom. De neger de hele film door in het rood gekleed als symbool van zijn uiteindelijke daad is lang in de film aanwezig als belichaming van een te lang ge dulde onderworpenheid, tot hij, na 'wakker geschud te zijn. de 'coronel' neersteekt met een onwaarschijnlijk lange spies, zoals Sint Joris de draak neersteekt. De scène herinnert aan middeleeuwse riddertoemooien en krijgt door herhalingsopnamen en overbelichting van het beslissende moment een geweldige kracht. Het is er niet alleen een bewijs van met hoeveel raffinement Rocha zijn film stileert, maar ook hoe zorgvuldig en intelligent hij zich filmesthetische theorieën met name die van de Russen heeft eigen gemaakt. Duidelijk structureel is ook de tegen stelling tussen het meisje dat als een 'heilige' de opstandelingen ('cangacei- ros') begeleidt en Laura, de veel jon gere vrouw van de 'coronel': even lieflijk als gevaarlijk. De dorpsonder wijzer kan haar niet of maar met moeite loslaten: we zien hem eerst in een surrealistische 'vrijpartij' bij het lijk van haar vroegere minnaar en slachtoffer en later, als zij bij de opstand gedood is, torst hij haar lijk nog als een geliefde in zijn armen. Zij ziet er allesbehalve Braziliaans uit Zij zou een Amerikaanse kunnen zijn Antonio-das-Mortes daarente gen wordt gefascineerd door de 'heili ge' en zijn bekering komt daaruit voort. Hij was ooit uit eerlijke over tuiging en uit gekantheid tegen'op- standigheid', een 'cangaceiros'-doder. Als hij tientallen jaren na de dood van Lampiao opnieuw tot bestrijding wordt opgeroepen, wordt hij zich er van bewust dat niet de 'Cangacelros', maar de 'Coronels' de werkelijke mis dadigers zijn en trekt daaruit de kon- sekwenties. Daarna wandelt hij de film uit, zoals ooit Charley Chaplin deed. Hij verdwijnt uit onze beeld ruimte, zoals hij er in het begin van de film in opdook. Komend uit en verdwijnend in een 'buitenmenselijke' ruimte. 'Antonio-das-Mcrtes' is een fa scinerende film, als men eenmaal aan Rocha's heel eigen vormgeving ge wend is. Slechts zelden komt het voor, dat beelden met zo'n geweldig, onweerstaanbare kracht naar de toe schouwer overkomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 15