Nen Haag toont I zijn Mondriaans Hillenius' voorkeuren Het gemengd bedrijf van Habakuk II Met job geleefd Een mug in de winter "TV/KWARTET ZATERDAG 24 JUNI 1972 Kunst irOIZIUNI.VKir. r G. Kruis kondriaan-tentoonstelling in lus- Haagse Gemeentemuseum: zij het wat verlate, herden- an- van diens honderdste ge- edag, maar vooral een trotse jntatie van dit museum dat pt prachtige legaat van de (S. B. Slijper nu de grootste Itie Mondriaans 257 wer- U ter wereld bezit. I overzichtelijk ingerichte expo- Geen nadrukkelijke didactisch- prij, wèl, in de eerste zaal, een Ie rij, foto's van schilder Frits, ouders, ouderlijk huis, en bos dat hij schilderde, van lelier in Amsterdam en dat in (het zou een van zijn schilde- kunnen zijn) van zijn vrienden, namen, Kandinsky b.v. of Jean n vele anderen, overigens alle- opvallend keurig geklede men- tk>k, heel duidelijk, een wand, ïhe- W de hand van jaartallen en van de werken de groei van de t verzameling laat zien. laan, een naam die een begrip flen is. Als hij genoemd wordt, iedereen, net zo goed mensen, ch nooit met kunst bezig hou- aan rechthoeken in primaire m op een wit vlak, zoals ze bij am Rembrandt denken aan de »sse ,acht' bi^ Van Go?h aan de kloemen en bij Appel aan 'an ten'. wor-®aans die hij en zijn kkenf™3"160 aanduidden als 'Dè Stijl' mag dan als de belangrijkste bijdrage beschouwd worden die Neder land tot nu toe heeft geleverd aan de kunst der wereld, toch komt het bij mij eerlijk gezegd ook over als een trieste illustratie van het misluk ken van het menselijk streven naar de volmaaktheid, naar volkomen, ab solute harmonie. Want wat Mondriaan in feite nastreef de, was het einde van de individuele kunst, de bewogen, de emotionele kunst, de verrukkelijke illusie, zoals het (eventueel slecht geschilderde) landschapje boven het dressoir in een somber stadswoninkje, een venster kan worden waardoor men uit zijn gevangenschap een blik kan werpen op een verre vrijheid. Mondriaan's kunst bedoelde geen illu sie meer te zijn. 'Mondriaans reis door de schilderkunst van zijn tijd (inleiding catalogus) heeft als eind doel het universele, het allereenvou digste en onveranderlijke. Hoe dichter hij de werkelijkheid van het universe le nadert, hoe meer de waarneembare werkelijkheid uit het schilderij ver dwijnt.' Op deze tentoonstelling is dat alle maal precies te volgen, in verschillen de afgebakende perioden onderver deeld: landschappen en portretten uit de jaren rondom de eeuwwisseling op de manier der Haagse School; om streeks 1907 gaat zijn werk kenmer ken vertonen van de invloed der Fau- ves, de kleur als zodanig, dus niet als middel om tot bepaalde tonaliteit te komen krijgt nu Mondriaan's nadruk kelijke belangstelling. Na de kleur de vorm: in het kubisme ontdekt hij dan de mogelijkheden die hem verder kunnen helpen "op zijn speurtocht in) T. van Deel Ivraag is voor elke criticus telkens weer actueel: volgens welke jen bespreek ik een roman, een poëziebundel, een schilderij, film? Of liever: zijn er wel criteria volgens welke je het één en het ander slecht kunt noemen? riss^al wel nooit voorkomen dat Haal nooit twijfelen aan hun goed hagé maar.. anderzijds gaan ze liet schijnt, zo onbewogen door werk van beoordelen en ver- ^"^en. Alsof het zeker zou iijin aan i voorwaarden een kunstwerk __Jroldoen, wil het geslaagd heten, f beoordeling van literatuur on- leidt men grofweg twee soorten i de ene soort baseert zijn argu- IQ l^e vooral op huishoudelijke as- l van een tekst, de andere meer form) technische. Deze onder ling zijn met het nodige voorbe- jgemaakt. want het is natuurlijk (zo dat een romaninhoud is los ken van de vorm waarin hij enteerd wordt Als een verhaal ironologie chaotisch verloopt, is tn heel belangrijke vormtechni- kwestie, die veel invloed kan i op de eindinterpretatie die iticus wil geven. Toch zijn er cri- e afzien van vormkwesties deels afzien van vormkwesties formulering van hun interpre- en evaluatie, en er zijn i die juist zulke in het oog ende facetten (vooral voor wie et aan literatuur gewend is) na dichten. Vragen van potentiële als: waarom zit dat boek zo gek kaar?, kan hij het niet wat PM^idiger zeggen?' etc. beantwoordt de vorm gerichte criticus eer een, wat lange, inleiding op het ite boekje van D. Hillenius: elijke godjes'. Hillenius is naast g ook schrijver, dichter en criti- f eigenlijk is criticus geen goed voor zijn beoordelende werk- eden. Hij zegt er zelf van: 'Kri- i hepi de zin van aanwijzen hoe en een bepaald object slecht, goed Ier of slechter dan een ander is berust op een langzamer- toch wel verlaten idee dat er iarheid is, althans achterhaal- laatstaven bestaan niet. Kritiek alleen te zien als een poging tot r Jantie, onaanvaardbaar1. snmaal dat inzicht heeft verwor- [7§ü niet meer zoeken naar crite- laar rustig naar eigen aard en tor praten over wat hij gelezen, of gehoord heeft, te doet Hillenius dat dan ook. laatselijke godjes* zijn degenen erair, muzikaal en picturaal ge- die zich in zijn voorliefde kun- riBj6rheugen. Er zal stellig het be- rijzen dat men op deze manier over Hillenius te weten komt over de maaksels die hij vindt. Toch gaat die tegenwer- lechts ten dele op. Op de een of wijze blijkt het in zijn geval tfat Hillenius schrijft: 'Ik heb iets geleerd van krakende kri- maar alleen uit schrijfsels die rki ^wondering en sympathie ge- en zijn. Wat men niet liefheeft ^,ajfcen niet en wat men niet kent beter onbesproken', vrijelijk subjectivisme ter zake ritiek heeft z'n charme en is in wal openhartiger dan veel kri- geschrijf waarin normeringen zig lijken, maar niet zijn. Hille- vooriiefde is zijn enige norm. verk waarover hij spreekt, is :n stellig niet alleen aanleiding t ventileren van eigen ideetjes, het komt wel degelijk in al zijn 5475 iig eigensoortigheid aan bod. Op die heel persoonlijke mander leidt hij exposities in. Een groot aantal van deze 'openingswoorden' staan Hier bij een: voor het grafisch gezelschap De Luis, Theo Daamen, Ton van Os, Jaap Hillenius, Lucassen, Koornstra e.a. Opmerkelijk is hoe Hillenius over zoiets als beeldende kunst praat: ner gens gewichtig, altijd op zijn beurt speels en creatief. Hij geeft zijn visies in dezelfde taal als waarin hij over li- ratuur schrijft, dn deeelde taal als waar in hij zijn invallen noteert (zie b.v. zijn prachtige bundels 'Tegen het ve getarisme' en 'Oefeningen voor een derde oog'). De natuurlijkheid van zijn kunstbeschouwing heeft onge twijfeld te maken met de bioloog die Hillenius is. Een bioloog neemt scherp waar, ziet détails, maar ver liest nooit het grote geheel uit het oog, waardoor het kleinste zin krijgt. Zo ziet Hillenius kunst ook: als een organisme waarvan je vervolgens wel of niet kunt houden. 'Ik zie kunst op dezelfde manier als planten en dieren of daardoor afgescheiden pro- dukten. Analyses en interpretatie kunnen wel helpen om enig houvast te krijgen op het dier, plant, schelp, kunstvoorwerp, maar geen van deze oefeningen kan de pretentie hebben dat ze dichter bij de ware aard van het beestje brengt dan andere'. Alleen een sterke affiniteit, zoiets als liefde, voert tot de kern van 'n kunstobject. Op dezelfde eigen wijze schrijft Hille nius dan vervolgens over werk van Nabokov, Aad Nuis, Renate Rubin stein, Bernlef, Roland Holst. Gerrit Krol en Leo Vroman. En nogmaals: wie denkt dat het toch wel wat over bodig is deze reacties, gedeeltelijk uit de krant, te bundelen, miskent hun eigenzinnig karakter. Elke bespreking bevat namelijk zo'n groot aantal ver rassende opmerkingen, invalletjes lij ken het soms meer, dat ze verdienen in druk te verschijnen. Naast literatuur bespreekt Hillenius dan nog een paar boeken over biolo gie. Daar zijn de stukjes over Darwin en de Huxley's goede voorbeelden van. Verder bevat het boek enkele korte (biologische) notities en een paar gedichten. Om nu tot slot op het begin van deze bespreking terug te komen: Hillenius vertegenwoordigt blijkbaar een derde soort 'criticus'. Hij stelt zichzelf op tegenover een kunstwerk waar hij van houdt en registreert dan intelligent genoeg overigens zijn reacties. Hij gooit zich aldus persoonlijk in de strijd. Dat is het aardige van zijn manier van leven en schrijven. Zoiets moet elke criticus te denken geven. Lezers mogen in elk geval blij zijn met 'Plaatselijke god jes'. Hillenius zelf schrijft: 'Soms, als ik chagrijnig ben, hoofdpijn heb, wil het wel helpen om een lijstje te rnaken van alle plantensoorten die er ln mijn tuin staan, of de vogels die ik dit seizoen gezi.-n heb. Dat soort lijst jes helpt als planken over een wak, ik hijs me er mee op. Dit boekje is zo'n lijstje voor mij'. Dit boekje kan zo'n lijstje zijn, niet alleen voor liefhebbers van Hillenius, maar ook voor wie hem nog niet leerden kennen. D. Hillenius. Plaatselijke godjes. Er ven Thomas Rap, 1972. Prijs: 9,90. naar de harmonie. Dan, in 1947, als hij al 45 jaar is, ontstaan de eerste schilderijen, die de naam Mondriaan zijn klank hebben gegeven. Een kort, verre van volledig over zicht, waaruit ik alleen maar even naar voren vil laten komen, dat Mon driaan op zijn ontdekkingsreis nog heel lang gebruik gemaakt heeft van door anderen geëffende paden. Wat wilde Mondriaan nu eigenlijk precies? Hijzelf definieert zijn 'Nieuwe Beel ding' als middel om 'de natuurlijke vormen terug te brengen tot zuivere onveranderlijke verhoudingen'. Kunst moest 'een ware visie der werkelijk heid' geven door de verschijning der wereld 'tot bepaaldheid te stellen'. Nu wordt de kunst van Mondriaan begeleid en omgeven door vele, vaak filosofisch georiënteerde verduidelij kingen en omschrijvingen. Over het feit bijvoorbeeld waarom 'De Stijl' nu juist in Nederland moest ontstaan. Prof. dr. H. L. C. Jaffé, Mondriaan- kanner bij uitstek, weerspreekt de nogal gangbare opvatting dat het rechtlijnige Nederlandse landschap de inspiratiebron geweest zou zijn. Eer der lijkt het hem mogelijk dat het Nederlandse landschap is opgebouwd volgens dezelfde beginselen die ook ten grondslag liggen aan die van 'De Stijl'. 'Het Nederlandse landschap want natuur in de eigenlijke zin van het woord kennen wij immers haast niet is het werk van de mens; het is opgebouwd volgens de menselijke beginselen van economie en redelijk heid, dat wil dus zeggen volgens de euclidische geometrie. Rechte lijnen en rechte hoeken zijn het patroon, dat eeuwen van menselijke werkzaam heid hebben geprent op een bodem, die nauwelijks bestond.' Verder zegt prof. Jaffé, dat ook het Calvinisme niet vreemd is aan de Stijlbeweging. Alle oprichters waren afkomstig uit een streng calvinistisch milieu en er is al meermalen aangetoond, dat er verband zou bestaan tussen kerkelijke rechtzinnigheid en de rechtlijnigheid van de principes der Stijlgroep. Jaffé: 'De eerste daad van het jonge Calvi nisme in de Nederlanden was immers de beeldenstorm en men zou de meesters van 'De Stijl' kunnen be schouwen als legitieme afstammelin gen van de iconoclasten beelden stormers). Hun drijfveer was immers dezelfde: iedere uitbeelding van een heilige was voor de beeldenstormers een aantasting van de absolute heilig heid van de Schepper iedere af beelding van een deel der schepping is voor de meesters van 'De Stijl' een vertroebeling, een verminking van de goddelijke zuiverheid der scheppings- wetten.' Overigens, op deze uitspraak valt nog heel wat af te dingen. Mondriaan wilde, zonder gebruikma king van welk object dan ook, het wezen der kunst uitbeelden, de wezen lijke werkelijkheid, de universele har monie. De wijze waarop hij dat wilde verwezenlijken, zou dus, zoals ik hier voor al schreef het einde van de (schilder)kunst betekenen. Dat was helemaal geen probleem voor Mondri aan: zo lang de universele harmonie in het dagelijks leven nog niet ver- Piet Mondriaan: 'Bos bij Oele', 1908 - J Piet Mondriaan: 'Bloeiende appelboom', 1912 werkelijkt was, moest volgens hem de schilderkunst de tijdelijke ver vanging ervoor bieden. In de toe komst, als eenmaal de harmonie was doorgedrongen tot alle domeinen van het leven, zou de schilderkunst haar rol hebben uitgespeeld en overbodig zijn te beter voor haar en het leven. dat zij in deze eeuw de barrière van het individualisme heeft doorbroken. De kunst loopt dus op het leven vooruit, en vandaar haar taak het leven de weg te wijzen naar de ver werkelijking van de algemene harmo nie. Hier verlies ik en dat is uiteraard een zeer persoonlijke zaak alle contact, zowel met de idee als het er uit voortkomende oeuvre. Want ik geloof niet, dat de 'evenwich tige verhouding van het universele en het individuele' (Schoenmaeckers) mathematisch of in primaire kleuren of hoe dan ook is uit te drukken. Ik geloof niet in de collctivering van het beleven der zogenoemde universe le harmonie. Ik geloof niet in het bestaan van een 'wezenlijke' werkelijkheid überhaupt: al wat bestaat vormt werkelijkheid. Met andere woorden: de werkelijkheid kan niet geabstraheerd worden. Het leven van de hedendaagse mens, zo formuleerde Mondriaan het eens heeft de orde en de harmonie nog niet kunnen vinden, die toch het einddoel zijn van elk verschijnsel van het leven. De menselijke subjectivi teit, het losbandig individualisme, heeft de verwerkelijking van de har monie in de weg gestaan, heeft de zuiverheid van het leven verstoord en de mens afgeleid van zijn enig wezen lijke doel. De kunst daarentegen heeft deze harmonie reeds gevonden en haar visueel kunnen uitl»Wden, door- Daaraan behoeft niets toegevoegd te worden. Udt het geschilderde en ge schreven oeuvre van deze zeer intelli gente, misschien wel geniale mens, treedt één punt heel duidelijk naar voren: zijn leven moet wel één pijni gende poging geweest zijn, dèt te bereiken, wat geen mens voor hem ooit bereikt heeft en niemand na hem ooit bereiken zal. Hij wilde het won der verklaren, het eeuwig onbegrijpe lijke begrijpelijk maken. Nog enkele zakelijke bijzonderheden tenslotte: zo lang deze tentoonstelling duurt, zal de al bestaande catalogus van de Haagse Mondriaan-verzame- ling, die normaal een tientje kost, voor vijf gulden aangeboden worden. Houders van het Cultureel Jeugdpas- poort hoeven zelfs maar 3.50 te betalen. Er is ook nog een 'kunstkwis': onder de titel 'Mondriaan Mysterie' heeft de educatieve dienst een wedstrijd voor de jeugd samengesteld waarmee een fototoestel en kunstboeken gewonnen kunnen worden. De toegang tot de tentoonstelling is, zoals dat hoort, gratis. door R. L. K. Fokkema De nieuwe bundel van Habakuk II de Balker heet De gloeilampen De varkens, een titel die even opvallend is als die van zijn eerste bundel Boerengedichten en van zijn tweede Uier van 't Oosten. Afgezien van deze blikvangers is de presentatie van deze poëzie ook opmerkelijk door het pseudoniem van de dichter. Het staat weliswaar in verband met de familienaam van de man, maar ook met de oud testamentische onheilsprofeet. (Deze veronderstelling van mij bij een eerdere gelegenheid, 3.10.70., wordt min of meer bevestigd door de zinspeling op mijn suggestie in het gedicht op blz. 43 van de nieuwe bundel). Daarnaast bevat vrijwel iedere bundel gekke motto's en intro's die zowel het dichterlijk ambacht als de poëzie zelve relative ren. Die relativering spreekt ook uit het gemak waarmee Habakuk II dichttrant van collega's navolgt, typeert, en daardoor dateert en/of deklasseert. In een motto van Uier (met de onder titel 'nieuwe melk- en bloedspuwin gen) legt hij zowel een elektricien als een dichter deze uitspraak in de mond: 'Elektriciens zijn belangrijker dan dichters.' Ofschoon hiermee de dichterlijke autoriteit wordt aange vochten. beklemtoont Habakuk II ook de kracht van de taal in de uitdagen de omschrijving van schrijvers 'hooi- broei, oproer van 't hooi tegen de hoera roepende hooiers.' Op grond hiervan kan gezegd dat de dichter weet in het defensief te zijn en een poging doet dit inzicht bloemrijk per spectief te verlenen. De baldadigheid van de eerste twee bundels is in de derde verdwenen zonder medeneming overigens van de metaforiek. Wel is die beeldspraak ingetogener en consis tenter toegesneden op het thema van de bundel, waarvan de gedichten tel kens de verachtering van het geloof in de poëzie' weten te overwinnen door georganiseerde geweldpleging op de taal. De geweldpleging vindt voor al in de tweede cyclus van de nieuwe bundel plaats en in hevige mate in de eerdere twee bundels. Het lijkt erop of de gedichten plaats ruimen voor wat men zou kunnen noemen 'de verschoppelingen van de verbeelding'. Wat gedichten meestal van landleven vertellen is in arca disch kleed gehuld, maar bij Habakuk kijkt men niet van buitenaf het land in. maar krijgt men van binnenuit een kijk erop. Niet de stedeling ver meit zich in het platteland, maar de bewoner ervan in hoogst eigen per soon. llabakuks verzen ademen dan ook niet zozeer een pastorale sfeer alswel een agrarische: zijn gedichten zijn geen herdersdichten, maar boe rengedichten, en zijn uitgangspunt is de uitwerking van Achterbergs 'de dichter is een koe'. Uit de uier stroomt krachtige melk, gestremd tot taal. Zo krijgen dingen die in poëzie weinig voorkomen van Habakuk alle aandacht: de gierpomp (klein landju weel genoemd, een benaming die zo wel zinspeelt op middeleeuwse rede rijkersfeesten als op de waardering die de gierpomp geniet op het platte land), het Zuurkoolvat. Intussen vormt De gloeilampen De varkens bijzonder interessante en aar dige lektuur voor hem die een gloei lamp slechts een voorwerp vindt en varkens het uitschot onder de dieren. Wat de gloeilamp betreft: Sierlijk, iets van geest een spook op zijn kop. een vleug herinnering schijnt mij de lamp En wat de varkens aangaan, 'Zij zijn de dichters onder de dieren, raelanko- liek en van weinig nut.' Deze conclu sie aan het slot komt onverwachter dan de frequente symboliek die Haba kuk de lampen toedicht. Toch ligt ook hier de duiding van de beeldspraak voor de hand. aangezien de lampen voor onze voeten, de lampen der maagden en Lumen mundi bekend in de oren klinken en op de mond bestorven liggen. Toch is het signaal in die richting minder opvallend dan de geconditioneerde reflex op derge-' lijke beeldspraak in andere poëzie, aangezien de concretisering binnen de beeldspraak de overhand houdt op de abstrahering. Daardoor blijft de gloei lamp centraal, ->ok al centrifugeren de wendingen voortdurend naar de on derliggende gedachte. Die gedachte (speels verwerkt overigens) bestaat uit: kortstondig is het leven van een lamp; uit: verdwenen is het licht; en uit: hier beneden is het niet. Daarom ook zijn veel verzen gesitueerd op Het gloeilampenkerkhof. Op deze ma nier heeft Habakuk, na zijn herinter pretatie van de pastorale (geen her dersdichten maar boerengedichten)', ook een toevoeging gegeven aan de pastorale elegie: Niet de vroege dood van vrienden en geliefden wordt be treurd in lieflijk landschap of op het kerkhof zelf. maar de dood van de gloeilamp als lichtdrager. Ook de eschatologische visie ontbreekt niet: 'De lampen wachten op de terugkeer van het licht. Weer te branden, weer te hangen!' Terwijl het zelfopof ferend gedrag van varkens gevoed wordt door grote blijdschap over de intrede in de hemel van de varkens. Voortbordurend verkrijgt de geheje bundel karaktertrekken van mortuairê lyriek, een dichttrant afgekeken van (pre-)romantici als Feith en anderen. Deze wellicht (te) vergaande plaat sing latend voor wat zij is, wil ik tenslotte slechts constateren dat De gloeilampen De varkens een voortref felijke bundel is, waarin de fusie van allerlei elementen uit verschillende literaire perioden van de poëzie een ware proefboerderij en gemengd be drijf maken. Habakuk II de Balker. De gloeilam pen De varkens. Uitg. De Harmonie, Amsterdam 1972. 48 bladz. 7.90. Maurits Mok (geb. 1907) beleeft thans het zoet en zuur van nabe staan, getuige opgemelde bundel en de in 1970 bij dezelfde uitgever verschenen bundel Avond aan avond (6,50). De bundel opent met het titelgedicht 'Met Job geleefd' en eindigt met 'Delftbewoner', waarin hij zichzelf tekent als de immer hoopvolle die zijn (leven- si weg probeert te vinden als 'handlanger van de houtworm'; de dichter houdt stand ondanks ver pulvering, verrotting, dood, en rot tigheid, als een Job. Zijn tijdingen geven er blijk van. Voorop gaan verzen waaruit zijn politieke be trokkenheid spreekt (Zd-Afrika, Februari-staking Augustus 1968), volgen reisgedichten naar streken waar de stilte onbekommerd als voorportaal van de dood genoten kan worden, waar de goden de aarde gelovig doen leven en ster ven, en waar, hoog in de bergen, de onbemantelde eenzaamheid niet te rillen waagt, waar middeleeuwse warmte verzadigt. In tegenstelling met deze 'zuidelijke' verzen staan er vervolgens 'noordelijke' overwe gingen over een mensenleven, wordt de dichter aanzegger van de waarheid in plaats van de belever ervan: 'Er is de stilte en wie meer wil wringt wanhoop stuk, ver goddelijkt zijn angst'. Eenzelfde verschil tussen beleven en beleren betreft de aard van leven en dood. In de belerende toon: 'Mensen ma ken leven, dood. Men vindt ze niet terug wanneer men ergens aan een zee zijn oor te luisteren legt.' In de belevende trant: 'namen die geurden naar bloemen, een aarde die gelovig leven en sterven kan.' In dit kader treft het dan dat Mok zelf schrijft: 'Op blote voeten door kieren tussen schaduw en licht, voel ik hoe warm, hoe koud mijn zekerheden zijn.' Op de reisgedichten en de bezin- ningsverzen, die een levensgang zijn, volgen gedichten over kinde ren die nieuw leven vertegenwoor digen. er ontstaat 'genetische exta se'. In gezelschap van kinderen en grijsaards voelt Mok zich redelijk wel, zo raken toekomst en verle den elkaar immers en kan het heden stand houden maar ook dit standpunt heeft zijn keerzijde wanneer men beseft dat 'achter r het uitgebrand verleden de rampen van de toekomst opstaan.' Aldus- vertonen Molts verzen voortdurend een zeker dualisme, dat de beproe- .- vingen van het leven tracht te doorstaan. M. Mok. Met Job geleefd. De Bezi-** ge Bij Amsterdam 1972: 56 blz. 4.50. Piet Mondriaan: 'Compositie met rood, geel, blauw en zwart', 1921 De gedichten van Thera Westerman komen regelrecht uit het hart, zo lijkt het. De hartekreten vertellen van lief- de's ellendigheden en vervlogen zalig heden, van leven's smartelijkheden en ven-logen hoop, van teleurgestelde emancipatorische geneugten die de leeftijd (40) met zich brengt. Harte kreten vertonen in het algemeen wei nig vorm, terwijl distantie uiteraard afwezig is bij wat naar de keel welt Zo kijkt men door de stukgeslagen ruiten van dromen naar de scherven die zij als woorden opraapt en neer schrijft. Terwijl alle zekeringen zijn doorgeslagen, blijven de versen zoe ken naar contact, dat dus in principe onmogelijk is. 'Vertel me niets meer/ overde grote stad waarin mijn lief ste vrienden veertig worden, onvast ter been wankl van glas in de cafés van vroeger(... in onbeschrij felijke eenzaamheid verveelt het leed van anderen haar stierlijk: 'alleen lag ik liever samen klaar wakker.' Wie intussen nader toekijkt, ziel dat de dichteres wel degelijk weet wat afbreken van de zin over versregels kan teweeg brengen. Haar trant is de poëzie leggen het af tegen do informatie, tegen de gegevens die ver strekt worden. Het is dus niet gek dat zij halverwege de bundel in proza overgaat; het verschil tussen dicht trant en schrijfstijl is minimaal en de informatie is nauwelijks verschillend. Het leesplezier intusse n wel: bij de gedichten zit je je voortdurend af te vragen waar de poëzie nu insteekt, terwijl het proza zich gewoon laat lezen als kleine steken in het zogehe ten gezonde landleven. Zoals dichter- hof en mensenstad haar niet bekoren, vindt zij geen heil in de pastorale. Zo kan noch de stad noch het land ha*r opheffen uit doffe ellende, want ook np het platteland viert al de kunstma tigheid zonder effect hoogtij: 'het ar tistiek verlaagd plafond verhoogt ternauwernood in deze restoratie ae gezelligheid en heft de mist niet op laat staan mij.' De bundel vormt eqn (tweede) tuiltje schrikdraad, zoals haar eerste bundel (Polak Van Gennep) heet. Thera Westerman. Een mug in de winter. De Bezig Bij Amsterdam 1972. 52 blz. 4,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 15