Een koe uit het leven Een koe naar het leven In gezinsverband? Beroepings- werk Trouw Kwartet TROUW/KWARTET ZATERDAG 15 APRIL 1972 We hebben weer een gezangen kwestie achter de rug, maar die ging niet vergezeld van felle bro chures en geëmotioneerde debat ten: de zaak speelde zich (op een nijdig artikeltje over en weer na) om de onderhandelingstafel af, en we hebben onlangs kunnen melden dat Buma en de kerken het eens zijn geworden en dat begin volgend jaar een fiks lied boek zal verschijnen ten gerieve van hei-vormden, gereformeer den, lutheranen, doopsgezinden en protestantenbonden. Ik vermoed niet dat de dominees van nu, als ze straks mémoires zullen schrijven (éls ze dat al van plan zijn, maar ze zijn tegenwoordig bijzonder zuinig met werkjes als 'Bladen uit mijn levensboek') ik denk niet dat de tegenwoordige dominees ooit gevoeli ge of grappige verhalen zullen kun nen weggeven over de gezangen- kwestie in de jaren zestig en zeventig De nieuwe psalmberijming heeft nog een paar brochures opgeleverd, maar het aanstaande liedboek voorzover ik weet geeneen. Dat was vroeger anders en met name hervormde dominees hebben hun 'pas torale schetsen' of hoe ze hun herin neringen ook noemden royaal kunnen opsieren met anecdotes rondom het gezangen-zingen. Tenslotte leefden zij in een kerk met een flinke stapel gezangen en (dus) met mensen die daar niks van moesten hebben. Stier vari Potter Neem ds. H. J. de Groot. In zijn 'Van een oud stadspompje' vertelt hij van twee oudere collega's van hem, die discussieerden over de gezangen. De tegenstander van 't gezangen-zingen legde uit: de psalmen zijn uit het Woord, de gezangen zijn naar het Woord. De ander begreep het nog niet helemaal. Daarom gaf de anti gezangen-man een voorbeeld: je hebt een koe in de wei lopen, nu, die is uit het leven, maar een geschilderde koe is naar het leven Akkoord, rea geerde zijn gesprekspartner, maar voor één stier van Potter koop je een hele wei vol beesten Ds. De Groot stond als confessioneel te boek en confessionele dominees plachten één gezang te laten zingen; de geijkte plaats daarvoor was de middenzang. Nu was ds. De Groot geen man uit een rijtje en zijn ge zangvers kwam ook wel eens aan het begin van de dienst terecht, of het diende als slotlied. In zijn 'Schaap en bok in één hok' staat het volgende verhaal: Toen ds. De Groot pas in een nieuwe gemeente stond en daar al een paar zondagen z'n ene gezang had laten zingen, besloten de tegenstanders van de gezangen hem een les te geven: één van hen, de man die 't beste durfde, zou zo gauw de dominee een gezang opgaf, met een harde klap zijn psalmboek dichtslaan. De zondag daar na gaf ds. De Groot de tussenzang op een psalm. Onmiddellijk hoorde hij een knallend geluid door de stille kerk. De anti-gezangen-man had zijn taak volbracht. Tenminste, dat dacht- ie. Maar van verschillende kant sto ven mensen op hem af: sufferd, het was een psalm! Ds. De Groot op de preekstoel had de situatie gauw door: de man niet het psalmboek was enigs zins hardhorend en had dat éne 'con fessionele' gezang op de vertrouwde plaats, de middenzang, verwacht. man), deze schreef in 1867 in het blad Stemmen voor Waarheid en Vre de: 'Ik herhaal het: niet het zingen van een gezang, maar het zingen van een kwaad gezang; het gebruiken en wettigen van een gezangboek, dat ons wederrechtelijk opgedrongen wordt en daarenboven opgedrongen door een kerkbestuur dat Gods eer en waarheid laat vertrappen, dat is waar wij tegen hebben'. Hij schreef ook: .dat de Afgeschei denen zich weldra in een uitnemende bundel mogen verheugen, is mijn vu rige wensch'. Morgenster door A. J. Klei Illustratie uit 'Van een oud stadspompje' door ds. H. J. de Groot Liedjes Ds. A. K. Straatsma (kenners wisten: hij was ethisch) heeft het er in zijn boek 'Uit de kamferkist' over, hoe hij in zijn eerste gemeente van tegenstan ders van de gezangen te horen kreeg: 'Je doet Gods volkie toch zo'n ver driet met die liedjes. Weet je waar de gezangc gezonge worde? Die zinge ze in de hel'. Ds. Straatsma: 'Zouden ze dan in de hel zingen: Jezus, uw verzoenend ster ven blijft het rustpunt van ons hart?' Het antwoord: 'Daar sla je de spijker op de kop, dat zinge nou de mense, die met een ingebeelde hemel naar de hel gaan'. Ik verlaat met enige weemoed de boeken van ds. De Groot en van ds. Straatsma. Wat lijkt de wereld, die in deze pastorale herinneringen naar vo ren komt. ontzettend ver weg: een argeloze, vriendelijke wereld, ik weet wel dat daaronder en daarachter het nodige rommelde en ik neem aan dat deze dominees daar ook wel weet van hadden, maar zij konden nog zingen: 'Rust mijn zielmaar in ons nieu we liedboek staat dat vers niet meer. Wanklank Nu naar het gereformeerde erf, waar de tonen strenger zijn en waar je niet zo gauw dominees tegenkomt, ge neigd om het nageslacht met anecdo tes te vermaken Tot 1933 hebben de gereformeerden het zonder gezangen gedaan (behalve dan de paar 'enige' gezangen, die sinds de zeventiende eeuw achter in het psalmboek thuishoren). Maar in het genoemde jaar kwam er een gere formeerd bundeltje met 29 gezangen en dat is tot 1961 in leven gebleven. Na '33 barstten de brochures los. Een vooraanstaand man in de strijd was de Rotterdamse boekhandelaar R. van Mazijk. die later op artikel 8 (singu liere gaven) dominee is geworden. Hij schreef en gaf zelf uit een geschrift, dat 'Het vrije lied een wanklank in den tempelzang' heette. Het haalde vier drukken en ook zijn tweede bro chure: "t Betaamt ons Psalmen aan te heffen' (ondertitel: 'Antwoord aan hen die mijn brochure 'Het vrije lied' Twee oudere collega's van ds. H. J. stadspompje'. becritiseerden') moest herdrukt wor den. Verder verschenen bij Van Mazijk's uitgeversbureau werkjes als: 'De ge zangenkwestie. Een Constrastem' door ds. S. Kamper. En: 'De uitbreiding der Kerkliederen, een bedenkelijk symptoom van een ontrustend ziekte- de Groot. Illustratie uit 'Van een oud heer Van Mazijk noemt het een ortho dox-klinkend gezang en hij attendeert zijn lezers erop dat de dichter, mr. Rhijnvis Feith, ook een aller-óngere- formeerdst versje had gemaakt op de (aanstaande) dood van zijn geliefd handje. En het Te Deum (Wij loven u o Godnoemt hij een rooms kerklied. Wat de heer Van Mazijk maar niet kan vergeten 'is dit, dat de Paus van Rome (uit dank voor wat in den schrikkelijken Bartholomeusnacht 1572 te Parijs was geschied, nl. het verraderlijk ombrengen van duizen den Hugenoten) plechtig dit lied heeft doen aanheffen. Ook moest het in de Roomsche kerk te 's Hertogen bosch gezongen worden na den aan slag op het leven van den Prins van Oranje' Almelo Gereformeerden zijn vaak mensen van uitersten, want er waren er in de jaren na 1933 ook die zó fel pro waren dat ze vonden dat mensen die tegen het zingen van gezangen in de kerkdienst waren, maar liever geen ouderling of diaken moesten worden. Een besluit in die richting nam de kerkeraad in Almelo en hij kreeg van de classis gelijk. Maar prof. dr. S. Greydanus schreef hierover: zo zijn we 'helaas weer aan gekomen bij wat vóór eene eeuw in de Hervormde Kerk aanleiding gaf tot de Afscheiding van 1834, nl. bij men- schelijk gebod om niet door Gods Woord voorgeschreven gezangen te zingen op straffe van bij nalating van dat zingen onwaardig en ongeschikt verklaard te worden om ambtsdrager in 's Heeren gemeente te zijn'. Prof. Greydanus voegde hier deze ver zuchting aan toe: o. ds. A. Brummel- kamp! beeld in onze Geref. Kerken' door J. M. Bakker te Gouda. Curieus is soms de kritiek die de heer Van Mazijk op bepaalde gezan- VUTigG W6PIS gen heeft. Het gezang dat ds. Straats ma noemde, 'Jezus uw verzoenend sterven', had ook een plaats in het gereformeerde bundeltje gekregen. De Over ds. Brummelkamp gesproken, een van de vaders der afscheiding (hij was een mild en evangelisch Tot degenen, die dit verlangen naar een betere gezangenbundel deelden, hoorde de Amsterdamse afgescheiden ds. W. H. Gispen. Hij attendeerde er in een discussie op dat de synode van zijn kerk in 1866 het niet raadzaam vond, een commissie te benoemen om een gezangenbundeltje samen te stel len Ds. Gispen: 'Let wel! niet raadzaam; derhalve niet ongeoorloofd! Mitsdien, gezangen te gebruiken nevens de psal men in de openbare godsdienstoefe ning, is nóch met Gods Woord, nóch met het beginsel der Gereformeerde Kerk in strijd Ds. Gispen heeft het nodige moeten horen vanwege zijn pleidooi voor het gezangen-zingen. Hijzelf schreef er la ter over: 'Als een gevallen morgenster zag men mij, in de tien provinciën des koninkrijks, van den kerkhemel in de diepte ter neer slingeren. Op sommige kansels werd tegen mij ge waarschuwd. Anderen wierpen mijn portret op het vuur'. Uit blote hoofd De regelrechte nazaten van de afge scheidenen, de christelijke gerefor meerden, doen het echter nog steeds met die paar 'enige' gezangen (plus, sinds 1959, het Ere zij God). Zij hebben daar vrede mee, blijkens het geen de christelijke gereformeerde bugemeester van Ridderkerk dr. C. J. Verplanke in het aprilnummer van het blad Organist en Eredienst van de gereformeerde organistenvereniging op losse toon schrijft: ik houd van een lekker stukkie samenzang uit volle borst en liefst uit het blote hoofd. Dat betekent: weinig (maar dan ook goede) liederen op bekende melodieën'. Wat dit laatste betreft, van de heer Verplanke mag de laatste regel van het Wilhelmus best begin nen met: 'heb-ebomdat we die regel nu eenmaal zo zijn gaan zingen. De redactie van Organist en Eredienst nam niet het complete stuk'van dr. Verplanke over: 'Het restant van de volstrekt a-muzikale beschouwingen van deze babbelaar is ter ver mijding van verdere ontsiering van ons maandblad weggelaten'. Pikante noot: de heer Verplanke is jarenlang secretaris van de gereformeerde orga nistenvereniging geweest. Maar mis schien wil dat redactionele naschrift een losse reactie op des heren Ver planke losse toon zijn. In hetzelfde nummer van Organist en Eredienst is een artikel te vinden, dat overgeno men is uit Hervormd Delft en dat zich bezighoudt met de afwijzing van gezangen door de gereformeerde bon ders. Om nog even terug te komen op de discussies rondom het gereformeerde bundeltje van 1933: ds. A. H. van Minnen schreef in een boekje pro gezangen, dat hij hoopte 'op een ei gen, nieuw, uit nieuwe tijden geboren en daaraan aansluitend Hymnenboek. Een boek, dat nooit de Psalmen ver dringt of overtreft. Maar dat de Psal modie van den ouden dag overneemt voor den nieuwen dag Welnu, zoiets ligt er straks op de kerkbanken. door dr. R. H. Bremmer In het blad van zaterdag 11 maart schreef ds. Hans Bouma een in teressant artikel over kinderen aan het avondmaal. Daarmee bracht hij de vraag: in gezinsver band? in publieke bespreking. Hans Bouma stelde de kwestie nogal scherp. Het lijkt er op, zo eindigde hij, dat 'God het wel ge doopte maar niet communiceren de kind met zijn ene hand naar zich toehaalt om het met zijn an dere bij zich vandaan te stoten'. Wie de kindercommunie ontoe laatbaar acht 'verstrikt het kind in een tegenstrijdige handelwijze van God'. Dat laatste heb ik mij aangetrokken. Ik ben beslist niet voor kindercommunie en ik heb mij grondig afgevraagd of ik mijn kinderen en die van de ge meente in zo'n tegenstrijdige han delwijze van God heb verstrikt. Laat ik met Bouma's eerste argument beginnen: overschatten wij het avond maal wanneer wij kinderen toelaten zonder eerst belijdenis des geloofs te vragen? Is onze praktijk daarin hele maal fout? Ik vind het fijn dat Hans Bouma zich beriep op de Heidelbergse Catechismus, zondag 25. God, aldus de Catechismus, geeft ons in de sacra menten zijn beloften des te beter te verstaan. Het zit in dat 'des te beter": dat zou voor de kinderen de toegang tot het avondmaal mogelijk maken. Scheert echter de Catechismus doop en avondmaal over één kam? Ik meen van niet. Dit bijzonder fijn nuan cerende boekje geeft né de algemene omschrijving van de sacramenten in zondag 25 een meer detaillerende be- soreking van ieder sacrament afzon derlijk. Vergelijk eens vraag 69 met vraag 75: in vraag 69 stelt de Cate chismus de leerling in dit leerhuis de vrapg hoe in de heilige doop het enige offer van Christus 'u ten goede komt', terwijl in vraag 75 de leerling de vraag te beantwoorden krijgt hoe hij in het avondmaal met dat enige offer 'gemeenschap heeft'. Dat is een zorg vuldig omschreven verschil. Bij het avondmaal zijn de gasten zélf gelovig actief. Zij oefenen aan de maaltijd des Heren gemeenschap met Christus en zijn offer. Indien het feit dat wij kinderen dopen grond is voor het toelaten van kinderen aan het avond maal, valt het verschil tussen de beide sacramenten weg. God repeteert echter in het avondmaal de doop beslist niet. In de doop verzegelt. Hij zijn beloften aan het kleine pas gebo ren kind. Het is in het verbond en in de kerk geboren. Aan het avondmaal is eigen geloofsactiviteit noodzakelijk De Griekse kerk legt de zuigelingen de ouwel in de mond. Waarom geen zuigelingen aan het avondmaal Hans Bouma wijst dat bewust af maar wel kinderen? Waar is de grens? Maak ik mij zorgen zonder noodzaak? Ik dacht het nieL Ik heb meermalen ongedoopte jongeren op mijn catechi saties gehad. Als kinderen aan het avondmaal mogen, omdat zij op kin derlijke wijze geloven, waarom zou den dan die ongedoopte jongeren geen avondmaal mogen vieren vóór zij belijdenis des geloofs doen en gedoopt worden? De eigenlijke moeite zit m.i. in het vragen door de kerk van belijdenis des geloofs vóór jongeren ten avond maal mogen gaan. Ik wil niet twisten over de leeftijd. De oude ds. Jan van Andel (aldus meldt ds. C. Lindeboom ergens) deed op twaalfjarige leeftijd belijdenis des geloofs in de gemeente te Tiel. Het gaat niet in de eerste plaats om de leeftijd maar om het geloofsonderzoek dat aan de openbare geloofsbelijdenis voorafgaat. Moeten wij dat loslaten? Een belangrijk argument is voor Hans Bouma de verwijzing naar het oud testamentische Pascha. Hij schrijft: in het Oude Testament vierde men ook Pascha in gezinsverband. Voor zo'n argument ben ik gevoelig. De kerk is ontstaan uit de synagoge. Is dit argu ment echter wel houdbaar? Gingen kleine kinderen mee naar Jeruzalem om daar het Pascha te vieren? We krijgen uit het Nieuwe Testament die indruk niet. De Here Jezus ging met zijn ouders mee op twaalfjarige leef tijd. Al staat het er niet met zoveel woorden: alles in Lucas' evangelie wijst er op dat het de eerste maal was. De synagoge kent wel degelijk de volwassenverklaring van de jon gens op hun dertiende jaar. Alleen wie dan bar-mitswa (zoon der wet) is geworden, mag in de synagoge uit de heilige wetsrollen lezen. Moet de kerk ?ich dan genéren voor héér volwassen verklaring in de openbare belijdenis des geloofs? Calvijn heeft er in zijn -eer nuchtere bespreking van de vraag of kinderen aan het avondmaal mogen gaan op gewezen, dat het Pascha van de joden niet alle moge- lijke gasten toeliet 'maar het werd eerst door hen naar behoren gegeten die, wat hun leeftijd betreft, in staat waren naar zijn betekenis te vragen' (Institutie, IV, 30, 16). De sedermaal- tijd is een huiselijk maal. Maar rabbijn De Vries vertelt in zijn in structieve boek over joodse riten en «ymbolen, dat de oudste zoon bij de seder-maaltijd blijk moet geven in het hebreeuws de haggadah (het Paasver- haal) te kunnen lezen. Hij mag het heslist niet doen uit een Nederlandse vertaling (blz. 127). En wij maar kreunen over het moeten leren bij de catechese! De seder-maaltijd is een huiselijke maaltijd. Het avondmaal is een vie ring van de maaltijd des Heren in het midden van de gemeente. Wij moeten m.i. niet proberen daar iets huiselijks "n intiems van te maken. Het is een sacrament dat anders dan de doop om bewuste deelneming vraagt. Daarom gaat ook de vergelijking met het dopen van 'huizen' door de apos telen niet op. Onthouden wij zo de kinderen iets wat ze vanwege de Here Jezus toe komt? Calvïjn wierp Servet al tegen dat Christus voor de kleine kinderen 'een spijs is, ook al onthouden ze zich van het teken' (Institutie, IV, 16, 31). Ik meen dat hij gelijk had. Kinderen genieten mee met het avondmaal al zitten zij zelf niet aan. Zij genieten ervan op de manier der kinderen. Ik acht het juist een overschatting van het avondmaal ze per se te willen laten aanzitten. Ik herinner mij leven dig hoe ik als kind genoot van het aangaan en terugkeren van de gasten Dat geschiedde toen nog zingend, jam mer dat wij dat afgeschaft hebben. Ik zie bepaalde dorpstypen nog terugke ren van de tafel des Heren met de druppels wijn aan hun snor. Zo ge niet een kind Het ligt op de weg van de catecheet de kinderen te helpen tot een verantwoorde viering van de maaltijd des Heren te komen. Hans Bouma schrijft, dat hij een geweldige teleurstelling beleefde toen hij voor het eerst avondmaal vierde. Zonder betweterig te willen lijken: dat lag aan de catechese die niet voldoende had voorbereid en besproken. Het lijkt mij gewenst dat wij deze dingen eens tegen elkaar zeggen. Wc zijn in Nederland als gereformeerden al ver genoeg op allerlei punten uit elkaar gegroeid. Het zou mij bijzon der spijten als wij naast de punten die scheiding maken, en die toch al zo moeilijk te overwinnen zijn. ook het kinderavondmaal kregen. Het kwam in het artikel van Hans Bouma niet met zoveel woorden ter sprake, maar het staat wel ergens op de achtergrond: kinderen tot het avond maal toelaten betekent een ander type kerk. Door kinderen zonder openbare belijdenis des geloofs tot het avond maal toe te laten sla je het funda ment onder het vragen van geloofsbe lijdenis weg. Waarom is die dan no dig? Ds. Bouma noemt deze dingen ergens 'diepingrijpend'. Inderdaad vallen hier diepingrijpende beslissin gen met het oog op het onderscheid tussen doop- en belijdende leden en met het oog op de kerkelijke tucht. Een ander type kerk dient zich hier aan. Als God dat eist, dan moet dat. Maar Hij repeteert in het avondmaal beslist niet de heilige doop. Hij lijft ons in zijn gemeente: de doop. Hij voedt ons in zijn gemeente: het avondmaal. Daartussen ligt (net als bij de synagoge met de bar-mitswa) laar he DE LOF GODS a In Psalm 148 heeft de dichter w it he schepselen vergeten bij zijn oproi 'de HEER in de hemel' te loven it g« begint met wat 'boven' is, de enj - zon, maan en sterren, uitspansi esidi wolkendek, om verder te gaan g sti wat op aarde is, zeedieren, watt ten, vuur, hagel, sneeuw en nevit bergen en heuvelen, de vegetati mild flora en de fauna. Na wat 'met ijgei gelen vliegt' komen de koninge oseu natiën, de vorsten en richten ppir aarde, de jongens en de meisji jewe alle generaties. Franciscus van ning ontleende er zijn zonnelied aanct v boven alles, onze broeder zon, di de het licht en de dag brengt', takt, geweldig loflied dat eindigt mi t tij oproep te richten tot 'het volk', takti gunstgenoten', 'de kinderen Isi ns t Natuur en genade, alles moet u doen in de grote bestemming: n van God. Dat is intussen wat a g dan de verklaring van God. W|st Paley (1743-1805) zag in de een overeenkomst met wat m 0f. maken. Mensen maken dingen K. een bepaald doel, bv een horlogt,g w ingewikkeld geval met radi rj. waarvan gezegd kan worden z e met bescheidenheid 'Hij steld t een inzetting, die geen hunner treedt'. Is dan het menselijk oc Paley, een niet veel grotere ting'? En zou die dan niet venE"^ naar een grotere Plannenmaker, npe God? Hij meende op die maniei^, be\yezen en verklaard te hebben jrcjc verklaring die ongelovigen nie bewegen gelovig te worden en istei: b gen niet nodig hebben. Niet i j voor hen alles even glad is. juist zij zullen Paley vragen: ei bittere raadsel van de schepping Vuur, hagel, sneeuw en nevel kennen er de afschuwelijke gevr P van. We zijn niet zo dol op stori den, vooral niet als we 'de bevaren''. Maar daar gaat het in 148 ook niet om. God wordt te[r verklaard en ons wordt dit onmq ke niet opgedragen. Maar de onze opdracht. Met ons leven., woorden en daden en met een b< 'cll( met als inzet: Hij, die zo gre dei en.in Christus onze broeder i ilaa j Uke ndci zon h. ote ide NED HERV. KERK Afscheid: van Dirksland: L. J. ber. te Zwolle; van Krabbendijk van Noordennen, her. te Hee dam; van Schoonhoven: J. Verw ber. te Veenendaal; van Welsun Wesseldijk wegens emeritaat. Intrede: te Katwijk a. Zee. J. Vr< deweij uit Harskamp; te Franek ter Haar uit Oudorp (NH); te P oostpolder: L. J. Prins uit Zuid (Dr). GEREF. KERKEN Afscheid: van Rotterdam-Lombar M. Meijering, ber. te Oosterbeek Intrede: te Franeker: C. Verhoo Antwerpen; te Abcoude; kand. van Kampen uit Den Haag; te drecht: M. Hiensch uit Weesp. GEREF. KERKEN (VRIJG) Intrede: Te Veenendaal: R. Ko uit Driebergen. 19 april te Vlai gen: R. K. Wigboldus uit Waar zen. NED. HERV. KERK Beroepen: te Nieuwe Tonge: J. burg te St. Maartensdijk. Bedankt: voor Meerkerk: H. Jo den te Veenendaal. Beroepbaar: kand. F. J. Brinl Donkerstraat 2 B te Utrecht. GEREF. KERKEN Aangenomen: naar Andijk: H. muller te 's Gravenmoer; Glind (tevens geestver.z Rudoll ting): J. Jellema te Ommen. Illustratie uit 'Kinderen aan het avondmaal' van ds. B. J. Aalbers (uitg. Kok, Kampen). de catechese en het volwassen verkla- het avondmaal. Dan groeien wij niet ren in het geloof in de openbare verder uit elkaar dan nodig is. geloofsbelijdenis. Laten wij ons in onze ambtelijke praktijk op die ca- Dr. D. Bremmer is vrijgemaakt techese werpen, ook met het oog op gereformeerd predikant te Enschede. De Rotterdammer Nieuwe Haagse Courant Nieuwe Leidse Courant Dordts Dagblad Uitgaven van N.V. De Christelijke Pers Directie: Ing. O. Postma, F. Diemer Hoofdredactie: J.de Berg (waarnemend) Dagelijks bestuurt 8. Bol, Den Haag; dr. E. Bleummk, Poters- wolde; mr. G. C. von Dom,' Nootdorp; W. A. Fibbe, Rotter- dom,- J. Looser, Utreehtj drs. J. W. de Pous, Den Hoog; J. Smal- lenbroek, Wossenoor. Hoofdkantoor N.V. De Christelijke Pers: N.Z. Voorburgwal 276 - 280, Amsterdam. Postbus 859. Telefoon 020 - 22 03 83. Postgiro 26 92 74. Banki Ned. Midd. Bank (rek.nr. 69.73.60.768)Gem.giro X 500. te Dit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 2