Wat is het
kerkelijk ambt?
Diaken Banning
Ds. Groenenberg
heeft gelijk
CONCORDANTIE
vandaag
KOERS
KOERS
Trouw
Kwartet
TROUW/KWARTET ZATERDAG 25 MAART 1972
KERK
door prof. dr. H. Berkhof
Aan je oog ga je pas denken, als je oogklachten hebt. Zo is men in
de kerken pas echt aan het ambt gaan denken, toen het problema
tisch werd. Na ongeveer 1950 kwamen achtereenvolgens de vragen
op: is een ambt wel wettig, als het niet via handoplegging in de op
volging van de apostelen verleend is? Mag een vrouw ambtsdrager
worden? Is een ambt eigenlijk iets anders dan één onder de vele
diensten in de kerk? Moeten de ambten om functioneel te zijn, niet
heel anders gecombineerd en gespecialiseerd worden dan in onze
ambtentrias: predikant-ouderling-diaken het geval is?
Vooral in de hervormde kerk heeft
dit tot veel denkwerk en ook tot
allerlei spanningen geleid. Deze twin
tigjarige geschiedenis is de achter
grond waartegen prof. Lekkerkerker,
hoogleraar te Groningen vanwege de
hervormde kerk met opdracht o.a.
voor dogmatiek en kerkrecht, zijn
jongste boek heeft geschreven De
directe aanleiding vormde kennelijk
het studierapport van mijn hand, dat
de hervormde synode, vergezeld van
een aantal kritische vragen, in 1970
aanbood onder de titel 'Wat is er aan
de hand met het ambt?'
Het lag voor de hand dat een bij
uitstek geïnteresseerd en deskundig
man als mijn collega Lekkerkerker
zich geroepen zou voelen op mijn nog
al forse presentatie en voorstellen in
te gaan. Maar en ook dat was te
verwachten hij heeft deze aanlei
ding in een breed kader geplaatst.
Daardoor is een boek ontstaan dat
heel veel informatie biedt die eigen
lijk niemand missen kan die over
deze zaken wil meepraten. Jammer is
wel. dat het m zijn lange slothoofd
stuk erg eng-hervormd wordt en daar
door voor leden en ambtsdragers van
andere Nederlandse protestantse ker
ken veel van zijn belang verliest.
Maar er blijft nog genoeg over. De
schrijver zet in met het verhaal van
de ambtsverwikkelingen in de her
vormde kerk, wendt zich vervolgens
tot de belijdenisgeschriften en liturgi
sche formulieren, behandelt dan bui
tenlandse en oecumenische vraagstel
lingen en eindigt zijn overzicht bij de
huidige rooms-katholieke kerk. We
zijn dan ongeveer op een derde. Het
tweede derde is gewijd aan het ambt
in het Nieuwe Testament en in de
reformatie, vooral bij Calvijn. Het
laatste derde wordt voornamelijk ge
vuld door de conclusies die de eigen
mening van de schrijver op allerlei
principiële en praktische (meest her
vormde) punten bevat. Het boek sluit
met een advies van de schrijver aan
de synode over mijn ambtsrapport.
Een zwakheid van het boek is de vrij
losse schrijftrant, waardoor de schrij
ver telkens uitweidt en allerlei zaken
twee- of driemaal aangeroerd worden.
Eerst denkt de lezer, dat dit alleen
maar een eigenaardigheid van de
schrijver is. Maar langzamerhand
komt hij tot het vermoeden, dat het
ook met de weerbarstigheid van de
stof te maken heeft. Hij heeft het
gevoel via een schijnbaar eenvoudig
en recht pad meer en meer in een
jungle te worden ingeleid. Steeds
meer komt hij onder de indruk van
de variëteit en onduidelijkheid op dit
punt in het Nieuwe Testament en van
de lacunes en inconsequenties bij Cal
vijn. Hoe is het mogelijk, deze wirwar
van lijnen tot een grondpatroon te
herleiden? De schrijver lijkt er vaak
aan te wanhopen. Hij valt Noordmans
bij. die er voor waarschuwt, dat de
ambten niet een te duidelijke figuur
mogen krijgen. Zelf schrijft hij op
blz. 110 een zin die hij zo centraal
acht, dat hij hem ook voorin zijn
boek als motto afdrukt: 'De aandacht
voor de kwestie van ambt en ambten
in de oecumene of in de hervormde
kerk is dus eerder te groot dan te
klein'.
Toch is het boek daarmee beslist niet
gekarakteriseerd. Het bedoelt eer de
aandacht nog te vergroten. Maar de
schrijver weet dat hij met een hache
lijke zaak bezag is. De veelheid der
gezichtspunten overstelpt hem bijna.
Hij wil weten wat het ambt in de
christelijke kerk is. En hij komt er
Mis! Drie dominee's met autoritaire gezichten
niet uit, juist omdat hij zoveel ge
zichtspunten bij elkaar moet en wil
houden. Om te beginnen wil hij vast
houden aan de drie ambten van de
overlevering. Maar hij wil deze niet
als gelijkwaardig zien. De ouderling
leidt hij het liefst uit de wereld af
(al weet hij dat daarmee voor het
Nieuwe Testament weinig of niets
gewonnen is); de predikant daarente
gen ziet hij gaarne als opvolger van
Mozes en Jeremia (blz. 105; maar
waarom zou dat niet veeleer gelden
door dr. C. Rijnsdorp
Professor Willem Banning, die
verleden jaar overleed, schreef
in 1958 ter gelegenheid van zijn
emeritaat een Terugblik, meer
de schets van een geestelijke ont
wikkelingsgang dan een eigen
lijke levensbeschrijivng. Dit
werkje werd gedrukt, maar kwam
niet in de handel. Maar nu is, in
de serie Oekumene, uitgegeven
door Bosch Keuning N.V.,
Baarn, in samenwerking met het.
Oekumenisch Aktie Centrum te
Driebergen, niet alleen deze Te
rugblik herdrukt, doch bovendien
verrijkt met een inleiding door
dr. J. M. van Veen en met bijdra
gen van prof. dr. A. van Biemen,
dr. J. M. van Veen, dr. H. D. de
Loor en ds. L. H. Ruitenberg. Het
boek telt 148 blz. en kost 7.90
(bfr 130.voor België).
Bannings autobiografie beslaat 70
bladzijden en is, zoals gezegd, meer
de samenvatting van zijn geestelijke
ontwikkelingsgang dan een gedetail
leerde en gedocumenteerde zelfbe
schrijving. Dit wijst er al dadelijk op,
dat Banning geen politicus is geweest.
Het leven van een politicus immers is
nauw verweven met zijn partij en met
zijn openbare functies. Er móet veel
worden uitgelegd, bewezen, rechtge
zet, onthuld en dit alles met de
stukken. Banning was vóór alles ethi
cus en volksopvoeder. Hij hoefde op
geen enkel punt een houding te recht
vaardigen maar wilde wel graag zich
zelf en anderen rekenschap geven van
zijn drijfveren en van de belangrijk
ste momenten in zijn ontwikkeling
Bannings geschreven zelfportret doet
hem kennen als een man met een
vroom en sociaal bewogen gemoed,
die studie, bespiegeling en discussie
niet ziet als doel op zichzelf, maar als
middel tot voorlichting en hulp. Men
heeft hem, behalve als volksopvoeder,
'de eeuwige schoolmeester' genoemd,
maar na de lechiur van het onderha
vige boek is men geneigd hem te
karakteriseren als een geboren dia
ken. een voorganger onder de niet-
kerkelijke diakenen, een volksdienaar
onder de wijsgerige sociologen.
Bannings stijl is helder, maar niet
schitterend van geest en taalvermo
gen. Hij is begaafd geweest, maar niet
geniaal. Zijn gaven van hart hebben
misschien niet toegelaten, dat geest
en brein alle levenssappen tot zich
trokken. Het maatschappelijk en poli
tiek engagement was voor hem even
vanzelfsprekend als ademhalen. Zijn
geheugen voor feiten en gebeurtenis
sen rondom mensen was fenomenaal.
Geloven was voor hem een werk
woord, en dat geloven voltrok zich
onder de onaantastbare eerbied voor
het heilige. De verbondenheid met en
de herinnering aan zijn vrome moe
der die rechtzinnig hervormd was
is hem levenslang bijgebleven. Het
dominerend motief in zijn leven was
de bedreigde mens. Het vrijzinnig
protestantisme, waartoe hij zich van
de aanvang af rekende, zag hij even
wel liever als stroming dan als orga
nisatie. De kerk behoorde instrument
te zijn, geen einddoel. Als grootste
gevaar voor de kerk heeft hij haar
burgerlijkheid onderkend. Hij heeft
steeds gevraagd naar de hanteerbaar
heid in de praktijk van kerkelijke
uitspraken. Bij het opkomen van de
oecumenische beweging verschoof zijn
belangstelling voor de hervormde
kerk als vanzelf naar de oecumene.
Zijn grote gave was: het vertalen van
zedelijke motieven in de politieke
machtsverhoudingen.
Uit Bannings spreken over 'de mens'
leidt dr. Dc Loor zijn tijdgebonden
heid af Mens en samenleving werden
te zeer als verschillende entiteiten
gezien, en daarom is Banning nooit
Prof. dr. W. Banning
uitgekomen uit het probleem van het
verband tussen normen voor de per
soon en die voor de gemeenschap.
Met het bovenstaande heb ik flink
geplukt ui* de interessante stukken
van de vier commentatoren, die res
pectievelijk schrijven over Banning
en volksopvoeding, theologie, kerk en
politiek.
In de hervormde kerk is Ban
ning, over het geheel genomen, nau
welijks persona grata geweest. Bij de
gereformeerde gezindte, hoe dan ook
kerkelijk georganiseerd, gold hij als
dubbel verwerpelijk, want hij was
tegelijk rood en vrijzinnig. Niemand
overigens zal kunnen ontkennen dat
hïj een man is geweest van karakter
en formaat,een op de praktijk gerich
te idealist, een kenner van Marx zon
der marxist te zijn. een diep veront
ruste over de gang van de westerse
cultuur. Dit boekje had er moeten
komen en het is goed dat het er is.
Helemaal in Bannings geest getuigen
de commentaren van begrip, waarde
ring en genegenheid, nergens van
blinde bewondering.
(ADVERTENTIE)
voordelige editie verschenen
OP HET OUDE EN NIEUWE TESTAMENT
in de nieuwe vertaling van het Nederlandsch
Bijbelgenootschap samengesteld onder redactie
van dr. S. P. Dec en prof. dr. J. Schoneveld.
Deze betrouwbare concordantie verscheen eerder
als onderdeel van een meerdelig bijbels stan
daardwerk. Met de verschijning ervan als zelf-
standige, uiterst billijk geprijsde uitgave is thans
aan het verlangen van tallozen voldaan. U zult
zelden of nooit tevergeefs een beroep doen op
dit uitvoerige naslagwerk. Ongeveer vierduizend
alfabetisch opgenomen trefwoorden verwijzen
naar vele duizenden bijbelteksten. Bovendien be
vat deze concordantie afzonderlijke registers met
de vindplaatsen van bijbelse namen en getallen
Met recht een wegwijzer door dc bijbel, praktisch
en overzichtelijk, typografisch efficiënt van op
zet, daardoor veelomvattend van inhoud, op royaal
formaat, gebonden in fraaie linnen band met
goudstempeling.
De verrassend lage prijs brengt deze uitmuntende
gids onder het bereik van alle bijbelgebruikers
ƒ21,50.
Bestel uw exemplaar bij uw boekhandel of ge
bruik desgewenst onderstaande bestelbon.
Een uitgave van
BOSCH KEUNING NV. BAARN
kan in open envelop tonder poctiegcl worden
verzonden als u adresseert aan Bosch ft Keu
ning nv. Antwoordnr. 200. Baarn.
BOX
Verzoeke mij te zenden, via boekhandel
(invullen indien gewenst)
CONCORDANTIE OP HET OUDE
EN NIEUWE TESTAMENT a 21,50
Straat
Plaats
Handtekening
24 74 111 70 82 71 53 76 78 105 21
van de profeten in het Nieuwe Testa
ment?). En toch een drievoudig
ambt? Wat is dan nog de gemeen
schappelijke noemer? Die kan dan
moeilijk in de 'Christus-representatie'
liggen, waarin mijn bovengenoemd
studie-rapport hem zocht, want dan
zou de ouderling dezelfde rechten
krijgen als de predikant. En toch
ook de ouderling representeert Chris
tus in zijn herderlijk opzicht. En ook:
de hele gemeente representeert Chris
tus (vgl. spec. blz. 159-176). Maar wat
is dan het eigenlijke dat het ambt
van het niet-ambt onderscheidt? De
schrijver kan het ons niet zeggen,
want hij wil teveel tegelijk zeggen,
nl. 1. dat alleen de dienaar des
Woords een voor-het-leven-geroepene
des Heren is (blz. 172 v.v.); 2. dat we
de drie ambten wel moeten onder
scheiden. maar niet mogen scheiden
(blz. 164 v.v.); 3. dat er nauwelijks
een verschil tussen ambt en bediening
is en dat ook het verschil tussen ambt
en gemeente 'beweeglijk' is (blz. 186
v.v.).
Die verwarring en onzekerheid van de
schrijver zijn mij eigenlijk sympa
thiek. Het is mij uit het hart gegre
pen als hij schrijft: 'Erger dan de
verwarring is de stagnatie en de frus
tratie' (blz. 191). Hij laat daarom
ruimte voor allerlei variatie. Maar het
is een concessie, vanwege de gecom
pliceerdheid van de materie. Daar zou
hij liever afwillen. Want terwijl zijn
wetenschappelijke geweten hem noopt
om de vele tendensen in het Nieuwe
Testament en bij Calvijn zorgvuldig
uit elkaar te rafelen gaat zijn hart uit
naar de handhaving van het traditio
nele model: de predikant voorop, met
de twee andere ambten als onderge
schikt om hem heen. Omdat hij dat
wil en daarbij ook het Nieuwe Testa
ment nog mee wil hebben, moet hij
echter een gecompliceerde materie
nog extra compliceren. En dat terwijl
hij haar juist wil vereenvoudigen.
Daaraan is het ook te wijten, dat de
schrijver weinig hulp biedt aan hen
die zich gedrongen voelen om nieuwe
wegen voor het ambtsbegrip en de
ambtspraktijk te zoeken. De gecompli
ceerdheid van het hervormde kerke
lijk leven verhindert hem om er te
gen te zijn. Maar zijn aanhankelijk
heid aan het traditionele model ver
hindert hem om echt mee te doen,
laat staan voorop te gaan.
In mijn door Lekkerkerker bestreden
studie-rapport ben ik vanwege de
nieuwtestamentische gegevens en de
noden van vandaag, een bijna tegen
gestelde weg ingeslagen: ik meen dat
er maar één ambt is, dat ik het
oudsten-ambt noem, dat bedoelt om
Christus naar de gemeente toe te
vertegenwoordigen, dat zich in aller
lei richting kan specialiseren en waar
in predikant en ouderling in principe
gelijk zijn. Deze visie kan tot drasti
sche veranderingen leiden.
Het is een verrassing voor me. om in
zes punten op de allerlaatste bladzij
opgesomd te zien. hoever Lekkerker
ker op praktische punten met me mee
kan gaan. Maar het was ook in die zin
een verrassing, dat ik deze punten
niet uit de voorgaande principiële
beschouwingen had vermoed. Hij ver
wijt mij dat ik de gordiaanse knoop
van de ambtsproblematiek met een
zwaard doorhak Ik van mijn kant zie
hem zich verstrikken in een web van
gedachten gangen die hem vasthouden
in een traditionele positie die ik als
bijbels ongemotiveerd en actueel on
vruchtbaar beschouw. Maar ik besef
dat een dagblad niet de plaats is om
deze verschillen op zulk een gespecia
liseerd terrein te behandelen.
Liever dan verder in de moeilijke stof
te duiken, vat ik samen. Dan noem ik
dit een boek van brede informatie en
van eerlijke confrontatie met een ui
terst gecompliceerde problematiek
Wie Lekkerkerkers conclusies niet
deelt, kan daarvoor volop argumenten
in zijn eigen boek vinden. Maar ik
houd mijn hart vast voor al degenen
die zijn conclusies willen delen zon
der zijn verwarringen te kennen
Waar zij uitkomen, bewijst een der
allereerste lezers, nl. de tekenaar van
de omslag. Hij tekent ons drie ambts
dragers. Een predikant, een ouderling
en een diaken? Mis! Drie dominee's
in brede toga's, met autoritaire ge
zichten.
Dr. A. F. N. Lekkerkerker, Oor
sprong en functie van het ambt. Uitg.
Boekencentrum n.v. Den Haag 1971:
232 blz. Prijs 15.
door A. J. Klei
Er is een brandend vraagstuk
en de mensen willen weten wat
de kerk ervan vindt. Goed, zegt
de synode, en benoemt een
commissie. Daarvoor worden
uit alle geestelijke hoeken en
gaten van de kerk mensen bij
elkaar geharkt. Want het mag
natuurlijk niet zo zijn dat de
linksen kunnen roepen dat zo'n
commissie een rechtse congsi
is en je moet ook voorkomen
dat de rechtsen klagen dat het
wel een linkse actiegroep lijkt.
En alleen maar een grijzig mid
den is ook niks.
Goed, die commissie staat tenslotte
op poten en gaat aan het vergade
ren. Na verloop van tijd is het
werk gedaan en enigszins beteu
terd komen de commissieleden met
twee verhalen bij de synode aan:
een meerderheidsrapport en een
minderheidsnota. De zusters (of,
enkelvoud, zuster, want in de kerk
springen we zuinig met de dames
om) en de broeders zijn het niet
eens kunnen worden.
Dat zal waar wezen, maar als syno-
de kun je moeilijk twee meningen
de wereld insturen, zo van: beste
mensen, het kan zus maar 't zou
eventueel ook zo kunnen. Dat is
onbarmhartig, zei onlangs de her
vormde synodescriba ds. F. H.
Landsman. Dus gaat het hoogeer
waard gezelschap er aan knutselen,
de commissie is ook niet te be
roerd om er nóg eens aan te gaan
staan en dan komt er na een
aantal maanden een stuk uit de
bus, dat bol staat van schichtige,
enerzijdsen en anderzijdsen. En
dan maar hopen dat het betrokken
vraagstuk z'n vlammen niet heeft
gedoofd.
Dit is, ik stem het direct toe, een
zeer lelijke voorstelling van zaken.
En ik zie al iemand geestdriftig
wapperen met de verklaring over
dood-is-dood van de hervormde
synode; daar was niks geen gezeur
van minderheid en meerderheid
omheen.
Ja maar, dat is het nu juist: op
niet-ethische punten kunnen we
een heel eind samen op weg. en
zolang we maar niet in de buurt
van spandoeken of een stemlokaal
zitten, och, dan verdragen we heel
wat van elkaar. We spatten uiteen
zodra een ethische keus, een maat
schappelijke positiebepaling of een
politieke voorkeur een rol gaat
spelen. Naast de hervormde een
dracht inzake de afwijzing van
dood-is-dood kun je plaatsen de
gereformeerde synodale eenstem
migheid met betrekking tot de leer
der verzoening. Maar als het gaat
over de nieuwe moraal en zo (bij
de hervormden) of over het oor-
logsvraagstuk (bij de gereformeer
den) is de hooggeroemde eenparig
heid zoek, zie je geen eenheid
meer.
O ja, je kunt elkaar wel in een
compromis vinden maar wie is
in enige opwinding geraakt of wat
geholpen door hetgeen de gerefor
meerde synode tenslotte weggaf
over het oorlogsvraagstuk? Tus
sen haken, ik laat in dit verhaal
de roomsen buiten beschouwing,
die hebben genoeg aan hun eigen
romeinse kwaad, en ik beperk me
tot voorbeelden uit de beide groot
ste protestantse kerkgenootschap
pen.
Om onze lijn weer op te pakken-
er komt nog bij dat juist de kwes
ties. waarbij concrete maatschappe
lijke en politieke vragen in het
geding zijn, de grootste belangstel
ling krijgen en ook de meest luid
ruchtige reacties oproepen. Dan
zijn de mensen opgelucht of diep
beschaamd, geschokt of bewogen,
of wat ook.
Men kan tegenwerpen dat ik
enorm generaliseer. Ben ik de rust
rondom het euthanasierapport van
de hervormden vergeten? Of de
gereformeerde onrust rondom de,
toch niet-ethische, vraag naar het
functioneren van het gezag van de
bijbel? Nee, maar een paar zwalu
wen (onzinnige beeldspraak in dit
verband, maar goed.een
paar van deze zwaluwen maken
nog geen lente-aehtige eenheid. Je
ziet immers her en der in de kerk
dat eenheid, al dan niet moeizaam
tot stand gekomen, prompt breekt
als maatschappelijke en politieke
keuzen een rol spelen. Hoe komt
dat? vraagt prof. dr. H. M. Kuitert
in het laatste nummer van Wen
ding. en hij vindt dit een nijpende
vraag.
In het maart-nummer van Voorlo
pig merkt prof. dr. H. Berkhof op
dat de kerken moeten ophouden
met hun watervrees voor de bin
nenkerkelijke pluriformiteit. En
opgewekt schrijft hij: 'Daar is de
mysticus, die zijn zaak mag beplei
ten om Christus' wil, in het gerust
weten dat een ander om Christus'
wil de koffie-import uit Angola
bestrijdt. Daar is de mens die om
Christus' wil voor de vredesweek
werkt, in het geruste weten dat
anderen die Christus-belijdenis
voor hem doordenken en uitdie
pen'.
Jaja. was het maar waar. Maar de
een is helemaal niet gerust op de
ander. De mysticus vindt die lui
•van het Angola-comité rotjongens
en de ijveraars in de vredesweek
zien de doordenkers en uitdiepers
als gezapige aanbidders van de sta
tus quo.
In 1956 kwam er vanwege de her
vormde synode een 'Handreiking
voor het gesprek der richtingen'.
In die inleiding staat laconiek dat
er in de kerk altijd verschillende
theologische opvattingen zijn ge
weest en ook wel zullen blijven.
De hervormden leven daar sinds
jaar en dag mee, de gereformeer
den beginnen er een beetje aan te
wennen (althans aan de gedachte
dat ze er aan zullen moeten wen
nen). Maar de brokken komen en
de scheuren dreigen zo gauw je
iets met die theologische opvattin
gen gaat doen, of juist niet
doen.
Het komt me voor dat de discussie
rondom het getuigenis van prof.
dr. G. C. van Niftrik c.s. deze
dingen duidelijk aan het licht
heeft gebracht. Die discussie is nog
niet afgesloten en het is best mo
gelijk dat zij prof. Kuitert een
antwoord levert op zijn nijpende
vraag en dat de fleurige constate
ringen van prof. Berkhof niet met
een gevolgd hoeven te worden
door een: ja maar.
Dat getuigenis was geen synodaal
stuk, dat misschien met enige eer
bied maar vooral toch voor kennis
geving wordt aangenomen. Het was
een verhaal van gelijkgezinden, dat
vurig omhelsd of fel bestreden
werd en wordt. Maar wat je van
het getuigenis moge vinden, de
discussie erover stelt wat voor, de
reacties erop hebben zin
Nu moet daar weer een hervormd
synodaal verhaal overheen komen.
Ds. M. Groenenberg uit Utrecht,
de voorzitter van de kerkvisitato-
ren, is daar niet voor. Hij zei dat
ook op de hervormde synode en
hij kwam er in het blad Hervormd
Utrecht op terug. Zo'n synodale
reactie op het getuigenis 'zal val
len onder de categorie stukken, die
Ds. M. Groenenberg
goed uitgewogen zijn en voor ken
nisgeving worden aangenomen
Jammer, maar zo is het'
Aldus ds. Groenenberg, die voorts
schreef: 'Waarom, zei ik. laat men
gemeenteleden (want dat waren
die professoren plus mevrouw Van
Ruler toch) niet zeggen wat ze te
zeggen hebben? Laten gemeentele
den daarop reageren (en dan liefst
niet zoals theologen aan beide kan
ten tot nu toe vaak deden!). De
synode mag gerust kennis nemen
van wat gemeenteleden in onder
ling gesprek zeggen, maar hoeft er
niet tussen in te komen'.
Heeft ds. Groenenberg gelijk? Ik
beantwoord die vraag bevestigend.
Ik herinner me dat hij ook ter
synode vertelde dat hij van predi
kanten wist die, hoewel allesbehal
ve geneigd ja en amen te zeggen
op het getuigenis, toch aanleiding
vonden hun gebruikelijke verhalen
en preken eens kritisch te bekij
ken: zit ik soms toch niet teveel in
die hoek.In mijn eigen omge
ving weet ik ook van een dergelij
ke reactie, en ik heb nog nooit
meegemaakt dat iemand op grond
van een tot en met uitgewogen
synodaal stuk tot enig zelfonder
zoek is- geraakt.
Nu weet ik wel dat je de kerk niet
kunt laten overstromen met getui
genissen, maar je kunt je wel
afvragen of er niet te veel op
synodetafels wordt gelegd (of ook:
of synodes niet te gemakkelijk op
verzoeken aan haar adres ingaan).
Moet een synode nu heus over
fiïles haar licht laten schijnen?
Een felle lamp is het tóch- nooit
vanwege de weloverwogen enerzijd
sen en anderzijdsen.
Gemeenteleden moeten niet zo
vlug naar een synodaal oordeel
hengelen en synodes zouden eens
terug moeten zeggen: zoek het zelf
maar uit! We leven toch niet in
een kerk, waar geldt: het kerklid
wikt, maar de synode beschikt?
Moet een gelovig mens nu persé
van een synode horen hoe hij
tegenover dienstweigering of abor
tus moet staan? Ik weet wel dat de
kerk over bepaalde actuele vraag
stukken een standpunt moet heb
ben de overheid kan daarnaar
vragen en dan zal de synode
eraan te pas moeten komen. Maar
die hunkering van binnenuit naar
synodale verhalenZijn er geen
deskundige kerkleden, die je bij je
oordeelvelling kunnen helpen?
Misschien zet zo'n deskundige, sa
men met andere deskundigen, dan
wel eens een stuk in elkaar dat
zijn werk doet, niet ondanks maar
juist door de toon, waarvan de
stelligheid niet gehinderd werd
door beleidsoverwegingen. Zie
maar de werking van het getuige
nis.
Ik weet niet of ik de opmerkingen
van ds. Groenenberg nu te royaal
interpreteer Ik weet wèl dat ik
met zorg een foto van hem zal
uitkiezen bij dit verhaal: hij heeft
er over geklaagd dat sommige
kranten uit het archief een plaatje
van hem kozen, waarop hij stra
lend lachend stond, en dat dan
plaatsten bij het wat sombere re
laas der kerkvisitatoren over het
geestelijk leven in de gemeenten.
Want dan kreeg hij te horen: u
vindt het zeker niet erg, want u
lacht er maar om.
GEBED OM WELVAART
Deze woorden staan in de nieu
vertaling boven de psalm van vandl
(144). Ze klinken ons wat vreemd
de oren. Niet dat we dit gebed n
kennen. Vaak maar al te goed.
vouwen onze handen over een
chaam dat niets te kort komt, in
huis dat verwarmd is, tesamen
'die ons lief en dierbaar zijn'. 1
onze kinderen het goed mogen mak
onze giro- of bankrekening er flo:
sant mag uitzien en de zaken z
mogen uitbreiden en dat er geen n;
lieden mogen komen die optocht
houden en rellen veroorzaken (ge
geschreeuw op onze kleinen', vers 1
Kunnen wij dit nog bidden? Met go
fatsoen, dan? Mogen we dit bidde
Zo egocentrisch? Zo helemaal ery
uitgaande, dat alswe het materi
maar goed hebben dat dan alles n
goed zit? Dat doet deze man intusi
niet. Het slot van deze psalm
anders: wel zalig het volk, welks C
de HERE is! Dat schijnt het diept
te zijn. Het betekent een geweld
correctie op al het voorgaande. IV
schien niet zo bedoeld, maar dat
er toch wel in. Tenminste als wij
gebed van de slotverzen zo argeli
mee bidden. Want deze man komt
de ellende. Tot twee keer toe he
hij 't over 'de macht der vreemd»
Een afschuwelijke zaak, als je c
ringd bent van 'vreemden'. Je ki
geen woord kwijt, alles weert af,
mensen zijn als harde wanden,
strekt je hand naar hen uit en
bezeert je aan cement of zoiets. D
man bidt om bevrijding. God geef
ons weer goed. We kennen dit gel
uit de oorlog. En we weten dat
mensen zijn die daarom bidden n
den in hun armoede en honger
misschien niet bidden omdat ze j
hoop opgegeven hebben dat er
iemand zou kunnen zijn, die hoort
er wat aan doet. Ook zij zijn omrir
van de 'macht der vreemden.' Het
hun gebed. Misschien moeten we r
zo begrijpen, dat wij dit voor
moeten bidden. Plaatsvervangend,
dat zij Hem nog niet kennen,
schien moeten we voor hem bidden
welvaart en voor ons zelf wat betr
onze ogen om hun ellende te zien
onze oren om hun geroep te hor
En om handen die beschikbaar w
den. Ja, misschien moeten wij
bidden: Heer, laat ons niet lan
behoren tot 'de vreemde machten',
wanden van cement, die verwoni
en bitter maken, maar maak ons
mensen. En bevrijd en red ons
leugen en bedrog.
Vorig jaar in Lourde
3,4 miljoen pelgrims
LOURDES (KNP) De crisis in
r.k. kerk en in het godsdienstig le
heeft niet veel invloed op Lourdes.
1971 werd het bedevaartsoord nog
zocht door 3.400.000 pelgrims,
luchtverkeer is reusachtig toegc
men: vorig jaar kwamen 218.000
grims per vliegtuig. Het kampe
loopt echter terug: in 1970 143.1
personen, nu 117.000.
(ADVERTENTIE)
Uw opinieblad
Geeft rechifsje koers
Zonder afwijken van Schrift en B
denis
Stem van de zwijgende meerderheid
Eén sterk getuigenis:
Verzoening door het bloed van Christi
Gerechtigheid en vrede op aarde
Uitsluitend in en door Hem
Tegen de revolutie het Evangelie
het ANDERE GELUID
Abonnementen, proefnummers, inliclf
tingen:
Soesterbergsestraat 172,
Soestduinen
Telefoon 02155-8228
Zie voor
beroepingswerk pag. 9
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
Uitgaven van
N.V. De Christelijke Pers
Directie:
Ing. O. Postma, F. Diemer
Hoofdredactie:
J.de Berg (waarnemend)
Hoofdkantoor N.V. De
Christelijke Pers: N.Z.
Voorburgwal 276 - 280,
Amsterdam. Postbus 859.
Telefoon 020 - 22 03 83.
Postgiro 26 92 74. Bank:
Ned. Midd. Bank (rek.nr.
69.73.60.768). Gem.giro
X 500.