MINI-KUNST VOOR MAXI-WAAN L. P. Boon's „Pieter Daens voor het open >ver de sociale strijd in Vlaanderen De gafte Weeck van tegen woordige J A E R) ff 1664. Oude Kerk Nieuwe Kwk en EngelfeKerk. Nieuwe-zijdts Caper of Heylige Stede Oude zijds of S. Olofs CapeL Zuyder Kerk Wale Kerk. Weder Kerken Kerkhof NoordcrKcrkcn Kerkhof Carhuvzers Kerkhof S. Antonis Kerkhof Heilige W eghsof Lcydrfe Kerkhof GaÜhuys 3 ZATERDAG 29 JANUARI 1972 ■I'd De kunst van de miniatuur- schildering is opnieuw in de be langstelling. Ze heeft dan ook niet alleen artistieke, maar ook historische betekenis. Jean Fou- quet (ca. 14201481) verluchtte het Getijdenboek van Etienne Chevalier met een aantal prach tige miniaturen, typerend voor de Franse samenleving van zijn tijd. De Uitgeverij Het Spectrum N.V., Utrecht/Antwerpen, komt nu met een heel mooi boek, be vattend 47 afgebeelde miniatu ren, onder de titel GETIJDEN BOEK VOOR ETIENNE CHE VALIER, formaat 22 x 28 cm, 128 blz., prijs 82,50. Prof. Char les Sterling schreef een inleidend essay, terwijl prof. Claude Schaeffer, na een nadere inlei ding, bij elk miniatuur nog een afzonderlijke toelichting heeft gegeven. Fouquet heeft in deze miniaturen, op jeugdige leeftijd geschilderd, reeds de volle rijpheid van zijn ta lent bereikt. Boordevol indrukken uit Italië teruggekeerd, breekt hij met de Franse schilderstraditie van zijn tijd. De dieptewerking wordt elders in de Europese miniatuurkunst van die tijd nergens zo aangetroffen. Het effect is zowel illusionistisch als de coratief. „Fouquet is een meester uit de eerste bloeitijd van de Renaissance en als enige heeft hij haar in de taal van het noorden vertaald, maar nooit gekopieerd" (14). De abstracte kooi van het lineair perspectief wordt be zield door de sensuele magie van de etherische diepte, zegt Sterling. „De meeste taferelen spelen zich af op een cirkelvormig, met gras begroeid platform en de opstelling der figuren beantwoordt hieraan; op dit toneel dat doet denken aan de draaibare toneeldecors van tegenwoordig, schijnt de stoet in een langzame, draaiende beweging aan ons voorbij te trekken." (14/5). Fouquet inspireert zich niet alleen op de Franse kunst, maar op de hele Franse cultuur, zijn bodem en zijn humaniteit. Men staat verwonderd over zijn natuurgetrouwe vergezich ten op de Val de Loire en de stads gezichten van Parijs. Toch schildert hij soms ook fantastische rotspar tijen. De scherpe tegenstellingen tus sen de gotische architectuur en het renaissancistische decor schijnen met zorg tegen elkaar te zijn afgewogen. Frankrijk kende in Fouquets tijd slechts romaanse en gotische kerken en het lijkt erop, aldus Sterling, dat Fouquet de vreemde en luxueuze stijl van de renaissance aan het bo venwereldse heeft voorbehouden. „In het midden van de 15e eeuw was Fouquet (echter) de enige kunstenaar uit het noorden die de boodschap van de renaissance over de Alpen heeft gebracht, en het Getijdenboek voor Chevalier is hiervan het meest ecla tante getuigenis" (16). Etienne Chevalier was een lid van de pas gevormde klasse van hofdig- nitarissen uit burgerlijke families aan wie de Franse schilders en ver luchters uit die tijd vele grote op drachten te danken hebben. Opval lend is het buitengewoon grote aan tal malen dat Fouquet zijn opdracht gever vermeldt. Op bijna ieder blad (zo merkt Sterling op) ziet men het opschrift „Maistre Estienne Cheva lierof de initialen „EC". Zij staan op de wanden van het hemelse ver blijf van de H. Maagd en op het tapijt aan haar voeten; zij hebben zich zelfs op haar bed genesteld, waarzij naast het Christusmono gram voorkomen. Een trots vertoon dat men vandaag zou kunnen uitleg gen als de compensatie van een com plex. „De uit de burgerstand geboren Chevalier was er trots op zich onder de voornaamste hoogwaardigheidsbe kleders aan het hof een plaats te hebben verworven." (7). In het getijdenboek vindt men af gebeeld gedeelten uit het evangelie, de getijden van de heilige maagd, de getijden van het kruis, de getijden van de H. Geest, de gebeden tot de heiligen en het dodenofficie. Aante keningen en een biografie compe teren het prachtig uitgevoerde boek met zijn wetenschappelijk verant woorde teksten. Na Fouquets terugkeer uit Italië is hij een van de meest gewaardeerde kunstenaars geworden aan het Fran se koninklijke hof en in 1475 ver kreeg hij de titel „Peintre du Roy". Heeft men het boekwerk, om de terminologie van de uitgeverij te volgen, met zijn in ..full colour" en goud uitgevoerde illustraties, zoals het gebonden is in linnen band met goudopdruk, opgeborgen in de linnen „slipcase", eveneens met goudopdruk, dan mijmert men nog wat na. De late middeleeuwen zijn onder het kijken en lezen naderbij gekomen. De kathedralen en kastelen zijn nog geen monumenten, maar bewoond en gebruikt. Het prentenboek van bijbel en legende is overal present. Het le ven wordt beheerst door de kerk en het hof en deze beide grootmachten zijn voor het bewustzijn van de tijd genoot op honderd manieren met el kaar vervlochten. De omhooggeko- men burger wil zijn nieuwe status bevestigen en schroomt niet zijn naam te (laten) schrijven, met gou den initialen, op de groene legerstede van de heilige maagd. Heiligheid en voornaamheid doen zich voor als twee -kanten van dezelfde zaak. Zo wordt de heiligheid werelds voor naam en de wereldse voornaamheid heilig. Het gaat in beide gevallen om macht en aanzien, die op de begaafde verluchter daarvan in de vorm van geld en titels mogen afstralen. Alles steunt op en wordt in stand gehou den door de eerlijke toewijding en de devotie van de niet-aanzienlijken. De kunst staat in dienst van de combi natie hof-en-kerk. De maatschappe lijke rollen zijn duidelijk en duide lijk uitgedeeld. Het leven is een bloedig, boeiend en kleurrijk, collec tief spe, opgevoerd voor de hemelse tribune met de symbolisch afgebeel de drieëenheid, met engelen en heili gen. Zo is althans de calvinistische re formatie een reactie geweest op de ver-esthetisering, de omzetting in zintuigelijke pracht en op de verta ling in wereldse aanzienlijkheid, van het evangelie der armen van geest. De kunst ontkwam aan de voogdij van hof en kerk, om te vervallen aan het maecenaat van de rijke burger of aan de hachelijke vrijheid en de honger van de bohème. Ten over staan van overheid, museumbeleid en kunsthandel is de verhouding nog steeds niet tot rust gekomen. Van daar misschien het heimwee dat het bekijken van Fouquets miniaturen oproept. nst he n l Zi OUIS PAUL BOON heeft, lijkt het, een historische roman u geschreven in de letterlyke he- tekenis van het woord: 'al het "e schrevene is naakte werkelijkheid b weest', zegt hy zelf in zjjn voor oord tot 'Pieter Daens'. De meeste storische romans baseren zich wel- Vaivaar op feitelijke gegevens, maar ;qu schouwen deze eerder als middel! jch in als doel. Dat is ook begrijpelijk, yaditioneel stelt alleen een histori- zoveel belang in de feiten, in e< at-er-echt-gebeurd-is, terwijl de ro- ma ancier het feitenmateriaal naar gen voorkeur en bedoeling ver- aait of verschikt. Daarin schuilt c i juist de reden waarom wij een ■vo' iman nooit kunnen lezen als ver- e 1 ag van een in werkelijkheid plaats- gil evonden hebbend gebeuren, maar - tijd als fictie, verzonnen werke- kheid. Boons zeer omvangrijke 1 ieter Daens' kan men zien als een nd( historisch mogelijke roman. Een /OO ap verder en deze roman was pure }p ischiedschrijving geweest. e 1 Boons nieuwste boek handelt vol- 1 qens de, ondertitel over „hoe in de v^gehtiende eeuw de arbeiders van /jalst vochten tegen armoede ën on- cht". De tekst ervan wordt in de tOond gelegd van Pieter Daens. die 1 b et zijn broer, de priester Adolf en( lens, de grote strijder is geweest u >or een christendemocratische -tn|slkspartij. Het streven van die par- I klopte nagenoeg met de wensen t socialisten, met dit ene verschil ?ol< het uitgangspunt der Daensisten "ristelijk was. In zeker opzicht zaten zij dus tus- in tussen twee vuren: de katholie- in enerzijds en de liberalen en so- alisten anderzijds. Meestal steun- zij de laatstgenoemden, maar ed ^Juys Louis Paul Boon :l te I vai ims, zoals in de schoolkwestie, na- en zij een middenpositie in. Was dolf Daens de weldoende geestelij ks e, door het kerkvolk van Aalst op itop inden gedragen, Pieter bleef lange ■jd de dagbladredacteur en. hij ,hreef in die hoedanigheid uiterst 3perVitische stukken in een voortreffe- eredjke, vaak humoristische stijl. Welnu, Boon heeft Pieter tot de s irteller van zijn boek „Pieter aens" gepromoveerd. Door dat feit leen al is „Pieter Daens" een ro an geworden. Een historicus zou ïmers een neutrale vertelinstelling kozen hebben. Weliswaar geeft eter Daens een zo objectief moge- k verslag van de gebeurtenissen n 1840 tot 1914 vanaf 1885 is n elk jaar een hoofdstuk gewijd weliswaar verwerkt de bejaarde ilksvertegenwoordiger (hij wordt imelijk verondersteld dit boek te rtellen niet lang voor zijn dood in 118) *zijn materiaal heel rustig ch is er een partij aan het woord. Boon zegt vooraf dat het boek genlijk een collage van teksten is. ijn bronnen staan achterin vermeld een literatuurlijst: „uit zijn bladen uit allerlei boeken over hem en jn broer pastoor Adolf Daens, werd eleiveel mogelijk door hemzelf ge dreven tekst gelicht, dit om zijn a ird en wezen zo zuiver als maar logelijk te benaderen." Niet alleen E«aens' eigen bladen, maar ook uit (loze andere, van verschillende sig- tuur, lichtte Boon, of liever gezegd 'ieter Daens, sprekende citaten. Als reden voor de keus van Pieter emd i nje-t Adolf bijvoorbeeld, als ver- k lier geeft Boon het volgende: „om- wate it hij, zowel als dagbladschrijver en n met nimmer verflauwende lief- - voor de kleine man, als mens met id jvoel voor humor en met tevens in- 3f cht van al het betrekkelijke in deze t ereld, best door mij te% benaderen 1 te begrijpen viel". Men kan niet iders zeggen dan dat het een ge- s"n als staking, oproer en crisis, ook kleine zoals het „afdraaien" van de hand van een jong meisje in de fa briek, of de ruzie tussen wijnhande laar Van den Hcnde en politicman Meert Wie het de moeite vindt zulke on belangrijke voorvallen te vermelden, heeft een conceptie van „hoe ge schiedenis gemaakt wordt". Het is duidelijk dat Pieter Daens en Louis Paul Boon het grote kunnen onder scheiden in het kleine. Elke gebeur tenis speelt zich af in een kader en dat kader is de geschiedenis. Zo krijgt alles, vooral achteraf, zin. Daarom is de geschiedenis van Aalst zoiets als de geschiedenis van België njbe^kkige keus is geweest. Pieter zegt ergens: „Niet steeds ote feiten maar vrij dikwijls kleine ijzonderheden zijn typisch voor de :schiedenis". Daarom treft men aa last de belangrijke gebeurtenis- :ZEL! en zelfs zoiets als de geschiedenis van de strijd tussen recht en onrecht. E*aens zegt het zelf: „Wat in ons stadje gebeurde werd op grotere schaal geprojecteerd in het land". En Boon zelf in zijn woord vooraf: „Mis schien dat het (boek) een weinig nut kan hebben, voor wie een vergelij king wil maken met de sociale en politieke strijd van vandaag... of van morgen". De geschiedenis van de so ciale strijd in Aalst is exemplarisch gemaakt. Hij is in al zijn vervlochtenheid door Daens te goed behandeld dan dat ik hem kort zou kunnen weerge ven Eén thema wil ik er echter uit lichten. Dat is de strijd tussen katho lieken en (katholieke) christendemo craten, Daensisten dus. Het is angst wekkend in „Pieter Daens" te lezen hoe zeer de kerk sociale hervormin gen heeft tegengewerkt, wat een diepten de gelovigen Adolf en Pieter Eaens. en met hen vele anderen, hebben moeten doorgaan vanwege de tegenwerking van hun medechriste nen. Pas veel later, in 1912, geven de katholieken er blijk van anders te zijn gaan denken, maar ondertussen heeft die machtige kerk een, veel vroeger, binnen haar eigen muren ontstaan sociaal besef fel en met de grofste middelen bestreden. Is het verwonderlijk dat menig arbeider de kerk de rug toekeerde? Is het ver wonderlijk d£t de Daensen hun eigen kerk hard aanpakten? Adolf moet nog in 1906 schrijven: „Alles is toegelaten en heimelijk aangemoedigd door de priesters zelf: liegen, lasteren, broodroven, bedrog plegen. Men kan het niet genoeg her halen op zulke wijze wordt de religie hatelijk en verachtelijk in de ogen van het volk. De kerk wordt aange zien als een winkel van uitbuiting en onrecht. Ja, zij leuren met het schrikbarende drogma der hel en der eeuwige verdoemenis. Zij verdoemen naar hun grillen en belangen en ma ken hierdoor de religie verachtelijk en belachelijk. Er zijn geen vrijmet selaars of geuzen of vrijdenkers meer nodig om de godsdienst te be-, strijden :de pastoors zelf breken met eigen handen de kerk af. De gods dienst wordt, te Aalst en elders, uit gebuit door een bende opslokkers en huichelaars". En Pieter zelf had al eens geschre ven: „Die werkt en strijdt voor het algemeen stemrecht doet meer goed, dan iemand die van de morgen tot de avond in de kerk zou zitten en alle dagen zou vasten op water en brood". Deze overtuiging maakt de gebroe ders Daens tot indrukwekkende na volgers van Christus. Hun strijd te gen onrecht, uitbuiting, geweldple ging en onderdrukking is een voor beeld van christelijke levenswandeL Boon suggereert dat zijn boek wel licht ook voor het heden van nut kan zijn, of voor de toekomst en het lijkt me dat uit „Pieter Daens" de christe lijke kerken en de christenen, ont zaglijk veel kunnen leren. Natuurlijk is alles anders gewor den, maar de centrale problemen In de zeventiende eeuw gingen coccejaanse dames 's zondags met opzet voor het open raam zitten handwerken. Uit de stelling van de Leidse hoogleraar Coccejus dat het vierde gebod als zodanig joods en ceremonieel is, trokken zij de con clusie dat de zondag ook maar een gewone dag was, en dat wilden zij weten, al was 't alleen maar om anderen te plagen. De anderen op hun beurt gingen het zoeken in een rigoureuze zondags rust: Van Lodenstein verbood zelfs het zitten op de stoep voor het huis. Toen ik dit las in het pas verschenen derde deel van „Ook dat was Amster dam" van dr. R. B. Evenhuis, bepeinsde ik dat tegenwoordig de kwestie van wat op zondag wel en niet mag "weinig men sen op de been brengt. Goed. de een klimt wat makkelijker in een zondagse trein dan een ander, maar als er al over gepraat wordt, een punt waarop de een de ander veroordeelt is het niet meer. Voor de oorlog was dit anders. Ik herin ner me nog een zekere opwinding in ons dorp. omdat de echtgenote van de gere formeerde dominee op zondag breiend was gezien. De gemoederen werden enigszins bedaard, toen iemand wist te vertellen dat mevrouw van lutherse komaf was. Zo iemand wist dus niet beter... Overigens was de vooroorlogse dis cussie maar kinderspel bij de geestdrift, waarmee men zich In de tweede helft van de zeventiende eeuw op de kwestie van de zondagsheiliging stortte. Dr. Evenhuis citeert een aantal vragen uit catechisatieboekjes yan die tijd: „Soudemen op Sondagen wel mogen reisen? Magh een jager op dien dagh wel gaan jagen? Magh een student op dien dagh syn werk maken van in wee- reldsche kunsten en wetenschappen te studeeren? Magh een dansmeester op dien dagh wel dansschool houden? Magh een Advocaat syne stukken op dien dagh wel instellen, schrijven. Maqh men op dien dagh met de pennen wel omgaan. Soudemen alle syne brieven aangaande den koophandel niet mogen uitstellen tot den Sondagh? Soudemen des Sondaghs syne schulden rondom waar het in dit boek om gaat, spelen nu nog. Pieter Daens zelf is aan het eind van zijn relaas een wat ontgoo cheld man. Hij ziet wel dat er veel veranderd is, maar ook dat er mins tens zoveel is gelijk gebleven. Hij ziet de socialistische partij een nieuw bolwerk van macht worden, met alle gevaren van dien. De menselijkheid waar hij zo op gehoopt en naar ge streefd had. is nog lang geen ge meengoed. Er zit in Daens' verhaal dan ook veel melancholie, het onver bitterde inzicht dat mensen veel goeds kunnen willen, maar weinig goeds kunnen doen. „Pieter Daens", het mag nu wel gezegd, is Boons meesterwerk naast „E-e Kapellekensbaan", waarmee het overigens, evenals met veel van zijn ander werk, het een en ander ge meen heeft. Het boek is geconci pieerd door een groot schrijver met een groot hart voor mensenbedoenin gen. hoe onvolkomen ze uitpakken. De meer dan zeshonderd pagina's er van beschrijven de werkelijkheid van toen, maar tegelijkertijd ook meer: ze geven een beeld van de veel algemenere strijd tussen recht en on recht. Louis Paul Boon. Pieter Daens, of hoe in de negentiende eeuw de ar beiders van Aalst vochten tegen ar moede en ondcht, geïllustreerd met 32 reprodukties naar tekeningen, fo to's cn documenten. Amsterdam (Ar- beiderspers/Querido), f 37£0. mogen gaan inmanen? Soudemen des Sondaghs uit het kladboek in 't ander boek alles niet mogen oversetten? Sou demen des Sondaghs wel1 mogen syn werk maken van geldtellen, etc Soude men des Sondaghs de huisen wel mogen schoonmaken, en ander kleuterwerk doen? Soudemen des Sondaghs wel mo gen de Vischmerkten, Vleeschmerkten en alle andere merkten houden?" Al deze vragen werden ontkennend beantwoord. Eigenlijk nog erger maakten het de classes bij het examineren van proponenten. Dezen werden dan name lijk niet alleen onderzocht op hun leer en leven, maar ook op hun opvattingen omtrent het vierde gebod. Uit de classi cal acta zijn de volgende vragen opge diept: of men des zondags voor een zieke het bed op mocht maken, of een dokter dan zijn visites mocht doen en een apotheker zijn geneesmiddelen mocht bereiden, of men vuur mocht aan maken. en zelfs of men een omgevallen asbak weer recht mocht zetten. Dr. Evenhuis is mèt professor Haitje- ma van mening dat de hervormde kerk in de tweede helft van de zeventiende eeuw de weelde van haar aanzien hoe langer hoe slechter heeft kunnen verdra gen Zijn boek kan dan ook geen „ere zuil" zijn. De kerk. wil men: het gereformeerd protestantisme, stond nogal weerloos te genover nieuwe stromingen, of deze nu mystiek of rationalistisch getint waren. Beide richtingen, zo zegt dr. Evenhuis. stelden niet God, maar de mens in het middelpunt: de mystiek het gevoel en het rationalisme de rede. Heeft de kerk zich soms te weinig - tegen de nieuwe geest verzet? Dr. Even huis: „Dat heeft zij wel gedaan en de Amsterdamse kerk heeft zelfs niets an ders gedaan. Het grootste deel van dit boek zal dit aantonen. Maar haar fout is geweest, dat zij niets anders heeft ge daan. De nieuwe stromingen hebben haar niet gebracht tot zelfkritiek, waar door zij ook het goede in beide bewe gingen niet heeft kunnen waarderen, noch ze in de rechte banen heeft kunnen leiden". Boeiend relaas Hiervandaan komt dus ook de ijver waarmee men zich wierp op de vraag In de lente vin 1664 „wee de rechtvaerdige teem Gode weer loegebrand". Overzicht van Het aantal overledenen aan de peatziekte In de week ven 3 tot 10 auguetua 1664. (Illuetratle uit „Ook dat waa Amsterdam", deal III). van wat zondag mocht en wat niet. Een ijver, een betere zaak waardig, merkt dr. Evenhuis op. Intussen levert zoiets wel een boeiend relaas op, want 't is droef maar waar: een hooggestemde lofzang houd je geen vierhonderd pagina's vol, maar je kunt -wel de aandacht gaande houden als je allerlei eigenaardigheden ('t woord is misschien te vriendelijk) kunt uitstallen. Nu gaat het dr. Evenhuis er beslist niet om, laat-zeventiende-eeuwse mallig heden uitgebreid te etaleren: zijn uitvoe righeid is gegrond op de opzet van deze •reeks (er zijn vijf delen gepland en dr. Evenhuis hoopt er in 1978, als hervormd Amsterdam vier eeuwen telt. mee klaar te zijn) en die opzet is weer gebaseerd op zijn zorgvuldigheid als historicus. Het zou weinig uithalen om halverwe ge dit levenswerk (want zo mag je „Ook dat was Amsterdam" toch wel noemen) nadrukkelijk te gaan vragen naar meer beknoptheid. Toch wil ik eerlijkheidshal ve vertellen dat ik, lezend in dit derde deel. af en toe het onlanga uitgekomen boekje „Geloof en geweten in de 17de eeuw" van dr. S B. Zilverberg (uitg. Fibula/Van Dishoeck, Bussum) oppakte, om eventjes weer wegwijs te raken in de al dan niet bizarre stromingen buiten de officiële kerk: ik was dan door de bomen het bos kwijtgeraakt. Hiermee wil overigens gelijk gezegd zijn, dat de ver halen, zoals dr. Evenhuis die vertelt, me mee hadden gesleept. Kerkhistorie Is in elk geval geen saaie aangelegenheidl Rijnse wijn Tenslotte wil ik hier nog een paar van de vele boeiende zaken die we In dit boek tegenkomen, opnoemen. Om te be ginnen de feestelijke ingebruikneming van het Amsterdams stadhuis op 29 Juli 1655, waarbij wel afgevaardigden van de „publique, Walsche, Engelsche en Hoochduytse kereken" vertegenwoordigd waren, maar waaraan de doopsgezinden, lutheranen en rooms-katholieken niet te pas kwamen. En van de publieke her vormde kerk en haar zustergemeenten verschenen alleen de dominees en de ouderlingen, géén diakenen. Van hen kregen weer alleer de predikanten een vat Rijnse wijn thuis bezorgd. Jan Klaassen en zijn Catrijn hebben echt bestaan, dat weten we, en dr. Even huis geeft door, hoe de kerkeraad bei den oproept als ze uit elkaar gegaan zijn „Catrijn Pieters, haer in droncken- schap verloopende, en in separate huis houding leevende. sal ontbooden wer den Jan Claasen... over separate huijs- houdinge. sal ontbooden werden". Na de nodige vi|ven en zessen besluit de ker keraad dat „beijde de censure zal aen gezeght worden" Badkamer Verder, de beroering die in 1666 het optreden van de messias Sabbatai Tse- bie verwekte; het dansen van de laba- disten bij de avondmaalsviering; de alle gorische preken van Johannes d'Outreln (zoals deze „Salomons bedkamer be waakt door zestig helden"); de prulken der coccejanen die meer „verdiepingen" hadden dan d:e der voetianen het nare proces tegen Balthasar Bekker de 167 ketterijen die Owen Felltham In Amster dam telde; de preek van Carel Catz over „Jezus kwam 's morgens vroeq we derom in de tempel", gehouden op de zondag nadat hem zijn preekb°voeod- held was ontnomen; de kwaker Syvaert Pieters, die bezwaar had tegen het ge bruik van gesteven linnengoed omdat stiifsel werd bereid uit fijn tarwemeel en dat had God niet geschapen voor ijdele pronkzucht Een willekeurige opsomming, die enige indruk kan geven van het vele dat dit boek biedt. „Ook dat waa Amsterdam III" door dr. R. B. E venhui» Ultg. Ten have, Bearn; 400 pag., Illuetratle; prije f 32,50. Dit deel ia opgedra gen aan de nagedachtenis van de (kerklhlslorlcl prol. dr. W. J. Koolman en prol. dr. M. Smite-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 19