MENEER ORMEL EN DE SYNODE Je moet het maken door je eigen trip Tholen: pure naturalist Verslaafde aan drugs moeizaam op terugweg 't Zuiderzeemuseum, 'n prachtig gerestaureerd complex van 17e-eeuivse panden aan de Wier dijk in Enkhuizen, 'n museum waar letterlijk iedereen iets van zijn gading vinden kan voorwerpen, zo heet dat ambtelijk droog, be trekking hebbende op de vroegere Zuiderzee, haar kuststrook en haar eilan den en waar ook gere geld tijdelijke tentoonstel lingen ivorden gehouden, die dan telkens weer een gerede aanleiding vormen voor een nieuw bezoek. Nü doen, in deze eerste weken van het nieuwe jaar: weinig (buitenlandsetoeristen lllllllllllllllMlllllllllllllllllllllliillllllllilllllilllllllllllllllilllliiliiliiilillilliliillilllliilllllillllllllllilllillilillllllllllllllllllitlllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIülMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII(IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIHIIIII1IHIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIin Volgende week vergadert de gereformeerde synode weer. Als we de heer D. W. Ormel moeten geloven, is dan in Lunteren een gezelschap bijeen dat in democratisch opzicht "één brok doffe ellende" is, dat "zodra het maar enigermate belangrijk dreigt te worden" de deur in 't slot gooit en waarin "de niet- gekozen deelnemers, nl. de adviserende hoogleraren, minstens zoveel invloed uitoefenen als de gekozen leden". Maar we hoe ven meneer Ormel niet te geloven wanneer hij dit soort dingen beweert in zijn 156 pagina's tellend boekje "Een kerkganger zegt er het zijne van", dat, voorzien van een aantal cartoons met bijschrift (we laten er hierbij een paar zien), voor een tientje door de Amsterdamse uitgeverij Buijten Schipperheijn op de markt is gebracht. -#■ W. B. Tholen: „Gezicht op de Zuiderzee" B. Tholen: „Haven van Volendam". èn een heel fijne expositie, die nog lol eind februari te zien is: Tholen en de Zuiderzee" De schilder W. B. Tholen (18601931) die er in veel grote overzichtswerken eigenlijk meestal wel een beetje bekaaid afkomt, met een paar regeltjes, zo van: hij was een knap en zeer gevoelig schilder.nabloei Haagse School.stemmingsim- pressionisme. Misschien doen bepaalde schilderijtjes van zijn hand zo aan, gezichten op de Zuiderzee, met een vissersscheepje op de voorgrond, 'n paar anderen aan de einder, het befaamde negen tiende eeuwse wolkenluchtje met wat v-tjes als vogels- Lekkere schilderijtjes, die het nog altijd goed doen op de vei lingen, maar die toch, laat ik maar zeggen, nooit die ontzag wekkende onbegrensdheid, die wazige verdroomdheid hebben van bijvoorbeeld 'en J. H. Weissenbruch. Juist niet, zou ik haast zeg gen, en dan begin je pas iets te zien van de „echte,, Tholen, die je vooral (zoals zovele andere kunstenaars) kunt ontdekken in de schetsboeken en de vele tekeningen. TKolen's werk is een pure af spiegeling van een volkomen nuchter kijken. In de tijd, waarin hij leefde en werkte, was nog nét niet de angst geboren voor een bepaal de soort schoonheid in de na tuur: toen schilderden ze nog zonder enig gewetensbezwaar bloedrode zonsondergangen en melkwitte maahniithten en zo maar zoals nu alleen nog maar de kitschschilders doen de lege zee. Grijsgroen, zoals Tholen, donker of licht, al naar gelang de weersomstandighe den, maar altijd met die won derlijke doorzichtigheid, die he lemaal niet effectmatig, maar gewoon bewust realistisch be doeld was. Dat is wat je op deze ten toonstelling kunt ontdekken: dat deze Tholen helemaal geen naloper of nabloeier was, maar een schilder, die vanuit een be paalde traditie groeide naar een volkomen eigen zeggingskracht. Hij stelde zich helemaal in op het visuele. Een oer-hollands realisme is de ware zin van het woord: niet alleen de schone verschijningsvormen troffen Tholen toen namelijk gebrui kelijk maar ook de prozai- sche, die waar niemand verder op lette. Er is bijvoorbeeld een heel vreemde en toch heel fijne con- té-scheis van een paar moei zaam geschraagde schoorstenen van een visrokerij. Misschien was Tholen op zoek naar een paar mooie geveltjes, toen zijn oog op dat dak viel, op de rare wrakke samenstel van latten en brokkelende steen. Wie tekent dat nou? Dat deed Tholen, en zo tekende hij ook het bovenstuk van een oude straatlantaarn, zo gewoon, zo volledig opgenomen in het straatbeeld van alledag, dat niemand er ooit naar keek. Hij schilderde en tekende fabrieken toen helemaal nog niet ge bruikelijk, mensen aan 't werk, niet op de Gooise binnen huis manier: poëtisch geziene armoe, maar gewoon om de be zigheden, die de schilder duide lijk interesseerden. Tholen had ook een zwak voor schepen. Hij bevoer de Zuiderzee met zijn Enkhuizer bol, de „Eudia,., die hij in 1901 onder zijn persoonlijk toezcht liet bouwen op een werf in Enkhuizen. Vandaar waar schijnlijk ook, dat er verschil lende tekeningen zijn, waarop bepaalde details, sommige delen van de schepen ook, helemaal, je zou kunnen zeggen „tech nisch" uitgewerkt zijn. Tholen bekeek het op zijn eigen manier, gedachtig aan de woorden van zijn leermeester en oude vriend P. J. C. Gabriël, die hem in. zijn jonge jaren steeds op het hart drukte toch vooral onafhankelijk te zijn: „Ziet nooit, wat of hoe een an der deed, is Uw zien of gedach te niet net zoo goed als van ieder ander; - het is beter niets te zijn dan ten halve. Weest wat, weest uzelve, zoo niet gooi Uw palet in 't vuur. Vormt een school zoo ge wilt, maar het moet uit U komen, maar gij zel ve mag tot geen school behoo- ren'. door Ger Kruis Gabriël zélf was een der laatsten, die nog tot de Haagse School gerekend kunnen wor den, Tholen hoort er niet meer bij. Hij komt hooguit, zoals ik al opmerkte even ter sprake in hoofdstukken als .Nabloei', of iets gerichter, als ,het picturaal naturalisme' Laat u daardoor niet uit het veld slaan go eens kijken in het museum in Enk huizen. Vergeet vooral de tekeningen in de vele schetsboeken niet. Want die zijn het fijnste, en daar. geleund boven de vitrines, heb je ook het gevoel het mee ste te missen. Je zou in die boe ken willen bladeren en dat kan nou eenmaal niet. Logisch en toch jammer... Tenslotte: Tholen'? oeuvre in spireert op de een of andere manier niet tot ontroerende verhalen over het licht dat landschapven beheerst, of van licht dat door de opeengestapel de wolken breekt.Nee, er is niets romantisch aan en pathe tiek is ver te zoeken. Maar koel is het ook niet. Het is gewoon werk dat niet goed ónder woorden te brengen is. Waarschijnlijk omdat het zo vanzelfsprekend, zo helemaal compleet is. Het loont de moeite dat allemaal eens te ervaren. Om te beginnen is meneer Ormel er vlak naast met zijn opmerking over de invloed van adviserende hoogleraren. De Amsterdamse en Kampense professoren zouden willen dat- ie gelijk had! Goed, Herman Ridderbos heeft invloed, maar hij is wat dit betreft niet aan plaats en tijd gebonden. Hij oefent zijn invloed uit ongeacht Lunteren (waar hij trouwens niet zo gek vaak komt). Maar voor het overige... Heeft August- tijn invloed? Bakker? Van den Berg? Het lijkt er niet op, ik heb eerder het gevoel dat hun verhalen vaak niet eens aanko men bij de synodeleden. Verder is het niet waar dat de synode er tuk op is, geheim zinnig te doen en achter geslo ten deuren te kruipen. Ja maar, toen in Sneek... Inderdaad, toen is met de deuren dicht gepraat over Kuitert en de verontrus ting over hem. Niet ieder syno delid was het hiermee eens, maar er is over gestemd en toen bleek dat de synodale meerder heid graag eens zonder publieke tribune en zonder perstafel over deze zaken wilde praten. Ik dacht dat je een synode zoiets best mag gunnen. Je kunt je overigens wél afvragen of het daarvoor toen het beste moment was. De synodeleden wisten drommels goed dat heel wat ge reformeerden met extra en heus niet ongezonde belangstelling naar hen keken en zij konden bovendien op hun vingers nare kenen dat dit bedisselen achter dichte deuren zéker bij de ver ontrusten heel slecht zou vallen. Misschien is het goed dat een synode in dergelijke gevallen een verklarinkje weggeeft, waarin een motief genoemd wordt. Dan voorkom je ook le gendevorming. Ik heb al eens iemand horen zeggen dat in Sneek de deur op slot ging om degenen die Kuitert in zijn ge voelen niet alleen lieten staan (ik houd de Sneker synodale taal maar aan) de hand boven 't hoofd te houden... De synode-van-nu was altijd openbaar tot dusver, behalve toen er een Kamper hoogleraar moest worden benoemd (zoiets gebeurt nooit in hét publiek) en toen er een verklaring over de verzoening in elkaar gedokterd diende te worden. Had dat dan niet in het openbaar kunnen gebeuren? Ik vermoed dat de synode bang was dat het debat dan de wereld in zou gaan als een voorproefje van de synodale discussie over het proefschrift van studentendominee Wiersin- ga. Voor de rest mocht iedereen overal bij zijn: toen het ging over de binding aan de belijde nis, over oecumenische samen werking, over abortus, over oor log en vrede, over bezwaar schriften... Allemaal zaken die op zijn minst „enigermate be langrijk" zijn, dunkt me. En hoe zit het met de door meneer Ormel gesignaleerde doffe ellende? Ik kan die met de beste wil van de wereld niet zien zitten. De gereformeerde kerken zijn zo democratisch dat ieders zegje meetelt: elke gere formeerde kan het „hogerop" zoeken en één briefje van één kerklid zet prompt een stencil machine en een synodale com missie aan het werk. En al zou een synodelid naar zijn zondige aard de betrokken adressant het liefst toevoegen: man, zeur niet!, hij stapt naar de ka theder om het woord te voeren: praeses, het komt mij voor dat broeder X... En daar gaan tijd en geld, omwille van de presby- teriale kerkregering. Wie mag meneer Ormel met zijn forse taal toch wel wezen? In zijn boekje stelt hij zich voor als iemand die kerkelijk ortho dox en politiek links is, en hij voegt daar met enige voldoe ning aan toe: „Ik ben dus een eenling en kan voor geen enkele groep als representatief worden beschouwd." De politieke linksheid van de heer Ormel zal, zo neem ik aan, o.a. hiervandaan komen dat hij niets moet hebben van Billy Grahams identificatie met de Amerikaanse politiek en dat hij behoorlijk afstand neemt van dubieuze Navo-partners. Ak koord, maar die linksheid ver hindert hem niet om over ons zijn schouder mee te laten lezen in De Telegraaf, waarin dingen staan die „u in uw lijfblad niet (hoeft) na te zoeken, want daar zult u het niet vinden". Al slaat meneer Ormel met zijn beschrijving van synodale ellende de plank mis, dat wil niet zeggen dat er helemaal geen zinnige dingen in zijn boekje zouden staan. Maar de schrijver verknolt de zaak tel kens door knorrige insinuaties, als daar zijn: het is dus niet zo simpel dat de jeugd te redden is met de ontkenning van de his toriciteit van Adam en Eva... twijfelen in en aan de kerk be hoort tot de bon ton... we heb ben er Kuitert eens op nagesla gen zonder er veel wijzer van te worden, maar dat ligt na tuurlijk aan ons... aangezien Verkuyl er kennelijk niet uitge slingerd is (door Soekarno) zal hij wel tot de „vleiers" behoord hebben... Zulk gepraat brengt me tot de vraag, waarom de heer Ormel zijn betogen niet binnen zijn huiskamer of desnoods binnen een naburig wvjkzaaltje en bui ten een boekje heeft gehouden. Dat ik zo tamboerde op des heren Ormels geschrijf over de gereformeerde synode is niet omdat ik dat hoogeerwaarde ge zelschap zo dolgraag op een voetstuk zet: afblijven svp. Maar gezeur over dichte deuren en professorale invloeden leidt de aandacht af van een vraag, die best eens met de nodige na druk gesteld mag worden. De vraag namelijk of de gerefor meerde synode niet de tijd aan gebroken acht om eens duide lijk te zeggen welke kant zij uit wil. Of is zij soms van plan tot de jongste dag een batterij commissies en deputaatschap- pen achter de hand te houden om telkens opnieuw voor een paar jaar de moeilijke proble men plus aanverwante be zwaarschriften onderdak te ge ven? Of en nu komt een an dere vraag zou het een gere formeerde synode èrg misstaan als ze eens hardop zei: mensen, 't is droef maar waar, we weten het met elkaar niet meer zo precies als vroeger, we hebben ook niet van die leuke affaires achter de rug, vandaar... Zou het niet eenvoudiger zijn als we heide rechtsomkeert maakten Blijft er nog iets van over? Dit is het verhaal van Bert. Zijn achternaam wil hij niet in de krant hebben. Hij is net twintig geworden, maar ziet er jaren ouder uit. Toen hij drie maanden was, werden zijn ouders uit de ouderlijke macht gezet en kreeg hij een voogd toegewezen. Sinds die tijd is hij van het ene pleeggezin naar het andere en van het ene tehuis naar het volgende gegaan. Zijn broertjes en zusjes zitten ook allemaal in pleeggezinnen of te huizen. Met hen heeft hij nauwelijks nog contact. Eén keer per jaar gaat hij naar zijn ouders toe om te kijken of ze hem accepteren, maar tot nu toe is dat op niets uitgelopen. Bert vindt zichzelf niet zielig en wil ook geen medelijden. Hij koestert evenmin wrok gevoelens. Het feit dat hij nu niet meer spuit of slikt, beschouwt hij als een nieuwe kans, die hij heeft gekre gen om alsnog iets van het leven te maken. In het jongenshuis in Warmond ik zal toen een jaar of 16, 17 ge weest zijn, ben ik voor het eerst gaan roken. Ik wilde namelijk vrij zijn, maar dat mocht ik niet. Nu eigenlijk nog niet, want tot mijn 21-ste jaar sta ik onder toezicht van de Voogdijvereniging. Overdag werkte ik in een stomerij en van het geld dat ik verdiende, kreeg ik een gedeelte als zakgeld. De rest was voor het tehuis, maar daar zag ik het helemaal niet meer zitten. Alles zat tegen, want je bent niet vrij en toen ben ik van de hasj aan het trippen geslagen. Dat ging ont zettend goed. Ik had er weer een beetje zin in en wilde meer. Steeds meer en toen ben ik aan de speed begonnen. Dat kostte allemaal na tuurlijk veel geld. Op een gegeven moment ben ik uit het tehuis weggegaan naar Arnhem, waar mijn ouders wonen, maar ook daar was de shit duur. Ik wilde ech ter roken, omdat ik me dan fijn voelde, maar op den duur hielp dat niet meer, en zo ben ik via het slik ken aan de spuit geraakt. Het spui ten maakte me gewoon blij. Ik ge bruikte pervitine. In Arnhem heb ik ruzie gehad met mijn ouders. Mijn vader is aan de drank verslaafd. Hij begrijpt niet,, waarom ik lang haar heb, hasj rook en speed gebruik. Maar zelf is hij alcoholist. Daarom drink ik ook geen alcohol .omdat ik in mijn familie daarvan genoeg ellende heb gezien. Na twee weken ben ik weggegaan en naar Amsterdam getrokken, waar ik op een boot ging wonen. Ik was al eerder in Amsterdam geweest. Ook toen ik nog in Warmond zat en dan kwam je jongens tegen, waar je mee praatte Op de een of andere manier trok het me aan en ik ging kijken wat het was. Ik voelde me wel fijn en daar werd ik ook geaccepteerd. Ik had in die tijd geen geregeld werk meer, maar als je een week bij een uitzendbureau ging werken, had je voor twee weken weer genoeg. Later ging dat niet meer en toen ben ik gaan dealen. Dat was niet zo moei lijk, want op de boot waar ik woon de, zaten al dealers. In het begin wou ik geen vaste dealer worden, maar ik wilde het wel eens proberen. Kijken hoe het ging en of het mij lukte. De jongens zorgden ervoor, dat ik shit kreeg en de eerste keer stapte ik daarmee naar Paradiso. Ik moet zeggen dat het wel ging, maar ik moest eerst wel gespoten of iets geslikt hebben, want door Kees de Leeuw anders kon ik de mensen niet aan spreken. In die tijd was Paradiso trouwens echt een speed-tent. De mensen stonden in rijen voor de toi letten met de spuit in de hand. Als ik niets had gebruikt, ging het dealen gewoon niet. Je moet name lijk met die mensen meeleven, an ders begrijp je elkaar niet. Toen ik zag dat het dealen me wel goed af ging, ben ik zelf zoveel mogelijk gaan verkopen. En de winst was voor mij. Dat verkopen ging met kilo's te gelijk. Ik kreeg de adressen van de jongens op de boot en de tips, wan neer er iets binnenkwam, en dan zorgde ik wel dat ik één van de eers ten was. Wat je meekreeg, hoefde je niet meteen te betalen. Dat kwam pas naderhand, als je alles kwijt was. Als je naar zo'n adres, waar spul was, toeging, zag je aan de buiten kant niets bijzonders. Gewoon een kantoor of zo, maar in de kelder lag de shit opgeslagen. Nare ervaringen? Eén keer heb ik weieens een strop gehad van tweeën- eenhalve kilo. Ik ging van de boot naar iemand toe, die voor mij een partij zou ophalen. Ik gaf hem het geld (haast 3000 gulden), dat we met zijn drieën bij elkaar hadden ge bracht, maar nadat hij die shit had gekocht, is-tie niet meer teruggeko men. Ik ben toen zo ontzettend ge flipt op die jongen, want wij ver trouwden hem helemaal: Op dat mo ment had ik hem wel kunnen afma ken. Al ons geld was in één keer weg. We hadden niks meer. Geen eten, niks. Op dat moment vond ik het heel erg. Later heb ik hem nog gesproken. Hij had er zelf ook spijt van en toen heb ik het hem niet meer kwalijk genomen Ik ben nog nooit gepakt met dea len. Wel bijna. WTe liepen met z'n tweeën voor De Kosmos op de Prins Hendrikkade en werden opeens aan gehouden. Ik had niet veel bij me. Ongeveer anderhalf ons. We moesten ons paspoort laten zien, maar toen bleek dat we Nederlanders waren, konden we doorlopen. Ik heb wel in angst gezeten. Als ik shit bij me heb, loop ik altijd met mijn handen in m'n zak, want mochten ze je pakken, dan kan je het er altijd nog uit gooien. De politie in Amsterdam is overigens niet zo streng en ze weet veel van dealers af. Ik geloof wel dat ze op het bureau wisten, dat ik dea ler was. Twee jaar geleden ben ik naar Marokko geweest. Niet om shit te halen, maar gewoon om te kijken hoe de mensen daar leefden. Ik had hier wat shit gekocht en daar ook wat, maar dat was voor de heen- en terugreis. Ik vind, dat je zelf geen shit uit het buitenland moet halen om die hier te verkopen. Daar zorgen de hoge heren wel voor. Als jij het doet, word je gepakt, maar zij niet, zij hebben kapitaal achter zich. Het zijn vaak keurige zakenlieden van een te goeder trouw bekendstaande firma. De shit is daarom ook zo duur in Nederland, omdat zij er veel aan moeten verdienen. Als je in Marokko komt, betaal je voor één gram 35 cent, maar hier moest zo iets toch gauw 3,25 opbrengen. Ik heb van november 1969 tot fe bruari 1971 in de underground geze ten. Daarna ben ik in de Jellinekkli- niek in Amsterdam terechtgekomen. Dat kwam door het spuiten. Ik liep in de buurt van het Waterlooplein en ik dacht, dat ik gek werd. Ik wist niet meer. waar ik naartoe moest. Ik had een dubbele dosis ingenomen en voelde dat ik elk moment kon dood gaan. Ik had het idee dat alle men sen mij achterna zaten. Voorbijgan gers hebben toen de GG en GD ge beld en die heeft me naar de kliniek gebracht. Met valium en librium hebben ze me gekalmeerd, maar toen moest ik weer speed hebben. Zo niet, dan ging ik dood. En maar steeds die_ achter volgingswaanzin. Dat de mensen je van de wereld willen hebben, omdat je slecht bent. Die ervaringen heb ik nu nog wel. Dat je denkt, dat ieder een achter je aan zit. Dat heb ik vooral, als ik in een straat loop waar eenrichtingsverkeer is. Ze lopen alle maal met je mee. Ook als je bijvoor beeld oversteekt. Dat is te gek, ge woon. Drie weken heb ik in de Jellinek- kliniek gezeten. Toen ben ik wegge gaan. Ik hield het er niet meer uit. Ik kreeg allerlei pilletjes en poeders, soms wel dertien op een dag. En maar slapen. Toen ben ik terug naar de boot gegaan, maar ook daar zag ik het niet meer zitten. Oo een gegeven moment dacht ik: Bert. je moet er toch gewoon vanaf blijven. Toen ben ik steeds minder en minder gaan ge bruiken en zo ben ik van de spuit afgekomen. Je moet er door eigen wilskracht vanaf zien te komen. Door je eigen trip moet je het proberen te maken, anders lukt het je nooit. Ik moest er gewoon vanaf, zo niet, dan was ik nu geen twintig jaar gewor den. Dan had ik hier niet gezeten. Ik heb nog twee weken op de boot gezeten en toen ben ik gaan zwerven. Van het ene huis naar het andere. Dat doe ik nu eigenlijk nog, omdat ik nog steeds niet weet wat ik wil. Ik weet alleen, dat ik een vrouw wil hebben. Niet één om mee naar bed te gaan, maar om lief te hebben. Ik wil de hele wereld liefhebben, maar ze begrijpen mi] niet. Het enige wat ik nu nog doe. is hasjiesj en marihuana roken. Trip pen en spuiten is er niet meer bij. Ik ben bang voor het spuiten geworden. Bloedvergiftiging heb ik nooit gehad, omdat ik wel wist hoe ik het moest doen. Ik kon het zelfs blindelings, maar ook toen was ik af en toe wel bang om te spuiten. Dan keek ik de andere kant op, als ik het deed. Ik voelde me dan net een soort monster, heel groot en zo, dat voeding nodig heeft. Zoals een stier, die buiten zin nen is en een kalmeringsprik moet hebben. En dan vraag je jezelf af: wat moet ik doen? Ga ik dood of spuit ik me in? Zo stond je dan, ter wijl je met jezelf aan hel vechten was. En dan nam je maar weer een shot. Ik ben begonnen met dealen toen ik net zeventien was geworden. Als ik in Amsterdam een kilo verkocht, was de helft van het geld voor mij. Voor één kilo betaalde ik 1350 gulden en die verkocht ik voor 2600 a 2700 gulden. Ik had vaste adressen, waar ik naartoe ging. Mensen die je lief had en van wie je wist dat ze shit van je wilden kopen. En daar ging ik dan op visite. Het waren vrienden van je en iedere dag ging je naar een andere vriend. Zo liep je heel Amsterdam door. Op den duur wist te: die heeft een groene deur, die een rooie en die een paarse. En daarachter zaten allemaal mensen, waar je kin komen. Je krijgt daar een kopje thee, eet een boterham mee en als het kan, slaap je er. Of je gaat trug naar de boot. Je hebt gewoon een eigen kring, waarin je leeft. Een nieuwe maat schappij. Je vraagt of ik rekening hield met de mensen? Hoe bedoel je dat? Zo van ie weet, dat hij eraan kapot gaat en toch verkoop je aan hem. Weet je, ik kan niet denken dat hij kapot gaat. Hij weet zelf wel. wanneer hij kapot gaat of wanneer hij moet op houden. Dat kan een ander niet voor hem denken. Daar moet die iemand zelf achter zien te komen. Net zoals het ook met mij is gegaan. Als je een nieuwe tafel koopt, ben je daar de eerste tijd hee'. zuinig op, maar op het laatst interesseert jou die tafel niet meer. Dan mag er rus tig een krasje op komen, als je hem een jaar hebt. Zo is het met je eigen lichaam ook. Je gebruikt speed bij voorbeeld. En de eerste tijd is het mooi en fijn. maar dat gevoel wordt minder. Je moet steeds meer gaan gebruiken, zoals Jimi Hendrix ook heeft gedaan. Je voelt je op het laatst niet meer fijn. Dé mensen houden niet meer van je. Je gaat nog meer gebruiken tot Je op een punt komt, dat je denkt: als ik nu nog meer nodig heb. wat dan? Wat gaat er dan gebeuren? En als je daar ach ter bent, zeg je: geef me maar wat In dit verhaal komen dc volgende in de subcultuur veel gebruikte begrippen voor: dealer: iemand, die handelt in soft en hard drugs; shit, ook wel stuff genoemd: marihuana en hasjiesj; speed of pepmiddelen: amfe taminen, pervitine, preludine. Deze pepmiddelcn geven een verhoogde energie. In pilvorm kunnen ze worden geslikt en in opgeloste poeders worden gespoten via een injectienaald. Een shot is één dosis; trippen: het innemen van tripmiddelen of hallucinoge nen als LSD of mescaline. On geveer twintig tot zeventig minuten na het innemen (ta bletjes, capsules) doen de vooral geestelijke effecten hun intrede. minder Dan zie ik het verder wel. geef me maar 1600 gram en dan moet ik het daar. een week mee uit houden. Toen ik op de boot zac als dealer, leefde ik niet met tijd. Ik wist niet of het nu zondag, maandag of dins dag was. En dan kwamen er weieens mensen die aan je vroegen: kun je volgende week dinsdag shit leveren? Dat vind ik zo iets stoms. Dat kan gewoon niet. Shit kan je niet op be stelling maken. Misschien wel over een jaar of tien, als de shit helemaal in is. Dan kopen ze het bij De Gruy- ter of V en D in een klein doosje. Of ik daar voor ben? Ja, waarom niet. Onze voorouders gebruikten het al. Waarom zouden wij he* dan niet mogen gebruiken? Volgens mij ko men onze voorouders uit Pakistan en India. Het hele Midden-Oosten en wat daaromheen ligt, is voor mij het Heilige Land. leruzalem en Bethle hem liggen er. Mijn God is daar ge boren. Ik weet dat daar de wereld begonnen is. Daar zijn ze gaan tellen. Als je prenten van Jezus bekijkt, zie je daar ook al een waterpijp op staan. Het was moeilijk voor mij om me uit de leefwereld rond dp boot los te maken. Dat is het nu nog Ik zou zo weer terug willen, als ik maar van de speed kon afblijven Daar ben ik gewoon bang voor. Ik ben nog niet zeker van mezelf. En ik weet, dat als ik ga dealen, ik ook weer aan de speed ga. want het is eer ontzettend vermoeiend leven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 17