Wat is er met ons toneel aan de hand?
uuisterend
HEEFT LETTERKUNDIG SPECIALISME ZIJN TIJD GEHAD?
Waarom toch weer niet gewoon bij het abc van ge
ien begonnen? Die vraag lijkt, tot zijn eenvoudigste
}aoporties teruggebracht, op nagenoeg elke bladzijde te
trden gesteld in de prachtige bundel studies van ze-
i vooraanstaande hervormde theologen, „Luisterend
,0 ven"
let gaat erover, hoe een christen, of iemand die dat zo graag
willen zijn, z'n geloven of pogingen daartoe zou kunnen
UlereJi en in praktijk brengen. Een snel neergeschreven vraag-
;e lling, die een min of meer kant en klaar antwoord kan sug-
eren. Dat natuurlijk niet komt. Als was het alleen maar,
dat je over spiritualiteit, geestelijk leven, op God gericht
ien, alleen maar stamelend spreken kunt.
'e 'er geruststelling er komen hier bijzonder goede stame-
rs aan het woord: drs. C. Aalders, dr. P. A. Elderenbosch,
is C. Graafland, dr. J. M. Hasselaar, dr. P. Jonges, dr. G. van
euwen, dr. P. J. Roscam Abbing, die ieder op hun wijze stof
ndragen in een poging de mens van vandaag te helpen bij
t zoeken naar het „hoe" van gelovend leven.
7at „hoe" is in onze moderne samenleving immers een
„I aarwegende vraag geworden. Punt een, zoals ook in de in-
il ding wordt gesteld: christelijk geloven wordt tegenwoordig
menig-opzicht veelal anders beleefd en gepraktizeerd dan in
orbije eeuwen, zelfs dan betrekkelijk kort geleden. Punt
de moderne samenleving en cultuur, met véle structv-
d( i in discussie, wijzigen zich zo snel dat eigenlijk elk gegc-
n antwoord op het „hoe" al weer een ander antwoord wet-
t tegen de tijd dat het wordt uitgesproken. Kortom, het gaat
>r om een bijna onoplosbaar probleem, temeer als daarbij
n ook nog de voortschrijdende verschraling en verkomme-
en ig van het persoonlijk, innerlijk mens-zijn in aanmerking
oet worden genomen.
eifEN WONDEREN
Wie dit boek ter hand neemt om over het „hoe" van het
\ristelijk geloven in deze gecompliceerde tijd wat verder ge
lpen te worden, mag daar geen wonderen van verwachten,
luisterend Leven" geeft niet veel directe, overigens wel in-
recte antwoorden. En dan blijkt, dat de weg waarlangs lot
ant „hoe" van christelijk geloven gekomen kan worden (dus
ïg n vanuit het geloof hoopvol in de wereld bezig te kunnen
'in) een oeroude en bekende weg is.
Enkel voorbeelden ter illustratie. Gemakshalve nemen we
titels van hoofdstukjes uit de verschillende bijdragen. Dr.
an
fi
'raafland: Aan het kennen van God gaat het Zich openbaren
lorafDe Geest legt contact: Leven uit Christus; De groei
an de Godskennis; De innerlijke vernieuwing van het mens.
in rof. Roscam Abbing: Zich in relatie tot God begeven; Gelo-
alen, hopen, liefhebben; Bidden en handelenZondag en maan-
ig. Dr. Elderenbosch: Spritualiteit (lees: geloven) in het ge-
n, het werk, het Woord, de gemeenschap; Het lied, de taf el-
d- emeenschap, de doop, het getijdegebed, de retraite.
Allemaal oeroude noties van gelovend leven, ouderwets ge-
gd: van het geloof annex de vraag: hoe onderhoud je dat
eloof? Wat dat betreft is het boek „Luisterend Leven" ouder-
>ets, maar meteen eigentijds in deze en andere bijdragen,
';ok die van dr. Hasselaar en drs. Aalders met hun proeve tot
lejusteren naar een zevental psalmgedeelten.
IRIGINEEL
Typisch tijdgebonden is eigenlijk alleen prof. Van Leeuwen
\Store11de tegenstem)die een originele bijdrage heeft gegeven.
zijn poging een aantal facetten van twijfel te duidenim-
s_ lers de trend van deze tijd met zijn vele van oorsprong uit re-
gieuze milieus afkomstige agnostici. Deze „tegenstemmen
tt ie twijfels dus, zouden volgens prof. Van Leeuwen in het
listerend leven creatief kunnen gaan werken,
gd Een citaat om dat te verduidelijken. Na geconstateerd te
ebben, dat we in een „man-made" ivereld leven (een door de
iens gemaakte wereld, waarin hij bijna voortdurend zichzelf
11 zijn eigen voortbrengselen tegenkomt; een wereld, die niet
lordt bestuurd door de hemelse machten, maar door de mens
elf) zegt hij: „Velen houden het in die man-madewereld
iet meer uit. Zij verzetten zich tegen een cultuur, die steeds
terker in de richting van mechanisering en automatisering
aat Komt er daardoor een nieuwe openheid voor die-
1 ere lagen van de werkelijkheid, voor echte relaties? Voor-
opig moge zich dat dan goeddeels uiten in het zoeken naar
nspiratiebronnen waarvoor men een zekere huivering kan
ebben, in kunstmatig opgeroepen mystiek en bewustzijnsver-
uiming, het is een teken, dat men de zelf vervreemding gaat
terkennen en zoekt naar een nieuwe wereldbeleving, die niet
Heen gespannen staat op nut, bruikbaarheid, gretig naar zich
oehalen. Zal de christelijke spiritualiteit hier aansluiting
linden?"
MERKWAARDIG
De schrijver doelt op de merkwaardige situatie, dat velen,
looral uit de jongere generaties, enerzijds niet meer over
iroomheid willen spreken en anderzijds bewust of onbewust
.1 teeds duidelijker behoefte lijken te krijgen aan een nieuwe
innerlijkheid of spiritualiteit, kennelijk, omdat ze zo langza-
nerhand tot de conclusie komen dat je er blijkbaar met al je
rrotesten,je vechten voor een betere samenleving-zonder-meer,
liet komt.
Zal de door dr. Graafland bedoelde aansluiting met de chris-
elijke spiritualiteit inderdaad een kans krijgen? Hijzelf onder-
leemt een voorzichtige poging om dat contact te leggen door te
iroberen twijfels die de nadenkende mens van nu .besluipen
(hij brengt ze bijzonder kundig onder woorden) als het ware
om te buigen in de door hem beoogde richting.
Maar verder dan een hunkering (een vrome wens?) kan h.j
(terecht) niet komen, want zijn enige „slotconclusie" moet
Iuiden: „Er moet een weq zijn om met elkaar vindingrijk, crea
tief te werken aan een (nieuwe) spiritualiteit".
-#-) „Luisterend leven", studie over evangelische spiritualiteit
op instigatie van de (hervormde) raad voor de zaken van kerk
en theologie, Boekencentrum, 's-Gravenliage; prijs 17,50.
Wat zou er toch met ons toneel
aan de hand zijn? Er vallen, na veel
geharrewar, gezelschappen uit el
kaar. Eerst in Amsterdam, nu weer
in Rotterdam. Toneelleiders trokken
zich terug of werden niet (meer)
aanvaard. Regisseurs liepen kwaad
weg. Toneelspelers verlieten de
troep en zochten het in de „vrije
productie". In dit bestel is niet te
werken, willen zij nogal eens bewe
ren. Sommige kranten en critici ne
men dat graag over. Niks dan narig
heid lees je dan.
De mislukkingen en mislukkelingen,
het onbe'hagen en de kritiek zijn er.
Dat staat vast. En niet zomaar. Er zijn
redenen voor. Ingewikkelde, bijna on
overzichtelijke, verschillende redenen,
want het zit hier en daar niet eenvou
dig in elkaar. En over verbeteringen
denken de velen, die zich ermee be
moeien, lang niet allemaal gelijk. Dat
toneel van ons is een moeilijke zaak.
Altijd geweest trouwens.
Dat wordt ruchtbaar waar en wan
neer het te moeilijk wordt. Dan wordt
het nieuws, en nieuws is zelden goed
door Ber Huising
Het toneel was lang bestemd voor, en
afhankelijk van, de gegoede burgers en
de middenstanders met eenzelfde in
stelling. Het toneel, dat de wereld
weerspiegelt, zoals ze wel zeggen,
weerspiegelde de burgermaatschappij,
de smaak, de opvattingen en de wen
sen van een 'élitair' publiek. Het is
daarmee te lang 'geëngageerd' geble
ven. Het moet nu, wil het weerspiege
len blijven, met de tijd mee. Met een
verwarrende tijd, vol nieuwe menin
gen, stromingen, vormen, eisen, tegen
strijdigheden.
De wereld van nu is verwarrend
voor het toneel ook. Vooral voor to
neelspelers, die aan het oude gehecht
zijn en het nieuwe niet kunnen, of wil
len, verwerken. En voor hun trouwe
publiek, dat nog altijd in de schouw
burg komt, en dat je niet opeens kunt
vervreemden en lostaten. Terwijl er
ook, wil het toneel geen langzame mu-
seumdood sterven, met het leven en de
problemen van nu 'geëngageerd', totaal
vernieuwd moet worden om een nieuw
publiek te winnen en te blijven boeien.
Maar hoe?
Het wordt geprobeerd. Hier radicaal,
daar omzichtig. Maar eenvoudig is het
niet, als het toneel het ook nog moei
lijk heeft met zichzelf, met al die an
deren die ook wat te vertellen hebben,
en met de toestanden die in ons land
nooist bijster gunstig waren voor een
Toneelleider Paul Steenbergen en Gerard de Groot in „Maak mevrouw niet wakker".
nieuws. De trein die ontspoort haalt de
voorpagina en over alle andere treinen,
die in het spoor bleven en kwamen
waar zij moesten zijn, wordt niet ge
rept.
Als het bestel voor de een niet deugt,
waarom voor de ander dan toch wel?
En hoe zou het gaan zonder enig be
stel? Lees daar de vooroorlogse lijdens
geschiedenissen van grote toneelleiders
en schouwburgbespelers maar op na.
In de vrije productie kan het de spe
lers ook wel eens bar tegenvallen. Ze
moeten meer reizen dan anders. Artis
tiek bevredigd blijven zij er ook niet
van. En als zo'n productie niet loopt,
zijn ze nergens meer.
Terwijl er door het gesubsidieerde
toneel toch veel, uitgebreid, veelzijdig
en soms heel goed gewerkt wordt. Cen
trum, Haagse Comedie, Theater, Globe
doen het goed.
De Nieuwe Komedie, die het een
keer ook bijna te moeilijk had, kwam
er weer best bovenop. Het Groot Lim
burgs Toneel worstelt om achtergeble
ven subsidiegelden, maar met vertrou
wen. Het pioniert gestaag in zijn verre
gebied' (ook België nog), zoals de Noor
der Compagnie in het hare. Proloog
doet nieuw baanbrekend werk voor de
jeugd, zoals hier nooit gedaan werd.
Studio zakte af en bleef steken in een
experiment, maar gaat door. Werk
theater experimenteert zo vruchtbaar
dat er, ook voor anderen, wel wat uit
komt. In kleine producties van de grote
gezelschappen, in kleine theaters, wor
den stukken gespeeld, ook nieuwe Ne
derlandse. die anders, en vroeger geen
kans kregen, en toc'h zo belangrijk zijn
voor de voortzetting van de toneelcul
tuur. Waaraan Mickery ook weer een
werkzaam aandeel heeft.
Deze opsomming is niet volledig,
maar al voldoende om te begrijpen dat
er eigenlijk veel gebeurt in onze to
neelwereld. Vooral als je nagaat dat
Nederland nooit een geweldig theater-
land was. Volgens het Theater-Jaar
boek, dat cijfers geeft, gaven twaalf
gezelschappen in '69/'70 bijna vierdui
zend voorstellingen van meer dan hon
derd stukken. Dat kon wel minder en
geselecteerder. Tien premières per ge
zelschap per seizoen zijn niet zo nodig.
De helft van de stukken haalde geen
vijfentwintig voorstellingen. Zij vielen
en ook dat moet gewaagd worden
of zij bleven maar bestemd voor een
beperkt publiek. Een kwart liep rede
lijk en het andere kwart had meer dan
vijftig voorstellingen, tot aan over de
honderd toe. Er zijn elk seizoen wel
een stuk of wat onvergetelijke voor
stellingen bij. Dat is echt niet ontmoe
digend. Daar zijn de subsidies niet aap
weggegooid.
Toch wordt bij een, flop, die mis-
de" amateurs mee bemoeien en ge
woonlijk maken zij de verwarring nog
groter. De- gezelschappen zouden zon
der stichtingsbesturen moeten kunnen.
Gezelschappen kunnen, goed geleid,
lang bestaan. Maar een collectief van
niet gemakkelijke en niet eensgezinde
individuelen toneelspelers kunnen
lastig eigengereid zijn kan gemak
kelijk in beroering raken. Door een ze
kere vermoeidheid, na een slecht sei
zoen, bij verschil van mening over no
dige vernieuwingen, als leiders of spe
lers het niet meer zien zitten en weglo
pen, door intriges die zo oud zijn als
het toneel zelf.
Als er dan, meestal niet toevallig,
soms met collaboratie van binnenuit,
nog van buitenaf wordt aangevallen,
door Amsterdams Actie Tomaat of
Rotterdams gemeenteraadspolitiek, is
het rap gebeurd met de troep. Dat is
ook weer niet zo bijzonder. Geen gezel
schap, hoe goed ook, was eeuwig. Maar
het is wel opvallend dat het in korte
tijd twee flinke gezelschappen is over
komen. In beide gevallen was deonge-
lukkige afloop misschien plaatselijk,
maar het probleem dat tot de crises
leidde, is algemeen. Internationaal
zelfs.
echte toneelcultuur. Want er gaan al
tijd nog veel te weinig mensen naar de
schouwburg ook. Als vanouds.
Het is best mogelijk dat ik alle moei
lijkheden nog niet heb opgënoemd, al
mocht ik wel mijn licht opsteken bij
Egbert van Paridon, die Centrum leidt
en altijd betrokken was bij de sociale
functies en omstandigheden van het
toneel, en bij Paul M. .J A. de Roo van
de Nederlandse Vereniging van To
neelkunstenaars, die ook middenin de
problemen zit.
Wat i s er met ons toneel aan de
hand? Het worstelt, dacht ik, met alle
problemen van deze tijd, net als wij,
met vallen en opstaan, en niet zo wan
hopig of hopeloos als er wel beweerd
wordt. Zal het niet zorgeloos bloeien,
het werkt en groeit wel.
Er wordt gewerkt hier door leneke Roossen in Hella Haasse's „Geen Bacchanalen"
schien een, twee ton heeft gekost, door
kankerende demagoogjs al gauw ver
zucht: en dat van onze centen! Wat
dan onbedoeld juist is. Het heeft de
gemiddelde belastingbetaler dan nog
geen dubbeltje gekost. Voor de zestien
miljoen gulden, die in het eerste half
uur van dit jaar aan vuurwerk zijn
verschoten, kunnen wij zes, zeven goe
de gezelschappen voor een heel jaar
hebben.
Subsidie is noodzakelijk, hier en
overal. Mogelijk moet die anders gege
ven worden, niet als dekking van te
korten, maar als financiering, als ga
rantie vooraf, of hoe dan ook. Men is
het daar nog niet over eens. Wel zou
de subsidie, rechtvaardiger en minder
willekeurig, wettelijk geregeld moeten
worden. Met duidelijke bevoegdheden
van een goed functionerende
.kunstraad.
Nu kan er met subsidie en toneelbe-
langen nog gerommeld worden door
ondeskundigen op zetels. Daar heeft
het toneel het ook moeilijk mee. Auto
riteiten denken nog wel: we betalen
ervoor en dus mogen wij ook zeggen
wat wij willen. Die willen dan eigen
lijk, waar ze ook zitten, louter succes
stukken van eerste gezelschappen,
liefst uit het 'westen, en gezellige
avondjes uit met volle schouwburgen.
Weinig actieve schouwburgdirecteu
ren, die hun taak niet ruim genoeg
zien, en wel stoelenverhuurders wor
den genoemd, klampen zich ook graag
gemakkelijk vast aan het bekende
werk voor het hun bekende publiek,
zonder risico's. Terwijl levend toneel
niet zonder risico's en zonder nieuw
publiek kan.
Toneelleiders kunnen iok last krij
gen van hun stichtingsbesturen. Niet
zolang alles goed gaat. Maar wanneer
een gezelschap onzeker wordt, door in
terne conflicten en aanvallen van bui
tenaf, gaan zij zich er als „welwillen
-X- Er wordt geprobeerd: De Nieuwe Komedie in lonesco's „Makabere Kermis"
Een onlangs te" Amsterdam ge
houden forum over letterkundige
kritiek, voor studenten van de Vrije
Universiteit, geeft mij aanleiding
hierover enkele gedachten te lan
ceren.
In het algemeen, dus ook in de mu
ziek en in de beeldende kunst, worden
de critici door scheppende en uitvoeren
de kunstenaars beschouwd als mislukte
schrijvers, mislukte musici, mislukte
schilders. Hun wordt een fundamentele
rancuneuze houding verweten, die te
genover vriendies kan omslaan in ver
heerlijking. Mijn ervaring is evenwel dat
auteurs van proza voor kritieken gevoe
lig tot zeer gevoelig zi-jn en dichters
overgevoelig. Uitgevers beschouwen li
teraire kritieken als een kans op een
goedkope reclame, dit in het beste ge
val en in het slechtste geval als een
gratis aankondiging. Hoe het publiek
staat tegenover de letterkundige kritiek,
me niet duidelijk. Hier zou een socio
logisch onderzoek nodig zijn. De goede
krantelezers willen graag ingelicht wor
den. De algemene indruk in vakkringen
is, dat recensies weinig of geen invloed
hebben op de verkoop.
Het lijkt mij een voordeel, wanneer de
letterkundige criticus zelf romans, ge
dichten en essays geschreven heeft, op
welk niveau dan ook. Hij weet dan bij
het schrijven van zijn kritieken tenmin
ste waar hij het over heeft. Iemand die
de mentaliteit van de schrijver en dich
ter niet kent, de moeilijkheden 'en heer
lijkheden niet aan lijf en geest onder
vonden heeft, benadert de literaire pro-
dukten van de buitenkant. Dit wat de
intieme vakkennis aangaat.
Ook karakter speelt een belangrijke
rol. Frustratie en wraakzucht kunnen
een criticus lelijk in de weg zitten, maar
ook eenzijdige voorkeur en een beperk
te blik. Als het goed is representeert de
criticus een compleet gerechtshof: hij is
rechter, aanklager en advocaat tegelijk,
soms bovendien ook nog beklaagde, dit
laatste b.v. wanneer hij zich door het
boek sterk aangesproken voelt en zich
zijn tekorten als méns hevig bewust is
geworden.
Dat de letterkundige kritiek zo weinig
invloed heeft, is natuurlijk geen prettige
gewaarwording. Een goede verfllnrng
van een bepaalde roman stimuleert ae
verkoop honderdmaal meer dan het
gunstige oordeel van een literair des
kundige. De algemene gezagscrisis
heeft ook de positie van de vroeger
soms „gezaghebbende" criticus aange
tast.
Meer dan een gunstig gestemd beoor
delaar heeft de auteur vandaag een pu
blieke „image" nodig: hij moet een pu
bliek persoon zijn die men herhaaldelijk
op het televisiescherm ziet verschijnen,
en nu en dan opspraak verwekken rond
om zijn persoon en werk. Schuwe en
verlegen schrijvers en dichters, zij die
men vroeger „fijne zielen" noemde, ko
men niet of nauwelijks aan bod in een
tijd die het orgaan voor de fijne en
gevarieerde accenten dreigt te verlie
zen.
Hoe heeft de literaire kritiek zich in
ons land sinds de Tachtigers ontwik
keld? De Tachtigers eisten van de criti
cus, dat zijn werk een even hoog artis
tiek niveau zou vertonen als het beoor
deelde werk. Kritiek dus als artistieke
creatie. Dit standpunt heeft lang nage
werkt. Literaire kritiek heeft een artistie
ke en een wetenschappelijke pool. Te
genover critici uit de neo-romantische
school, zoals Carel Scharten, Dirk
Coster en de oudere Albert Verwey,
kwam een eerste reactie rondom het
door
dr. C. Rijnsdorp
ti jdschrift Forum, dat de vage schoon
heidsidee verdichtte, concretiseerde, tot
de duidelijke omtrekken van de schrij
ver en dichter als persoonlijkheid zicht
baar werden. Een verdere conseguentie
in de richting van de wetenschappelijke
pool trok het tijdschrift Merlijn, dat het
werkstuk als zodanig centraal stelde. De
ontwikkeling voltrok zich dus van de
nimbus rondom auteur en werk. via de
mens, naar het afzonderlijke werkstuk of
deel daarvan.
Het is duidelijk dat hier een verschui
ving van ideologieën op de achtergrond
te zien is, te weten: van idealisme, via
nieuwe zakelijkheid, naar neo-positi-
visme. Nu is het zo, dat elke schrijver,
dichter of criticus werkt van een bepaal
de ideologie uit, hetzij bewust of onbe
wust. Een element van subjectiviteit is
in de letterkundige kritiek vandaag er
kend als een legitieme zaak. We weten
nu wel zoveel van psychologie af, dat
volstrekt objectieve kritiek een illusie is.
In mijn eigen kritische werk heb ik
nooit een vast systeem gevolgd. Leven
reageert op leven. De criticus staat in
het spanningsveld tussen de artistieke
en de wetenschappelijke pool. Wie ho
rig is aan een bepaalde methode of aan
een bepaald systeem kan de verdenking
op zich laden, dat hij vlucht naar de
wetenschappelijke pool bij gebrek aan
eigen artisticiteit. Daarom zei ik: leven
reageert op leven. In één en hetzelfde
prozawerk b.v. liggen positieve-en nega
tieve elementen dooreen, zowel literair
als levensbeschouwelijk. Het is de taak
van de criticus duidelijk te onderschei
den en een genuanceerd oordeel uit te
spreken. Vandaag is het genuanceerde
oordeel, op alle gebieden van het open
bare en het particuliere leven, schaars
geworden.
Een schrijver „mag" vandaag wat men
noemt geëngageerd zijn, maatschappe
lijk en politiek. Maar een eerlijk christe
lijk engagement vindt niet altijd de
waardering die het verdient. Men ver
eenzelvigt dit standpunt al te gemakke
lijk met een kleinburgerlijk moralisme
dat de kruisbanier voert. Als men
vraagt, waarom heeft de orthodox-pro
testantse letterkunde zo weinig opgang
gemaakt, dan moet het antwoord, behal
ve bij gebrek aan uitzonderlijk talent,
ook gezocht worden bij een groeps
geest en zelfgenoegzaamheid, een te
gemakkelijk christelijk triumfalisme. dat
juist in deze jaren onder de indruk van
de wereldgebeurtenissen ontoereikend
en ongerechtvaardigd is gebleken.
Ik denk wel eens dat het letterkundig
specialisme, en dus ook de specifiek-li-
teraire kritiek, zijn tijd heeft gehad. Het
verschijnsel literatuur, |a ook het hele
verschijnsel kunst, produkt van een ty-
pIsch-Europese cultuur, bevindt zich in
een diepgaande overgangssituatie. En
audio-visuele middelen bovendien per
ken de invloedssfeer van het gedrukte
woord in en bewerken volgens sommi
gen een leesluiheid. die voor een literai
re ontwikkeling en een letterkundig le
ven allesbehalve bevorderlijk is.
Wat mijzelf betreft: ik ben in zekere
zin door de literatuur heengegroeid (al
zal ik haar nooit verloochenen) en ge
raak steeds meer in de greep van vra
gen van samenleving en kerk. Zo is
deze korte overweging een soort vaar
wel aan romans en poëzie, die ik'tien
tallen van iaren met kritische opmerkin
gen heb mogen begeleiden.