Alice in koppensnellersland synode en groep drie Gollwitzer wil christen en marxist zijn >or A. J. Klei door Jeanne de Vlieger ZATERDAG 16 OKTOBER 1971 „God gaf ons twee oren, maar één mond. We moeten dus meer luisteren dan spreken" Als een wollig kapje omlijst het zwarte haar een vriendelijk gezicht, dat je „edel" mag noemen. Het is van Alice Wedega, de eerste en enige vrouw in het parlement van Australisch Nieuw-Guinea. Er straalt vriendelijke aandacht uit heel haar wezen, de luisterende houding, de slanke gesti culerende handen. „Mijn overgrootvader was een kannibaal", zegt ze rustig. Alice is nu zestig, maar zij was het die als jonge vrouw van dertig zonder geweren of politiebescherming het koppensnellers- gebied werd ingestuurd. Het enige wat ze meenam was haar geloof. en van toen af heerste er vrede tussen de stammen in dat gebied. Alice Wedega was enige jaren parlements lid; als maatschappelijk werkster en op grond van haar verdiensten (ze heeft een onderscheiding van de Engelse koningin) werd ze door de Australische regering in de volksvertegenwoordiging gevraagd. Ooste lijk Nieuw-Guinea heeft wel een volksverte genwoordiging, maar nog geen zelfbestuur. Alice hoopt dat dat binnen afzienbare tijd zal komen, een jaartal noemt ze niet. De ontwikkeling In Australisch Nieuw- Guinea is verder dan in Iriat Barat, voor malig Ned. Nieuw-Guinea. In het land van Alice is een universiteit, er zijn kweekscho len, scholen voor vroedvrouwen, medische en zwart en tussen verschillende stammen. „Er moet een nieuwe geest tussen mensen komen," zegt ze. Die boodschap bracht ze in al haar eenvoud ook enige dagen geleden aan vertegenwoordigers van de katholieke en protestantse bevolkingsgroepen in enkele steden van Noord-Ierland. Die boodschap bracht ze ook in Caux, Zwitserland, waar een wereldconferentie Van Morele Herbe wapening werd gehouden onder het motto; de keuze van vandaag is de wereld van morgen. Heeft Alice een boodschap voor westerse vrouwen? Hulpeloos zegt ze: „Jullie wereld is zover van ons vandaan. Jullie zijn zoveel verder ontwikkeld. Maar de mensen zijn niet verenigd. Hoe kunnen we elkaar helpen? Als |c. B. Looijen, de perschef van de gereformeerde kerken, mag ,g laten merken dat hij op goede voet staat met dr. W. A. 't Hooft en zo gaf hij me onlangs op De blije werelt in «ren, waar we beiden bivakkeerden in verband met de zit- en van de gereformeerde synode, een paar opmerkingen door de oud-secretaris-generaal van de wereldraad van kerken. Het m hierop neer dat dr. Visser 't Hooft de dwarslagen, die Liebje Iman-Hoekendijk in het vaderlandse kerkelijke leven heeft ge- aleerd, ongeveer net zo was tegengekomen in zijn werk: je t ook in wereldverband niet zozeer aan tegen de verschillende essies als wel tegen verschillende typen van geloofsbeleving, elkaar over de kerkmuren heen de hand reiken. Dr. Visser ooft had het in dit verband over (en nu geef ik met eigen rden weer): traditionalisten, hoogkerkelijken, laagkerkelijken mensen die vinden dat de kerk als instituut zo'n beetje haar heeft gehad. u, met vier vergaderweken van de gereformeerde synode ach- de rug, zit ik te bedenken dat je ook in de gereformeerde we- deze vier „soorten" ontmoet. Als traditionalisten neem ik de ntrusten. Zij zijn niet of nauwelijks ter gereformeerde synode egenwoordigd en als je ze in hun hart kijkt, hebben ze die ode eigenlijk al afgeschreven. Goed, je probeert het nog eens een bezwaarschrift, maar je bent er niet erg van overtuigd het werkelijk wat zal uithalen. Van een deel der verontrusten |t ook inderdaad dat ze traditionalisten zijn. Van nieuwe dingen ten ze niks hebben, of het nu een vrouwelijke dominee of een ere gezangenbundel betreft. ervolgens de hoogkerkelijken. Onder deze noemer zou ik een 1 deel van de synodeleden willen vangen. Het gaat hier om isen die heus niet tegen nieuwigheden zijn, maar: alles langs ordelijke, kerkelijke weg, zachtjes aan en alsjeblieft geen vrij erij of geëxperimenteer. Een enkele van deze groep (als ik o aanduiding in mijn verhaal even mag gebruiken) leunt tegen verontrusten aan en nogal wat anderen kijken bij alles wat ze om zich heen: wat zouden de verontrusten ervan zeggen, zou het bij hen aénkomen? Ze motiveren hun tegenstem of leling met een beroep op het eenvoudige kerkvolk dat hier of nog niet „rijp" voor zou zijn. Nog eens, voor nieuwe dingen zichzélf schrikken ze niet altijd terug en als we volgens de ds de vrouw in het ambt in huis hebben gehaald, dan halen haar ook meteen overal bij. Dan proberen we het niet miezerig één vrouwelijk synodelid, maar we doen het met een stuk of vijf, die dan haar partjj behoorlijk meeblazen. haken: zou het van die hoogeerwaarde zusters in hun komen dat Verscheidene hoogeerwaarde broeders er fleu- dan voorheen uitzien? Ik ontwaarde in Lunteren een paar se vest-achtige jasjes, gekleurde overhemden rukten vast aan soms wisselden suède schoenen en zelfs een paar booties de fgepoetste stappers af. Is Ik voort mag gaan met schematiseren: de derde groep is van de laagkerkelijken. We zijn dan bij gereformeerde mensen r wie synodes en synodale overwegingen een bijzonder doeze- geheel vormen. Als je praat over Sneker besluiten inzake oe- lenische samenwerking, kijken ze je stomverbaasd aan, maar weten wél dat ze het fijn vinden als de hervormde dominee bij preekt, want zo zie je maar dat we bij elkaar horen. En als leer pastoor ook nog mee kan doen, des te mooier! Niewaar?, je met elkaar de kèrn van het evangelie maar vasthoudt en je naaste niet vergeetWat vertel je me? Hebben ze op jynode de kwestie van diensten samen met roomsen nog niet j? Nou, ik ben altijd blij als je iets samen met anderen kunt n, en laét er dan es een steekje vallen Man, ik vind 't wat erger als je elkaar verkettert! eze laagkerkelijken zijn over het algemeen hartelijke, vrome sen, die vrij geregeld naar de kerk gaan en die, zonder nu veel geformeerde vijven en zessen op de hoogte te zijn, niet de gereformeerde kerk uit zullen lopen: 't is overal wel Ze raken niet in opwinding over de kwestie van de binding de belijdenis en de mérites van discussies over de verzoening lan hun. ze groep zullen we (dus) niet op de synode aantreffen. Je wèl synodeleden die geestelijk zich méér met deze mepsen met de verontrusten verwant voelen, ze zijn zelf ook niet jh A\e scherpslijpers en als een „hoogkerkelijke" wat wil aan- herpen, zeggen zij dat je dat vooral niet moet doen, er moet speelruimte overblijven. >e vierde en laatste groep: de mensen die vinden dat de kerk Is die nog steeds reilt en zeilt, gewoonweg niet meer kan. te lieden weten, in tegenstelling tot de derde groep, soms mmels goed wanneer de synode vergadert: moet je nagaan, wereld verziekt en vervuilt, oorlogsrottigheid komt de beeld- l uit, maar de broeders kruipen in een gerieflijk conferentie- d met alles d'rop en d'ran en trekken dan in alle gemoedsrust n uit om te zaniken over t.v.-programma's van maanden terug lier zijn we in de buurt van actiegroepen, spandoeken, stencils, aanstaande onkerkelijkheid en van min of meer verbitterde ex- lelijkheid. Synodeleden komen we hier stellig niet tegen, lijn verhaal moet een toepassing krijgen. Welaan dan: ik heb, weken gereformeerde synode overziende, de indruk dat er veel gekeken wordt naar groep één, de verontrusten (onder ik ook reken degenen die niet in verenigingsverband als zo- ig naar voren komen). Elkaar vasthouden, niet van elkaar ver- emden, we hebben toch samen de belijdenis lief en daarop |en we elkaar toch aansprekenZiedaar een paar veel- oorde verzekeringen met in het verlengde daarvan inspannin- om waar het (nog) maar kan, bij te sturen en de zaken op «trouwde pad te houden. r wordt ook, zij het beduidend minder, gekeken naar groep vier: die mensen niet los, het zijn meest jongeren en die willen op manier aan hun christen-zijn gestalte geven. Goed, ze doen eens gek en ze zeggen wel eens gekke dingen en het mag niet te dol worden, maar jaag ze niet de kerk uit, kijk eens er al die kritiek en opstandigheid. it alleshorend en gehoord hebbend, kom ik tot de conclusie groep drie het gevaar loopt een vergeten groep te worden, dat terwijl er, dunkt me (ik heb tenslotte niet getèld) heel wat die gereformeerden zijn bij wie helemaal niet overkomt dat je ang moet debatteren over kindercommunie en daarvoor een :ia!e studie van een paar jaar nodig hebt, want 't is toch zeker lijk als je kinderen willen meedoen, en weet jij ze soms te tlien waarom dat niet zou kunnen? Deze gereformeerden be en volstrekt niet dat hun dominee buiten de orde is als hij gaat in een eucharistieviering: is het niet geweldig dat zoiets nwoordig gebeurt, en bisschop Bekkers was toch ook zo'n kerel, waar of niet? Van gedoe rondom tweehonderdduizend ir van de wereldraad van kerken snappen ze ook niet bar hoor es hier, je moet het toch zeker opnemen voor verdruk- en dat doen we hier zus en ginds zo, wat jij! »e groep wordt niet kwaad zoals die van de vierde groep, zullen zich ook niet meteen van de kerkelijke zaak vervreemd eneenvoudig omdat die zaak voor hen niet van die dui- jke omtrekken heeft. Ik zou zeggen, des te meer reden om naar e groep, naar groep drie, te kijken en dan niet toegeeflijk in zin van: ze bedoelen het goed en laten we maar geen slapende Jen wakker maken, nee: ongedwongen en met het voornemen meer zo benauwderig te doen van hier wat inhouden en gincjs voorzichtig porretje geven. zou de mensen van deze derde groep, die je waarlijk niet tn in de gereformeerde kerken vindt, huh nauwelijks geprofi- de ruimte moeten laten maar mét het voornemen die ruimte r hen levend te maken, reliëf te geven. Dat doen we natuur- niet door luidkeels doende te zijn over t.v.-programma's als of ander versje in 't verkeerde keelgat terecht is gekomen en niet door zorgelijk uit te pluizen wat interkerkelijk precies wel Precies niet mag. Het zou wél lukken als we ook eens opge- I vaststellen dat het leven sterker is dan de leer, dat de Geest it waarheen hij wilEcht hoor, we hoeven de ellenden van wereld niet te vermeerderen met die ellenden van de kerk die 'n door kerkelijke fijnproevers worden gesmaakt. „Toen mijn vader klein was, kwamen de zendelingen in ons gebied; het doden van mensen eindigde. Mijn vader werd dominee en ik groeide op in een zendingspost. Ik vond mezelf een christen; maar toen ik in contact kwam met Morele Herbewapening werd ik eerlijker tegenover mezelf en te genover God. Hij daagt je uit om datgene in je karakter wat je slechtste kant is te ge bruiken als het beste." Die koppensnellers kwamen in de gevan genis, maar eenmaal weer vrij, begonnen ze opnieuw te doden. Als bewijs van moed moest een jongeman namelijk aan zijn toekomstige bruid ledematen tonen van mannen die hij verslagen had. De Australi sche regering wist niet hoe ze dat probleem moest aanpakken. Zó deed Alice het: „We namen de stamhoofden mee naar onze zendingspost, Papoea's geloven in kwade geesten. Wij vertelden dat er ook een goede geest bestaat, naar wie je moet luis teren. Hij zegt: heb je naaste lief, hou er één vrouw op na, steel en bedrieg niet." Tegelijkertijd begon Alice bevallingen te leiden in de bush. Ze hielp met eten koken en gaf les in het vlechten van manden en tassen. Vanuit dat praktische voorbeeld kwam ze op de bijbel, het boek van God. Dat bleek een openbaring voor de Papoea's: aaah, dat deden die lui in de gevangenis. Spreken met dichte ogen tegen een onzicht baar iemand en lezen uit een boek, nee maar dét was uit de bijbel lezen en bidden. Ze hadden vroeger dat ritueel niet begrepen, maar nu ging hun letterlijk een licht op. Eén van de stamhoofden had zijn eigen oom vermoord, en een kleine jongen van die daad beschuldigd. De jongen, Frank, draaide de gevangenis in, maar toen het stamhoofd eer lijk werd voor God, ging hij naar de over heid. Frank werd vrijgelaten en het stam hoofd blééf vrij omdat hij zo eerlijk was geweest. De koppensnellers sloten vrede met hun vijanden, braken hun speren in tweeën opleidingen voor artsen en verpleegsters. Er zijn betere voorzieningen gekomen in de dor pen. Vooral over vrouwen en kinderen strek te zich de zorg van Alice als parlementslid uit. In 1970 was haar hulp weer broodnodig In een hoogoplaaiend conflict dat een bloed bad dreigde te worden. Op het eiland Bou gainville bleken grote bodemrijkdommen te zijn. De kopermijnen van Bougainville zorg den voor een soort Katanga-situatie. Het eiland wilde zelfstandigheid en bestreed de aanspraak van de blanken op Hun bezittin gen. Het land is erfelijk bezit van vrouwen, dochters erven het van hun moeders en zo vervolgens. De mannen echter plukken er de vruchten van en beheren de zaak. Alice werd door de regering naar het eiland ge stuurd om de vrouwen te leren begrijpen hoe de vork in de steel zat. Eerst luisterden de vrouwen niet. want Alice was niet zwart genoeg; haar huid is blanker dan die van haar zusters op het eiland Bougainville en wellicht dachten ze dat deze vrouw door de blanken gemanipuleerd werd. „Ik ben ook lang verbitterd geweest tegen over de blanken," zegt Alice eerlijk. „Maar hoe kon ik God lief hebben en mijn naaste haten?" Door haar praktische hulp, ook op Bou gainville, kweekte Alice begrip. De landeige- naressen krijgen nü tienmaal zoveel geld voor hun land dan vroeger. Het beleid van de regering werd minder star en er zijn aanzienlijke concessies gedaan om bloed vergieten te voorkomen. „Dit conflict werd opgelost omdat we luisterden naar Gods leiding", zegt Alice eenvoudig. Zij is naar Europa gekomen om te ver tellen dat er eenheid kan zijn tussen blank ik luister naar God. kan ik mijn naaste lief hebben. De wereld lijdt aan immoraliteit, aan gekwetste gévoelens. Vrouwen hebben veel macht. Mannen regeren weliswaar, maar een man is wat zijn vrouw van hem maakt Ook de koppensnellers werden aangevuurd door hun vrouwen die hen ophitsten en al klaar ston den om de krijgers „speren aan te reiken." „Wat reiken wij vrouwen onze mannen aan? Waartoe hitsen wij ze op? Ik weet niet," zegt Alice, „waar jullie blanke vrou wen voor leven. Jullie zijn zoveel progres siever: gelijke rechten, gelijke betaling. Ik dobber in mijn bootje, moet mijlen en'mijlen lopen. Tot mijn vijftiende jaar kende ik geen geld en had er dus geen zorg om. Ik bak mijn brood op een vuurtje in een oliedrum, en de rivier brengt de vis van zee. Gelijke rechten: wat Is het motief wat er achter zit? Waarom meer geld: is dat om Gods werk beter te kunnen doen?" „Wat ik voel is dit: dat de mannen in mijn land niet op hun vrouwen moeten neerzien. De Papoeavrouw verbouwt het voedsel, ze vcodt de kinderen op, ze sjouwt het brand hout en stookt het vuur. de vrouw is in vele gevallen nog slaaf van de man. Ik heb een vrouw zien huilen, toen haar man. die pas bekeerd was, zijn hele loon aan haar af stond. Dat was een ongelofelijke daad vroeger vertrouwde hij haar dat niet toe." „Ik hou van een simpel leven," zegt Alice Wedega hartstochtelijk „Vrouwen die het leven geven, moeten dat leven ook beschut ten. Of ze nu in Europa wonen of in Nieuw- Guinea, ze moeten zich afvragen: wat is Gods plan met de wereld? Het beste is om te luisteren. God gaf ons twéé oren, maar slechts één mond. We moeten dus meer luisteren dan spreken. „Ja", zegt ze na lang nadenken, „dat is mijn boodschap. De wereld is in nood, zijn wij vrouwen bereid die nood te lenigen?" genomen worden uit het vocabulaire van Marx. Definieert Gollwitzer niet te gemak kelijk onze 20ste-eeuwse situatie in termen van de,ze 19e-eeuwer en neemt hij het ook niet te snel op voor het alternatief van Marx? Als wij moeten kiezen tussen uitbuiting en een mense lijke maatschappij, dan is onze keuze duidelijk. Maar dan ben je slechts een papieren socialist. Voor deze eenvoudi ge keuze staan wij helaas niet. Wij kunnen slechts binnen het huidige sys teem dammen proberen op te werpen tegen de geweldige feilen van onze or de. Om dat al socialisme te noemen lijkt ons voorbarig. Als wij het kort willen formuleren, dan dit: Wij zijn het grotendeels eens met de kritiek die Gollwitzer uit, maar hogelijk onzeker over het alternatief, dat hij al ziet. Die symbiose tussen christendom en marxis me zien wij dus niet Op een ander punt zouden wij graag zien dat Gollwitzer wat marxistischer was. Het lijkt ons dat Gollwitzer toch moeilijk door kan gaan voor een mar xist als hij als theoloog volstrekt voor bijgaat aan de ideologiekritiek van Marx. Daarmee bedoelen wij dat Marx een geniale greep deed toen hij een samenhang zag tussen het maatschap pelijk proces en het denken van de mens in theologie en filosofie. Om een klein voorbeeldje te noemen: Als vrucht van het christelijk geloof ziet Gollwitzer de individualisering van de mens. Dat wil zeggen: de mens is niet slechts een deel van het geheel, maar een eigen persoon, een apart in dividu. Wij willen niet ontkennen dat deze gedachte terug te vinden is in de bijbel en dat deze gedachte een rol heeft gespeeld in de geestesgeschiede nis van Europa. Maar ook de collectivering (het om gekeerde: de mens gaat op in het ge heel) vinden wij terug in de bijbel. De interessante vraag is daarom niet: vin den wij de individualisering terug in de bijbel (en kan deze als het ware geclaimd worden wat Gollwitzer doet!) maar: waarom heeft de individualise ring in Europa het gewonnen van de gedachte dat de mens slechts deel is van het collectief. Goede marxistische ideologiekritiek kan hier veel licht verschaffen, als deze de ogen opent voor het maatschappelijk proces als bepa lend voor het denken van de mens over zich zelf. Als het maatschappelijk getij verloopt, verzet men pas de filo sofische en theologische bakens. Het herleiden van bepaalde denk beelden tot bijbelse gedachten doet enigszins premarxistisch aan. Boven dien verklaart deze herleiding niet zo veel omdat ook het tegendeel met het grootste gemak herleid kan worden. Om een Gollwitzer onwelgevallig voor beeld te noemen: Grote bezwaren heeft hij tegen de maatschappij waarin de mens gemeten wordt naar zijn presta ties. Maar nu gelooft Gollwitzer toch ook wel dat het mogelijk is de wortel van dit verschijnsel terug te vinden in de bijbel. Als de theologie Marx op dit Dunt, nl. op het punt van de ideologie kritiek ernstig zou nemen, dan bete kent her in ieder geval dat de theologie de handen vol heeft aan deze erfenis van Marx, om het ditmaal eens eufe mistisch te zeggen. Dezé kritische kanttekeningen mogen natuurlijk niet de gedachte vervagen dat „Krummes Holz aufrechter Gang" een geweldig inspirerend boek is. ontbreekt, toch laat hij zijn lezers niet in het ongewisse daaromtrent. Hij spreekt zich uit voor christelijk geloof als maatschappijkritiek, wel wetend hoezeer hij zich daarbij op glad ijs be geeft. Nu terug naar Gollwitzers uitgangs positie waarin hij stelt dat hij chris ten en tnarxist wil zijn. Een van de grote bezwaren van Bloch is dat God als heer van deze wereld bestaat en dat de mens eigenlijk een marionet is van zijn wil. Gollwitzer stelt daarte genover dat Christus en Prometheus geen laatste tegenstellingen zijn. Goll witzer laat inderdaad voor ons op overtuigende wijze zien dat de heilige van de menselijke arbeid (Prometheus) niet verworpen wordt door Christus die de arbeiders in de wijngaard roept. De nauwkeurige ontvouwing van zijn Ïiedachten over de onaffe schepping aat Blochs verwijt als misverstand zien. Zoëven kwam al naar voren dat Gollwitzer weinig goede woorden voor het kapitalisme als maatschappelijke orde over heeft. Verwijten van onmen selijkheid, kolonialisme, uitbuiting, etc. vallen. Deze verwijten zijn o.i. juist in zoverre dat ze slaan op bepaalde be langrijke tendensen binnen het kapita lisme, maar beweert Gollwitzer niet te veel als hij ze laat slaan op het sys teem .alszodanig. Het komt ons voor dat deze kwalificaties te gemakkelijk over- Wat hen verbindt, is de humanistische erfenis van Marx. Was Marx iemand die slechts met weerzin over de theo logie kon spreken (een vuile vlek van de filosofie), zijn (neomarxistische) na zaten vertegenwoordigen een denkwe reld die weliswaar notoir atheïstisch is, maar die de theologie als gesprekspart ner ernstig probeert te nemen. Boeken van Machovec „Marxisme en dialecti sche theologie" of van Gardavski „God is niet helemaal dood" leggen daarvan getuigenis af. Maar de ongekroonde keizer in dit geselschap is Ernst Bloch met zijn „A- iheïsme in het christendom". In prach tig barokke taal heeft Bloch hierin zijn eigen denken nog eens samengevat in discussie met de bijbel. Het spreekt vanzelf dat de theologie een beetje ge vleid was door deze voor haar onver wachte belangstelling van zo hoog ni veau. Hoewel van Bloch uit gezien de ze belangstelling niet zo onverwachts was. De theologische reactie op deze klimaatsverandering in het marxisme gaat schuil onder de naam: theologie van de hoop, aangevoerd door Molt- mann, Metz e.a. Onlangs heeft Hel- muth Gollwitzer een bijdrage geleverd. Hij schreef het prachtige werk „Krum mes Holz aufrechter Gang" (Kaiser Verlag, München, 400 blz., prijs 30,50). Actuele theologie in confrontatie met het neomarxisme (met name met Bloch) en nihilisme (mét name met Nietzsche). Gollwitzer wil zich niet scharen in de rij van theologen die disputeren met vertegenwoordigers van het neomarxis me. „Krummes Holz aufrechter Gang" is geen duit in het dialogenzakje. Zijn boek is geschreven vanuit een positie, die de dialoog reeds achter zich heeft, zoals hij met nadruk stelt. Hij wil christen en marxist zijn. Over dit punt willen wij straks enkele opmerkingen maken, maar wij willen eerst uitleggen waarom wij het boek van Gollwitzer heel goed vinden. Wat ons betreft dient deze uitleg tevens als verkort signale ment van dit werk. „Krummes Holz aufrechter Gang" houdt in de eerste plaats in een relati vering van Bonhoeffers protest tegen de gedachte dat het evangelie een ant woord' zou zijn op laatste vragen en op de 'behoeften van de mens. Dat mocht eigenlijk sedert enige tijd niet meer, eerlijkheidshalve ook voor ons niet. Gollwitzer is niet overstag gegaan en wil juist het evangelie nu relateren aan onze persoonlijke problemen. Daarom schreef hij een boek over de zin van het leven (de ondertitel van het boek). In de tweede plaats bekijkt Gollwit zer de zinvraag niet alleen individueel maar collectief. Vaak kan men een dualistische houding waarnemen in die zin dat men nihilistisch leeft t.a.v. het geheel, de maatschappij, terwijl men in zijn privédomein (het gezin en zo mo gelijk de werkkring, al ligt het daar alweer wat moeilijker) aan het eigen functioneren een bepaalde zin toekent. -#■ Prof. dr. Helmuth Gollwitzer Wanneer Gollwitzer de vraag naar de zin probeert te verantwoorden, brengt hij een duidelijke samenhang aan, wat hij als individu en wat de maatschap pij te hopen heeft. In de derde plaats laat Gollwitzer zien hoe het christelijk geloof en het nihilisme zeer nauw samenhangen en wel in die zin, dat er geen ZIN te ontlenen isaan het wereldgebeuren. Een pijnlijke gedachte! Uitvoerig be spreekt hij in dit verband Dostojevski en Nietzsche. Tegelijkertijd laat hij zien dat het evangelie evenwel het ab solute tegendeel is van dat nihilisme. In de vierde plaats wordt in Gollwit zers boek duidelijk hoe practisch theo logie kan zijn, ook voor vraagstukken van economische en maatschappelijke orde. In de meestp theologische werken kan men politiek nog alle kanten udt. Vaak wordt er een dogmatisch web ge sponnen dat alleen in zichzelf waarde heeft. Bij Gollwitzer is er duidelijk verband tussen theologie en politiek. Vanuit de gedachte dat de zin ontvan gen moet worden (de zin is een vooron derstelling, is geen geconcludeerd re sultaat, is kortom genade) komt Goll witzer tot krachtige maatschappijkri tiek, waarbij het prestatieprincipe van het kapitalisme het moet ontgelden. Hij voelt het weliswaar als gemis dat er een tweede deel bij zijn boek over de politieke gevolgen van zijn visie' Als het wijsgerig getij verloopt, verzet iVien de theologische bakens. In iedere theologie kan men positief of negatief een wijsgerige afhanke lijkheid onderkennen. Positief als de theologie het gevoel heeft dat dat gene wat in de wijsbegeerte tot uit drukking wordt gebracht ook haar inzet is. Negatief als de theologie het wijsgerig denken van een bepaalde tijd onderkent als haar tegendeel. Vaak pakt het dan toch zo uit, dat de theologie in haar verzet toch de gevangene blijkt te worden van die filosofie. De gevaren van positieve of negatieve afhankelijkheid kunnen niet bij voorbaat worden omzeild. Het hoort bij de theologie dat zij kameleontisch de kleur van de om geving aanneemt. Het beste is het waarschijnlijk dat de theologie zich als gewaarschuwd beschouwt. Dan telt zij bovendien voor twee. Het bovenstaande op onze tijd toege past: Wel veertig jaar heeft een be langrijke stroming in de theologie (Bultmann) zich georiënteerd op het existentialisme (Heidegger). Dat ge tij is verlopen. Het neomarxisme komt op. Dit neomarxisme moet wel onder scheiden worden van de officiële com munistische ideologie van Moskou. Neomarxisten als Schaff, Machovec, Gardavski, Kolakovski en Bloch staan evenzeer op gespannen voet hiermee. De gereformeerde sy node houdt koffiepauze. De foto is gemaakt tijdens het bezoek van ds. C. F. Beyers Naudé (tweede van rechts zittend tegen de muur).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 19