„Consul" Sally heeft
nog dagelijks verdriet
VIA BLOED EN
WIEROOK NAAR
AANBIDDING
VAN Randrguur MAN RAY
TOT BAANBREKER GerKmis
ZATERDAG 9 OKTOBER 1971
De kop van een artikel moet kort zijn. Anders zou hij moeten luiden: Van bloedgeur, via wierookwalm, naar
pure aanbidding. In Joh. 4 zegt de Samaritaanse vrouw tegen Jezus: „Onze vaderen hebben hier, op de Gerizim,
God aangebeden. En de Joden zeggen, dat Jeruzalem de plaats is, waar men aanbidden moet." Jezus antwoordt:
„Geloof me, vrouw, het uur komt dat je noch hier, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Het uur komt, en
het is er al, dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in Geest en in waarheid." Deze uitspraak
is vernietigend voor elke opvatting van godsdienst als tempeldienst, vernietigend ook voor elke gedachte aan
1 liturgie. Ja zelfs het samenkomen als gemeente schijnt buiten dit kader te vallen. Jezus verlegt het accent van
de massale eredienst naar het individuele gebed.
-Daar tegenover staat, in-datzelfde^ evangelie van Johan
nes en dus. om zo te zeggen binnen het kader van zijn
theologie, de uitvoerige beschrijving van het samenzijn der
discipelen vlak voor het lijden, de viering van het pascha,
dat tevens de instelling van het heilig avondmaal inhield.
Dit veronderstelt een geregeld bijeenkomen van gelovigen.
Een intiem samenzijn weliswaar, een besloten bijeenkomst
in een bovenzaal, maar hier is toch duidelijk de gedachte
geponeerd van een gemeenschappelijke eredienst.
De doop had, van de Jordaan af, geen besloten, maar
Gedachten over liturgie
een openbaar karakter. Waar water is, kan gedoopt wor
den. De doop vraagt niet om een besloten ruimte en om
een speciale samenkomst van de gemeente, zeker niet in
de eerste tijd van de evangelieprediking.
Bij de rooms-katholieke kerk zien we tot onze verbazing,
dat de kerkdienst toch weer tempeldienst is geworden.
Er is een priesterlijke hiërarchie, zoals die zelfs bij de
Levieten onder de Joden zich in die mate nooit had voor
gedaan. De nieuwe tempel is geen slachthuis, waar het
stinkt van bloed en schroeiend vlees, maar hij is wel het
centrum van een eredienst, die zich concentreert rondom
een onbloedig offer. Er is een liturgie ontstaan, die zich
steeds verder uitbouwt en welke drie karakteristieke kan
ten vertoont, namelijk: 1. verering van God, 2. bevrediging
van het schoonheidsgevoel en ten derde, schrik niet,
machtsvertoon.
Het esthetische aspect heeft een merkwaardig dubbel
zinnig karakter. Cultureel gesproken is de orde van dienst,
het zingen, het bewegen van de priesters en hun helpers,
het bouwkunstig interieur, de kostbare kleding, het
zwaaien met het wierookvat, in latere eeuwen het kunstig
orgelspel, een belangrijke culturele prestatie. De godsver
ering wordt hier tot kunst en die kerkelijke kunst vloeit
straks uit over het hele maatschappelijke leven. Architec
tuur, beelden en schilderijen, mismuziek, bestikte gewaden,
monstransen, kruisbeelden, het spreekt alles van een aan
drift waarin zich devotie, kunstsmaak en behoefte aan
statusvertoon verenigen. Maar het vloekt allemaal met het
laatste en afsluitende evangelie: dat van Johannes, dat
spreekt van aanbidding in geest en in waarheid.
En dan is er het machtsvertoon. God deelt zich mee aan
het volk bij de gratie van de priesterkaste. Christus zit
gevangen, opgesloten in het sacrament van het altaar.
Trouwens heel dat praten over sacrament is een concessie
aan het antieke heidendom. Niet Christus is koning, maar
de priesterstand die over Hem zegt te kunnen beschikken.
Een opstandige r.k. jongere heeft het dezer dagen als
volgt geformuleerd: „Woordmagie en voorgangersstatus
hunnen ongehinderd blijven voortbestaan. Wie spreekt
van de vergane glorie der oude liturgie, weemoedig of
gekscherend, moet weten, dat deze glorie een autoritaire
vorm van macht symboliseerde, welke haar centrum
slechts heeft verlegd, van Rome naar Wall Street. Om
zichzelf tegenover de keizer te handhaven, die immers ook
bij de gratie Gods heerste, had de paus een protocollaire
ceremonie nodig, die op hetzelfde vlak in niets onderdeed
voor die van het keizerlijk hof. Koninklijk en kerkelijk
ceremonieel vertegenwoordigen één vorm van representa
tieve openbaarheid." Hier gaat de Godsverering onder in
menselijk machtsvertoon.
De reformatie heeft hiermee willen breken. Luther, met
zijn kunstenaarsziel, heeft het schoonheidsaspect van de
liturgie niet helemaal willen prijsgeven. Calvijn daaren
tegen, meer juridisch dan artistiek aangelegd, zocht naar
een esthetiek van de soberheid en gestrengheid. Hij liet
psalmen berijmen en daarop melodieën componeren, te
zingen met poids et majesté. Op zichzelf een voortreffelijk
esthetisch principe. Maar de protestanten vervielen in de
lout, zich wat de eredienst betreft te zeer af te zetten
tegen de roomse praal en pracht. De aanbidding in geest
en waarheid werd vertaald in rationalistisch-didactische
formulieren en leerredenen, uitgesproken in ontluisterde
ruimten met veel tocht en witkalk. De dichter Bredero
spotte al aan het begin van de zeventiende eeuw met het
gereformeerde kerkvolk, dat niets doet dan op kerkbanken
broeden en over predestinatie praten.
De roomse kerk is in een institutionele crisis terecht
gekomen. De besten onder de roomse jongeren zijn niet
afkerig van liturgie, maar ze rebelleren tegen dat aspect
van machtsvertoon. Het gregoriaans, de klank van het
kerklatijn, het bewegen van de priesters een aspect dat
vooral voor kunstgevoelige bekeerlingen zo aantrekkelijk
en indrukwekkend was dat spreekt niet meer aan; het
heeft zijn magische bekoring verloren.
Gelijktijdig hiermee zien we in de Hervormde Kerk en
bij de Gereformeerde Kerken een herleving van de be
hoefte aan liturgie. Hoe komt dat? Om machtsvertoon is
het niet te doen, tenzij dat de liturgie de macht van God
en van de ten hemel gevaren Heer duidelijk in het licht
wil stellen. Het is de macht van een genadige God. Maar
Hij is ook de Heilige.
De functie van de liturgie kan niet mooier en korter
worden uitgedrukt dan met de woorden van Gerhard
Tersteegen: „God is tegenwoordig. Laten wij aanbidden en
met eerbied vóór Hem treden. God is in> ons midden.
Alles in ons zwijgeenz. Hier wordt God in de ge
meente present gesteld, puur als tekst, zonder textiel, en
dat niet door een gewichtig doende liturg, maar door de
zingende gemeente.
Punt twee: de bevrediging van het schoonheidsgevoel.
Reactie op de kaalheids- en lelijkheidscultus van het
negentiende-eeuwsè protestantisme speelt bij ons onge
twijfeld een rol. We hebben cultureel een been bijgetrok
ken en willen die verbeterde smaak in de samenkomst van
de gemeente weerspiegeld zien.
De behoefte aan liturgievernieuwing komt voort uit een
rechtmatig verlangen om af te rekenen met het inferieure
en om meer stijl, meer niveau te verlenen aan de eredienst.
door dr. C. Rijnsdorp
Dit verlangen is, zoals gezegd, legitiem, mits wat men doet
doortrokken is van eerbied. Eerbied in de liturgie is het
eerste, eerbied het tweede, eerbied het derde. Waar echte
eerbied is, is geen menselijk machtsvertoon; daar gaat het
om de tekst en niet om de textiel; daar maakt het mooie
zich niet breed ten koste van het ware en goede.
Een spreker op het Internationale Congres voor Evan
gelische Kerkmuziek, deze zomer in Den Haag gehouden,
gebruikte twee termen: ascetisch en existentieel. Existen
tieel is wat mijn leven vandaag raakt. Ascetisch is alles
wat zich afwendt van het werkelijke leven. In de tijd van
de reformatie ervoeren de reformatorisch gezinden het
gregoriaans als ascetisch, en het zingen van berijmde psal
men als existentieel. Sommige jongeren ervaren alle over
geleverde liturgie als ascetisch en vragen om existentiële
vormen van liturgie in de eredienst.
De oplossing schijnt te liggen in experimenten. Maar, en
dat is óók op dat zoëven genoemde congres gezegd, en dat
is heel belangrijk: „Experimenten moeten als zodanig
gepresenteerd worden, opdat de gemeente haar vrijheid
behoude." Experimenten zijn goed en nodig, want voor
Christus m&g niets onbeproefd worden gelaten. Maar ze
moeten op een verstandige manier in de kerkelijke prak
tijk worden ingebouwd. Zonder experimenten kan men
verstarren, maar met experimenten kan men op hol slaan.
Hier zijn nodig de voortvarendheid van Petrus, de liefde
van Johannes, de wijsheid van Salomo en het geduld
van Job.
Laten wij elkaar, in deze zaak en in alle dingen, deze
deugden toewensen.
In Vinkeveen ontmoeten we Sally
Noach. Niet bepaald slank, wel ge
moedelijk. De post bracht vandaag op
nieuw dankbare brieven van ex-Enge
landvaarders, die hij gedurende de
oorlog het leven redde. Ook via de
telefoon dienen zich nog steeds figu
ren-van-toen na een 'gat van jaren'
aan. Er is kortweg gezegd een stroom
van reacties; o.a. ook van prins Bern-
hard en dr. Drees sr. En we realiseren
ons, dat we bij de man zitten, die
wegens 'wangedrag' van de lagere
school te Zutfen moest, maar het tij
dens de jongste oorlog in de St. Jean-
gevangenis te Lyon (Fr.) bestond, de
Nazi's een... Nederlandse consul voor
te toveren. Ondanks het feit, dat een
Duits officier zei: „ik geloof, dat die
kerel zelf jood is."
Sally Noach is 'in het nieuws'. Na
zijn recente boek 'Het moest gedaan
worden' (hij heeft jaren gezwegen) ad
verteert hij als eigenaar van drie su
permarkets in Perzische tapijten (in
Den Haag, Utrecht en Arnhem) met
reusachtige slagzinnen als Taat u niet
in de veiling nemen'.
„Het is voor mij wéér oorlog, want
de Oosterse tapijtveilingen groeien als
paddestoelen. Nadat er veel publiciteit
geweest is over het betere trucwerk
met kermisachtige straatveilingen,
waarbij jarenlang in alle hoeken des
lands kostbare tapijtladingen om duis
tere redenen onmiddellijk geliguideerd
moesten worden, gaan de betrokken
Engelse zakenlieden vrolijk op een an
dere manier verder. Nu vanuit pakhui
zen en andere gebouwen. Vooraf wordt
er meestal een film vertoond over het
edele tapijtambacht. Dat wekt vertrou
wen..."
Sally leeft in twee werelden. Zijn
herinneringen hebben ook een eigen
kleurig patroon en dat speelt steeds
door het 'nu' heen. ('Alsof veel zojuist
gebeurde...')
We willen hem nieuwe uitspraken
ontlokken; de mens tekenen, hem eens
bondig laten vertellen. Zijn vrouw
brengt iets koels en Sally knijpt de
ogen dicht tegen de zon. Een doorleefd
gezicht, waarin men leest: gevoel voor
humor, maar ook gesublimeerd ver
driet.
„Ik heb altijd beseft, dat het laatste
hemd geen zakken heeft. Ben je mal
kerel, ik ben geen held..."
Ja, Sally is doodgewoon. Maar met
een scherp verstand en een open oog
voor de werkelijkheid. Slagersloopjon
gen, piccolo; later met een koffer tapij
ten in België en Frankrijk de boer op.
Leerde goed Frans. Strandde in de
oorlog in het zgn. onbezette deel van
Frankrijk, waar hij als 'vluchtelingen-
reddingsbrigade' o.a. de knokploegpoli-
tie van maarschalk Pétain tegen zich
zou krijgen. Climax: 30 augustus '42,
na de eerste jodenrazzia te Lyon.
„De omstandigheden hebben mij die
dag in de kaart gespeeld. Gelukkig
wist ik toen nog 'niet, dat mijn ouders
vanuit Brussel ook gedeporteerd wa
ren. Toen de gevangeniswacht mij
stopte, deed ik dit (Sally grijpt naar
zijn binnenzak) en zei kwaad: Wat?
Worden de diplomatieke spelregels
hier niet meer gerespecteerd? Dat
hielp. Wat later verscheen ik naast
préfect Méchin, een hoogstaand man,
voor 2000 gevangenen. Hij zei: De Ne
derlandse consul verzoekt alle Neder
landers naar voren te treden. Ik ver
trok geen spier en herhaalde zijn
woorden. Er traden 118 mensen naar
voren. Ook enkele Oostjoden. Helaas
konden we hierna niemand meer aan
moedigen..."
Sally's gezicht verraadt, Jioe alles
nog voor hem leeft. In zijn ogen vonkt
moed. spot en angst. Zo moeten zijn
ogen toen ook gestaan hebben. Maar
de beulen hebben het niet goed ge
zien.
„Met deze groep trok ik naar een
door
Jaap Stigter
commissie van onbetrouwbare Fransen
en drie Duitse officieren. Allemaal Ne
derlanders, zei ik. Arische Nederlan
ders. Ik moest er persoonlijk voor in
staan, dat er geen joden onder wa
ren..."
De spotlichten in de ogen worden
sterker: „Ik bofte verschrikkelijk, toen
er na steekproeven slechts door ons
vervalste papieren op het tapijt kwa
men. En gelukkig kwamen er geen vra
gen. De heren waren op deze bloedhe
te dag blijkbaar overdonderd door hun
enorme vangst en zaten met de regis
tratie in hun maag. Ze lieten ons ten
slotte maar gaan."
Waar haalde hij het lef vandaan om
er de komende dag nog een schepje
bovenop te doen? „Ik weet het niet.
Maar ik ging naar het Irisstadion,
waarheen de overige gevangenen ge
transporteerd waren. Met een stapel
blanco identiteitspapieren onder de
arm en het gezicht van een hoogge
plaatst ambtenaar kwam ik binnen. Ik
liet de gegadigden voor mij verschijnen
en mat ze stuk voor stuk gecorrigeer
de personalia aan. Zo maakte ik 432
Nederlanders. Ik schreef en schreef.
maar verwachtte ieder moment mijn
eigen arrestatie..."
Sally pauzeert Dan: „Tenslotte wa
ren mijn formulieren op. Ik kan niet
vertellen, wat er in mij omging, toen ik
met 432 mensen naar buiten mocht. Ik
had spijt, niet meer formulieren mee
genomen te hebben, maar ja 't zou
tenslotte argwaan gewekt hebben als
er geen mens meer achtergebleven
was... Anders was ik nooit bij de Ne
derlandse consul te Lyon, de Fransman
Maurice Jacguet, tolk geworden voor
de vluchtelingen. De man kon alleen
zeggen: U komme terug. Later werd
zijn bureau onder druk van de vijand
omgedoopt tot Office Néerlandais. De
consul was weggepoetst. Maar het was
een prachtkerel. We hebben samen
een hele papierfabriek met documenten
eigen-fabrikaat laten draaien. Ik zorgde
voor huisvesting op betrouwbare
adressen, medicamenten, voedsel."
„Nooit heb ik zo hard gewerkt. Bij
bossen werden de vluchtelingen zon
der goede papieren gemakshalve maar
in de gevangenissen geworpen, wach
tend op hun berechting. Als tolk bij de
militaire rechtbank heb ik goed mis
bruik gemaakt van mijn bevoegdheden.
Ik had toegang tot de gevangenissen
en kon rechtszaken bespoedigen. Zo
kon ik tal van mensen vrij krijgen,
voordat het te laat was. Gelijktijdig
werkten we aan de doorstroming naar
Engeland, maar de visa voor Spanje en
Portugal kostten heel wat hoofdbre
kens. Gelukkig vonden we ergens een
Spaanse consul, die tegen betaling wel
wilde medewerken... enfin, ik vluchtte
in oktober '42 zelf met de hakken over
de sloot naar Londen, want reeds op
11 november trokken de Duitsers Vi
chy - Frankrijk binnen..."
Sally, jaren later persoonlijk door
koningin Juliana in paleis Soestdijk be
giftigd met het erekruis in de Huisorde
van Oranje, zegt tot slot: „Er zijn men
sen, die het mij'nogal kwalijk aenomen
hebben, dat ik in een rapport, aange
boden aan koningin Wilhelmina, onge
zouten kritiek leverde op de nalatig
heid van bepaalde Nederlandse diplo
matieke vertegenwoordigers in het bui
tenland. De goede niet te na gespro
ken. Nog steeds ben ik van mening,
dat duizenden naar het zuiden uitwij
kende vluchtelingen, onder wie veel jo
den, gered hadden kunnen worden,
wanneer er niet zo vaak volgens de
dode letter van het consulaire boekje
gehandeld was. Echte consuls hebben
verstek laten gaan. Nee. mijn hart
breekt, als ik eraan denk. hoeveel kan
sen er om mensenlevens te redden,
verspeeld zijn. Ik heb er nog dagelijks
verdriet over..."
JAAP STIGTER
„Het geluk II", 1941, olieverf op doek.
En dat wordt nu door deze ten
toonstelling heel duidelijk toegelicht.
Man Ray heeft zijn hele leven ge
speeld, hij heeft, zonder er enige pro
blematiek aan te verbinden, gewoon
Het echtpaar Noach (voor hun vrienden Annie en Sally).
steeds gedaan, waar hij nou toevallig,
eens zin in had.
Hij heeft zich cok niet laten opjut
ten door mensen, die altijd precies
weten, waar een ander mee bezig is,
wat hem bezield heeft, waar zijn i-
deeën vandaan komen. In 1914 bij
voorbeeld schilderde hij, nog in de
Verenigde Staten, een groot doek met
mensen en paarden. In augustus van
dat jaar brak in Europa de oorlog uit en
zijn toenmalige echtgenote achtte het
werk daarom uitermate profetisch en
suggereerde hem het schilderij „De
oorlog" te noemen- Ray zelf zag die
profetie kennelijk niet go zitten en
noemde het gewoon „1914", zij het
dan in Romeinse cijfers.
Hij deed dus van alles, vertrok in
1921 naar Parijs en verdiende daar de
kost met fotograferen, portretten van
bekende tijdgenoten, maar ook mo
defoto's. En natuurlijk zijn befaamde
„rayografieën", foto's die hij maakte
zonder toestel, alleen door de werking
van het licht op papier, maar die zul
len destijds ook wel niet veel opgele
verd hebben.
Het zat hem wel dwars, dat hij uit
gerekend als fotograaf internationale
bekendheid kreeg zelfs een gouden
medaille op de biennale voor foto-
grafitië in 1961 en dat zijn andere
werk vrijwel onbekend bleef.
Daar is het de laatste jaren veran
dering in gekomen. Maar Man Ray
blijft gewoon zijn gang gaan, hij
blijft streven naar „plezier, naar vrij-
'heid en de verwerkelijking van zijn
individualiteit". Hij schilderde kubis
tisch, figuratief, koel abstract, ab-
stract-expressionistisch of surrealis
tisch en deed dat niet in „kunsthisto
rische" volgorde, maar gewoon op het
moment, dat het hem het best schikte.
Hij maakte „onbruikbare voorwer
pen met bruikbare titels" en verbaas
de zich er telkens weer over, dat men
-g- Man Ray
zich van alles aan die titels gelegen
liet liggen.
Zijn befaamde object, samengesteld
uit een metronoom aan de wijzer
waarvan hij een afbeelding van een
oog bevestigde, noemde hij bv „Om te
vernietigen" en dat gebeurde dan ook
prompt op de grote Dada-tentoonstel-
ling in 1957 in Parijs. Maar toen
maakte Ray gewoon weer een exem
plaar en dat kreeg de titel: „Onver
woestbaar object".
Man Ray stelde ook eens. dat op
een tentoonstelling de kunstenaar niet
beoordeeld wordt, maar dat juist de
toeschouwer zich bloot geeft. Hij ver
geet daarbij wel te vermelden, dat hij
dat door zijn werk wel erg graag uit
lokt.
Zijn „Zelfportret" uit 1970, is een
schilderij waarop hij in het midden
een handafdruk (zo van het palet)
heeft gemaakt, bovenaan bevestigde
hij twee electrische bellen, onderaan
een drukknop. Lijnen suggereren een
bedrading. Man Ray: „Iedereen die op
de knop drukte, kwam bedrogen uit,
want de bel deed het niet".
Nog een paar titels: „Pin-up" (maar
dat zijn dan wel een paar pakjes
naalden op papier). „Het raadsel van
Isidore Ducasse", dat is dat eerder ge
noemde ingepakte stuk. Man Ray, la
ter: „Christo is transparant Ik niet,
ik ben mysterieuzer". „It's springti
me", twee stalen op een voetstukje,
„Ballet francais", een bronzen bezem
op een sokkel. Maar ook een paar
fraaie schaakspelen, enkele fijnzinnige
tekeningen en een groep erg fijne fo
to's.
Man Ray, Amerikaan (in Parijs), geboren
1890 te Philadelphia, werkte in 1911, nog net
voor Kandinsky, eigenlijk al abstract; ver
vaardigde in 1920, elf jaar dus voordat Alexan
der Colder dat deed, een mobile van kleer-
hangertjes; maakte in datzelfde jaar een
„empaquetage"een ingepakt voorwerp, een
idee, dat Christo Jawatcheff meer dan veertig
jaar later wereldfaam zou bezorgen. Maar die
pakte op een gegeven moment ook niets tuinder
dan een stuk Australische rotskust in
en,
to® „Le violon d'Ingres", 1924, bijgewerkte originele foto.
ia-
ers
Om het verder kort te houden op de
overzichtstentoonstelling van Man
Ray's werken tot 7 november in
het Museum Boymans-Van Beuningen
te Rotterdam kom je „pop-art" te
gen uit 1932, een „décollage" uit 1917
(decennia voor Mimo Rotella of Wolf
Vostell deze techniek tot een begrip
maakten); in de veertiger jaren dui
ken thema's op, die aan de tafels van
Daniël Spoerri doen denken en de nu
zo langzamerhand ook populair wor
dende „eat-art", kunst-om-te-eten
dus, bracht Man Ray al in 1958.
Toch is juist deze kunstenaar gedu
rende het grootste deel van zijn lange
leven als een randfiguur beschouwd.
In de meeste algemene over
zichtswerken der beeldende kunst,
wordt zijn naam op zijn best een keer
genoemd, achteraan het rijtje Dadaïs
ten en dan nog meestal alleen als fo
tograaf. In veel andere boeken ont
breekt zijn naam.
Maar de laatste jaren zit het getij
Man Ray mee. Het object is (weer)
helemaal in en het ligt dus voor de
hand Man Ray als een der vaders te
eren. „Alle waardering is voorbij
gaand", schreef Ray in 1948, „alle
werk is blijvend". Zijn werk was er
al jaren en hij krijgt nu de waarde
ring. En, uiteraard, nog heel veel kri
tiek. Die komt dan echter hoofdzake-
ljk van mensen, die, zo bleek uit de
reacties (tijdens de ook in dit museum
gehouden tentoonstelling „De meta
morphose van het object") nog steeds
kans zien zich boos te maken over
grijnzende grapjes als b.v. Ray's
„Trompe l'oeuf". Dat is de befaamde
foto van een ei, omlijst door een echte
w.c.-bril.
Man Ray interesseert zich niet zo
voor kritiek dat juist hij bij de
opening, van zijn tentoonstelling een
heel congres van internationale kunst
critici op visite moest krijgen!
Want, zegt hij, als de kritiek komt is
het al te laat: „Het werk is gedaan. Ik
heb de vrijheid geproefd".
Mensen, die over kunst schrijven
moeten volgens hem alleen maar ver
tellen wat er op een expositie te zien
is. Kunst, 'zo zegt hij, is geen weten
schap, zelfs geen experiment: „Er is
geen vooruitgang in de kunst, net zo
min als er vooruitgang is in vrijen. Er
zijn gewoon verschillende manieren
van doen..."