fan paardebel tot speelklok
Vragen rondom bijbel-in-afleveringen
Geen klaaglied over Klaagliederen
Een standaardwerk
over torenmuziek
ZATERDAG 31 JULI 1971
Var de paardebel tot speelklok"
e al te bescheiden titel die de
jpanoloog André Lehr zijn nieu-
loek over de beiaard en het
op de klokken gaf. Het is waar,
tirel dekt volkomen de inhoud
jhet boek met zijn 407 bladzij-
in groot formaat. Maar die ti-
jdekt tegelijk ook heel de stof
1de klok èn van de speelmuziek;
|it wat hierin niet wordt verteld,
moeite van het optekenen
J niet waard. Met andere woor-
we hebben hier en wel
het eerst een uiterst volle-
i boek over dat eigenaardige
jfjerlandse verschijnsel dat „to-
jnuziek" heet en dat in geen
I ter wereld zo in het volksle-
is ingevlochten als in de beide
Herlanden. Sommige enthousias-
doen we een plezier als we
„Groot-Nederland".
zijn niet veel steden in dit
;je Europa, waar niet, minstens
uren en de half-uren, vaak op
'artieren, een min of meer uit-
'eid melodietje vanaf de toren
:t en dat gevolgd wordt door de
ilag. JEen publiekelijke medede-
dus van de tijd. En dat duurt
nu al een aantal eeuwen zo. Bij
indere gelegenheden en op vast-
ilde tijden per week of per
w ind is er vanuit de klokkentoren
3 concert te horen, waarnaar het
luisteren is. Vanaf de straat, op
markt. Er moet aan enkele voor-
Ovtrden zijn voldaan; het weer kan
ver die- en tegenwerken, het luidruchti-
opj verkeer kan spelbreker zijn. In
1 e moderne steden kan de omge-
vi g van de beiaard zo volgebouwd
k ni^i geraakt, dat er geen rustig plek-
een pmeer te vinden is binnen het be
ider van zijn klanken.
gek<
een. >at zijn allemaal zorgen voor hen
rultu^ wie in de breedste zin- opzicht en
de iflerhoud van het carillon en de
•minj enmuziek zijn toevertrouwd. Hoe
wat alles in de loop van veel meer
a 1231 dertig eeuwen is gegroeid, heeft
iek, idré Lehr in zijn statige boek uit-
iat derig uit de doeken gedaan. Hij
daü
Jef Denijn omstreeks 1900 luchtig
gekleed achter zijn stokkenklavier in de
Mechelse St. Rombouttstoren.
moet er wereldwijd een documenta
tie voor bijeen hebben gebracht in
drie dimensies: van over de opper
vlakte van enkele werelddelen; van
uit de breedte der geschiedenis en
vanuit de diepte van de technologie.
En dit alles is in het jaar 1971 tot
ontstellende afmetingen gegroeid.
Lehr heeft er heel veel voor moe
ten reizen, voor moeten uitpluizen,
voor moeten narekenen. Want onder
weg is hij zoveel legendarisch mate
riaal tegengekomen! Het vreemde
van de legendes in de historie is al
tijd en overal, dat die legendes nooit
ofte nimmer zonder meer gepasseerd
kunnen worden: altijd zit er een
kern van waarheid, van sublieme
waarheid soms, in. Het is maar zaak,
juist die uit de vaak chaotische om
vang van dikwijls fraai gekleurd
materiaal te voorschijn te halen. Dit
boek is er het bewijs van, dat de
auteur hiervoor een bijzonder scher
pe speurzin bezit, getraind als hij is
in het verwerken van een niet min
der omvangrijke berg archivalia en
dat samen met een uitstekend inzicht
in de nuchtere technologische gege
vens.
Het is boeiend, de gang te volgen
vanaf de vroegste gegevens in oud
China en Zuidwest-Azië waar hij de
oudste vorm ontmoette in de gietpro-
dukten van het dagelijkse leven. In
China al plm. 1500 voor onze jaartel
ling in klepelloze klokjes. De ontwik
keling en de verspreiding daarvan
zijn heel langzaamaan gegaan. Het is
een interessant verhaal geworden,
waaruit we dan tenslotte onze oude
middeleeuwse klokjes en later de
grote luidklokken te voorschijn zien
komen. We zien ze dan op de perka
menten bladen van de miniaturen,
waar een monnik met twee hamer
tjes een aantal klokjes, kennelijk van
verschillende toonhoogten, bespeelt.
Geeft hij er de toon mee aan voor de
antifonen en de psalmen in de koor
klas van de klooster- of kapittel-
- school?
Onze oudste Nederlandse klok
wordt in 754 in Utrecht vermeld, en
omstreeks 800 had elke parochiekerk
in Nederland een klok, die het begin
van de kerkdienst of de tijd van net
gebed aangaf. Ttond het midden van
de negende eeuw was de luidklok in
onze streken een vanzelfsprekend
heid geworden.
Maar dan zijn er nog vele en grote
stappen te doen naar de verzameling
klokken, waarop een sot uyt
Aalst.." zomaar hoog van de toren
en goed hoorbaar een liedje ging
spelen. En dat was dan pas in de
buurt van 1480. Het was, concludeert
Lehr uit de kroniek die dit meedeelt,
dat „voor het eerst genoteerde mu
ziek vanuit een soort klavier op
klokken gespeeld werd", (blz. 158).
Er was toen heel wat water naar
de zee en ook heel wat klokspijs uit
de gietovens gevloeid. De techniek
van het gieten was nog primitief,
moest vaak op goed geluk af gebeu
ren. Toch bleef de grondvorm van de
klok op merkwaardige wijze nage
noeg dezelfde die wij ook nu nog
kennen bij grote en kleine klokken.
De verhoudingen in de vorm, afme
ting hoeveelheid en soort metaal zijn
de neerslag van eindeloze proefne
mingen en mislukkingen en bekro
ningen en welslagen. Men leze er
Schillers romantische „Lied von der
Glocke" maar op na.
Dan verschijnen in het zeventiende
eeuwse Amsterdam de gebroeders
Hemony, „Wandergesellen" uit Lo
tharingen, die hun gietersambacht
langs 's heren wegen profijtelijk pro
beerden te maken. Mannen met ge
zond verstand en inzicht, Frangois en
Pierre, die de klok als een muziekin
strument aanpakten en met een door
hen gevonden procédé een zuiverder
klank wisten te geven. Een klank die
.zij beheersten door middel van re
sonerende staven die op het kritieke
punt van het uitslijpen der klok
plotseling klank gaven.
Het was in de jaren van een op
bloei van de muziek als wetenschap,
de jaren dat Joan Ban uit Haarlem,
Marin Mersenne, Consta-ntijn Huy-
gens uit Den Haag, de blinde jonk
heer Jacob van Eyck uit Utrecht en
nog zoveel anderen correspondeerden
over de trillingsgetallen in de tonen
der toonladder en de zuiverheid van
stemming der muziekinstrumenten.
En als gevolg een opleving van de
praktijk waarvan Vondel bewonde
rend schreef over de „hemelse klock-
muzijck" van de Hemonv's.
Dan worden er oude, onzuivere
beiaarden hergoten, nieuwe gemaakt
in elke stad die zich respecteert en
er geld voor heeft. En ook op goed-
Hollandse wijze wetenschappelijke
ruzie gemaakt over de voorkeur voor
oud of nieuw. Het was toen niet voor
niets de Gouden Eeuw
Maar als de Hemony's dood zijn,
gaat hun kunst langzamerhand ver
loren. De ene buitenlandse toerist
-#■ Vanuit de toren van de hervormde kerk In Hattum legde de heer J. M. Weiss dit oer-vaderlandse beeld vast.
dier dagen jubelt over onze zingende
torens, de andere schimpt erop en
zegt dat het klokkengeluid precies
lijkt op het rammelen met de rijks
daalders in de broekzakken. Dat was
Charles Burney, de Engelse muziek
historicus. Rousseau vindt het maar
„une sote musique".
In de Franse tijd worden de klok
ken geroofd. Voor een deel. De Ne
derlanders mogen, zegt een procla
matie van 1795 van het Comité du
Salut publique, trots zijn op hun bij
dragen aan de nieuwe vrijheid waar
voor hun klokken het materiaal mo
gen leveren. De Duitsers in 1943 de
den het al niet anders.
En dan verrijst na al die oorlogsel
lende van de Franse tijd, heel, heel
langzaamaan ook weer de klokgie
terskunst en het beiaardspel Hand
in hand als altijd. Het eerst in het
zuiden, waar tenslotte Jef Denijn de
belangrijke stoot geeft en er met
hulp van buitenaf zijn plannen kan
verwezenlijken op de Mechelse Sint-
Romboutstoren: de opstelling van de
klokken in een klokkenkamer en de
bespeling ervan door middel van een
goed uitgebalanceerd stokkenklavier.
Denijn had niet voor niets voor inge
nieur gestudeerd eer hij zijn vader
op de toren opvolgde!
Denijn is de man die het beiaard
spel opgetrokken heeft uit de sfeer
van folklore en amateurisme, en er
de waardering voor gevonden heeft
zonder welke geen enkele muziek
vorm kan gedijen. Door zijn toedoen
zijn ook het beiaardspel en de compo
sitie van klokkenmuziek opgevoerd.
Verder was hij het die de interesse
voor het toreninstrument heeft weten
te wekken in Engeland en Amerika.
Een strenge wetenschappelijke
beoefening op en via de Mechelse
school heeft deze kunst volwassen
gemaakt. En wat er aan de technolo
gie ontbrak heeft men in Nederland
met de nieuwste methoden na de
oorlog bijgeleerd, en de carillons,
sinds de oorlog bijna verdubbeld in
aantal, tot zuiver gestemde, practisch
bespeelbare muziekinstrumenten ge
maakt. De beiaardiers vinden sedert
1953 ook aan de Amersfoortse
beiaardschool hun opleiding.
De hele moeilijke gang van zaken,
de lastige klim omhoog, de afdalin
gen in slechter tijden en de nieuwe
stijgingen langs deze lange en vaak
zware weg vol obstakels heeft André
Lehr in dit boek minutieus beschre
ven in een prettig leesbare stijl. Met
grote kennis van zaken; bovenal, van
de eerste tot de laatste bladzijde, met
grote mensenkennis en artistieke ge
voeligheid, want beiaardmuziek doet
voor geen enkele andere muziekvorm
onder in schoonheidsontroering.
De campanoloog André Lehr is
adjunct-directeur van de N.V. Eys-
bouts Klokkengieterij te Asten (NBr),
voorzitter van de Historische Com
missie van de Nederlandse Klokken
spel Vereniging, conservator van het
Beiaard-museum te Asten en gast
docent aan de Beiaardschool van
Mechelen.
Het boek is in kloek formaat uitge
geven, bevat 132 duidelijke en ver
helderende foto-illustraties benevens
28 werktekeningen en besluit met
een volledige lijst van Nederlandse
beiaarden met de torens, gieters,
gietjaren. aantal klokken, tonen, een
uitgebreide literatuurlijst en een al
fabetisch register met tegen de 2000
trefwoorden. Het is een uitgave van
de Europese Bibliotheek, Zaltbommel
Cultuurgeschiedenis der Lage Lan
den. deel VII. ƒ95.
door prof. drs. B. P. M. Hemelsoet
AN de bijbel in 96
afleveringen ziin op
het moment dat ik
dit schrijf een kleine
afleveringen verschenen,
uitgave is gevorderd tot in
rafet eerste boek van de Konin-
aienïn' 'aa,ste afleveringen
je tbben derhalve een dank-
,'ing lar gedeelte van de Schriften
l°°r t onderwerp: de regeringen
in David en Salomo met heel
^niun entourage. Dit bijbelge-
ïelte zelf geeft alle gelegen-
eid deze geschiedenissen met
lur en verve te illustreren;
jk d ™r historische reconstructie
off n/of informatie verstek laten
aan, hebben kunstenaars en
ijbelverluchters van alle eeu-
en, in de regeringen van Da-
d en Salomo hun inspiratie
evonden.
Deze bi|beluitqave is zo een
^nusée imaginaire" geworden, een
useum van bijbelse oudheden,
irlucht met kunstwerken, voorzien
an de benodigde onderschriften,
en museum dat onmogelijk is ten-
binnen de mogelijkheden van dit
oek.
En hier begint voor de recensent
Ie moeilijkheid. Als hij spreekt van
en „musée imaginaire" dan heeft
lil niet goed voor ogen om welke
imagination", om welke verbeel-
linq het de uitqevers van deze blj-
'el Is begonnen. Hebben zij meer
villen doen dan de Schriften in
historisch begin grijpen en be-
"enp)rijpen?
Het is een bekend geqeven. Tus-
len de lezer van de bijbel in 1971
en het moment van het ontstaan
van de bijbel liggen eeuwen. De
afstand tussen nu en toen Is zo
root dat alle kans aanwezig is dat
he afstand slechts van onbegrip
vervuld Is. De alom bespeurbare
neiging bestaat dan ook hierin om
tie factor „tijdsafstand", het ver
schil tussen toen en nu. zo gering
moqelijk te maken, zo niet te ver
doezelen.
De lezer wordt door de illustra
ties qeholpen zich de illusie te ver
werven datgene te zien wat konin-
Qen en profeten hebben gezien. De
lezer krijgt dan de indruk dat hij
od één lijn staat met degene die
lang geleden geschreven heeft.
De lezer is daarmee in een be
paalde hoek gedreven, n.l. de hoek
van de qeschiedenis De redenen
daarvan zijn alleszins beqrijpelijk.
de historische belangstelling kan
het best door historische informa
tie worden bevredigd. Op die wijze
kan de lezer „oordelen" over de
tekst. Hij kan tot een moment van
herkennen komen als hij leest dat
Salomo 10.000 kribben had voor de
paarden van zijn wagenpark en hij
daarbij een foto ziet van Meqiddo
(p.782). De tekst bij de foto zegt:
Karmelietessen In Afrika bid
den in dezelfde houding als
Salomo bij de inwijding van de
tempel.
„De strijdwaqens van Salomo wa
ren misschien ondergebracht in
Hasor of in Meqiddo".
Deze opmerking zou kunnen dui
den op de nauwgezetheid waarmee
de uitgevers te werk zijn gegaan.
Het woordje „misschien" wordt
neergeschreven. Het zou dus an
ders kunnen zijn? Maar waarom
dan niet geschreven dat de opgra
vingen in Hasor bij sommigen al
thans de twijfel hebben doen rijzen
of de zogenaamde stallen van Sa
lomo in Meqiddo wel de stallen
van Salomo zijn, of zij niet uit een
later tijdperk stammen? De stallen
van Salomo zijn toch niet zo'n
dierbaar gegeven?
Dit kleine detail roept de vraag
op: in hoeverre kan de tekst geïl
lustreerd worden, zodat men niet
bij een verbeelde bijbeltekst uit
komt? Voert het zien van de foto's
naar het verstaan van de tekst, of
wordt materiaal verschaft waarmee
de lezer kijkend zou kunnen her
schrijven/opnieuw vertellen?
De moeilijkheid is deze: de bij
bel is niet slechts een boek dat als
product van een gedateerd verle
den is te beschri|ven. maar tevens
het boek dat een bepaald stuk ge
schiedenis heeft meegesleept. De
bllbel Is niet slechts maaksel van
een verre historie, maar de historie
waarin wij staan is ook maaksel
van de bijbel.
Het eerste lid van deze zin Is
voor onze huidige lezers niet moei
lijk te vatten. We zijn geïnteres
seerd In de verre dagen van toen,
en de Informatie die deze bi|bel
geeft, beantwoordt denk ik
wel aan de behoefte die deze inte
resse heeft.
Maar het tweede gedeelte: dat
de historie ook maaksel is van de
bijbel, komt in deze bijbel niet tot
uiting. De inleidinqswetenschap
heeft het duidelijk gewonnen van
de exegese. De archeolooq van de
lezer. Dit is niet af te doen met
een gemakkelijk of moeilijk dat
men niet overal rekeninq mee kan
houden.
Bij de presentatie van deze uit-
qave waren toch meisjes in „bijbel
se" kledij de gastvrouwen, en van
de andere kant: elke efleverinq
eindigt met een bladzijde: „een
rabbijn vertelt voor kinderen". Is er
niemand bij de uitgevers op de ge
dachte gekomen van noq zo'n
bladzijde maar dan oetiteld: „een
rabbijn vertelt voor qrote men
sen?" Zij willen toch niet suggere
ren dat de rabbiln alleen vertelt
voor kinderen?
Maar ook hierin gaat meer schuil
dan aan de oppervlakte komt. Afle-
verinq 21 (15 mei) beqint moeite
loos: „In onze volqorde van de bij
belboeken komt Ruth na Richteren.
Daarop volgt Samuel. Het boek
Ruth ligt mooi tussen Richteren en
Samuel in. want in de daqen dat
de richteren richtten gebeurde
het
Er volgt geen enkele verklaring
van „onze volgorde". De uitgevers
en auteurs weten zeer wel dat de
rabbijn zich bij dat „onze volgor
de" niet zou aansluiten. De reden
in deze uitgave zo Ruth te presen
teren is duideliik gegeven: het ligt
mooi tussen Richteren en Samuel
in. Dat geeft de doorslag. Daar is
het boek Ruth zijn plaats qewezen.
op de lijn van de historische ont-
Behalve de theologie, heeft ook de
letterkunde zich van ouds op de bijbelse
stof geworpen. Er zou een uitvoerige ge
schiedenis te schrijven zijn. Natuurlijk
zou men de verhoudingen uit het oog
verliezen, als men in een kranteartikel
een lange historische aanloop zou nemen,
om dan te komen tot de bespreking van
een boekje van twintig bladzijden met
veertien pagina's eigenlijke dichttekst.
Het gaat vandaag namelijk over Murk
A. J. Popma (De Beuk, Amsterdam,
f4,90).
Tooh heeft het zin om even globaal na te
gaan hoe die geschiedenis van de literaire ver
van bijbelse (en mythologische) kennis plaats
voor het etaleren van gevoeligheden en stichte
lijkheden. zoals bij Da Costa, Beets, Ten Kate
enz. Tegen het einde van de eeuw komt het
estheticisme op. Het ware en goede moet zich
vooral als schoon manifesteren. De bijbelse mo
tieven worden veresthetiseerd. Zelfs het lijden
van Christus wordt (denk aan Verwey en Leo
pold) als diepere en hogere schoonheid onder
gaan. Ook de jong-protestantse letterkundige
beweging staat aanvankelijk helemaal onder de
ban van de schoonheidscultus. Dr. B. Wielenga
publiceert zijn boek „De bijbel als boek van
schoonheid" (1925), dat in 1960 nog een zesde
druk haalt.
De tweede helft van onze eeuw geeft een
ingrijpende verandering te zien. Sinds 1950
gaat het duidelijk niet meer om schoonheid,
maar om waarachtigheid. Men heeft behoefte
zaakt door menselijke schuld, daarbij betrek
ken, zo b.v. ook wat In Vietnam gebeurt. Ik
neem aan dat de dichter dit bedoelt als hij
spreekt over het doorbreken van de joodse cul
tuur. Hiermee is hij modern en in het herinne
ren aan Vietnam zelfs modieus.
Maar en nu zien we hoe goed het was
even ln de geschiedenis terug te kijken Pop
ma's eigentijdsheid strekt zich wonderlijker
wijs niet uit tot zijn taalgebruik. Dat is van
ver voor 1950, ja zelfs van voor 1910. Natuur
lijk mag hij zich niet te ver van de bijbeltekst,
de „Grundlage". verwijderen. Maar hij wil.
blijkens de ondertitel van zijn boekje, toch
vertolken! Dat wil zeggen dat een vertaling
zonder meer voor hem niet voldoende is, want
dan blijven we binnen het kader van typisch-
joodse letterkunde.
Nu ligt het voor de hand dat iemand die dat
De dichtbevolkte stad zit terneer; priesters
zuchten en jonkvrouweh zijn droef. De vijand
heft fier het hoofd omhoog. Jeruzalem gedenkt
in ballingschap de kostelijke dagen van weleer.
Zij werd door haar vijanden begroet met bul-
drend hoongelach. Zij wendt wenend het ge
laat. De vijand werpt het hoofd trots in de nek.
Jeruzalem Is onder de voet gelopen door bar
baars oorlogsgeweld. Zie haar, badend in tra
nen en gehuld in rouw. Schrik slaat mij om het
hart. Jahwe vernietigde meedogenloos Jakobs
landouwen. Aan geen profeet opent Hij nog een
hoopvol vergezicht. De oudsten van de stad
buigen het moede hoofd somber ter aarde.
Vrouwen eten haar teergekoesterd kroost. Aan
schouw de vijand in zijn zoete wraak, die sno
de plannen tegen mij beraamt!
Het is een complete uitverkoop van versleten
clichés. Men vindt geen spoor van een persoon-
werking van bijbels materiaal er uitziet. Gedu
rende de eerste eeuw van de Reformatie was
het voornaamste doel de inhoud van de bijbel
tot geestelijk 'volksbezit te maken: popularisa-
tie in de nobelste zin ,van het woord. Dit ge
beurde in de toen gangbare, westeuropese vor
men. Zo koos men, om de psalmen te kunnen
zingen, de strofische liedvorm.
In de zeventiende eeuw gingen nationale ge
voelens (Valerius) een monumentaal theologisch
wereldbeeld (Revius) en kunstgeleerdheid
(Vondel) zich van bijbelse gegevens meester
maken. In de achttiende eeuw, op een lager
letterkundig peil en onder invloed van de zucht
tot uitstallen die de barok eigen was. vloeide
alles uit in de breedte. En zo kon Arnold Hoog
vliet aan het eind van zijn heldendicht „Abra
ham de Aartsvader" zeggen: „De dichttaak is
volbracht, de dichtwebbe afgeweven, 'k Heb
twalef boekjes van helt Abraham geschreven."
Gelukkig dat de psalmberijmers aan de melo
dieën gebonden waren en voorbeelden voor
ogen hadden!
In de negentiende eeuw maakt de uitstalling
aan actualisering van de bijbel, ook in de
kunst. Het gaat om de blijvende, boventijdelij
ke betekenis; het historisch costuum doet er,
zowel in figuurlijke als in letterlijke zin, min
der toe. Antieke Griekse drama's en ook dra
ma's van Shakespeare worden gemoderniseerd.
De bijbelse boodschap moet op het leven van
vandaag worden afgestemd.
Dat de ruim dertigjarige Popma hierbij aan
sluit, spreekt welhaast vanzelf. Zijn uitgangs
punt is eigentijds. De laatste zin van het na
schrift luidt:
„De klacht om Jeruzalem, de klacht om de
uitroeiing van de joden in de tweede wereld
oorlog, de klacht om Vietnam de beelden uit
deze klaagliederen doorbreken de joodse cul
tuur; onvergankelijke oerbeelden, boven tijd en
plaats verheven."
Achter het joods-menselijke staat het oer-
menselijke. Dan behoeft men bij het lezen van
de Klaagliederen niet alleen te denken aan wat
de Joden door alle eeuwen heen is overkomen,
maar kan men alle menselijke ellende, veroor-
wil ook het kader van de Nederlandse poëti
sche traditie zal gaan doorbreken. Dit te meer,
omdat de dichters van de Pietersberg, in
psalmberijmingen en in bewerkte of oorspron
kelijke liederen, al vele honderden voorbeelden
van (voorzichtige) vernieuwing van het Neder
lands taalgebruik bij bijbelse stof te zien en te
zingen hebben gegeven. Bovendien was er in
door dr. C. Rijnsdorp
Engeland T. S. Eliot en is er in Nederland
Coert Poort, wier reacties op bijbelse gegevens
even zovele voorbeelden zijn van oprechtheid,
dichterlijkheid en oorspronkelijkheid.
Zelfs ministers laten vandaag hun jacquet
thuis als ze naar de koningin gaan. De
poëzie draagt al lang geen jacquet meer, laat
staan de geklede jas van de eeuwwende. Maar
het Nederlands van Popma in dit boekje is van
het begin tot het eind geklede jas-Nederlands!
lijke, dichterlijke visie die, als ze sterk genoeg
is en met scheppend taalvermogen gepaard
gaat, tot een verrassend nieuw taalgebruik lei
den kan. Want dat is de pretentie, die waarge
maakt had moeten worden.
Er behoort vandaag moed toe, zich te plaat
sen in de traditie van de protestantse letter-
kunde-beoefening. Wie dat doet heeft recht op
belangstelling en. als het even kan, op steun
van de kritiek. Ik draag Murk Popma al tien
jaar een goed hart toe en kreeg juist dezer
dagen oude brieven van hem in handen. Let
terkundig werk kraken vind ik een afschuwe
lijke bezigheid, goed voor rancuneuzen en pu
bers. Maar dit kan niet, dit lijkt nergens op!
Dit zijn voze knollen voor citroenen. We moe
ten dit onbezonnen uitgaafje maar gauw verge
ten en aan de dichter de raad geven nauwkeu
rig na te gaan wat hij wel en wat hij niet kan.
Laten we hopen op een spoedige rehabilitatie;
ik zal de eerste zijn mij daarin te verheugen.
Want het heeft geen zin, klaagliederen over
klaagliederen te schrijven.
wikkeling. Met geen woord wordt
qerept over het boek Ruth als een
van de vijf feestrollen van de syna
goge. Het wordt gelezen op pink
steren. Dan ontrolt het boek Ruth
zich van hongersnood (Ruth 1 vers
1) tot de naam van Koning David
(Ruth 4 vers 22), waarvan het
qraf onder ons Is tot op de huidige
dag (Hand. 2 vers 29 op de eerste
pinksterdag). Als met de lezing in
de svnagoqe rekenina wordt ge
houden, met de vertellingen van de
rabbijnen, gebeurt er méér dan
slechts in fotografieën kan worden
belicht en overbelicht.
Als in de vertaling van Ruth 3
vers 11 van Ruth geschreven staat
dat zi| een „deugdzame vrouw is",
dan is Ruth hier met dezelfde
woorden aangeduid als de „sterke
vrouw" uit Spreuken 12 vers 4 en
31 vers 10. De deugdzaamheid van
Ruth lijkt in het verband van het
derde hoofdstuk wel voor de hand
te liggen, maar de rabbijnen lezen
verder strekkende perspectieven
Want zij maken in Aramese verta
ling van de deugdzame vrouw een
rechtvaardige vrouw. Wie zich af
vraagt wat de winst is die zo ver
kregen wordt, krijgt noq antwoord
ook, want ais verklaring wordt aan
die vertaling toegevoegd: „en qi|
bezit de kracht om het iuk van de
goddelilke geboden te dragen."
Welke uitgangspunten dan geqe
ven zijn, kan een ieder bevroeden
die weet dat de jood van dag tot
dag het juk der qeboden op zich
neemt, omdat het het juk is van
Gods heerschappij. Maar (helaas?)
zulke verklaringen zal men (tot nu
toe) tevergeefs in deze bijbel zoe
ken, en toch is zij ook uitqegeven
te Amsterdam.
De vertaling van deze bijbel is dia
van het Nederlands bijbelgenoot
schap maar Ineens duikt (p.644)
een stukje „idiolekte" vertaling op.
Idlolekt wordt omschreven als een
weergave die de eigen taal van het
origineel in de vertaling wil laten
doorklinken.
Wie de vertalers zijn wordt er
niet bij vermeld, maar evenmin
waarom deze verzen genomen zijn
(nl. Ruth 1 vers 1-6 en 1 vers 22).
Een onschuldig voorbeeld wordt
aenomen. In dit stuk Ruth heet
het is de naam Moab een mo
tiefwoord. Daarom maq de naam
„Moab" In een vertaling niet weg
vallen. Het boek Ruth zou zich ver
zetten teqen de discriminatie van
Moabitische vrouwen.
Dit voorbeeld Is nauwelijks on-
schuldiq Moab is Moab. maar bij
een „idiolekte" ''ertaling gaat het
om veel meer Wellicht is deze bij
beluitgave de plaats waar een of
andere vertaling zou kunnen wor
den gewaagd. Dan zou deze Bi|bel
kunnen zijn de plaats waar meer
aan het woord komt dan de prent
ter illustratie, waar de rabbgn ook
voor qrote mensen praat, en waar
mooelljkheden van vertalina wor
den beproefd, ten bate van Mokum
en Mediene.
Prof. drs. B. P. M. Hemelsoet,
hoogleraar aan de r.k. theologische
hogeschool te Amsterdam, be
spreekt: De bijbel, geïllustreerd
verzamelwerk in 96 weekafleverin-
qen. Gezamenlijke uitg. van Geïl
lustreerde Pers. Spaarnestad en
Rotogravure. Prijs: losse afleverin
gen 1,90; bij abonnement 1.50.