SCHILDERS VAN INDONESIË gaan wel met hun tijd mee angst vrede Fluoride in keukenzout biedt geen deugdelijke oplossing if TANDHEELKUNDIGEN SCEPTISCH ZATERDAG 24 JULI 1971 „Hedendaagse schilderkunst van Indonesië" was de titel van een tentoonstelling, die tot 25 augustus in het Kasteel Hoensbroek (Limburg) zou gehouden worden. Het is allemaal een beetje anders gelopen dan men oorspronkelijk had gepland (onvoorziene omstan digheden) de collectie moest eerder terug naar de Verenigde Staten, waar een lange toernee te wachten staat en zo verdwenen de schilderijen deze week al uit Hoensbroek. Erg jammer want de expositie werd daar zeer druk bezofcht. Ida Ktut Regig: „Wayang" Toch zou ik aan de hand van wat ik daar maar nèt op het nippertje overigens gezien heb, nog graag enkele opmerkingen willen maken. Ten slotte wordt hier te lande maar heel zelden werk van eigentijdse In donesische kunstenaars getoond en zo gezien is een collectie van meer dan zestig schilderijen van achten dertig vooraanstaande schilders een hele gebeurtenis. Hoe representatief zo'n collectie werkelijk is, kun je van hieruit, zon der in Indonesië uitgebreid te hebben rondgekeken, uiteraard erg moeilijk bepalen. Ik moet zeggen dat tijdens de rondgang meermalen de gedachte bij me opkwam dat de titel „Heden daagse kunst in Indonesië" toch be ter geweest was dan „van Indonesië". Er worden werken getoond van schilders, die in Indonesië werken, schilders waarvan de jury die deze collectie heeft uitgezocht aannam neem ik aan dat ze een goed fi guur zouden slaan in Europa en Amerika. „Iedereen" is namelijk vertegen woordigd: de schilders, die zonder helemaal voorbij te gaan aan de nieuwe stromingen in de (internatio nale) kunst toch de herkenbare voor stelling als uitgangspunt genomen hebben; er is een uiteraard zeer uit eenlopende groep van non-figuratie ve schilders; er zijn koele en bewo gen abstracte expressionisten (èn „gewone"), materie- en geometrisch schilders. En een paar, wat je zou kunnen noemen traditionelen, maar die komen wel allemaal uit Bali. Dat is dan de „Indonesische kunst" zoals „men" zich zo ongeveer voor stelt, dat ze is. En die trok daar in Hoensbroek althans toen ik er was het meest bekijks. De kunst van Bali is in tegenstel ling tot die van Java nog niet geïn ternationaliseerd. Zeker, in de le vensbeschrijvingen van de meeste hier vertegenwoordigde Balinezen lees je de aantekening, dat ze tegen het eind van de jaren twintig onder leiding van (de Nederlander) Rudolf Bonnet begonnen te schilderen. Maar Bonnet liet ze helemaal op hun eigen wijze werken dat was al lang voor de tweede wereldoorlog en het enige „nieuwe" (voor hèn) was, dat hun werk niet meer uitslui tend voor religieuze doeleinden, voor tëmpelgebruik was bestemd, dus geen uitgesproken gemeenschaps kunst meer was. Er ontstond een an dere, een vrije kunst nieuwe kleu ren, technieken of zelfs formaten die, hoewel gebonden aan de (daar) nog steeds levende traditie, veel meer begon weer te geven van wat er in de kunstenaar zelf omging. Bonnet en ook de Duitse kunstenaar Walter Spies hebben de kunstenaars van Bali niet wezenlijk (Westers) beïnvloed, maar juist beschermd té gen het Westen en, in zekere zin, ook tegen zichzelf. Want mét het toenemende toerisme kwam ook de vraag naar „Balinese kunst" en die kon, zo ontdekten de artistieke, maar ook realistische en zakelijke Balinezen al spoedig, heel 'jed en masse vervaardigd worden Door allerlei activiteiten, het oprich ten van een kunstenaarsvereniging, Pita Maha, en een museum voor mo derne kunst, trachtte men dat tegen te gaan, althans een duidelijke schei ding te bewerkstelligen tussen kitsch (bazargoed, souvenirs) en kunst. Maar op Java leefde men niet in Achmad Sadali: „Golden bars with blue background" een dergelijk^ „splendid isolation". Het in 1830 daar ingevoerde Cul tuurstelsel had dan ook alles met cultures en helemaal niets met de cultuur van doen. In 1864 werd het Suezkanaal geopend en ging alles in versneld tempo. ILndonesië bleek naast een onuitputtelijke leverancier van allerlei belangrijke goederen en grondstoffen ook nog eens een enorm afzetgebied voor Europese industriële produkten en daardoor veranderde alles. De Westerse geldeconomie won steeds meer veld, waardoor al heel spoedig de beslotenheid van de ge meenschappen werd doorbroken de ruilhandel verdween, nu had men geld nodig wat weer grote gevol gen had voor de eeuwenoude cultuur. Enkele voor de hand liggende voor beelden: „katoentjes" uit het Westen kostten een fractie van de prijs van gebatikte, ge-ikatte of handgeweven kledingstukken: gevolg een terug gang van de oude volkskunsten. De zending en missie in de vorige eeuw hadden het helemaal niet op de „afgoderij" die zich in autochtone kunstvormen manifesteerde en wis ten niets beters te doen dan deze te vernietigen en te vervangen door (Europese) prenten van De Goede Herder of gipsen heiligenbeelden. De aannemers uit diezelfde periode ge bruikten de stenen van bouwvallige Hindoe-heiligdommen voor de aanleg van wegen of suikerfabrieken. Het wajang-spel, de eigen muziek en dans werden later, door film en grammofoonplaat, in de culturele fijnproevershoek gedrukt. Het onder wijs was op Nederlandse leest ge schoeid: de kindertjes in de kampong lazen Ot en Sien en leerden rijtjes als Boterdiep. Damsterdiep, Eemska- naal; en dat Rembrandt zo'n grote schilder was. Ze hoorden misschien zelfs ook nog iets van Raden Saleh, maar dat was dan waarschijnlijk omdat die schilderde op de Westerse manier... De rest van de geschiedenis is nog vrij jong: de Japanse bezet ting, revolutie, politionele acties, de Republiek Indonesia. Bij de opbouw van het land hoor den ook de kunstacademies, die in Jogjakarta, écht helemaal Indone sisch, en die in Bandoeng, nog een beetje Nederlands; uitzwermen van jonge kunstenaars over Europa en Amerika, Azië ook, internationalise ring. Op deze expositie kon je de resul taten zien: een in Nederland oude bekende (ook de oudste van het ge-' zeischap) Affandi (1910) was er ver tegenwoordigd met een schilderij dat „Bali masks" heet, maar dat is dan ook het enige Indonesische. De werk wijze is zuiver Europees-expressio nistisch geörienteerd (won4erlijke woordspeling in dit geval): Affandi is al eens met Kokoschka vergeleken, dat zal ik dus niet wéér doen. Voor hetzelfde geld kun je trouwens wat dit schilderij betreft, een "naam als James Ensor noemen. Een andere oude rot is S. Soedjojo- no, eens een fel pleitbezorger voor een echte persoonlijke (niet: Indone sische) kunst en even fel tegenstander van de schilders van lieve of woeste berglandschapjes, die het zo goed de den bij de Europeanen: nu een rusti ge realist, die hier met twee overi gens maar matige portretjes verte genwoordigd is. Handrijo studeerde bij Basuki Abdullah (een society- porlrettist) maar bewandelt nu, te oordelen naar twee schilderijen uit hetzelfde ja^r, wegen waarbij hij alle kanten opkan: de (min-of-meer) ge ometrische, zowel als de (min-of- meer) abstract expressionistische. In Arief Soedarsono's reliefschilde ringen vind je nog wel wat terug van het volkseigene (ik hoop dat ik dat woord nog mag gebruiken), hij speelt op een illustere manier met de vele en sierlijke mogelijkheden van de ornamentiek. Prachtig van kleur. Trouwens, heel veel van het hier ge toonde of het nu een (aan Har- tung) herinnerend „Berlin - van Kabul Soeadi; een lief portretje van Kusna- di; houtsneden van Sutanto; de hie- roglyphen van Sutedja Neka of „Painting I" van Uni Dachlan is getuigt van een verrukkelijke kleur gevoeligheid en een sterk composito risch vermogen. Iedereen was er, schreef ik, de altijd verkoopbaren, de abstracten, de koelen, de plakkers, de jongens, die er af en toe een lettertje tussendoor gooien, de andere vin dingrijken, de portrettisten, de land schappers en de interieurschilders. Iedereen behalve de moedwillig le- lijk-doeners, de angstigen voor schoonheid. Het gros van de hier gepresenteer de schilders durft, hoe dan ook, nog gewoon een mooi schilderijtje te ma ken, het' zijn en blijven, hoe ze het verder ook mogen doen, pure esteten. Dit is niet helemaal internationaal en helemaal geen mode. Dat zal dan toch wel in hun bloed zitten... er /astl ■1?IK niei he; g te Hef is niet te verwachten, dat toevoeging van fluoride aan keukenzout in de toekomst een elangrijk wapen zal worden bij de bestrijding van tandbederf. Tandheelkundigen geven verre e voorkeur aan algemene fluoridering van het drinkwater omdat het effect daarvan aanzien- 'zult'k 9roter wor<lt geacht. Zij wijzen daarbij op de resultaten van een langdurig experiment in iel en Culemborg, waar gefluorideerd drinkwater tandcariës met zestig procent reduceerde. ViPn uitkomst, die ver uitsteekt boven de resultaten, die men tot nu toe bij Zwitserse proeven 1et keukenzout heeft geboekt: daar kwam men niet verder dan een remming van twintig ïn OJrocent. Een percentage, dat wellicht nog geflatteerd is, omdat de proefpersonen vrijwilligers Slge^aren, die waarschijnlijk toch al meer zorg besteden aan hun gebit dan normaal het geval is. door Dick Ringlever tvett Prof. K. G. König, hoogleraar in preventieve tandheelkunde van Katholieke Universiteit in Nijme- i, acht dit Zwitserse onderzoek i ook verre van representatief nog lang niet voltooid. „Een 'olledig onderzoek zou zeker nog Jaar vergen. En wanneer dit j bu worden uitgevoerd (er bestaan ji Nederland overigens geen plan- zullejen voor) en zelfs wanneer de uit- viomsten daarvan gunstig zouden Weli^'n (wat kan worden betwijfeld). jan nog blijft de vraag of deze °nethode in Nderland zou kunnen b (zeVorden toegepast. Er blijft altijd e bijet gevaar, dat mensen in de atuufl'aatsen, waar het water al gefluo- jdeerd is, met gefluorideerd zout LiiKenjaarbij een te grote dosis zouden igonrjinnenkrijgen". Die mening wordt gedeeld door J. D. de Stoppelaar, weten- novejchappelijk hoofdmedewerker op afdeling prevntieve tandheel- inde van de Utrechtse universi teit, die onlangs In de publiciteit kwam met een proefschrift over de rol van de nieuw ontdekte bacterie Streptococcus mutans bij het ont staan van tandbederf. „Er is reden om aan te nemen dat het effect van toevoeging van fluoride aan zout geringer zal zijn, al was het alleen maar doordat zout minder regelmatige en minder frequent wordt gebruikt dan drinkwater". Als wetenschapsman voegt hij er echter gelijk aan toe. dat een defi nitieve uitspraak hierover nog moeilijk kan worden gedaan omdat de methode nog onvoldoende is on derzocht. Ondanks die volgens deskun digen d.uidelijke voordelen van waterfluoridering, is het verzet er tegen in veel Nederlapdse gemeen te blijven bestaan. Belangrijkste ar gument van tegenstanders is, dat zij zo'n maatregel als een dwang voelen, als aantasting van de per soonlijke vrijheid. Daarnaast wordt vaak ook aangevoerd, dat regelma tige consumptie van fluoride schn- delijke bijwerkingen zou hebben Dr. de Stoppelaar daarover: „In de wetenschapswereld wordt dat ten sterste betwist. Met geen enkel onderzoek is dat aangetoond. Inte gendeel: er is zelfs gebleken, dat fluoride tegen een ziekte als osteo porose, een botziekte die wel bij oudere mensen voorkomt, als een medicijn kan dienen". Vooral ook uit die hoek van te genstanders komt de laatste tijd meer en meer het pleidooi voor andere toedieningsmogelijkheden, die het individu zijn keuzevrijheid laten. Dr. de Stoppelaar: „dat klinkt wel erg mooi, maar als zo'n alter natief niet deugdelijk blijkt, of zijn deugdelijkheid niet heeft bewezen, heb je er weinig aan. Voor zover die alternatieven zijn onderzocht, is er niet één, die het effect van wa terfluoridering evenaart". In de medische wereld voelt men er dan ook vooralsnog het meest voor de tegenstanders in gefluori deerde gemeenten tegemoet te ko men door watr zonder fluoride be schikbaar te stellen of op grote schaal ontfluoride'ingsinstallaties aan de kranen te laten bevestigen. Toepassing van die alternatieven blijkt op het ogenblik echter nog op verschillende bezwaren te stui ten. Het eerste zou vrij duur wor den en het tweede blijkt nog niet volmaakt. Er is a< wel een installa tie ontwikkeld, die via een zeef van beendermeel fluoride uit het water haalt, maar een probleem is nog steeds het water, dat via deze zesf uit de kraan komt, bacterievrfj te houden. Op de afdeling preven tieve tandheelkunde van de U- trechtse universiteit wordt thans ge werkt aan verbetering van de ap paratuur. Een ander alternatief bieden de fluoridetabletten, die bij elke dro gist verkrijgbaar zijn. Dr. de Stop- pefaar: „het gébruik daarvan zou eigenlijk meer moeten worden aan gemoedigd. Bij diverse experimen ten i9 het effect ervan duidelijk ge bleken, al is nog nergens een gro tere reductie van cariës geregis treerd dan 30 procent. Maar dat waren proeven, waarbij maar één ta blet (met 1/4 mg fluoride) per dag werd gebruikt. Als je het goed wilt doen, moet je wel vier tabletten per dag innemen". Hij tkent daar echter wél bij aan, dat deze methode alleen suc ces heeft als men hem nauwgezet toepast („en wie brengt dat dage lijks op?", „bovendien is het een vrij dure zaak. De tabletjes kosten een Cent per stuk. Reken maar uit wat dat een gezin per jaar kost. Waterfluoridering is aanzienlijk voordeliger: maar 50 cent per per soon per jaar". De allerbeste manier om tandbe derf tegen te gaan, noemt hij ove rigens het volledig afzien van snoepgebruik. „Dat is een metho de, die voor werkelijk 100 procent ef fect heeft. Wie zijn he'e leven niet snoept, kan ervan overtuigd zijn een volledig gaaf gebit te houden. Maar dan moet die zoet-onthouding ook volledig zijn. Dat wil zeggen, dat ook een boterham met iam of gestampte muisjes taboe blijft. De ze methode heeft ook effect wan neer men er op latere leeftijd mee begint. Weliswaar worden de al bestaande gaten niet gedicht, maar verder bederf wordt wel vrijwel ge- heef gestopt". Onder tandheelkundigen is het allang geen punt van discussie meer, dat het snel gestegen ge bruik van zoet tussen de maaltijden dé grote oorzaak is van de onvoor stelbaar slechte toestand, waarin het gebit van de meeste Nederlan ders verkeert. De statistieken to nen het aan. In 1913 waren er op iedere honderd 12-jarige kinderen nog 37, die een volledig gaaf gebit hadden; in 1969 was dit percenta ge gedaald tot 1.4. Dr. de Stcopelaar: „en deze cij fers worden nog steeds ongunsti ger. Behalve een gezondheidspro bleem Is dat ook een zaak met een belangrijk economisch aspect. Wel ke omvang- het vraagstuk, econ omisch gezien, heeft, wordt duide lijk als men weet, dat er dagelijks zo'n 20.000 mensen in de tand artsstoel zitten. Samen geven al die patiënten per jaar ruim 450 mil joen gulden uit voor behandelin gen. En in feite zou dit bedrag nog veel hoger moeten liggen, want maar de helft van de msnen laat het gebit regelmatig verzorgen". Dr. de Stoppelaar ziet in deze ontwikkeling een directe aanleiding voor een totaal verbod van recla me via radio en televisie voor snoepgoed. „Ik vind het een vreemde zaak, dat de tabaksfabri kanten wél worden geweerd en de 8noepgoedindustrie nog steeds niat". Hij is er echter wél van over tuigd, dat zo'n verbod maar ten dele zal helpen omdat de meesten toch niet met snoepen zullen op houden. „Daarom Is het zo belang rijk, dat we ook Iang9 andere we gen proberen verbetering te bren gen in de situatie. Fluoridering van drinkwater is tot nu toe het meest effectieve tweede wapen gebleken. Het is de enige methode, die aan toonbaar succes garandeert". i Reeds in het jaar 1912 stelde de Irotestantse theoloog Rade vast, lat de officiële theologie zich altijd lijzonder veel moeite had gegeven de oorlog zedelijk te rechtvaar- ligen, maar dat men in diezelfde eologie tevergeefs moest zoeken jiaar enige zedelijke rechtvaardi ging van de vrede. s Deze even nuchtere als diep-ingrij- 5me,j)ende constater ng hoe staat het 3mo^i het jaar 1972? is te lezen in een t, 35nthullend, bij gelegenheid zelfs ont- oot jutsend boekje van de hand van een 'Brietal auteurs: Jörg Bopp, Hans b!5osse en Wolfgang Huber, dat als afk. Veelbetekenende titel meekreeg De uig, Migst voor dc vrede (uiig. Bosch en fceuning, Baarn, prijs 7.50, ^nhe hal voor serie Oekumene Jbonnees op y 4,90). Wolfgang Huber, aan wiens bijdra- ik bovenstaande opmerking ont- ;en, wijst ter illustratie op niemand linder dan de bekende theoloog 'ilhelm- Herrmann, in wiens ethiek druk, 1921) we kunnen lezen: „De irlog is op zichzelf christelijk noch ichristelijk, zedelijk noch onzede- k. Het ,is de in een bepaalde histo- ische situatie onvermijdelijke uiting in de tot politiek leven ontwik kelde natuur van de mens." De oorlog is zedelijk gerechtvaar digd, volgens Herrmann, als zij „een "aad van zelfhandhaving is van een volk, binnen de opdracht die het voor de beschaving heeft". Wolfgang Huber merkt na deze woorden aangehaald te hebben op: Zo wordt de zelfhandhaving van een volk tot hoogste, zelfs indiscutabele waarde uitgeroepen (91). Nu ligt het voor de hand dat wij als lezers bij woorden als „opdracht voor de beschaving" en „zelfhandha ving van een volk" allereerst terug denken aan de barbarij van het na- tionaal-socialistische Duitsland, waar deze terminologie troef was. Maar wij moeten dan niet vergeten dat Wilhelm Herrmann een even voortreffelijk als zachtmoedig theo loog was; dat hij de eerste druk van zijn ethiek ver voor de Eerste We reldoorlog schreef en dat wij tot in allerlei.Duitse naslagwerken van de vijftiger en zestiger jaren toe bij theologen van naam (Wolfgang Trill- haas, Ulrich Mann) een zelfde on evenredig frote aandacht voor het probleem van de oorlog en haar on vermijdelijkheid vinden en een zelf de onevenredig kleine aandacht voor de ethische taak de vrede te organi seren. Op deze raadselachtige onevenre digheid slaat de titel van het boekje. Bestaat er zoiets als angst voor de vrede, doet de christelijke kerk aan deze angst mee en heeft ze daarom tot op heden geen eigen bijdra ge aan de wereldvrede te bieden? Laat ik intussen in geregelde orde vertellen wat de auteurs erover heb ben op te merken. Het boekje opent met een uiterst interessante bijdrage van Hans Bosse onder de titel: Agressie en Vrede. Hij vertelt daarin dat het Canadese in stituut voor vredesonderzoek enkele- jaren geleden een onderzoek gepubli- door prof. dr. H. M. Kuitert ceerd heeft over de houding van de Canadese bevolking tegenover oorlog en vrede. Naast allerlei andere interessante uitkomsten van het onderzoek is met het oog op ons onderwerp vooral het verband van belang dat bleek te be staan tussen leerstelligheid en mili tante instelling. Leden van kerken die grote nadruk op de zuiverheid van de leer plegen te leggen, nleken afwijzend te staan tegenover een po litiek van coëxistentie, terwijl ze een politiek van atomaire afschrikking toejuichten of zonder tegenwerping aanvaardden. Zulks in tegenstelling tot de even opvallende instelling van de onverschillige doopleden, die in sterke mate met hun persoonlijke verantwoordelijkheid be;zig waren en het vandaaruit opnamen voor een politiek in de richting van ontwape ning. De schrijver noteert daariDij dat hier een merkwaardig verschil ligt tussen de officiële taal van de ker ken. Vanaf de (protestantse) Wereld raad van kerken tot en met de (roomskatholieke) concilie-uitspraken wordt de kerk voorgesteld als diena res van de vrede, zulks geheel in overeenstemming met het woord van Jezus: „Zalig zijn de vredestienters". Maar het nuchtere onderzoek van het Canadese instituut maakt duide lijk dat er een diametrale tegenstel ling bestaat tussen de kerk (de offi ciële organen dan) en talloze kerk mensen. „Juist de trouwe kerkmen sen ontwikkelen geen eigen initiatie ven tot verzoening",zegt Bosse (12) en hij vervolgt dan dat dergelijke uit komsten van sociologische onderzoe kingen de kerken uiterst onrustig moeten maken. Wat is er hier aan de hand? Het zou al te kortzichtig zijn om te be weren dat het christendom militante, oorlogszuchtige mensen kweekt. Zo'n uitspraak zou dermate in tegen spraak zijn met het evangelie van Jezus als oorsprong van het christe lijk geloof, dat zij meteen als onge loofwaardig opzijgeschoven zou wor den, cn terecht. Desondanks liggen er kennelijk verbanden tussen een De- paalde leerstelligheid enerzijds (ook niet-christelijke leerstelligheid wel licht) en militant gedrag anderzijds. Aan het opsporen van dit verband is, elk op zijn wijze, iedere auteur van het boekje bezig. Hans Bosse !dc theoloog uit het gezelschap nie te vens sociologisch geschoold ;s) zoekt het vooral in de richting van agres sie-opwekkende, resp. in stand hou dende, elementen in de christelijke gewetensvorming. Hij bespreekt eerst een aantal a- gressietheorieën (Freud, Lorenz, Mit- scherlich) en met behulp van het in zicht dat deze theorieën over bet menselijk gedrag geven, gaat hij oen aantal thema's na die in net 'icht van de nieuwe ontdekkingen naar zijn mening minstens op hun a.rres- sie-opwekkend gehalte onderzocht dienen te worden. De rol van het schuldbesef (dat nooit mag verdwij nen, want dan is men christen af) wordt besproken, de onderdrukking van instinctieve gedragscomponen ten, de autoriteit van de Vaderfiguur (als hoogste Godsvoorstelling) en/. Met opzet laat ik het hier hij een opsomming. 'De lezer oordele zelf waar en hoe Bosse in de roos seniel en waar hij er naast is. Wel kan ik zeggen dat we hier niet verder ko men, met de bekende toestemming, in de trant van: O, zeker, er bestaal ook misvormde leerstelligheid, maar... en dan na deze ontboezeming weer in het oude spoor verder gaan. Ik kan de lezer verzekeren dat Jaar voor het betoog van Bosse te princi pieel is opgezet en zijn vraagstelling te dringend is geformuleerd. Ik denk daarbij vooral aan ziin diepgravende these dat dp Hiepste bestaansnood van de mens van van daag niet zijn schuld is. De ik-ar- möede gaat nog dieper; zij maakt dat van schuldbesef of enig weten van schuld niet eens meer wat komt. De illustratie uit de literatuur die Bcsse erbij voegt, betreft het Duitsland van na de oorlog, dat binnen de kortste keren kans zag om van vergeven vergeten te maken. Bij Bosse komt dus een hoop theo logie (en kritiek daarop) aan de orde. Niet minder interessant is het ver band dat Jörg Bopp legt tussen theologie van de revolutie en wereld vrede. Hij la at allereerst zien dat wij vandaag een hoogst merkwaardige ontwikkeling beleven, als het om het thema revolutie gaat. Dezelfde men sen die ja zeggen tegen de oorlog (als het moet: een oorlog met NBC wape nen) omdat het in deze wereld nu eenmaal zonder geweld niet zal gaan, deze zelfde mensen zeggen nee iegen bepaalde revolutionaire bewegingen, omdatgëy/eld nu eenmaal uit den boze is. Deze gespletenheid noemt Bopp ty perend voor vele kerkmensen 'hij spreekt over de Duitse situatie). Om daar uit te komen, is een grondige heroriëntering nodig. Allereerst, om trent wat men dan revolutie noemt. Bopp geeft daar uitstekende infor matie over. Ook over de bedoeling, de functie en de gevaren ervan. Daarnaast legt hij geduldig met kennis van zaken uit wat een z g. theologie van de revolutie wél en niet betekenen kan. Zijn laatste regel: een bescheiden poging om bij kerkmensen begrip te •.kweken voor die situaties en groepen waar men zich niet meer onttrexken kan aan „experimenten van bevrij dend geweld". Een riskante formule ring, maar zij vindt in de geschie denis (ook van ons eigen land!) stof tot bevestiging. De derde auteur, Huber, doet het zelfde als Bopp, maar nu dan tav. het woordje vrede. In de aanhef van mijn bespreking heb ik reeds net een en ander uit zijn bijdrage aange haald. Er zou veel meer te noemen zijn. Hij gaat uitvoerig in op de z g. verborgen functies van het oorlogs systeem. o.a. de economische (werk gelegenheid) en politieke (de eenheid van een land wordt bevorderd). Heb ben de mensen ook vanuit motie ven in deze zin „angst voor de vre de"? Het boekje loopt niet alleen uit op een oproep tot organisatie van de vrede, het is m.i. ook een uiterst kundige bijdrage tot deze organisatie- Ik ben er nog niet zo zeker van dat de toestanden die in het boekje wor den beschreven of voorondersteld, al leen in Canada of in Duitsland voor komen. Wordt er door de Nederland se christenheid een bijdrage aan de wereldvrede geleverd? Door de Ne derlandse theologie? Voorzover ik kan zien staan allerlei vredesbewe gingen van christenen (Pax Christi, gereformeerd Vredesberaad, de man- sen rondom Verkuyl) nog steeds vrij geïsoleerd. Ik hoop daarom dat deze keer niet alleen overtuigen het boekje zullen lezen maar ook mensen die tot op he den nog niet zover waren en dat de lectuur ervan aanleiding mag geven tot wezenlijke verontrusting over de weg van kerk en theologie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 11