SCHILDERS VAN INDONESIË
gaan wel met
hun tijd mee
angst
vrede
Fluoride in keukenzout
biedt
geen
deugdelijke oplossing
if
TANDHEELKUNDIGEN SCEPTISCH
ZATERDAG 24 JULI 1971
„Hedendaagse schilderkunst van Indonesië" was de titel van een
tentoonstelling, die tot 25 augustus in het Kasteel Hoensbroek
(Limburg) zou gehouden worden. Het is allemaal een beetje anders
gelopen dan men oorspronkelijk had gepland (onvoorziene omstan
digheden) de collectie moest eerder terug naar de Verenigde Staten,
waar een lange toernee te wachten staat en zo verdwenen de
schilderijen deze week al uit Hoensbroek. Erg jammer want de
expositie werd daar zeer druk bezofcht.
Ida Ktut Regig: „Wayang"
Toch zou ik aan de hand van wat
ik daar maar nèt op het nippertje
overigens gezien heb, nog graag
enkele opmerkingen willen maken.
Ten slotte wordt hier te lande maar
heel zelden werk van eigentijdse In
donesische kunstenaars getoond en
zo gezien is een collectie van meer
dan zestig schilderijen van achten
dertig vooraanstaande schilders een
hele gebeurtenis.
Hoe representatief zo'n collectie
werkelijk is, kun je van hieruit, zon
der in Indonesië uitgebreid te hebben
rondgekeken, uiteraard erg moeilijk
bepalen.
Ik moet zeggen dat tijdens de
rondgang meermalen de gedachte bij
me opkwam dat de titel „Heden
daagse kunst in Indonesië" toch be
ter geweest was dan „van Indonesië".
Er worden werken getoond van
schilders, die in Indonesië werken,
schilders waarvan de jury die deze
collectie heeft uitgezocht aannam
neem ik aan dat ze een goed fi
guur zouden slaan in Europa en
Amerika.
„Iedereen" is namelijk vertegen
woordigd: de schilders, die zonder
helemaal voorbij te gaan aan de
nieuwe stromingen in de (internatio
nale) kunst toch de herkenbare voor
stelling als uitgangspunt genomen
hebben; er is een uiteraard zeer uit
eenlopende groep van non-figuratie
ve schilders; er zijn koele en bewo
gen abstracte expressionisten (èn
„gewone"), materie- en geometrisch
schilders. En een paar, wat je zou
kunnen noemen traditionelen, maar
die komen wel allemaal uit Bali.
Dat is dan de „Indonesische kunst"
zoals „men" zich zo ongeveer voor
stelt, dat ze is. En die trok daar in
Hoensbroek althans toen ik er was
het meest bekijks.
De kunst van Bali is in tegenstel
ling tot die van Java nog niet geïn
ternationaliseerd. Zeker, in de le
vensbeschrijvingen van de meeste
hier vertegenwoordigde Balinezen
lees je de aantekening, dat ze tegen
het eind van de jaren twintig onder
leiding van (de Nederlander) Rudolf
Bonnet begonnen te schilderen.
Maar Bonnet liet ze helemaal op
hun eigen wijze werken dat was
al lang voor de tweede wereldoorlog
en het enige „nieuwe" (voor hèn)
was, dat hun werk niet meer uitslui
tend voor religieuze doeleinden, voor
tëmpelgebruik was bestemd, dus
geen uitgesproken gemeenschaps
kunst meer was. Er ontstond een an
dere, een vrije kunst nieuwe kleu
ren, technieken of zelfs formaten
die, hoewel gebonden aan de (daar)
nog steeds levende traditie, veel
meer begon weer te geven van wat
er in de kunstenaar zelf omging.
Bonnet en ook de Duitse kunstenaar
Walter Spies hebben de kunstenaars
van Bali niet wezenlijk (Westers)
beïnvloed, maar juist beschermd té
gen het Westen en, in zekere zin, ook
tegen zichzelf.
Want mét het toenemende toerisme
kwam ook de vraag naar „Balinese
kunst" en die kon, zo ontdekten de
artistieke, maar ook realistische en
zakelijke Balinezen al spoedig, heel
'jed en masse vervaardigd worden
Door allerlei activiteiten, het oprich
ten van een kunstenaarsvereniging,
Pita Maha, en een museum voor mo
derne kunst, trachtte men dat tegen
te gaan, althans een duidelijke schei
ding te bewerkstelligen tussen kitsch
(bazargoed, souvenirs) en kunst.
Maar op Java leefde men niet in
Achmad Sadali: „Golden bars with
blue background"
een dergelijk^ „splendid isolation".
Het in 1830 daar ingevoerde Cul
tuurstelsel had dan ook alles met
cultures en helemaal niets met de
cultuur van doen. In 1864 werd het
Suezkanaal geopend en ging alles
in versneld tempo. ILndonesië bleek
naast een onuitputtelijke leverancier
van allerlei belangrijke goederen en
grondstoffen ook nog eens een enorm
afzetgebied voor Europese industriële
produkten en daardoor veranderde
alles. De Westerse geldeconomie won
steeds meer veld, waardoor al heel
spoedig de beslotenheid van de ge
meenschappen werd doorbroken
de ruilhandel verdween, nu had men
geld nodig wat weer grote gevol
gen had voor de eeuwenoude cultuur.
Enkele voor de hand liggende voor
beelden: „katoentjes" uit het Westen
kostten een fractie van de prijs van
gebatikte, ge-ikatte of handgeweven
kledingstukken: gevolg een terug
gang van de oude volkskunsten.
De zending en missie in de vorige
eeuw hadden het helemaal niet op de
„afgoderij" die zich in autochtone
kunstvormen manifesteerde en wis
ten niets beters te doen dan deze te
vernietigen en te vervangen door
(Europese) prenten van De Goede
Herder of gipsen heiligenbeelden. De
aannemers uit diezelfde periode ge
bruikten de stenen van bouwvallige
Hindoe-heiligdommen voor de aanleg
van wegen of suikerfabrieken. Het
wajang-spel, de eigen muziek en
dans werden later, door film en
grammofoonplaat, in de culturele
fijnproevershoek gedrukt. Het onder
wijs was op Nederlandse leest ge
schoeid: de kindertjes in de kampong
lazen Ot en Sien en leerden rijtjes
als Boterdiep. Damsterdiep, Eemska-
naal; en dat Rembrandt zo'n grote
schilder was. Ze hoorden misschien
zelfs ook nog iets van Raden Saleh,
maar dat was dan waarschijnlijk
omdat die schilderde op de Westerse
manier... De rest van de geschiedenis
is nog vrij jong: de Japanse bezet
ting, revolutie, politionele acties, de
Republiek Indonesia.
Bij de opbouw van het land hoor
den ook de kunstacademies, die in
Jogjakarta, écht helemaal Indone
sisch, en die in Bandoeng, nog een
beetje Nederlands; uitzwermen van
jonge kunstenaars over Europa en
Amerika, Azië ook, internationalise
ring.
Op deze expositie kon je de resul
taten zien: een in Nederland oude
bekende (ook de oudste van het ge-'
zeischap) Affandi (1910) was er ver
tegenwoordigd met een schilderij dat
„Bali masks" heet, maar dat is dan
ook het enige Indonesische. De werk
wijze is zuiver Europees-expressio
nistisch geörienteerd (won4erlijke
woordspeling in dit geval): Affandi is
al eens met Kokoschka vergeleken,
dat zal ik dus niet wéér doen. Voor
hetzelfde geld kun je trouwens wat
dit schilderij betreft, een "naam als
James Ensor noemen.
Een andere oude rot is S. Soedjojo-
no, eens een fel pleitbezorger voor
een echte persoonlijke (niet: Indone
sische) kunst en even fel tegenstander
van de schilders van lieve of woeste
berglandschapjes, die het zo goed de
den bij de Europeanen: nu een rusti
ge realist, die hier met twee overi
gens maar matige portretjes verte
genwoordigd is. Handrijo studeerde
bij Basuki Abdullah (een society-
porlrettist) maar bewandelt nu, te
oordelen naar twee schilderijen uit
hetzelfde ja^r, wegen waarbij hij alle
kanten opkan: de (min-of-meer) ge
ometrische, zowel als de (min-of-
meer) abstract expressionistische.
In Arief Soedarsono's reliefschilde
ringen vind je nog wel wat terug
van het volkseigene (ik hoop dat ik
dat woord nog mag gebruiken), hij
speelt op een illustere manier met de
vele en sierlijke mogelijkheden van
de ornamentiek. Prachtig van kleur.
Trouwens, heel veel van het hier ge
toonde of het nu een (aan Har-
tung) herinnerend „Berlin - van Kabul
Soeadi; een lief portretje van Kusna-
di; houtsneden van Sutanto; de hie-
roglyphen van Sutedja Neka of
„Painting I" van Uni Dachlan is
getuigt van een verrukkelijke kleur
gevoeligheid en een sterk composito
risch vermogen. Iedereen was er,
schreef ik, de altijd verkoopbaren, de
abstracten, de koelen, de plakkers, de
jongens, die er af en toe een lettertje
tussendoor gooien, de andere vin
dingrijken, de portrettisten, de land
schappers en de interieurschilders.
Iedereen behalve de moedwillig le-
lijk-doeners, de angstigen voor
schoonheid.
Het gros van de hier gepresenteer
de schilders durft, hoe dan ook, nog
gewoon een mooi schilderijtje te ma
ken, het' zijn en blijven, hoe ze het
verder ook mogen doen, pure esteten.
Dit is niet helemaal internationaal en
helemaal geen mode.
Dat zal dan toch wel in hun bloed
zitten...
er
/astl
■1?IK
niei
he;
g te
Hef is niet te verwachten, dat toevoeging van fluoride aan keukenzout in de toekomst een
elangrijk wapen zal worden bij de bestrijding van tandbederf. Tandheelkundigen geven verre
e voorkeur aan algemene fluoridering van het drinkwater omdat het effect daarvan aanzien-
'zult'k 9roter wor<lt geacht. Zij wijzen daarbij op de resultaten van een langdurig experiment in
iel en Culemborg, waar gefluorideerd drinkwater tandcariës met zestig procent reduceerde.
ViPn uitkomst, die ver uitsteekt boven de resultaten, die men tot nu toe bij Zwitserse proeven
1et keukenzout heeft geboekt: daar kwam men niet verder dan een remming van twintig
ïn OJrocent. Een percentage, dat wellicht nog geflatteerd is, omdat de proefpersonen vrijwilligers
Slge^aren, die waarschijnlijk toch al meer zorg besteden aan hun gebit dan normaal het geval is.
door Dick Ringlever
tvett
Prof. K. G. König, hoogleraar in
preventieve tandheelkunde van
Katholieke Universiteit in Nijme-
i, acht dit Zwitserse onderzoek
i ook verre van representatief
nog lang niet voltooid. „Een
'olledig onderzoek zou zeker nog
Jaar vergen. En wanneer dit
j bu worden uitgevoerd (er bestaan
ji Nederland overigens geen plan-
zullejen voor) en zelfs wanneer de uit-
viomsten daarvan gunstig zouden
Weli^'n (wat kan worden betwijfeld).
jan nog blijft de vraag of deze
°nethode in Nderland zou kunnen
b (zeVorden toegepast. Er blijft altijd
e bijet gevaar, dat mensen in de
atuufl'aatsen, waar het water al gefluo-
jdeerd is, met gefluorideerd zout
LiiKenjaarbij een te grote dosis zouden
igonrjinnenkrijgen".
Die mening wordt gedeeld door
J. D. de Stoppelaar, weten-
novejchappelijk hoofdmedewerker op
afdeling prevntieve tandheel-
inde van de Utrechtse universi
teit, die onlangs In de publiciteit
kwam met een proefschrift over de
rol van de nieuw ontdekte bacterie
Streptococcus mutans bij het ont
staan van tandbederf. „Er is reden
om aan te nemen dat het effect
van toevoeging van fluoride aan
zout geringer zal zijn, al was het
alleen maar doordat zout minder
regelmatige en minder frequent
wordt gebruikt dan drinkwater".
Als wetenschapsman voegt hij er
echter gelijk aan toe. dat een defi
nitieve uitspraak hierover nog
moeilijk kan worden gedaan omdat
de methode nog onvoldoende is
on
derzocht.
Ondanks die volgens deskun
digen d.uidelijke voordelen van
waterfluoridering, is het verzet er
tegen in veel Nederlapdse gemeen
te blijven bestaan. Belangrijkste ar
gument van tegenstanders is, dat
zij zo'n maatregel als een dwang
voelen, als aantasting van de per
soonlijke vrijheid. Daarnaast wordt
vaak ook aangevoerd, dat regelma
tige consumptie van fluoride schn-
delijke bijwerkingen zou hebben
Dr. de Stoppelaar daarover: „In
de wetenschapswereld wordt dat
ten
sterste betwist. Met geen enkel
onderzoek is dat aangetoond. Inte
gendeel: er is zelfs gebleken, dat
fluoride tegen een ziekte als osteo
porose, een botziekte die wel bij
oudere mensen voorkomt, als een
medicijn kan dienen".
Vooral ook uit die hoek van te
genstanders komt de laatste tijd
meer en meer het pleidooi voor
andere toedieningsmogelijkheden,
die het individu zijn keuzevrijheid
laten.
Dr. de Stoppelaar: „dat klinkt
wel erg mooi, maar als zo'n alter
natief niet deugdelijk blijkt, of zijn
deugdelijkheid niet heeft bewezen,
heb je er weinig aan. Voor zover
die alternatieven zijn onderzocht, is
er niet één, die het effect van wa
terfluoridering evenaart".
In de medische wereld voelt men
er dan ook vooralsnog het meest
voor de tegenstanders in gefluori
deerde gemeenten tegemoet te ko
men door watr zonder fluoride be
schikbaar te stellen of op grote
schaal ontfluoride'ingsinstallaties
aan de kranen te laten bevestigen.
Toepassing van die alternatieven
blijkt op het ogenblik echter nog
op verschillende bezwaren te stui
ten. Het eerste zou vrij duur wor
den en het tweede blijkt nog niet
volmaakt. Er is a< wel een installa
tie ontwikkeld, die via een zeef
van beendermeel fluoride uit het
water haalt, maar een probleem is
nog steeds het water, dat via deze
zesf uit de kraan komt, bacterievrfj
te houden. Op de afdeling preven
tieve tandheelkunde van de U-
trechtse universiteit wordt thans
ge
werkt aan verbetering van de ap
paratuur.
Een ander alternatief bieden de
fluoridetabletten, die bij elke dro
gist verkrijgbaar zijn. Dr. de Stop-
pefaar: „het gébruik daarvan zou
eigenlijk meer moeten worden aan
gemoedigd. Bij diverse experimen
ten i9 het effect ervan duidelijk ge
bleken, al is nog nergens een gro
tere reductie van cariës geregis
treerd dan 30 procent. Maar dat
waren proeven, waarbij maar één
ta
blet (met 1/4 mg fluoride) per dag
werd gebruikt. Als je het goed wilt
doen, moet je wel vier tabletten
per dag innemen".
Hij tkent daar echter wél bij
aan, dat deze methode alleen suc
ces heeft als men hem nauwgezet
toepast („en wie brengt dat dage
lijks op?", „bovendien is het een
vrij dure zaak. De tabletjes kosten
een Cent per stuk. Reken maar uit
wat dat een gezin per jaar kost.
Waterfluoridering is aanzienlijk
voordeliger: maar 50 cent per per
soon per jaar".
De allerbeste manier om tandbe
derf tegen te gaan, noemt hij ove
rigens het volledig afzien van
snoepgebruik. „Dat is een metho
de,
die voor werkelijk 100 procent ef
fect heeft. Wie zijn he'e leven niet
snoept, kan ervan overtuigd zijn
een volledig gaaf gebit te houden.
Maar dan moet die zoet-onthouding
ook volledig zijn. Dat wil zeggen,
dat ook een boterham met iam of
gestampte muisjes taboe blijft. De
ze methode heeft ook effect wan
neer men er op latere leeftijd mee
begint. Weliswaar worden de al
bestaande gaten niet gedicht, maar
verder bederf wordt wel vrijwel ge-
heef gestopt".
Onder tandheelkundigen is het
allang geen punt van discussie
meer, dat het snel gestegen ge
bruik van zoet tussen de maaltijden
dé grote oorzaak is van de onvoor
stelbaar slechte toestand, waarin
het gebit van de meeste Nederlan
ders verkeert. De statistieken to
nen het aan. In 1913 waren er op
iedere honderd 12-jarige kinderen
nog 37, die een volledig gaaf gebit
hadden; in 1969 was dit percenta
ge gedaald tot 1.4.
Dr. de Stcopelaar: „en deze cij
fers worden nog steeds ongunsti
ger. Behalve een gezondheidspro
bleem Is dat ook een zaak met een
belangrijk economisch aspect. Wel
ke omvang- het vraagstuk, econ
omisch gezien, heeft, wordt duide
lijk als men weet, dat er dagelijks
zo'n 20.000 mensen in de tand
artsstoel zitten. Samen geven al
die patiënten per jaar ruim 450 mil
joen gulden uit voor behandelin
gen. En in feite zou dit bedrag nog
veel hoger moeten liggen, want
maar de helft van de msnen laat
het gebit regelmatig verzorgen".
Dr. de Stoppelaar ziet in deze
ontwikkeling een directe aanleiding
voor een totaal verbod van recla
me via radio en televisie voor
snoepgoed. „Ik vind het een
vreemde zaak, dat de tabaksfabri
kanten wél worden geweerd en de
8noepgoedindustrie nog steeds
niat".
Hij is er echter wél van over
tuigd, dat zo'n verbod maar ten
dele zal helpen omdat de meesten
toch niet met snoepen zullen op
houden. „Daarom Is het zo belang
rijk, dat we ook Iang9 andere we
gen proberen verbetering te bren
gen in de situatie. Fluoridering van
drinkwater is tot nu toe het meest
effectieve tweede wapen gebleken.
Het is de enige methode, die aan
toonbaar succes garandeert".
i Reeds in het jaar 1912 stelde de
Irotestantse theoloog Rade vast,
lat de officiële theologie zich altijd
lijzonder veel moeite had gegeven
de oorlog zedelijk te rechtvaar-
ligen, maar dat men in diezelfde
eologie tevergeefs moest zoeken
jiaar enige zedelijke rechtvaardi
ging van de vrede.
s Deze even nuchtere als diep-ingrij-
5me,j)ende constater ng hoe staat het
3mo^i het jaar 1972? is te lezen in een
t, 35nthullend, bij gelegenheid zelfs ont-
oot jutsend boekje van de hand van een
'Brietal auteurs: Jörg Bopp, Hans
b!5osse en Wolfgang Huber, dat als
afk. Veelbetekenende titel meekreeg De
uig, Migst voor dc vrede (uiig. Bosch en
fceuning, Baarn, prijs 7.50,
^nhe
hal
voor
serie Oekumene
Jbonnees op
y 4,90).
Wolfgang Huber, aan wiens bijdra-
ik bovenstaande opmerking ont-
;en, wijst ter illustratie op niemand
linder dan de bekende theoloog
'ilhelm- Herrmann, in wiens ethiek
druk, 1921) we kunnen lezen: „De
irlog is op zichzelf christelijk noch
ichristelijk, zedelijk noch onzede-
k. Het ,is de in een bepaalde histo-
ische situatie onvermijdelijke uiting
in de tot politiek leven ontwik
kelde natuur van de mens."
De oorlog is zedelijk gerechtvaar
digd, volgens Herrmann, als zij „een
"aad van zelfhandhaving is van een
volk, binnen de opdracht die het
voor de beschaving heeft".
Wolfgang Huber merkt na deze
woorden aangehaald te hebben op:
Zo wordt de zelfhandhaving van een
volk tot hoogste, zelfs indiscutabele
waarde uitgeroepen (91).
Nu ligt het voor de hand dat wij
als lezers bij woorden als „opdracht
voor de beschaving" en „zelfhandha
ving van een volk" allereerst terug
denken aan de barbarij van het na-
tionaal-socialistische Duitsland, waar
deze terminologie troef was.
Maar wij moeten dan niet vergeten
dat Wilhelm Herrmann een even
voortreffelijk als zachtmoedig theo
loog was; dat hij de eerste druk van
zijn ethiek ver voor de Eerste We
reldoorlog schreef en dat wij tot in
allerlei.Duitse naslagwerken van de
vijftiger en zestiger jaren toe bij
theologen van naam (Wolfgang Trill-
haas, Ulrich Mann) een zelfde on
evenredig frote aandacht voor het
probleem van de oorlog en haar on
vermijdelijkheid vinden en een zelf
de onevenredig kleine aandacht voor
de ethische taak de vrede te organi
seren.
Op deze raadselachtige onevenre
digheid slaat de titel van het boekje.
Bestaat er zoiets als angst voor de
vrede, doet de christelijke kerk aan
deze angst mee en heeft ze daarom
tot op heden geen eigen bijdra
ge aan de wereldvrede te bieden?
Laat ik intussen in geregelde orde
vertellen wat de auteurs erover heb
ben op te merken.
Het boekje opent met een uiterst
interessante bijdrage van Hans Bosse
onder de titel: Agressie en Vrede. Hij
vertelt daarin dat het Canadese in
stituut voor vredesonderzoek enkele-
jaren geleden een onderzoek gepubli-
door
prof. dr. H. M. Kuitert
ceerd heeft over de houding van de
Canadese bevolking tegenover oorlog
en vrede.
Naast allerlei andere interessante
uitkomsten van het onderzoek is met
het oog op ons onderwerp vooral het
verband van belang dat bleek te be
staan tussen leerstelligheid en mili
tante instelling. Leden van kerken
die grote nadruk op de zuiverheid
van de leer plegen te leggen, nleken
afwijzend te staan tegenover een po
litiek van coëxistentie, terwijl ze een
politiek van atomaire afschrikking
toejuichten of zonder tegenwerping
aanvaardden. Zulks in tegenstelling
tot de even opvallende instelling van
de onverschillige doopleden, die in
sterke mate met hun persoonlijke
verantwoordelijkheid be;zig waren en
het vandaaruit opnamen voor een
politiek in de richting van ontwape
ning.
De schrijver noteert daariDij dat
hier een merkwaardig verschil ligt
tussen de officiële taal van de ker
ken. Vanaf de (protestantse) Wereld
raad van kerken tot en met de
(roomskatholieke) concilie-uitspraken
wordt de kerk voorgesteld als diena
res van de vrede, zulks geheel in
overeenstemming met het woord van
Jezus: „Zalig zijn de vredestienters".
Maar het nuchtere onderzoek van
het Canadese instituut maakt duide
lijk dat er een diametrale tegenstel
ling bestaat tussen de kerk (de offi
ciële organen dan) en talloze kerk
mensen. „Juist de trouwe kerkmen
sen ontwikkelen geen eigen initiatie
ven tot verzoening",zegt Bosse (12) en
hij vervolgt dan dat dergelijke uit
komsten van sociologische onderzoe
kingen de kerken uiterst onrustig
moeten maken.
Wat is er hier aan de hand? Het
zou al te kortzichtig zijn om te be
weren dat het christendom militante,
oorlogszuchtige mensen kweekt. Zo'n
uitspraak zou dermate in tegen
spraak zijn met het evangelie van
Jezus als oorsprong van het christe
lijk geloof, dat zij meteen als onge
loofwaardig opzijgeschoven zou wor
den, cn terecht. Desondanks liggen er
kennelijk verbanden tussen een De-
paalde leerstelligheid enerzijds (ook
niet-christelijke leerstelligheid wel
licht) en militant gedrag anderzijds.
Aan het opsporen van dit verband
is, elk op zijn wijze, iedere auteur
van het boekje bezig. Hans Bosse !dc
theoloog uit het gezelschap nie te
vens sociologisch geschoold ;s) zoekt
het vooral in de richting van agres
sie-opwekkende, resp. in stand hou
dende, elementen in de christelijke
gewetensvorming.
Hij bespreekt eerst een aantal a-
gressietheorieën (Freud, Lorenz, Mit-
scherlich) en met behulp van het in
zicht dat deze theorieën over bet
menselijk gedrag geven, gaat hij oen
aantal thema's na die in net 'icht
van de nieuwe ontdekkingen naar
zijn mening minstens op hun a.rres-
sie-opwekkend gehalte onderzocht
dienen te worden. De rol van het
schuldbesef (dat nooit mag verdwij
nen, want dan is men christen af)
wordt besproken, de onderdrukking
van instinctieve gedragscomponen
ten, de autoriteit van de Vaderfiguur
(als hoogste Godsvoorstelling) en/.
Met opzet laat ik het hier hij een
opsomming. 'De lezer oordele zelf
waar en hoe Bosse in de roos seniel
en waar hij er naast is. Wel kan ik
zeggen dat we hier niet verder ko
men, met de bekende toestemming,
in de trant van: O, zeker, er bestaal
ook misvormde leerstelligheid,
maar... en dan na deze ontboezeming
weer in het oude spoor verder gaan.
Ik kan de lezer verzekeren dat Jaar
voor het betoog van Bosse te princi
pieel is opgezet en zijn vraagstelling
te dringend is geformuleerd.
Ik denk daarbij vooral aan ziin
diepgravende these dat dp Hiepste
bestaansnood van de mens van van
daag niet zijn schuld is. De ik-ar-
möede gaat nog dieper; zij maakt dat
van schuldbesef of enig weten van
schuld niet eens meer wat komt. De
illustratie uit de literatuur die Bcsse
erbij voegt, betreft het Duitsland van
na de oorlog, dat binnen de kortste
keren kans zag om van vergeven
vergeten te maken.
Bij Bosse komt dus een hoop theo
logie (en kritiek daarop) aan de orde.
Niet minder interessant is het ver
band dat Jörg Bopp legt tussen
theologie van de revolutie en wereld
vrede. Hij la at allereerst zien dat wij
vandaag een hoogst merkwaardige
ontwikkeling beleven, als het om het
thema revolutie gaat. Dezelfde men
sen die ja zeggen tegen de oorlog (als
het moet: een oorlog met NBC wape
nen) omdat het in deze wereld nu
eenmaal zonder geweld niet zal gaan,
deze zelfde mensen zeggen nee iegen
bepaalde revolutionaire bewegingen,
omdatgëy/eld nu eenmaal uit den
boze is.
Deze gespletenheid noemt Bopp ty
perend voor vele kerkmensen 'hij
spreekt over de Duitse situatie). Om
daar uit te komen, is een grondige
heroriëntering nodig. Allereerst, om
trent wat men dan revolutie noemt.
Bopp geeft daar uitstekende infor
matie over. Ook over de bedoeling,
de functie en de gevaren ervan.
Daarnaast legt hij geduldig met
kennis van zaken uit wat een z g.
theologie van de revolutie wél en
niet betekenen kan.
Zijn laatste regel: een bescheiden
poging om bij kerkmensen begrip te
•.kweken voor die situaties en groepen
waar men zich niet meer onttrexken
kan aan „experimenten van bevrij
dend geweld". Een riskante formule
ring, maar zij vindt in de geschie
denis (ook van ons eigen land!) stof
tot bevestiging.
De derde auteur, Huber, doet het
zelfde als Bopp, maar nu dan tav.
het woordje vrede. In de aanhef van
mijn bespreking heb ik reeds net een
en ander uit zijn bijdrage aange
haald. Er zou veel meer te noemen
zijn. Hij gaat uitvoerig in op de z g.
verborgen functies van het oorlogs
systeem. o.a. de economische (werk
gelegenheid) en politieke (de eenheid
van een land wordt bevorderd). Heb
ben de mensen ook vanuit motie
ven in deze zin „angst voor de vre
de"?
Het boekje loopt niet alleen uit op
een oproep tot organisatie van de
vrede, het is m.i. ook een uiterst
kundige bijdrage tot deze organisatie-
Ik ben er nog niet zo zeker van dat
de toestanden die in het boekje wor
den beschreven of voorondersteld, al
leen in Canada of in Duitsland voor
komen. Wordt er door de Nederland
se christenheid een bijdrage aan de
wereldvrede geleverd? Door de Ne
derlandse theologie? Voorzover ik
kan zien staan allerlei vredesbewe
gingen van christenen (Pax Christi,
gereformeerd Vredesberaad, de man-
sen rondom Verkuyl) nog steeds vrij
geïsoleerd.
Ik hoop daarom dat deze keer niet
alleen overtuigen het boekje zullen
lezen maar ook mensen die tot op he
den nog niet zover waren en dat de
lectuur ervan aanleiding mag geven
tot wezenlijke verontrusting over de
weg van kerk en theologie.