Eerbied voor het Woord en voor DE PUT door ds.A.G.van Gilse heeft kwaliteiten TWEEMAAL MOZES IN HET RIETEN MANDJE ZATERDAG 3 JULI 1971 Ds. A. G. van Gilse, predikant van de doopsgezinde gemeente te Eindhoven, bespreekt: „Wie het leest, lette er opl", nr. 41 van de Mededelingen van de Van der Leeuw Stichting (te bestellen door zes gulden te storten op giro 36508 van de Van der Leeuw Stichting te Amsterdam, met vermelding „aflevering 41". Nadere informaties bij de bureausecretaris A. van Wijk, Louis Bouwmeesterstraat 7, Amsterdam 18). 'D innen afzienbare tijd zal zowel in de rooms-katholieke als in de protes- intse kerken in Nederland (en Vlaanderen) de bijbel in een nieuwe verta ng worden gelezen. het najaar van 1969 besloten het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) de Katholieke Bijbelstichting (KSB) tot het doen vervaardigen en uitge- raen van die Gezamenlijke Bijbelvertaling (GBV). Ook de Vlaamse zuster- rganisaties traden tot de coöperatie toe. Ier i Een geweldig belangrijke opzet, een prachtig teken van werkelijk oecu menische wil. Enige jaren tevoren was de eerste zwaluw, de gemeen schappelijke tekst van het Onze Vader verschenen, maar nu gaat het dan toch heus zomer worden. Isaias wordt voortaan voor iedereen Jesaja, de boeken der Makkabeeën zal elk in zijn bijbel kunnen vinden, met de nummers van de psalmen komt niemand meer in de war en voor gemeenschappelijke avondmaals vieringen zullen de gemeenschappelijke tekstgedeelten gereed liggen. Men is met voortvarendheid het werk getogen: sinds .itember 1970, lezen wij in het l vferslag van het NBG over dat ar, wordt er al druk vertaald. 'g DCh blijkt niet iedereen in 1 irkelijk Nederland even en- i ousiast te zijn over dit be- ngrijke initiatief. De bezwa- >n waar wij (het hier over zul- n hebben komen uit een aller- oe, inst anti-papistische hoek, na- elijk van de prof. dr. G. van Er Leeuw Stichting. Deze stichting (ondertitel: ntmoetingscentrum van Kerk Kunst) heeft zich reeds jaren ze' Bwogen op het terrein van de urgie, van de eredienst dus, in dat verband hield zij zich rig met het bouwen van ker- joifn en het zingen en musiceren de kerk. Tot voor kort was v<t een zuiver protestantse af ire maar het werk bleef in k. kringen niet onopgemerkt s* men is er daar dankbaar ge- uik van gaan maken. Zo mag :t geen wonder heten dat de iester-dichter Thom Naaste - id tot de staf van studiesecre- rissen toetrad. Haar werkgroepen hebben op tr k van de genoemde terreinen le studies gemaakt en doen rschijnen waarin het bijzon- re van dat bouwen, dat zin- n. dat musiceren werd onder- ■eept. Een kerklied is een bij- w zonder lied, 'n kerkgebouw een bijzonder gebouw, want men vertoeft er in Gods huis, zingt er voor Gods aangezicht. Wat dat laatste betreft, in de studie waar wij het hier over zullen hebben wijst dr. J. van der Werf er op dat dit woord niet betekent dat God een gezicht heeft maar dat wij op Hem zien. Die studie is als nummer 41 van de Mededelingen van de Van der Leeuw Stichting ver schenen onder de aan Mattheüs 24:15 ontleende titel: „Wie het leest, lette er op!" Het thema van de eerbied, dat aan vele publikaties van de Stichting ten grondslag ligt, is hier betrokken op de vragen die het vertalen van de bijbel op roept. Het initiatief tot deze uitgave is opgekomen na een mislukt gesprek met de Nederlandse Commissie voor de Liturgie, de officiële roomSkatholieke in stantie op dat gebied, in maart 1969. Het gesprek ging over het vertalen van de bijbel maar de Een bijbelillustratie; de uittocht van Jezus standpunten liepen te zeer uit een om tot enige conclusie te kunnen leiden. Het standpunt van de Nederlandse Commissie voor de Liturgie komt geheel overeen met de regels die na derhand voor de Gezamenlijke Bijbelvertaling zijn aanvaard. „Wie het leest, lette er op!" toont aan waarom men de prin cipes van deze „oecumenische" vertaling onaanvaardbaar acht en hoe men zich voorstelt dat de bijbel dan wèl zal moeten worden vertaald. Het mag op zijn minst verba zing wekken dat het hier aan gedragen materiaal, dat warem pel niet allemaal nieuw is en waarvan het merendeel toch bij NBG en KBS bekend moet zijn, bij de opzet van de Gemeen schappelijke Vertaling zo volko men ter zijde kon worden ge schoven. Wel schijnt het nu in de be doeling van genoemde instanties te liggen om néést die vertaling een soort elite-bijbel volgens het zg. concordante vertaalprin cipe daarover zo dadelijk meer uit te geven. Dat is echter wat de mensen van de Van der Leeuw Stichting niet willen. Een bijbel voor de fijn proevers naast een bijbel voor het volk is een gevaarlijke fi guur. Nee: één bijbel in de Ne derlandse taal, de bijbel voor de gemeente, voor het gebruik in de eredienst in de eerste plaats. Daar moet het Woord klinken, „na" worden „gesproken". Dan pas kan de verkondiging in de prediking volgen en het gesprek over het verstaan in het leer huis beginnen. De GBV wil deze beide ele menten ten onrechte al bij voorbaat in de tekst invoegen. Daarmee schiet zij tekort in eerbied voor het Woord en in eerbied voor de lezers. Dat is, naar het mij voorkomt, de ern stige kritiek van de mensen van de Van der Leeuw Stichting (theologen, neerlandici, dichters, taalkundigen) op de vertaal principes van NBG en KBS. De voorzitter van de Van der Leeuw Stichting, ds. W. G. Overbosch, opent de bundel met een uitvoerig artikel („Een woord voor de wereld...") waar in hij alle onderwerpen ter sprake brengt die in de overige bijdragen worden uitgewerkt. In deze inleiding krijgen de aangevochten vertaal-regels uiteraard veel aandacht. Om te beginnen noemt Over bosch het uitgangspunt dat NBG en KBS voor de Gezamen lijke Vertaling hebben gesteld: zowel wat betreft zinssbouw als woordgebruik geeft het ncder- lands taalgebruik de doorslag niet het hebreeuwse of griekse. Hier uit volgt: 1. precisie betrachten t.o.v. de hebreeuwse, aramese en griekse grondtekst zonder het neder- lands taalgebruik geweld aan te doen. 2. in verschillende betekenis sen kunnen woorden, verschil lend worden vertaald. 3. in eerste instantie is de on middellijke context bepalend voor de juiste betekenis van een woord en niet de concordantie (overeenkomst) binnen een gro ter geheel (bijvoorbeeld het hele oude of nieuwe testament, een groep van bijbelboeken of één boek). 4. de vertalers moeten de vrijheid hebben om bepaalde hebreeuwse of griekse uitdruk kingen of beeldspraak te „ver nederlandsen". Verder zijn er regels voor het gebruik van „Gij" (alleen in be paalde dichterlijke teksten waar God wordt aangesproken), een afspraak om de naam van God JHVH weer te geven met (de) Heer. „Adonai" en „Elohim" worden beide: God. De z.g. apo criefe resp. deuterocanonische boeken zullen tussen oud en nieuw testament in worden ge plaatst „omdat zij ontstaan zijn in de periode die er ligt tussen het oude en het nieuwe testa ment". Over een herstel van de canon naar de hebreeuwse orde wordt niet gerept. Ten slotte komen er inleidin gen en toelichtingen bij elk bij belboek en zullen in voetnoten tekst- en vertaalvarianten en verklarende aantekeningen worden vermeld. Groepjes van twee grondtaal experts plus een neerlandicus sturen telkens hun gezamenlijke resultaten aan lezersgroepen (priesters, predikanten, leken, ook buitenkerkelijken). Na een tweede lezing van het vertaai- groepje moeten eindcommissies voor oud en nieuw testament controleren „of de richtlijnen zijn toegepast". Wat Overbosch in die proce dure mist, is de gelegenheid tot beproeven in de eredienst Want Daar hoort de bijbel (in verta ling) in de eerste plaats thuis. Overbosch, zelf predikant voor werk onder buitenkerkelijke in tellectuelen, polemiseert sterk tegen de gedachte dat men de Heilige Schrift zou kunnen col porteren. Zijn ervaring is dat de buitenstaander er besef van heeft dat hij moeite zal moeten doen om de bijbel te lezen, dat „het (middelpuntvliedende) ex porteren van de bijbel in strijd is met de (middelpuntzoekende) eerbied voor de Schriften". Dr. K. A. Deurloo („Ontmy thologiserend vertalen?") zegt van de vertaler: „zijn taak is ansTiemen Ottekamp is een sch(rke jonge man, een natuur- /oldlns' met een achtergebleven t bfstand. Hij woont ergens in n, ét noordoosten van ons land, I zijn moeder. Zij is wedu- 3Ü^*. De vader is indertijd, recrfm'<en thuisgekomen, in de oi)t afgesloten regenput ge ilen en verdronken. De Bap Tiemen had verzuimd 4put te sluiten en zijn moe had nagelaten te contro- len of hij niet open was blij ft staan. Tiemens verzuim |s onopzettelijk; bij dat van ■Éi moeder speelden onbe- H Jst schuldige verlangens ■■e. Zij wilde van haar man .zijn. Het was niet zo, dat [er bewust op speculeerde, I hij, dronken en in het don- r, in de open put zou tui den. Dat gedoogde de le ^istelijke bovenlaag in haar iapkist n'et- Maar het kwam er 24 diepste toch wel op neer. Z Ij had als meisje haar latere iam i ertoe gebracht in beschonken 45. ;tand de jongen te verwekken, fzon r gevoel van schuld hierover I fp, d sterk verzwaard na het ver- elukken van haar man. Haar 9e itsinstinct richtte zich nu hele- m. li op haar zoon. Hij was van f6. |r en hij mocht van niemand an- s zijn. Ze hield hem angstvallig meisjes en vrouwen vandaan en 4 rschuwde hem tegen ze. Ook vriendschap met de tienjarige 9 v< rjongen Harjo kon ze niet goed rd ven. 8. b e eigenlijke dramatische ont- j v{ keling begint pas als de jonge sder van Harjo in het verhaal J°'t meespelen. Ik heb het name- Frie over de roman De Put van vor ke G. Broersma (Uitg. A. W. rj, ïoff. Leiden. 137 blz., f9.50). jo's vader André en de jongere 'n v!der Wally zijn stadsmensen die een verbouwde boerderij naast de Ottekamps hebben betrokken. De man heeft zijn zaken en is vaak weg. De jonge vrouw verveelt zich en wordt zinnelijk verliefd op de slome natuurkracht Tiemen. Harjo fungeert zonder het te weten als verbindende figuur. Wally's uitdagende vrouwelijk heid brengt Tiemen in verwarring. Zijn besloten leventje met de moe der die hem door haar overdreven zorgen in zijn onbeholpenheid stijft, en zijn vaste dagprogramma van dieren verzorgen en tochten in de omtrek maken, wordt door zijn om gang met Harjo in de war gebracht. Wally weet te bewerken dat Tie men mee uitgenodigd wordt op een zeiltocht, samen met haar man en de jongen. Bij het zwemmen mei Tiemen weet ze hem naar een stil plekje te lokken en hem daar te verleiden. De jonge reus kent zijn eigen kracht niet, wordt te ruw en krijgt uit reactie een klap in zijn gezicht. Hij rent weg en laat haar op die gevaarlijke plaats alleen achter. Er is intussen een onweer losgebars ten. Langs omwegen komt hij thuis en uit haatliefde doodt hij de moe der die hem tot een levenslang kind-zijn veroordeeld had. Het lijk werpt hij in de put. Wat er verder met de jonge vrouw en met de anderen gebeurt, wordt niet meer opgehelderd. Hiermee onder streept de auteur dat het om Tie men gaat. De roman loopt van maandag tot vrijdag, een warme week in de zo mer, culminerend in een zwaar on weer. Afwisselend zijn Tiemen en zijn moeder aan het woord. Hele> maal gelukken doet zoiets natuur lijk nooit. Het is altijd de schrijver, die afwisselend voor moeder en voor zoon speelt. Hij geeft de moeder net iets te veel ontwikke ling mee en aan de zoon net iets te veel verstand. Uit eigen erva ring. met mijn jongste roman De schuldige (Kampen 1970), weet ik hoe moeilijk dit procédé is en hoe riskant. Zoiets ma«) daarom al wel geslaagd heten, wanneer de lezer van beide figuren, moeder en zoon. een duidelijke en naar het echte zwemende voorstelling krijgt. Wat de kunst betreft een roman goed te componeren, vertoont dit boek de volgende pluspunten. 1. Er zijn maar enkele figuren, die bo vendien onderling sterk verschillen. De buikige zakenman, zijn zoon Harjo en de 'reien Tor' (vergelijk het muziekdrama Parsifal van Ri chard Wagner) Tiemen. welke drie figuren de mannelijkheid vertegen woordigen, lopen zeer uiteen. De beide vrouwen: de moeders van Tiemen en Harjo. verschillen even zeer. op vrijwel alle punten 2. Er is een eenvoudige verwikkeling, die binnen korte tijd (vijf dagen) naar het dramatische hoogtepunt wordt toegevoerd. 3. Door de af wisseling in het vertellen, bij mon de van 'hij' en 'zij', komen de figu ren in het boek in een ruimte te staan. Ook in die afwisseling heeft de schrijver beperking betracht, meer dan ikzelf in mijn boek heb ge daan. Maar Ik wilde tevens een beeld geven van het Delfshaven van mijn jeugd en had dus vanzelf behoefte aan meer personen. Bii Boersma speelt wat men de plaat selijke kleur noemt zonder moeite mee, omdat Tiemen een natuurkind is en het landschap waarin hij leeft grondig kent. Er wonen daar niet veel mensen. Het draait allemaal om Tiemen, niet zozeer als op zichzelf staand geval, maar, bijna zou ik zeggen, als symbool. Het gaat over de natuurlijke en animale oerkrachten, die niet door een gerijpte geest in bedwang en in een labiel evenwicht worden ge houden. Een romantisch motief, uit gewerkt met naturalistische midde len. De Duitse wijsgeer Ludwig Klages (1872 - 1956) schreef een vierdelig werk: Der Geist als Wi- Rouke G. Broersma dersacher der Seele (1929 - 1933), wat betekent: de (menselijke) geest als tegenstander van de ziel. Bij Tiemen is het precies omge keerd: de levensziel staat op tegen het bewustzijn, de instincten tegen de rede. Modieus modern Is de roman van Broersma niet. Ik moest bij het lezen terugdenken aan het epos De Boeren van Wladyslaw Stani- slaw Reymont, waarmee deze Pool in 1924 de Nobelprijs voor litera tuur heeft gewonnen. Literair-his torlsch heeft men in beide gevallen te doen met een voorbijgegaan ro mantisch naturalisme. Niet dat ik hiervan een punt van kritiek maak. Gelukkig dat 'het land' er voor een deel nog is. met dezelfde bewo ners; stadsmensen zijn er meer dan genoeg. Ook wat de erotiek betreft heeft de auteur beperking betracht, veel meer dan één avond televisie doet; de strengste puritein zal dat moe ten toegeven. Rest nog het soort christelijkheid van Tiemens moe der. Er zijn nu eenmaal miserabeie christenen! En ten slotte mag dit nog in de krant: er komt een sym pathieke dominee in deze roman voor. Onze pastores kunnen ver licht ademhalen: het is dus moge lijk als dominee sympathiek te zijn, zelfs in een romanl Broersma heeft ongetwijfeld schrijverskwalitelten. die bij verde re cultivering alleen maar kunnen winnen. niet de tekst bij de hoorders, maar de hoorders bij de tekst te brengen". Dat is het inderdaad waar de hoorders om vragen. NBG en KBS slaan de hoorders (lezers) te laag aan, schieten te kort in eerbied voor de lezer. „Men dient een punt te zetten achter de steeds maar weer op duikende „apostolaire" gedachte dat zoveel mogelijk mensen met een- de bijbel moeten kunnen lezen. Wij dienen de bijbel niet aanstonds om te zetten in een eigentijdse taal, die lijkt te pas sen op onze situaties. We zullen de omgekeerde beweging moe ten maken en met onze eigen tijdse taal en eigentijdse situa ties ons begeven naar de tale Kanaans. We moeten ons laten De eerste in Nederland gedrukte bijbel (vijftiende eeuw) opnemen in de leefruimte van het gesproken woord, in het taalverbond van de Heilige Schrift. Wie dat doet, voegt zich in het lichaam van de Messias. Deze laatste zin is niet achteloos neergeschreven, maar de spil waar alles om draait!" A'dus dr. J. van der Werf in zijn bij drage „Welke eisen stelt de exegeet aan de bijbelvertaling?" De bijbel hoo :t in de eerste plaats in de libirgie, in de ure- dienst. „De bijbel is geen gees telijke lectuur, die door nobele verenigingen verspreid wordt en die men kennelijk het liefst deponeert in de hotelkamer op het nachtkastje bij de po", zeg; Th. J. M. Naastepad in „Lezen en ademha'en". Zijn stuk is een pleidooi voor z.g. colometrie: een zichtbare indeling van de tekst in adem-eenheden, zoals Martin Buber en Franz Rosen- zweig in hun pas langzamer hand vermaard geworden „Ver- deutschung der Schrift" hebben gedaan. Naastepad toont aan dat dit geen kwestie van typografie al leen kan zijn omdat ook de ver taling colometrisch tot stand zal moeten komen. De vertaler zelf zal „per adem" moeten lezen en niet „per gedachte". „Goede co lometrie doet recht aan de ademeenheden van de grond tekst". Andere indelingen (hoofdstukken, verzen) kunnen practisch niet worden gemist maar zijn storend voor de adem, behoren daarom in de marge te staan. Van der Werf wil ons leren wat hij „een copernicaanse wending" noemt: namelijk dat denken geen benaderingswijze van de bijbel vormt. Men moet „de sprake" horen en „in dit horen kan men het géhoorde niet overmeesteren, men wordt in liet horen zelf overmeesterd". Uit dit artikel zou ik veel willen citeren. Hier slechts een enkele alinea. „Het is misschien van gewicht om in dit verband er op te wij zen dat het een fundamenteel gegeven is dat de Heilige Geest in elke generatie nieuwe vor men schept. Er zijn kroniek schrijvers en psalmisten, profe ten en profetenvertellingen, rabbijnen en apocalyptici, evan gelisten en apostelen. Er is een steeds verder spreken, een taalstroom. De Geest wijzigt de manier van uitdrukken van ge slacht tot geslacht. Maar het is dezelfde taalstroom, de Geest is garant voor de samenbindingen, voor het feit dat er inderdaad „verder" gesproken wordt." „Het vroegere spreken valt niet weg, wordt niet terzijde geschoven maar blijft meeklin ken van generatie tot generatie. Dat is uiterst fundamenteel voor het spreken in de Heilige Schrift. De sprake van gelovige tijden reikt van Adam tot aan de jongste dag, de sprake van on-gelovige tijden beslaat slechts één generatie, zoals bijv. de periode van 12 jaar van het Derde Rijk (Rosenstock-Hues- sy). Daarom dienen we op onze hoede te zijn als we zo geweldig de nadruk gaan leggen op het vertalen in eigentijds Neder lands." Een belangrijk aspect, dat zoals wij zagen bij de „richtlij nen" voor de GBV niet of nau welijks is aangeroerd, is dat van de canon, de volgorde van de bijbelboeken. Hierover schrijft ds. A. K. van Kooij („De orde van de volgorde"). In de joodse liturgie wordt de orde bepaald door de thora, het eerste deel van de hebreeuwse bijbel, de „vijf boeken van Mo- zes". De thora geeft de feesttij den aan en hoort dus niet thuis in de lijn van een doorlopende geschiedenis. Die laatste vindt men in de „profeten" (van Jo- Ds. Zuurmond geeft in „Wie hhet leest, lette er op!" een illus tratie voor zijn kritiek op regels die moderne vertaaltheoreticl hanteren en die ook voor de ge zamenlijke bijbelvertaling zijn aanvaard. Die regels brengen de tekst naar de lezer. De tekst wordt verplaatst, de lezer blijft waar hij is. Nee, zegt ds Zuur mond, de vertaler is in de eerste plaats een dienaar van de tekst, daarna pas van de lezer die „bij de tekst wordt betrokken". Scherpzinnig analyseert de schrijver zo de tekst van het be gin van Exodus 2. Dit gedeelte betreft een verhalend genre, de vertaler moet dus heel goed luis teren naar de gebezigde „ver haaltechnieken" in plaats van met behulp van zijn eigen vertelkunst de tekst naar de moderne lezer te willen brengen. De eerste weergave is van ds Zuurmond (met colometrie naar Buber/Rosenzweig), de tweede van de Katholieke Bijbelstichting Exodus 2:1-10 (Zuurmond) 1 Een man uit het huis van Levi ging en nam een dochter van Levi. 2 De vrouw werd zwanger en bracht een zoon ter Zij' zag dat hij goed was en hield hem verborgen, drie maanden. 3 Langer kon zij hem niet verbergen. Zij nam .voor hem een kist van biezen en lijmde die met leem en pek. Zij legde daarin het kind, zij legde het in het riet aan de oever van de stroom. 4 Zijn zuster stelde zich van verre, om te weten wat hem gedaan zou worden. 5 Farao's dochter daalde af om te baden aan de stroom en haar meisjes wandelden langs de stroom. Zij zag de kist, midden in het riet en zij zond haar dienstmaagd uit, nam hem en opende hem. 6 Zij zag hem, het kind, zie! een jongen, hul lend. Zij werd met ontferming over hem bewogen an zei: van de kinderen der hebreeën Is deze! 7 Zijn zuster zei tot Farao's dochter zal ik gaan en voor u roepen een zogende vrouw der hebreeën dat zij voor u het kind zoge? 8 Farao's dochter zei tot haar: gal De jonge vrouw ging en riep de moeder van het kind. 9 Farao's dochter zei tot haar: neem dit kind en zoog het voor mij, zelf zal ik u uw loon geven. De vrouw nam het kind en zoogde het. 10 Het kind werd groot en zij bracht hem naar Farao's dochter. Hij werd haar tot zoon en zij riep zijn naam: MOZES. Hij die optrekt, en zei: ik heb hem Immers uit het water opgetrokken! (KBS) uit 1966, die dezelfde prin cipes hanteert als de nieuwe „ge zamenlijke vertaling". Gebrek aan ruimte maakt het niet mogelijk de uitvoerige ver antwoording van ds Zuurmond hier over te nemen maar wie de beide teksten leest zal zeker zelf enige conclusies kunnen trekken en misschien ook „in gesprek ra ken" met de tekst. Wie nieuws gierig is geworden, schaffe zich de hier besproken bundel aan. Exodus 2:1 -10 (KBS) 1 Een zeker iemand uit de stam Levi nam een meisje uit die stam tot vrouw, 2 De vrouw erd zwanger en bracht een zoon ter wereld. Toen zij zag hoe mooi het kind was, hield zij het drie maanden verborgen. 3 Maar toen zij geen kans meer zag hem nog langer verborgen te houden, nam zij een mandje van riet, streek het dicht met asfalt en pek en legde het kind erin. Toen zette zij het tussen het riet aan de oever van de Nijl. 4 Op enige afstand stelde de zuster van het kind zich verdekt op, om te zien wat er zou gebeuren. 5 Nu begaf de dochter van Farao zich naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen op en neer bleven lopen langs de oever van de rivier. Ineens -zag zij het mandje tussen het riet en stuurde haar slavin om het te halen. 6 Zij maakte het open, en daar lag een schreiend Jongetje. Vol medelijden riep zij: Na tuurlijk een Hebreeuws kindl 7 Toen kwam de zuster van het kind aan dc dochter van Farao vragen: Zal ik bij de He breeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken, om het kind voor u te voeden? 8 De dochter van Farao antwoordde: Ja. doe dat. Het meisje snelde weg en haalde de moeder van het kind. 9 De dochter van Farao beval haar: Neem dit kind mee en voed het voor mij; Ik zal u er persoonlijk voor belonen. Toen nam de vrouw het kind mee en voedde het. 10 En toen het kind opgegroeid was, bracht zij het terug naar de dochter van Farao. Deze nam het ajs haar eigen zoon aan. Zij noemde hem Mozes, want, zo zei ze. ik heb hem uit het water getrokken. zua tot Maleachi). Het sluitstuk van de hebreeuwse bijbel vor men de „schrijvers". Het nieuwe testament kent een parallel in de basis (Evan geliën) en de schrijvers (Brie ven, Openbaring) met daar tus sen de geschiedenis (Handelin gen). De ordening van de Septua gint, de oudste vertaling van de joodse bijbel in het grieks, is door de Kerk overgenomen. Zij kent een twee-deling: Geschie denis (Genesis - Kronieken) en literatuur (dichters en profeten). Voor deze ordening gelden niet de telkens Weer actuele feest tijden maar de tijd, die de his torie tot onherroepelijk verle den maakt. De canon van de Septuagint, schrijft Overbosch. gaf de Kerk de mogelijkheid om de joodse bijbel tot „oud" (afge lopen, overwonnen) testament te verklaren. „Of de kerk nu de volgorde van de Septuaginta moet afzwe ren? Dat is wellicht nog de vraag." Van der Kooij toont voor deze consequentie nog eni ge terughoudendheid. Deze bespreking zou, om enigszins recht te doen aan wat in een tachtig pagina's druk in twee kolommen zeer compact is geschreven, veel uitvoeriger moeten zijn. Vijf van de bijdragen noemde ik nog niet. Drs. Maria de Groot („Poëzie in de bijbel") en ds. R. Zuurmond („Het bijbelse ver haal: verteller en vertaler") we ten elk op zeer deskundige en overtuigende wijze met voor beelden te illustreren waarom deze wijze van vertalen werke lijk de juiste is. Een enkele tekst is op deze bladzijde afge drukt. Prof. B. Hemelsoet („Het woord geschiedde...") geeft een vernietigende kritiek op de richtlijnen van NBG en KBS. Een voorbeeld betreft het woord „zcra", dat zaad betekent. „In Gen. 1:11 mag het met zaad worden vertaald, in Gen. 3:15 met nakomeling. Zo willen de richtlijnen het Onvruchtbaar der is „zera" nimmer gemaakt." Van een geheel eigen karak ter is de bijdrage van dr. Maria van der Zeyde („Vertaling van de Psalmen") over het vertaal werk van de dichteres Ida Ger- hardt en haar zelf. Samen zijn zij bezig de Psalmen zeer nauwgezet en dus' ook geer -ff- Ezra brengt de wet terug Jeruzalem dichterlijk in het Nederlands te vertalen. Met grote ernst legt de schrijfster verantwoording af van de zorgvuldigheid die de door hen toegepaste methode vergt. „Wanneer wij al werken de iets hebben geleerd, dan is het om te luisteren, te luisteren en nog eens te luisteren naar wat de tekst déze concrete tekst, dit concrete vers ons meedeelt, en dan te vertalen volgens de context." Toch en dat blijkt ook uit de stuk voor stuk prachtige voorbeelden die er bij zijn op genomen is er naast de so berheid een vrijheid die min of meer. buiten de orde ligt van wat de Van der Leeuw Stich ting voor ogen staat. Omdat het „alleen" maar gaat om één con creet werk déze psalmverta ling stoort het niet dat de schrijfster aan de tegenstelling tussen NBG-KBS en de Van der Leeuw Stichting geheel voorbij gaat. Wie uitsluitend de Psalmen wil vertalen, hoeft zich om brede concordantie niet erg te bekommeren maar dat zal dan juist de zwakte van zulk een vertaling, hoe knap en dichterlijk ook, blijven. De bijdrage van prof. dr. K. Heeroma („De taal van de ver taling") valt eveneens wat bui ten het verband van de bundel. Met de overige dichters die hier aan het woord waren acht ook Heeroma het „horen" de eerste daad van de vertaler. Hij wil echter het gehoorde met zich mee dragen en naar de lezer brengen: „ik vertaal gewoon van taal tot taal, zo levend mo gelijk nasprekend wat mij le vend is voorgesproken". In op rechte argeloosheid schrijft hij: „De bijbel is voor mij gewone, geloofwaardige literatuur die ik niet anders kan vertalen dan welke literatuur ook". Zo kon de problematiek, die de samen stellers van de bundel zo hoog zit, hem gewoon ontgaan. Dit laatste mag zeker niet worden gezegd van de redactie van het periodiek „Schrift" (adres: Heilig-Landstichting 14, Nijmegen), uitgave van de KBS, die in haar laatste aflevering thema: „Vertalen" tracht beide opvattingen het volle pond te geven. De best gedocu menteerde bijdrage is van de Rosenzweig-kenner Peter Shak- Shie, wiens gezwaar tegen de concordante vertaalmethode haar élitair karakter geldt. Ro- senzweig, wiens overwegingen hier helder worden weergege ven, heeft dit zelf ook onder kend, maar koos niettemin met overtuiging voor die methode. Van de door de „Schrift"-re- dactie over dit onderwerp ge- interviewden bleek alleen dr. Deurloo die overtuiging geheel te delen. Uiteraard bestemd voor r.k. lezers, is deze afleve ring van „Schrift" voor ieder die zich enigszins voor de ma terie interesseert, boeiende lec tuur. De Gezamenlijke Bijbelverta ling staat op stapel. Waar pra ten we dan eigenlijk nog over? Wel, ten eerste komt er mis schien nu toch nog ruimte voor een concordante vertaling naést de GBV. Maar wat veel belang rijker kan zijn is dat deze afle vering van de Mededelingen van de Prof. dr. G. van der Leeuw Stichting een profetische stem heeft doen klinken die zijn kracht misschien pas in een volgende generatie goed zal kunnen laten gelden. Heeft het niet tenminste een hele generatie geduurd voordat het in 1925 door Buber en Ro- senzweig op initiatief van de uitgever Lambert Schneider be gonnen werk van de „Verdeut- schung der Schrift" in brede kring de waardering zou gaan ontvangen die het toekomt?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 15