Eerbied voor het Woord
en voor
DE PUT
door
ds.A.G.van Gilse
heeft kwaliteiten
TWEEMAAL MOZES IN
HET RIETEN MANDJE
ZATERDAG 3 JULI 1971
Ds. A. G. van Gilse, predikant van de doopsgezinde gemeente te
Eindhoven, bespreekt: „Wie het leest, lette er opl", nr. 41 van de
Mededelingen van de Van der Leeuw Stichting (te bestellen door zes
gulden te storten op giro 36508 van de Van der Leeuw Stichting te
Amsterdam, met vermelding „aflevering 41". Nadere informaties bij de
bureausecretaris A. van Wijk, Louis Bouwmeesterstraat 7, Amsterdam 18).
'D innen afzienbare tijd zal zowel in de rooms-katholieke als in de protes-
intse kerken in Nederland (en Vlaanderen) de bijbel in een nieuwe verta
ng worden gelezen.
het najaar van 1969 besloten het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG)
de Katholieke Bijbelstichting (KSB) tot het doen vervaardigen en uitge-
raen van die Gezamenlijke Bijbelvertaling (GBV). Ook de Vlaamse zuster-
rganisaties traden tot de coöperatie toe.
Ier i
Een geweldig belangrijke opzet, een prachtig teken van werkelijk oecu
menische wil. Enige jaren tevoren was de eerste zwaluw, de gemeen
schappelijke tekst van het Onze Vader verschenen, maar nu gaat het dan
toch heus zomer worden.
Isaias wordt voortaan voor iedereen Jesaja, de boeken der Makkabeeën
zal elk in zijn bijbel kunnen vinden, met de nummers van de psalmen
komt niemand meer in de war en voor gemeenschappelijke avondmaals
vieringen zullen de gemeenschappelijke tekstgedeelten gereed liggen.
Men is met voortvarendheid
het werk getogen: sinds
.itember 1970, lezen wij in het
l vferslag van het NBG over dat
ar, wordt er al druk vertaald.
'g DCh blijkt niet iedereen in
1 irkelijk Nederland even en-
i ousiast te zijn over dit be-
ngrijke initiatief. De bezwa-
>n waar wij (het hier over zul-
n hebben komen uit een aller-
oe, inst anti-papistische hoek, na-
elijk van de prof. dr. G. van
Er Leeuw Stichting.
Deze stichting (ondertitel:
ntmoetingscentrum van Kerk
Kunst) heeft zich reeds jaren
ze' Bwogen op het terrein van de
urgie, van de eredienst dus,
in dat verband hield zij zich
rig met het bouwen van ker-
joifn en het zingen en musiceren
de kerk. Tot voor kort was
v<t een zuiver protestantse af
ire maar het werk bleef in
k. kringen niet onopgemerkt
s* men is er daar dankbaar ge-
uik van gaan maken. Zo mag
:t geen wonder heten dat de
iester-dichter Thom Naaste -
id tot de staf van studiesecre-
rissen toetrad.
Haar werkgroepen hebben op
tr k van de genoemde terreinen
le studies gemaakt en doen
rschijnen waarin het bijzon-
re van dat bouwen, dat zin-
n. dat musiceren werd onder-
■eept. Een kerklied is een bij-
w
zonder lied, 'n kerkgebouw een
bijzonder gebouw, want men
vertoeft er in Gods huis, zingt
er voor Gods aangezicht. Wat
dat laatste betreft, in de studie
waar wij het hier over zullen
hebben wijst dr. J. van der
Werf er op dat dit woord niet
betekent dat God een gezicht
heeft maar dat wij op Hem
zien.
Die studie is als nummer 41
van de Mededelingen van de
Van der Leeuw Stichting ver
schenen onder de aan Mattheüs
24:15 ontleende titel: „Wie het
leest, lette er op!"
Het thema van de eerbied,
dat aan vele publikaties van de
Stichting ten grondslag ligt, is
hier betrokken op de vragen die
het vertalen van de bijbel op
roept.
Het initiatief tot deze uitgave
is opgekomen na een mislukt
gesprek met de Nederlandse
Commissie voor de Liturgie, de
officiële roomSkatholieke in
stantie op dat gebied, in maart
1969. Het gesprek ging over het
vertalen van de bijbel maar de
Een bijbelillustratie; de uittocht van Jezus
standpunten liepen te zeer uit
een om tot enige conclusie te
kunnen leiden. Het standpunt
van de Nederlandse Commissie
voor de Liturgie komt geheel
overeen met de regels die na
derhand voor de Gezamenlijke
Bijbelvertaling zijn aanvaard.
„Wie het leest, lette er op!"
toont aan waarom men de prin
cipes van deze „oecumenische"
vertaling onaanvaardbaar acht
en hoe men zich voorstelt dat
de bijbel dan wèl zal moeten
worden vertaald.
Het mag op zijn minst verba
zing wekken dat het hier aan
gedragen materiaal, dat warem
pel niet allemaal nieuw is en
waarvan het merendeel toch bij
NBG en KBS bekend moet zijn,
bij de opzet van de Gemeen
schappelijke Vertaling zo volko
men ter zijde kon worden ge
schoven.
Wel schijnt het nu in de be
doeling van genoemde instanties
te liggen om néést die vertaling
een soort elite-bijbel volgens
het zg. concordante vertaalprin
cipe daarover zo dadelijk
meer uit te geven. Dat is
echter wat de mensen van de
Van der Leeuw Stichting niet
willen. Een bijbel voor de fijn
proevers naast een bijbel voor
het volk is een gevaarlijke fi
guur. Nee: één bijbel in de Ne
derlandse taal, de bijbel voor de
gemeente, voor het gebruik in
de eredienst in de eerste plaats.
Daar moet het Woord klinken,
„na" worden „gesproken". Dan
pas kan de verkondiging in de
prediking volgen en het gesprek
over het verstaan in het leer
huis beginnen.
De GBV wil deze beide ele
menten ten onrechte al bij
voorbaat in de tekst invoegen.
Daarmee schiet zij tekort in
eerbied voor het Woord en in
eerbied voor de lezers. Dat is,
naar het mij voorkomt, de ern
stige kritiek van de mensen van
de Van der Leeuw Stichting
(theologen, neerlandici, dichters,
taalkundigen) op de vertaal
principes van NBG en KBS.
De voorzitter van de Van der
Leeuw Stichting, ds. W. G.
Overbosch, opent de bundel met
een uitvoerig artikel („Een
woord voor de wereld...") waar
in hij alle onderwerpen ter
sprake brengt die in de overige
bijdragen worden uitgewerkt.
In deze inleiding krijgen de
aangevochten vertaal-regels
uiteraard veel aandacht.
Om te beginnen noemt Over
bosch het uitgangspunt dat
NBG en KBS voor de Gezamen
lijke Vertaling hebben gesteld:
zowel wat betreft zinssbouw als
woordgebruik geeft het ncder-
lands taalgebruik de doorslag
niet het hebreeuwse of griekse.
Hier uit volgt:
1. precisie betrachten t.o.v. de
hebreeuwse, aramese en griekse
grondtekst zonder het neder-
lands taalgebruik geweld aan te
doen.
2. in verschillende betekenis
sen kunnen woorden, verschil
lend worden vertaald.
3. in eerste instantie is de on
middellijke context bepalend
voor de juiste betekenis van een
woord en niet de concordantie
(overeenkomst) binnen een gro
ter geheel (bijvoorbeeld het hele
oude of nieuwe testament, een
groep van bijbelboeken of één
boek).
4. de vertalers moeten de
vrijheid hebben om bepaalde
hebreeuwse of griekse uitdruk
kingen of beeldspraak te „ver
nederlandsen".
Verder zijn er regels voor het
gebruik van „Gij" (alleen in be
paalde dichterlijke teksten waar
God wordt aangesproken), een
afspraak om de naam van God
JHVH weer te geven met (de)
Heer. „Adonai" en „Elohim"
worden beide: God. De z.g. apo
criefe resp. deuterocanonische
boeken zullen tussen oud en
nieuw testament in worden ge
plaatst „omdat zij ontstaan zijn
in de periode die er ligt tussen
het oude en het nieuwe testa
ment". Over een herstel van de
canon naar de hebreeuwse orde
wordt niet gerept.
Ten slotte komen er inleidin
gen en toelichtingen bij elk bij
belboek en zullen in voetnoten
tekst- en vertaalvarianten en
verklarende aantekeningen
worden vermeld.
Groepjes van twee grondtaal
experts plus een neerlandicus
sturen telkens hun gezamenlijke
resultaten aan lezersgroepen
(priesters, predikanten, leken,
ook buitenkerkelijken). Na een
tweede lezing van het vertaai-
groepje moeten eindcommissies
voor oud en nieuw testament
controleren „of de richtlijnen
zijn toegepast".
Wat Overbosch in die proce
dure mist, is de gelegenheid tot
beproeven in de eredienst Want
Daar hoort de bijbel (in verta
ling) in de eerste plaats thuis.
Overbosch, zelf predikant voor
werk onder buitenkerkelijke in
tellectuelen, polemiseert sterk
tegen de gedachte dat men de
Heilige Schrift zou kunnen col
porteren. Zijn ervaring is dat de
buitenstaander er besef van
heeft dat hij moeite zal moeten
doen om de bijbel te lezen, dat
„het (middelpuntvliedende) ex
porteren van de bijbel in strijd
is met de (middelpuntzoekende)
eerbied voor de Schriften".
Dr. K. A. Deurloo („Ontmy
thologiserend vertalen?") zegt
van de vertaler: „zijn taak is
ansTiemen Ottekamp is een
sch(rke jonge man, een natuur-
/oldlns' met een achtergebleven
t bfstand. Hij woont ergens in
n, ét noordoosten van ons land,
I zijn moeder. Zij is wedu-
3Ü^*. De vader is indertijd,
recrfm'<en thuisgekomen, in de
oi)t afgesloten regenput ge
ilen en verdronken. De
Bap Tiemen had verzuimd
4put te sluiten en zijn moe
had nagelaten te contro-
len of hij niet open was blij
ft staan. Tiemens verzuim
|s onopzettelijk; bij dat van
■Éi moeder speelden onbe-
H Jst schuldige verlangens
■■e. Zij wilde van haar man
.zijn. Het was niet zo, dat
[er bewust op speculeerde,
I hij, dronken en in het don-
r, in de open put zou tui
den. Dat gedoogde de
le ^istelijke bovenlaag in haar
iapkist n'et- Maar het kwam er
24 diepste toch wel op neer.
Z Ij had als meisje haar latere
iam i ertoe gebracht in beschonken
45. ;tand de jongen te verwekken,
fzon r gevoel van schuld hierover
I fp, d sterk verzwaard na het ver-
elukken van haar man. Haar
9e itsinstinct richtte zich nu hele-
m. li op haar zoon. Hij was van
f6. |r en hij mocht van niemand an-
s zijn. Ze hield hem angstvallig
meisjes en vrouwen vandaan en
4 rschuwde hem tegen ze. Ook
vriendschap met de tienjarige
9 v< rjongen Harjo kon ze niet goed
rd ven.
8. b e eigenlijke dramatische ont-
j v{ keling begint pas als de jonge
sder van Harjo in het verhaal
J°'t meespelen. Ik heb het name-
Frie over de roman De Put van
vor ke G. Broersma (Uitg. A. W.
rj, ïoff. Leiden. 137 blz., f9.50).
jo's vader André en de jongere
'n v!der Wally zijn stadsmensen die
een verbouwde boerderij naast de
Ottekamps hebben betrokken. De
man heeft zijn zaken en is vaak
weg. De jonge vrouw verveelt zich
en wordt zinnelijk verliefd op de
slome natuurkracht Tiemen. Harjo
fungeert zonder het te weten als
verbindende figuur.
Wally's uitdagende vrouwelijk
heid brengt Tiemen in verwarring.
Zijn besloten leventje met de moe
der die hem door haar overdreven
zorgen in zijn onbeholpenheid stijft,
en zijn vaste dagprogramma van
dieren verzorgen en tochten in de
omtrek maken, wordt door zijn om
gang met Harjo in de war gebracht.
Wally weet te bewerken dat Tie
men mee uitgenodigd wordt op een
zeiltocht, samen met haar man en
de jongen. Bij het zwemmen mei
Tiemen weet ze hem naar een stil
plekje te lokken en hem daar te
verleiden.
De jonge reus kent zijn eigen
kracht niet, wordt te ruw en krijgt
uit reactie een klap in zijn gezicht.
Hij rent weg en laat haar op die
gevaarlijke plaats alleen achter. Er
is intussen een onweer losgebars
ten. Langs omwegen komt hij thuis
en uit haatliefde doodt hij de moe
der die hem tot een levenslang
kind-zijn veroordeeld had. Het lijk
werpt hij in de put. Wat er verder
met de jonge vrouw en met de
anderen gebeurt, wordt niet meer
opgehelderd. Hiermee onder
streept de auteur dat het om Tie
men gaat.
De roman loopt van maandag tot
vrijdag, een warme week in de zo
mer, culminerend in een zwaar on
weer. Afwisselend zijn Tiemen en
zijn moeder aan het woord. Hele>
maal gelukken doet zoiets natuur
lijk nooit. Het is altijd de schrijver,
die afwisselend voor moeder en
voor zoon speelt. Hij geeft de
moeder net iets te veel ontwikke
ling mee en aan de zoon net iets
te veel verstand. Uit eigen erva
ring. met mijn jongste roman De
schuldige (Kampen 1970), weet ik
hoe moeilijk dit procédé is en hoe
riskant. Zoiets ma«) daarom al wel
geslaagd heten, wanneer de lezer
van beide figuren, moeder en zoon.
een duidelijke en naar het echte
zwemende voorstelling krijgt.
Wat de kunst betreft een roman
goed te componeren, vertoont dit
boek de volgende pluspunten. 1. Er
zijn maar enkele figuren, die bo
vendien onderling sterk verschillen.
De buikige zakenman, zijn zoon
Harjo en de 'reien Tor' (vergelijk
het muziekdrama Parsifal van Ri
chard Wagner) Tiemen. welke drie
figuren de mannelijkheid vertegen
woordigen, lopen zeer uiteen. De
beide vrouwen: de moeders van
Tiemen en Harjo. verschillen even
zeer. op vrijwel alle punten 2. Er
is een eenvoudige verwikkeling,
die binnen korte tijd (vijf dagen)
naar het dramatische hoogtepunt
wordt toegevoerd. 3. Door de af
wisseling in het vertellen, bij mon
de van 'hij' en 'zij', komen de figu
ren in het boek in een ruimte te
staan.
Ook in die afwisseling heeft de
schrijver beperking betracht, meer
dan ikzelf in mijn boek heb ge
daan. Maar Ik wilde tevens een
beeld geven van het Delfshaven
van mijn jeugd en had dus vanzelf
behoefte aan meer personen. Bii
Boersma speelt wat men de plaat
selijke kleur noemt zonder moeite
mee, omdat Tiemen een natuurkind
is en het landschap waarin hij leeft
grondig kent. Er wonen daar niet
veel mensen. Het draait allemaal
om Tiemen, niet zozeer als op
zichzelf staand geval, maar, bijna
zou ik zeggen, als symbool.
Het gaat over de natuurlijke en
animale oerkrachten, die niet door
een gerijpte geest in bedwang en
in een labiel evenwicht worden ge
houden. Een romantisch motief, uit
gewerkt met naturalistische midde
len. De Duitse wijsgeer Ludwig
Klages (1872 - 1956) schreef een
vierdelig werk: Der Geist als Wi-
Rouke G. Broersma
dersacher der Seele (1929 - 1933),
wat betekent: de (menselijke)
geest als tegenstander van de ziel.
Bij Tiemen is het precies omge
keerd: de levensziel staat op tegen
het bewustzijn, de instincten tegen
de rede.
Modieus modern Is de roman
van Broersma niet. Ik moest bij het
lezen terugdenken aan het epos
De Boeren van Wladyslaw Stani-
slaw Reymont, waarmee deze Pool
in 1924 de Nobelprijs voor litera
tuur heeft gewonnen. Literair-his
torlsch heeft men in beide gevallen
te doen met een voorbijgegaan ro
mantisch naturalisme. Niet dat ik
hiervan een punt van kritiek maak.
Gelukkig dat 'het land' er voor een
deel nog is. met dezelfde bewo
ners; stadsmensen zijn er meer
dan genoeg.
Ook wat de erotiek betreft heeft
de auteur beperking betracht, veel
meer dan één avond televisie doet;
de strengste puritein zal dat moe
ten toegeven. Rest nog het soort
christelijkheid van Tiemens moe
der. Er zijn nu eenmaal miserabeie
christenen! En ten slotte mag dit
nog in de krant: er komt een sym
pathieke dominee in deze roman
voor. Onze pastores kunnen ver
licht ademhalen: het is dus moge
lijk als dominee sympathiek te zijn,
zelfs in een romanl
Broersma heeft ongetwijfeld
schrijverskwalitelten. die bij verde
re cultivering alleen maar kunnen
winnen.
niet de tekst bij de hoorders,
maar de hoorders bij de tekst te
brengen". Dat is het inderdaad
waar de hoorders om vragen.
NBG en KBS slaan de hoorders
(lezers) te laag aan, schieten te
kort in eerbied voor de lezer.
„Men dient een punt te zetten
achter de steeds maar weer op
duikende „apostolaire" gedachte
dat zoveel mogelijk mensen met
een- de bijbel moeten kunnen
lezen. Wij dienen de bijbel niet
aanstonds om te zetten in een
eigentijdse taal, die lijkt te pas
sen op onze situaties. We zullen
de omgekeerde beweging moe
ten maken en met onze eigen
tijdse taal en eigentijdse situa
ties ons begeven naar de tale
Kanaans. We moeten ons laten
De eerste in Nederland gedrukte bijbel (vijftiende eeuw)
opnemen in de leefruimte van
het gesproken woord, in het
taalverbond van de Heilige
Schrift. Wie dat doet, voegt zich
in het lichaam van de Messias.
Deze laatste zin is niet achteloos
neergeschreven, maar de spil
waar alles om draait!" A'dus
dr. J. van der Werf in zijn bij
drage „Welke eisen stelt de
exegeet aan de bijbelvertaling?"
De bijbel hoo :t in de eerste
plaats in de libirgie, in de ure-
dienst. „De bijbel is geen gees
telijke lectuur, die door nobele
verenigingen verspreid wordt
en die men kennelijk het liefst
deponeert in de hotelkamer op
het nachtkastje bij de po", zeg;
Th. J. M. Naastepad in „Lezen
en ademha'en". Zijn stuk is een
pleidooi voor z.g. colometrie:
een zichtbare indeling van de
tekst in adem-eenheden, zoals
Martin Buber en Franz Rosen-
zweig in hun pas langzamer
hand vermaard geworden „Ver-
deutschung der Schrift" hebben
gedaan.
Naastepad toont aan dat dit
geen kwestie van typografie al
leen kan zijn omdat ook de ver
taling colometrisch tot stand zal
moeten komen. De vertaler zelf
zal „per adem" moeten lezen en
niet „per gedachte". „Goede co
lometrie doet recht aan de
ademeenheden van de grond
tekst". Andere indelingen
(hoofdstukken, verzen) kunnen
practisch niet worden gemist
maar zijn storend voor de
adem, behoren daarom in de
marge te staan.
Van der Werf wil ons leren
wat hij „een copernicaanse
wending" noemt: namelijk dat
denken geen benaderingswijze
van de bijbel vormt. Men moet
„de sprake" horen en „in dit
horen kan men het géhoorde
niet overmeesteren, men wordt
in liet horen zelf overmeesterd".
Uit dit artikel zou ik veel
willen citeren. Hier slechts een
enkele alinea.
„Het is misschien van gewicht
om in dit verband er op te wij
zen dat het een fundamenteel
gegeven is dat de Heilige Geest
in elke generatie nieuwe vor
men schept. Er zijn kroniek
schrijvers en psalmisten, profe
ten en profetenvertellingen,
rabbijnen en apocalyptici, evan
gelisten en apostelen. Er is een
steeds verder spreken, een
taalstroom. De Geest wijzigt de
manier van uitdrukken van ge
slacht tot geslacht. Maar het is
dezelfde taalstroom, de Geest is
garant voor de samenbindingen,
voor het feit dat er inderdaad
„verder" gesproken wordt."
„Het vroegere spreken valt
niet weg, wordt niet terzijde
geschoven maar blijft meeklin
ken van generatie tot generatie.
Dat is uiterst fundamenteel
voor het spreken in de Heilige
Schrift. De sprake van gelovige
tijden reikt van Adam tot aan
de jongste dag, de sprake van
on-gelovige tijden beslaat
slechts één generatie, zoals bijv.
de periode van 12 jaar van het
Derde Rijk (Rosenstock-Hues-
sy). Daarom dienen we op onze
hoede te zijn als we zo geweldig
de nadruk gaan leggen op het
vertalen in eigentijds Neder
lands."
Een belangrijk aspect, dat
zoals wij zagen bij de „richtlij
nen" voor de GBV niet of nau
welijks is aangeroerd, is dat
van de canon, de volgorde van
de bijbelboeken. Hierover
schrijft ds. A. K. van Kooij („De
orde van de volgorde").
In de joodse liturgie wordt de
orde bepaald door de thora, het
eerste deel van de hebreeuwse
bijbel, de „vijf boeken van Mo-
zes". De thora geeft de feesttij
den aan en hoort dus niet thuis
in de lijn van een doorlopende
geschiedenis. Die laatste vindt
men in de „profeten" (van Jo-
Ds. Zuurmond geeft in „Wie
hhet leest, lette er op!" een illus
tratie voor zijn kritiek op regels
die moderne vertaaltheoreticl
hanteren en die ook voor de ge
zamenlijke bijbelvertaling zijn
aanvaard. Die regels brengen de
tekst naar de lezer. De tekst
wordt verplaatst, de lezer blijft
waar hij is. Nee, zegt ds Zuur
mond, de vertaler is in de eerste
plaats een dienaar van de tekst,
daarna pas van de lezer die „bij
de tekst wordt betrokken".
Scherpzinnig analyseert de
schrijver zo de tekst van het be
gin van Exodus 2. Dit gedeelte
betreft een verhalend genre, de
vertaler moet dus heel goed luis
teren naar de gebezigde „ver
haaltechnieken" in plaats van met
behulp van zijn eigen vertelkunst
de tekst naar de moderne lezer
te willen brengen.
De eerste weergave is van ds
Zuurmond (met colometrie naar
Buber/Rosenzweig), de tweede
van de Katholieke Bijbelstichting
Exodus 2:1-10 (Zuurmond)
1 Een man uit het huis van Levi ging en nam
een dochter van Levi.
2 De vrouw werd zwanger en bracht een zoon ter
Zij' zag dat hij goed was en hield hem verborgen,
drie maanden.
3 Langer kon zij hem niet verbergen. Zij nam
.voor hem een kist van biezen en lijmde die met
leem en pek. Zij legde daarin het kind, zij legde
het in het riet aan de oever van de stroom.
4 Zijn zuster stelde zich van verre, om te weten
wat hem gedaan zou worden.
5 Farao's dochter daalde af om te baden aan de
stroom en haar meisjes wandelden langs de
stroom. Zij zag de kist, midden in het riet en zij
zond haar dienstmaagd uit, nam hem en opende
hem.
6 Zij zag hem, het kind, zie! een jongen, hul
lend. Zij werd met ontferming over hem bewogen
an zei: van de kinderen der hebreeën Is deze!
7 Zijn zuster zei tot Farao's dochter zal ik
gaan en voor u roepen een zogende vrouw der
hebreeën dat zij voor u het kind zoge?
8 Farao's dochter zei tot haar: gal De jonge
vrouw ging en riep de moeder van het kind.
9 Farao's dochter zei tot haar: neem dit kind en
zoog het voor mij, zelf zal ik u uw loon geven. De
vrouw nam het kind en zoogde het.
10 Het kind werd groot en zij bracht hem naar
Farao's dochter. Hij werd haar tot zoon en zij riep
zijn naam: MOZES. Hij die optrekt, en zei: ik heb
hem Immers uit het water opgetrokken!
(KBS) uit 1966, die dezelfde prin
cipes hanteert als de nieuwe „ge
zamenlijke vertaling".
Gebrek aan ruimte maakt het
niet mogelijk de uitvoerige ver
antwoording van ds Zuurmond
hier over te nemen maar wie de
beide teksten leest zal zeker zelf
enige conclusies kunnen trekken
en misschien ook „in gesprek ra
ken" met de tekst. Wie nieuws
gierig is geworden, schaffe zich
de hier besproken bundel aan.
Exodus 2:1 -10 (KBS)
1 Een zeker iemand uit de stam Levi nam een
meisje uit die stam tot vrouw,
2 De vrouw erd zwanger en bracht een zoon ter
wereld. Toen zij zag hoe mooi het kind was, hield
zij het drie maanden verborgen.
3 Maar toen zij geen kans meer zag hem nog
langer verborgen te houden, nam zij een mandje
van riet, streek het dicht met asfalt en pek en
legde het kind erin. Toen zette zij het tussen het
riet aan de oever van de Nijl.
4 Op enige afstand stelde de zuster van het
kind zich verdekt op, om te zien wat er zou
gebeuren.
5 Nu begaf de dochter van Farao zich naar de
Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen op en
neer bleven lopen langs de oever van de rivier.
Ineens -zag zij het mandje tussen het riet en
stuurde haar slavin om het te halen.
6 Zij maakte het open, en daar lag een
schreiend Jongetje. Vol medelijden riep zij: Na
tuurlijk een Hebreeuws kindl
7 Toen kwam de zuster van het kind aan dc
dochter van Farao vragen: Zal ik bij de He
breeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken, om
het kind voor u te voeden?
8 De dochter van Farao antwoordde: Ja. doe
dat. Het meisje snelde weg en haalde de moeder
van het kind.
9 De dochter van Farao beval haar: Neem dit
kind mee en voed het voor mij; Ik zal u er
persoonlijk voor belonen. Toen nam de vrouw het
kind mee en voedde het.
10 En toen het kind opgegroeid was, bracht zij
het terug naar de dochter van Farao. Deze nam
het ajs haar eigen zoon aan. Zij noemde hem
Mozes, want, zo zei ze. ik heb hem uit het water
getrokken.
zua tot Maleachi). Het sluitstuk
van de hebreeuwse bijbel vor
men de „schrijvers".
Het nieuwe testament kent
een parallel in de basis (Evan
geliën) en de schrijvers (Brie
ven, Openbaring) met daar tus
sen de geschiedenis (Handelin
gen).
De ordening van de Septua
gint, de oudste vertaling van de
joodse bijbel in het grieks, is
door de Kerk overgenomen. Zij
kent een twee-deling: Geschie
denis (Genesis - Kronieken) en
literatuur (dichters en profeten).
Voor deze ordening gelden niet
de telkens Weer actuele feest
tijden maar de tijd, die de his
torie tot onherroepelijk verle
den maakt. De canon van de
Septuagint, schrijft Overbosch.
gaf de Kerk de mogelijkheid om
de joodse bijbel tot „oud" (afge
lopen, overwonnen) testament te
verklaren.
„Of de kerk nu de volgorde
van de Septuaginta moet afzwe
ren? Dat is wellicht nog de
vraag." Van der Kooij toont
voor deze consequentie nog eni
ge terughoudendheid.
Deze bespreking zou, om
enigszins recht te doen aan wat
in een tachtig pagina's druk in
twee kolommen zeer compact is
geschreven, veel uitvoeriger
moeten zijn.
Vijf van de bijdragen noemde
ik nog niet. Drs. Maria de Groot
(„Poëzie in de bijbel") en ds. R.
Zuurmond („Het bijbelse ver
haal: verteller en vertaler") we
ten elk op zeer deskundige en
overtuigende wijze met voor
beelden te illustreren waarom
deze wijze van vertalen werke
lijk de juiste is. Een enkele
tekst is op deze bladzijde afge
drukt.
Prof. B. Hemelsoet („Het
woord geschiedde...") geeft een
vernietigende kritiek op de
richtlijnen van NBG en KBS.
Een voorbeeld betreft het woord
„zcra", dat zaad betekent. „In
Gen. 1:11 mag het met zaad
worden vertaald, in Gen. 3:15
met nakomeling. Zo willen de
richtlijnen het Onvruchtbaar
der is „zera" nimmer gemaakt."
Van een geheel eigen karak
ter is de bijdrage van dr. Maria
van der Zeyde („Vertaling van
de Psalmen") over het vertaal
werk van de dichteres Ida Ger-
hardt en haar zelf. Samen zijn
zij bezig de Psalmen zeer
nauwgezet en dus' ook geer
-ff- Ezra brengt de wet terug
Jeruzalem
dichterlijk in het Nederlands te
vertalen.
Met grote ernst legt de
schrijfster verantwoording af
van de zorgvuldigheid die de
door hen toegepaste methode
vergt. „Wanneer wij al werken
de iets hebben geleerd, dan is
het om te luisteren, te luisteren
en nog eens te luisteren naar
wat de tekst déze concrete
tekst, dit concrete vers ons
meedeelt, en dan te vertalen
volgens de context."
Toch en dat blijkt ook uit
de stuk voor stuk prachtige
voorbeelden die er bij zijn op
genomen is er naast de so
berheid een vrijheid die min of
meer. buiten de orde ligt van
wat de Van der Leeuw Stich
ting voor ogen staat. Omdat het
„alleen" maar gaat om één con
creet werk déze psalmverta
ling stoort het niet dat de
schrijfster aan de tegenstelling
tussen NBG-KBS en de Van
der Leeuw Stichting geheel
voorbij gaat. Wie uitsluitend de
Psalmen wil vertalen, hoeft zich
om brede concordantie niet erg
te bekommeren maar dat zal
dan juist de zwakte van zulk
een vertaling, hoe knap en
dichterlijk ook, blijven.
De bijdrage van prof. dr. K.
Heeroma („De taal van de ver
taling") valt eveneens wat bui
ten het verband van de bundel.
Met de overige dichters die hier
aan het woord waren acht ook
Heeroma het „horen" de eerste
daad van de vertaler. Hij wil
echter het gehoorde met zich
mee dragen en naar de lezer
brengen: „ik vertaal gewoon
van taal tot taal, zo levend mo
gelijk nasprekend wat mij le
vend is voorgesproken". In op
rechte argeloosheid schrijft hij:
„De bijbel is voor mij gewone,
geloofwaardige literatuur die ik
niet anders kan vertalen dan
welke literatuur ook". Zo kon
de problematiek, die de samen
stellers van de bundel zo hoog
zit, hem gewoon ontgaan.
Dit laatste mag zeker niet
worden gezegd van de redactie
van het periodiek „Schrift"
(adres: Heilig-Landstichting 14,
Nijmegen), uitgave van de KBS,
die in haar laatste aflevering
thema: „Vertalen" tracht
beide opvattingen het volle
pond te geven. De best gedocu
menteerde bijdrage is van de
Rosenzweig-kenner Peter Shak-
Shie, wiens gezwaar tegen de
concordante vertaalmethode
haar élitair karakter geldt. Ro-
senzweig, wiens overwegingen
hier helder worden weergege
ven, heeft dit zelf ook onder
kend, maar koos niettemin met
overtuiging voor die methode.
Van de door de „Schrift"-re-
dactie over dit onderwerp ge-
interviewden bleek alleen dr.
Deurloo die overtuiging geheel
te delen. Uiteraard bestemd
voor r.k. lezers, is deze afleve
ring van „Schrift" voor ieder
die zich enigszins voor de ma
terie interesseert, boeiende lec
tuur.
De Gezamenlijke Bijbelverta
ling staat op stapel. Waar pra
ten we dan eigenlijk nog over?
Wel, ten eerste komt er mis
schien nu toch nog ruimte voor
een concordante vertaling naést
de GBV. Maar wat veel belang
rijker kan zijn is dat deze afle
vering van de Mededelingen
van de Prof. dr. G. van der
Leeuw Stichting een profetische
stem heeft doen klinken die zijn
kracht misschien pas in een
volgende generatie goed zal
kunnen laten gelden.
Heeft het niet tenminste een
hele generatie geduurd voordat
het in 1925 door Buber en Ro-
senzweig op initiatief van de
uitgever Lambert Schneider be
gonnen werk van de „Verdeut-
schung der Schrift" in brede
kring de waardering zou gaan
ontvangen die het toekomt?