1 alanceren boven afgrond begon in deze krant Natuurkundeleraar is leidsman van de geref. bonders ZATERDAG 12 JUNI 1971 Urenlang reden we door een licht glooiend, eentonig landschap, begroeid met laag Struikgewas en gemarkeerd met die typisch Afrikaanse bomen met een kale stam en een ilatte brede kruin. Loom klapwiekende vogels zijn lange tijd het enige teken van leven, en dan ontwaren we langs de kant van de weg wat vruchten, een paar uien, enkele lanen, uitgestald op een plank. Half verscholen achter het hoge gras en de struiken staan lan een paar hutten, opgetrokken uit stokken en klei en afgedekt met een ronde rieten kap. De mensen die er wonen proberen contact te maken met de geldeconomie van het u e ndere Zambia door wat van de opbrengst van het land te koop aan te bieden aan toeval- ige voorbijgangers. Er zijn twee Zambia's. Een modern, geïndustrialiseerd Zambia en het raditionele, waar geld nog nauwelijks een rol speelt, waar de mensen leven van de scha den rt late n Z t, d i 1< mall este dat mele opbrengst van het land. Het had ons die morgen minder dan een kwartier gekost om van het nieuwe naar het oude Zambia te rijden. In de hoofdstad Loesaka kwamen we langs het prachtige universiteitscomplex, het parlementsgebouw met zijn koperen dak, schitterend in de zon, langs het ultra-modeme conferentiegebouw dat vorig jaar in record- tempo is gebouwd voor de conferentie van niet-gebonden landen en reden we door straten, geflankeerd door grote betonnen kantoorgebouwen en winkels. Het centrum van de stad vertoonde hetzelfde beeld als iedere moderne stad tijdens het spitsuur. Op de vierbaans wegen stonden lange rijen auto's voor de stoplichten. Op de trottoirs haastten de mensen zich naar hun werk. Dit is het Zambia van de steden langs de spoorlijn, die van Loesaka omhoogkruipt naar de Copperbelt, het industriegebied in het noorden. overgrote meerderheid ie bevolking, 85 procent, in het andere Zambia, in gehuchten en dorpen die rjhet land verspreid liggen, ^leven ze nog precies zo als ouders en voorouders. Ze kaï een stukje grond, genoeg om voedsel voor gebruik te hebben. Het is ïard en moeilijk bestaan, in een gemeenschap waar over nd aan zijn lot wordt iten. Zambia in 1964 onaf- Èijk werd, kon het niet maa W* zijn eigen weg gaan. bleef opgescheept zitten WC en economische en sociale uur, die niet van vandaag irgen veranderd kon wor- die het land dwong nog ;e tijd een koers te vol- was uitgezet door idelingen, die maar één Jl hadden: vergroting van welvaart. Toen in het n van het land rijke ko- ontdekt werden, ver- jJe het leven voor enkele inde benden Zambianen in- :tje i maar voor verreweg esten van de vier miljoen ers van het land veran- er niets, ook niet toen het nafhankelijk werd. behulp van goedkope de 1 ianse arbeidskrachten ex- »nke Tc*en de Europeanen de en ze maakten enorme Daarvoor waren ze in Hun belangstelling be- zich voornamelijk tot dhuften die snelle en grote beloofden. Maar het Irerd niet tot ontwikkeling :ht, evenmin als de bevol- In de mijnen waren alle Cgevende en goed betaalde es bezet door blanken en leef zo. Zambia was dan fconomisch geheel afhanke- Zïj an buitenlandse deskundi- 1 dreef op één exportpro- het koper, idea waren in 1964 maar zo'n Ja, ambianen die een middel- choolopleiding hadden ge- dc en nauwelijks honderd nj:r ianen hadden de kans ge- !n in het buitenland een °P sitaire opleiding te vol- cp» h hoewel er toen al vijf- rd hogere technici in de werkten, was er maar [rem mbiaanse ingenieur. reikte Zambiaanse stad ge- de Europeanen, voor an duidelijk zichtbaar, me*1 zeer hoge levensstan- In 1966 was het gemiddelde jaarinkomen van de Europea nen in Zambia ruim 20.000 gul den. De in loondienst werkende Zambianen wat er maar wei nig waren verdienden toen gemiddeld 2400 gulden per jaar. Geen wonder dat de vakbon den na de onafhankelijkheid gingen ijveren voor het kleiner maken van deze schrijnende ongelijkheid. Na een staking van twee weken kregen de mijnwerkers in 1966 een loons verhoging van 22 procent. De mijnen konden dat gemakkelijk betalen. Maar het gevolg was dat de Zambianen in overheids dienst, bij de spoorwegen en in andere bedrijfstakken het zelf de eisten en kregen. Deze Voor Zambia is de weg moeilijk door Harm Lamberts loonexplosie werd doorberekend in de prij,zen. De loon- en prijs- spiraal ging op volle toeren draaien. Het was maar een kleine groep die bij deze ontwikkeling garen spon. In 1964 had een re geringscommissie al gewaar schuwd: „Zambia heeft een reë le keus. In de komende vijf jaar kan het zich een grote verho ging van de salarissen van de werkende klasse veroorloven of een grote uitbreiding van de werkgelegenheid. Niet beide". Door deze grote inkomensver schillen tussen de Europeanen en de Afrikanen was het voor de regering echter politiek on mogelijk de lonen in de hand te houden. De werklozen en de boeren, 85 procent van de be volking, werden de dupe. Hun levensstandaard ging achteruit. Daar kwam bij dat de pro- duktie in industrie en landbouw schrikbarend daalde. En ook dat was een erfenis van de kolonia le tijd. De Afrikanen hadden nooit de kans gekregen zich te vereenzelvigen met de mijn of fabriek waarin ze werkten. Doordat de eigenaars buitenlan ders waren en de dagelijkse lei ding ook in handen van vreem den lag, moesten de Afrikanen wel eens het idee krijgen dat ze voornamelijk werkten om de vreemdelingen hun luxe leven- tje'te kunnen laten leven. Hun verantwoordelijkheidsge voel kon zich in die situatie maar moeilijk ontplooien. Over vloedig biergebruik, dat hun troosteloze leven in de barak kenkampen en Afrikaanse woonwijken wat op moest vro lijken, bevorderde de arbeids prestatie evenmin. De gemid delde Zambiaanse arbeider pro duceerde in 1966 twaalf procent minder dan in 1964. Door het invoeren van nieuwe machines en verdergaande mechanisatie had men over die periode een produktiviteitsstijging van twaalf procent mogen verwach ten. Ook begon zich te wrëken dat er tijdens het koloniale bewind bijna niets gedaan was aan de ontwikkeling van het platte land. Voor jonge, ambitieuze Zambianen was er geen toe komst op het land. Bovendien waren ze door het onderwijs systeem vervreemd van de om geving waarin ze geboren wa ren. Het Britse onderwijsstelsel, dat zonder meer was overge plant in Zambia, zorgde ervoor dat de jonge Zambianen hand arbeid en landbouw als iets minderwaardigs gingen be schouwen. Na het verlaten van de school was hun grote ideaal: een baan met een witte boord. Technische scholen zijn er bijna niet en ook geen land bouwscholen. De universiteit van Zambia had tot voor Kort nog geen faculteit waar je land bouwwetenschappen kon stude ren. Zambia zit nu met de kwa lijke gevolgen van deze kort zichtige politiek. Tienduizenden jonge Zambianen, door een ver keerd gerichte opleiding ver vreemd van hun milieu, trokken naar de steden. Daar waren im mers de winkels, de bars en de dancings. Daar stonden de grote kantoorgebouwen waar je geld kon verdienen. Daar brandde 's avonds licht. Maar op de deuren van de kantoorgebouwen zijn briefjes geplakt met de mededeling: geen vakatures. De eenzijdig ontwikkelde Zamlbiaanse econo mie kan met geen mogelijk heid de stroom jonge mensen opvangen die jaarlijks de scho len verlaat. Zo vonden ze wel de bars, de winkels en de lam pen, maar geen werk en geen huizen. Nu leven ze in en rondom de sleden in uitgestrekte, wanho- pigmakende sloppenwijken. En alleen omdat een gelukkig fa milielid, dat wel een baantje vond, nog niet zover van zijn verleden afstaat, dat hij zijn fa milie hulp durft weigeren, blij ven de meesten in leven. Maar dat is dan ook alles. Toekomst hebben ze niet in de stad Het werk op het land werd overgelaten aan de vrouwen, kinderen en bejaarden, de mee ste Zuidafrikaanse, Rhodesische en Britse boeren verlieten het land en tot overmaat van ramp bleef het ene jaar de regen uit en viel in het volgend jaar in veel te grote hoeveelheden. Daardoor daalde de landbouw- produktie met sprongen. In 1966 moest Zambia al voor 100 mil joen gulden voedsel invoeren, vorig jaar voor 250 miljoen. In de periode 1965-1966 bracht het land nog vier miljoen zakken rpais op; in 1970 was dat nog maar 1,5 miljoen. De consump tie steeg van 1,5 tot 4 miljoen zakken. Het dagelijks brood moet nu duur betaald worden. Het in voeren van het voedsel kost enorme bedragen vanwege de moeilijke verbindingen van Zambia met de buitenwereld. Zambia kan'de prijs nog steeds opbrengen. Maar het land ba lanceert wel op de rand van de afgrond. Niet in het minst door dat het koperaanbod de vraag dreigt te overtreffen. De koper- prijzen zijn op de wereldmarkt al gedaald van meer dan £700 per ton tot ruim 400. Voor Zambia is daarmee het moment angstig dichtbij gekomen dat de mijnen met verlies dreigen te gaan draaien. En met de op brengst van de koper moet bij na alles betaald worden. Zambia is op de verkeerde weg en niemand die dat beter inziet dan zijn president. Met grote nadruk en steeds Kortere tussenpozen waarschuwt hij zijn landgenoten dat de koek bijna op is. Een bureau van de Verenigde Naties kwam tot de sombere conclusie „dat de ar beidsdiscipline in Zambia ver dwenen is". President Kaoenda probeert sindsdien de mentali teit van zijn landgenoten te veranderen. Op een conferentie over economische ontwikkeling zei hij woedend: „De weg die wij de laatste vijf jaar zijn ge gaan, toont duidelijk aan, dat de meerderheid van ons heeft besloten van Zambia een natie van paupers en bedelaars te maken". Zover is het nog niet, maar dan moet wel gauw een begin worden gemaakt met het met man en macht tot ontwik keling brengen van het al tel lang genegeerde platteland. Meer dan de helft van de Zambianen is nog geen twintig jaar. In verbijsterend tempo groeit het aantal mensen dat te eten moet hebben. Als de stroom van het land naar de stad niet wordt omgebogen en de Zambianen de waarschu wingen van hun leider in de wind blijven slaan, kan de tijd komen dat in een land met een overvloed aan vruchtbare gron den en doorgaans een uitste kend klimaat, niet voor ieder een nog eten zal zijn. Dit is het tweede artikel in een serie van vijf. Het dagelijks brood wordt duur betaald Veertig jaar geleden verscheen ons Zondagsblad het debuut de in Rotterdam geboren me- Rotte^uw C. Th. Jongejan-De Groot, was het korte verhaal „Jo- ntje". Deze eersteling viel op de directeuren van Zomer en n ha uning. Mevrouw Jongejan-De W werd ontdekt als natuurta- t. Ze heeft nooit met haar ma- eer tripten hoeven leuren; de uit- rers vochten erom. Ze schreef kinderboeken. Het manus- boer^pt „De groene kamer" kreeg prijs en werd later uitge- ct tot roman. „Jozientje" 1 herschapen tot „Verdonkerd i". Onlangs verscheen de zo- hee 1ste nieuwe uitgave van haar igie „Harry's Proefvlucht", die enwoordig vooral veel wordt an nrkocht op de Zeeuwse en ook dhollandse eilanden. Ter gele- iheid van haar schrijversjubi- hadden wij met mevrouw jejan-De Groot een gesprek even haar woning aan de Bleeker- 5cho| »at 26 te Enschede. Met de ikondiging van haar laatste eindigt de zeventigjarige irjjfster haar loopbaan als au- ir in het blad, waarin zlf debu- rde en dat haar eigenlijk ont- heid Mevrouw C. Th. Jongejan-De Groot neemt afscheid krant waarin zij debuteerde (Foto Tubantia). ouw C. Th. Jongejan-De Groot, een van de Siefste christelijke schrijfsters, heeft besloten a neer te leggen. Volgende maand verschijnt sver Wever haar laatste boek. Het is 'n bij- boek geworden, niet alleen omdat het een k vormt van 'n bewogen carrière als schrijf- ïaar vooral, omdat het na zoveel strijd tot s gekomen. Eigenlijk vindt mevrouw Jonge- Groot het een wonder, dat het boek geschre- Misschien ook daarom gaf ze aan haar laatste titel „Het wonder" mee. >oek wil een antwoord geven op de grote le- igen, waarvoor veel christenen zich in deze o verwarde tijd geplaatst zien. Met spanning de schrijfster de reacties van de lezers af. Is ze 7. slaagd de hedendaagse mens aan te spreken, gegei 'aag houdt haar bijna dag en nacht bezig. 13 ieb altijd erg gemakkelijk geschreven, maar na d van mijn man, nu al weer bijna twee jaar Irder 1 viel het schrijven me moeilijk. Ik besloot strei i neer te leggen, maar 'n vriendin haalde mij •neKh nog 'n boek te schrijven in deze voor veel len zo labiele tijd. Een positief boek", het begin wilde ik niet. Ik verzette me er Ik vroeg me af, of ik als vrouw van zeventig ,f et te oud was, of ik de mensen werkelijk iets en had. Toen dacht ik bij mezelf: „Als God biJ at ik dat boek zo nodig moet schrijven, moet i maar 'n uitgever sturen", >aar grote verwondering kreeg ze even later ef van uitgever Wever, die haar vroeg of zij in d van onzekerheid en verwarring een positief 131 wilde laten horen. „Toeval", zei de ongelovige 5 in mij. want zo erg vroom ben ik nu ook iet. De mensen zullen wel denken: „Daar heb weer met haar scheurkalenderverhaaltjes, iet is echt gebeurd. Eind vorig jaar is het •ript klaargekomen en in juli komt het uit", boek vertelt over 'n randkerkelijk meisje, dat |,|i|l|l|i; aking komt met 'n echt gelovige rooms-katho- ilülilii Sjongen. Die jongen krijgt typhus en wordt blind. Het meisje eist van God 'n wonder. Later ziet ze in dat het Wondér van het Evangelie niet is het gebeuren van een mirakel, maar het ervaren van de Vrede die alle verstand te boven gaat". „Het is 'n modern boek met sex, drugs en zelfs een zelfmoord. Dat meisje woont namelijk op kamers met vrouwelijke studenten en je weet hoe die over sex denken. Ik heb dat meisje niet laten bekeren, het slot heb ik opengelaten. Mijn boeken liepen nooit over van christelijkheid. Ik vind een boek christelijk als het niet onchristelijk is". De boeken van mevrouw Jongejan-de Groot verto nen alle "n duidelijke christelijke signatuur. Hoeveel ze er heeft geschreven weet ze niet. Ze denkt dat het er 'n stuk of dertig zijn geweest. Een van haar be kendste werken is „Verdonkerd Goud", dat ingaat tegen wat ze noemt de „Staphorstmentaliteit". „M'n moeder had 'n erg zware geloofsopvatting. M'n vader was 'n gezellige Brabander. Hij geloofde het wel. Ik zit zo'n beetje in het midden. Het liefst schrijf ik over 'n gezellige familiekring, waarin tus sen alle humor door ook de aandacht op het Evange lie wordt gevestigd. In dat boek „Verdonkerd Goud", dat nog steeds wordt verkocht, probeer ik duidelijk te maken, dat door die zware geloofsopvatting het goud van het evangelie wordt verdonkerd". „Vroeger haatte ik God. Dat kwam vooral door die vreselijke verhalen van m'n grootmoeder, die me ver telde dat de aarde aan alle vier de hoeken in brand zou worden gestoken. Bij haar aan de wand hing een portret van Calvijn, waarvoor ik doodsbang was om dat hij zo streng keek, zodat ik dacht dat hij God was". „Van al die verhalen over 'n wrekende God heb ik misschien wel een complex overgehouden. Ik zou bij voorbeeld wel eens iets anders dan de AR willen stemmen, maar als ik niet dat AR-hokje rood maak, heb ik het gevoel dat ik door de bliksem zal worden getroffen. Toen ik dat freule Wttewaal van Stoetwe gen vertelde, zei ze: „Dat gevoel ken ik ook, ik ben ook gereformeerd geweest". Bij de hervormden hebben ze twee voortreffelijke kerkbladen. Dat zijn Kerk en Wereld, het blad van de vereniging van vrijzinnige hervormden, en De Waarheidsvriend, het officiële orgaan van de gereformeerde bond in de hervormde kerk. Geestelijk liggen beide bladen natuurlijk een behoorlijk eind uit elkaar, maar zij hebben een paar dingen gemeen, namelijk een rechtstreekse aanpak van actuele kerkelijke problemen en een duidelijke positiebepaling. Verder zijn de betrokken redacties niet gediend van modieus gedoe en gaan zij van het gezonde standpunt uit dat je een kerkblad niet hoeft op te sieren met allerlei plaatjes en frutsel- tjes: ongehinderd strekken de kolommen zich voor des lezers oog uit. Alleen gooit Kerk en Wereld er op hoogtijdagen glanzend papier en een paar stemmige foto's tegenaan, nou ja. Maar vandaag gaat het over De Waarheidsvriend, of liever: over de hoofdredacteur van dit weekblad, waarvan het aantal abonnees steeds toeneemt, dat ook buiten de eigen gereformeerde-bondskring aandacht trekt en dat dus aan invloed wint. Die hoofdredacteur is niet, zoals de buitenwacht misschien zal denken, een gerenommeerde theoloog, het is een 34-jarige natuurkundeleraar: ir. Jan van der Graaf uit het Noordhollandse Huizen. Geen dominee dus, ook niet iemand met een diploma godsdienstonderwijs op zak. Ir. Van der Graaf is om zo te zeg gen een complete B-man, maar ook: iemand die weet waarom hij hervormd is en waarom hij gereformeerde bonder is. Toch blijft het merkwaardig genoeg dat in ons domineesrijke landje een jonge natuurkundeleraar optreedt als leidsman der gereformeerde bonders. Je vraagt je af wat voor iemand die meneer Van der Graaf is. Geen linksbuiten die er maar wat bijbungelt, anders hadden ze hem dat blad niet in handen gegeven. Ook niet iemand die niks anders doet dan luide klaagzangen aanheffen over wat er allemaal niet deugt, dat maakt de lectuur van De Waarheidsvriend gauw genoeg duidelijk. Is hij dan een man die mikt op het midden, die links en rechts aan het pappen en nathouden is? Ook al niet: Jan van der Graaf Is, dat bewijzen zijn commentaren, een strijdbaar bonder. Maar waarom hebben „ze", dat zijn de mensen van de gereformeerde bond, uit gerekend ir. Van der Graaf als redacteur van De Waarheidsvriend genomen en niet een dominee die z'n sporen al ver diend had als kerkbodescribent? En, om gekeerd, waarom heeft Jan van der Graaf dit redacteurschap op zich willen nemen? Wat bezielt hem om naast zijn gewone, bepaald niet geringe onderwijs taak zoveel van zijn vrije tijd te geven aan de gereformeerde bond en via die bond aan zijn kerk? Want het werk voor De Waarheidsvriend is niet bekeken met af en toe een pittig artikeltje schrijven en op gezette tijden een medewerker wat opjutten, hier hoort bij: lezen, véél lezen, synodale vergaderingen bijwonen en verslaan, stukken opstellen en beoor delen, gesprekken voeren, beleidskwes ties regelen... noem maar op. Mijn eerste vraag: wanneer en waar om zijn ze bij jou gekomen voor het redacteurschap van De Waarheids vriend? Jan van der Graaf: Tot omstreeks kerst 1969 was ds. G. Boer voorzitter van de gereformeerde bond én hoofdre dacteur van De Waarheidsvriend. Om gezondheidsredenen moest hij zijn hoofdbestuurslidmaatschap neerleqgen en ook het redacteurschap van ons blad. Ds. W. L. Tukker werd de nieuwe bonds voorzitter, maar niet tegelijk redacteur van De Waarheidsvriend, want het hoofdbestuur vond die beide funkties toch te veel voor één man. Ik werd toen benoemd als hoofdredacteur. Overigens kwam ik niet uit de lucht vallen, ik had als redactiesecretaris al een paar jaar met ds. Boer meegewerkt en al veel gedaan aan de planning en verzorging van De Waarheidsvriend. Maar ze hadden je ook redactiesecre taris kunnen laten blijven... Natuurlijk, dat zal wel. Maar toen in het hoofdbestuur van de bond... ja, daar ben ik lid van... toen er takpn verdeeld moesten worden, vroegen ze mij als re dacteur. Ik kende de gang van zaken van nabij, ik had wat ervaring als schrij ver, ze kenden artikelen van mij in Wa penveld, je weet wel, het blad van de reünisten van de CSFR, de club die jij in de krant altijd zo netjes omschrijft als: vereniging van studenten uit de rechter flank van de gereformeerde gezindte. Dat ik al in dit werk zat heeft ook deze achtergrond dat we in de gereformeerde bond graag de Inbreng van niet-predi- kanten hebben, want dat brengt "een andere benadering van de zaken mee. In ons hoofdbestuur zitten, mezelf meege teld, nu-vier niet-theologen, en een vak genoot van mij, ir. G. B. Smit, is redac tiesecretaris van Theologia Reformata. Heb je meteen „ja" gezegd, zag je er niet tegen op? Ik zag er zeker tegen op. Boer had de zaak werkelijk met vaart en visie geleid en daar kwam ik, als broekje van 33... Ik zou de eerste niet-dominee zijn die de eindredactie voerde, ik kreeg, dat voelde je. een plaats aan het front. Aan .de andere kant, ik zat er in, ik kende het werk, ik hield ervan. ik heb „ja" gezegd Waar heb je gestudeerd, en wat? Scheikunde, in Delft. Heb je daarnaast altijd al speciale be langstelling voor de theologie gehad? Kreeg je dat soms van huis uit mee? Bij mij thui6 had het geestelijk leven een eerste plaats, de opvoeding was daarop ook gericht. Vader had een flinke hoeveehleid theologische lectuur in de kast, dogmatische werken, preken, veel uit de tijd van de nadere reformatie, en hij lès er ook in. We woonden in Ridder kerk, ik ben hervormd gedoopt, maar mijn vader is later naar de gerefor meerde gemeente overgegaan, daar voelde hij zich geestelijk meer thuis. Hij trad in het kerkelijke en politieke leven nogal op de voorgrond, hij was ouder ling en las elke zondag preek, en hij heeft jarenlang voor de SGP in de ge meenteraad gezeten. Wat mezelf betreft, de hervormde kerk bleef mij aanspreken, ik ging daar ook naartoe en de prediking pakte me. Ik zal toen een jaar of zeventien, achttien ge weest zijn. De hervormd-gereformeerde prediking, zo ervoer ik het, had ergens de diepte van de bijbel, ging recht streeks op de Schrift terug. In die perio de kreeg ik ook mijn theologische be langstelling, ik heb bijvoorbeeld de hele Institutie van Calvijn doorgelezen, en verder las ik Kohlbrugge. Ik was ook bezig met Hoedemaker, nam kennis van publikaties uit hervormd-gereformeerde kring en dat met elkaar bracht me tot de overtuiging dat de afgescheidenen ver keerd hadden gedaan met uit de her vormde kerk te gaan Er was en is veel beroerdigheid in de hervormde kerk, maar ze is kérk gebleven. Enfin, je kent ons standpunt hierin. Waarom ben je eigenlijk geen theolo gie gaan studeren? Tja, theologie studeren betekende in gereformeerde. Nu kun je vragen, wat, dat is, het echte gereformeerde Ik heb er eens met dr. Buskes over gepraat, toen ik hem na afloop van zijn spreek beurt voor de CSFR naar station in Utrecht reed. Buskes zei drie dingen: het diepe besef van de heiligheid van God, de verborgen omgang met God, en.... nou, dat derde ben ik kwijt, maar goed, deze elementen trof ik altijd aan in de hervormd-gereformeerde preken. Hoe zie je de taak en de plaats van de gereformeerde bond in de hervormde kerk? Ik ben in zoverre niet gelukkig met deze vraag, dat jij hierbij uitgaat van een plaatsbepaling. Wij wensen namelijk geen bepaalde plaats In de kerk, zo van: die hoek is voor jullie gereserveerd. Dat we ons in een bond verenigd hebben Is gevolg van de noodsituatie in onze kerk. We willen gewoon op een reformatori sche manier kerk-zijn, dat moeten we van heel de kerk verwachten en vanuit onze bond spreken we de kerk oj> haar eigen wezen aan. Hoe zie je in dit verband de taak van De Waarheidsvriend? Bouwen in de gemeenten, voorlichting geven, kritische voorlichting ook. Niet anderen napraten, maar zelf een zaak doorlichten, beoordelen naar de norm van Schrift en belijdenis. Bovendien is het nodig dat in elke tijd weer opnieuw doordacht wordt wat we uit de reforma tie meekregen. Onze problemen zijn an- je je vaak éénsgeestes voelt met rrfet- hervormden. met afgescheiden broeders. Overigens meen ik dat wij de contacten in onze eigen kerk moeten bewaren, we zijn er niet voor een bepaalde hoek, dat zei ik zonet al. Denk je niet dat de bonders er soms zelf debet aan zijn, dat niet-bonders hen vastprikken op zaken waar ze tégen zijn: gezangen, nieuwe psalmberijming, 't zwemmen op zondag...? Jaja.... Maar of wij het nou precies zijn die van gezangen en nieuwe psalmberij ming een breekpunt maken? Je hebt er ook die doodsbenauwd zijn om voor een gereformeerde bonder versleten te wor den en dan doen alsof een gezang-zin gen een kwestie van levensbelang is. Maar het is wel zo, dat wij vanuit de Schrift willen zingen. Wat zeg Je? Of dat advies contra de nieuwe psalmberijmihg wel verstandig was en we ons daardoor niet onnodig in het Isolement plaatsten? Een advies is niet meer dan een advies. De zaak ligt gewoon zo dat wij, het hoofdbestuur, de gemeenten voorlichting willen geven. Niet iedereen Is direct in staat een berijming op alle mérites te beoordelen, dat heeft nu een speciale commissie gedaan met als uitkomst een negatief advies. Een advies, waar nie mand aan gebonden is, al geef ik toe dat, gelet de congenialiteit in onze kring, eerder opgevolgd dan terzijde gelegd wordt. Maar om nu op dat negatieve beeld Gesprek mef ir. Jan van der Graaf door A. J. KLEI mijn kring: dominee worden. En daar had ik geen vrijmoedigheid voor in die jaren. N*j ben ik van overtuiging dat je leven geleid wordt en dat mijn plaats in de kerk die heeft moeten zijn, die ik nu inneem. In elk geval ben Ik geen gefrus treerde dominee, wees daar maar gerust op. Ik geloof zeker dat, als ik weer opnieuw moest beginnen, ik weer natuur wetenschappen zou gaan studeren, want die hebben me even sterk te pakken als de theologie. Bovendien, ik ben bijzon der graag leraar. Heb je nooit je twijfels gehad, ben je nooit opstandig geweest.... je zult toch wel een strenge opvoeding gehad heb ben? Ik ben streng opgevoed, ja, dat wel, maar die strengheid was hoe zal Ik het zeggen?... het was lévend, ik bedoel dat het geen opgelegd pandoer was. De strengheid thuis was funktioneel, had re gelrecht verband met en vloeide ook or ganisch voort uit de overtuiging van mijn ouders. En twijfels ja, die heb ik wel gekend, maar toen ging juist die her vormd-gereformeerde prediking me trek ken en als die je te pakken heeft, neem je een hoop dingen op de koop toe. Ik ga elke zondag twee keer naar de kerk wat? Ja. we hebben hier in Huizen zes ge reformeerde bondspredikantsplaatsen. en ik zou niet graag één keer gaan, niet vanwege wetticisme of zo, maar omdat ik het fijn vind! Ik herinner me nog de catechi3musprediking van wijlen ds. Roe lof Bartlema in Ridderkerk, dat was adembenemend. Die liet je zien wat een schat aan troost, aan lering, aan verma ning er in de catechismus zit, je voelde dat dit helemaal terug ging op het echte ders, onze taal ook, en dat moeten we verdisconteren wanneer we aan een nieuwe generatie de rijkdom van de re formatie willen meegeven. Nu heeft de gereformeerde bond een minderheidspo sitie in de kerk en dan ontkom je niet aan een polemisch element, het zit er trouwens al een beetje in als je bezig bent met kritische voorlichting. Maar de polemiek moet niet nummer één zijn. De gereformeerde bonders nemen een wat geïsoleerde positie in de kerk in, kan dat niet anders? Mag ik even verschil maken tussen de bond en de bonders? De bond zelf neemt zeker geen geïsoleerde positie in, we doen mee in alle sectoren van het kerkelijk leven. Wat de bonders betreft, in een minderheidspositie' verkeren kan vervreemding meebrengen.' Anderen heb ben vaak de mond vol over solidariteit, maar in de praktijk komt het er nogal eens op neer dat wij compleet overstag moeten gaan, willen we iets van die soli dariteit merken. Ik neem iets anders. De CSFR.... goed. dat is geen gereformeerde bonds- vereniging, maar we spelen er behoorlijk in mee..de CSFR dan wil duidelijk in relatie blijven met niet-gereformeerden, inviteert ook sprekers uit de andere kring, maar omgekeerd zul je nooit mee maken dat bijvoorbeeld de SSR of de NCSV eens een gereformeerde bonder vraagt om een referaat te houden, nee, ze weten het zo wel! Nog Iets. Je kunt Je op een gegeven moment apart voelen staan in je eigen kerk als daa'r mensen spreken uit een geestesgesteldheid, die je niet eens her kent. ik heb dat zelf nogal eens op de synode, en daar staat dan tegenover dat dat anderen van ons hebben, terug te komen: dat wordt door die anderen zelf opgepept. Eén voorbeeld: de kwestie van de inenting, daarin wordt vaak direct over gereformeerde bonders en gerefor meerde bondsdominees gepraat en ge schreven, terwijl die er dan part noch deel aan hebben. Over dat zwemmen op zondag wil ik ook graag nog wat kwijt. Onze samenle ving is bezig de zondag te verliezen, ook als nationaal goed. En als wij pleiten voor het religieus karakter van de zon dag, ook in de samenleving, dan hebben wij het belang van het volk, het wezen lijk belang op het oog. Zwembaden open doen op zondag is wel wat meer dan ruimte scheppen voor anderen, je bent bezig met het afbreken van het karakter van de zondag. Hoe vind je tijd om al dat werk voor De Waarheidsvriend te doen? Als ik al leen al je boekbesprekingen bekijk.... Ik zou zeggen, je vindt geen tijd. je krijgt tijd. En ver Jer, ach, het is een kwestie van tijdindeling. Bovendien, wat je graag doet gaat je ook gemakkelUk af. Ik werk ook nogal snel. en dan: lezen is mijn ontspanning En als je de laatste tijd merkt dat er steeds meer naa' de gereformeerde bond geluisterd wordt, is dat ook een bijzondere stimulans. Als ik nog een wens mag doen is hét deze: dat onze kerk, en trouwens alle kerken, weer gaan luisteren naar de rijk dom van de reformatorische boodschap, zodat In prediking en pastoraat de diep- bijbelse noties als rechtvaardiging, we dergeboorte, het door genade alleen, weer voluit gaan funktioneren en in de gemeente in het geloof weer worden be- lééfd, bevindelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 15