1
alanceren boven afgrond
begon in deze krant
Natuurkundeleraar
is leidsman van
de geref. bonders
ZATERDAG 12 JUNI 1971
Urenlang reden we door een licht glooiend, eentonig landschap, begroeid met laag
Struikgewas en gemarkeerd met die typisch Afrikaanse bomen met een kale stam en een
ilatte brede kruin. Loom klapwiekende vogels zijn lange tijd het enige teken van leven,
en dan ontwaren we langs de kant van de weg wat vruchten, een paar uien, enkele
lanen, uitgestald op een plank. Half verscholen achter het hoge gras en de struiken staan
lan een paar hutten, opgetrokken uit stokken en klei en afgedekt met een ronde rieten
kap. De mensen die er wonen proberen contact te maken met de geldeconomie van het
u e ndere Zambia door wat van de opbrengst van het land te koop aan te bieden aan toeval-
ige voorbijgangers. Er zijn twee Zambia's. Een modern, geïndustrialiseerd Zambia en het
raditionele, waar geld nog nauwelijks een rol speelt, waar de mensen leven van de scha
den
rt late
n Z
t, d
i 1<
mall
este
dat
mele opbrengst van het land. Het had ons die morgen minder dan een kwartier gekost
om van het nieuwe naar het oude Zambia te rijden. In de hoofdstad Loesaka kwamen we
langs het prachtige universiteitscomplex, het parlementsgebouw met zijn koperen dak,
schitterend in de zon, langs het ultra-modeme conferentiegebouw dat vorig jaar in record-
tempo is gebouwd voor de conferentie van niet-gebonden landen en reden we door straten,
geflankeerd door grote betonnen kantoorgebouwen en winkels. Het centrum van de stad
vertoonde hetzelfde beeld als iedere moderne stad tijdens het spitsuur. Op de vierbaans
wegen stonden lange rijen auto's voor de stoplichten. Op de trottoirs haastten de mensen
zich naar hun werk. Dit is het Zambia van de steden langs de spoorlijn, die van Loesaka
omhoogkruipt naar de Copperbelt, het industriegebied in het noorden.
overgrote meerderheid
ie bevolking, 85 procent,
in het andere Zambia, in
gehuchten en dorpen die
rjhet land verspreid liggen,
^leven ze nog precies zo als
ouders en voorouders. Ze
kaï een stukje grond,
genoeg om voedsel voor
gebruik te hebben. Het is
ïard en moeilijk bestaan,
in een gemeenschap waar
over nd aan zijn lot wordt
iten.
Zambia in 1964 onaf-
Èijk werd, kon het niet
maa W* zijn eigen weg gaan.
bleef opgescheept zitten
WC en economische en sociale
uur, die niet van vandaag
irgen veranderd kon wor-
die het land dwong nog
;e tijd een koers te vol-
was uitgezet door
idelingen, die maar één
Jl hadden: vergroting van
welvaart. Toen in het
n van het land rijke ko-
ontdekt werden, ver-
jJe het leven voor enkele
inde benden Zambianen in-
:tje i maar voor verreweg
esten van de vier miljoen
ers van het land veran-
er niets, ook niet toen het
nafhankelijk werd.
behulp van goedkope
de 1 ianse arbeidskrachten ex-
»nke Tc*en de Europeanen de
en ze maakten enorme
Daarvoor waren ze in
Hun belangstelling be-
zich voornamelijk tot
dhuften die snelle en grote
beloofden. Maar het
Irerd niet tot ontwikkeling
:ht, evenmin als de bevol-
In de mijnen waren alle
Cgevende en goed betaalde
es bezet door blanken en
leef zo. Zambia was dan
fconomisch geheel afhanke-
Zïj an buitenlandse deskundi-
1 dreef op één exportpro-
het koper,
idea waren in 1964 maar zo'n
Ja, ambianen die een middel-
choolopleiding hadden ge-
dc en nauwelijks honderd
nj:r ianen hadden de kans ge-
!n in het buitenland een
°P sitaire opleiding te vol-
cp» h hoewel er toen al vijf-
rd hogere technici in de
werkten, was er maar
[rem mbiaanse ingenieur.
reikte Zambiaanse stad ge-
de Europeanen, voor
an duidelijk zichtbaar,
me*1 zeer hoge levensstan-
In 1966 was het gemiddelde
jaarinkomen van de Europea
nen in Zambia ruim 20.000 gul
den. De in loondienst werkende
Zambianen wat er maar wei
nig waren verdienden toen
gemiddeld 2400 gulden per jaar.
Geen wonder dat de vakbon
den na de onafhankelijkheid
gingen ijveren voor het kleiner
maken van deze schrijnende
ongelijkheid. Na een staking
van twee weken kregen de
mijnwerkers in 1966 een loons
verhoging van 22 procent. De
mijnen konden dat gemakkelijk
betalen. Maar het gevolg was
dat de Zambianen in overheids
dienst, bij de spoorwegen en in
andere bedrijfstakken het zelf
de eisten en kregen. Deze
Voor Zambia is
de weg moeilijk
door Harm Lamberts
loonexplosie werd doorberekend
in de prij,zen. De loon- en prijs-
spiraal ging op volle toeren
draaien.
Het was maar een kleine
groep die bij deze ontwikkeling
garen spon. In 1964 had een re
geringscommissie al gewaar
schuwd: „Zambia heeft een reë
le keus. In de komende vijf jaar
kan het zich een grote verho
ging van de salarissen van de
werkende klasse veroorloven of
een grote uitbreiding van de
werkgelegenheid. Niet beide".
Door deze grote inkomensver
schillen tussen de Europeanen
en de Afrikanen was het voor
de regering echter politiek on
mogelijk de lonen in de hand te
houden. De werklozen en de
boeren, 85 procent van de be
volking, werden de dupe. Hun
levensstandaard ging achteruit.
Daar kwam bij dat de pro-
duktie in industrie en landbouw
schrikbarend daalde. En ook dat
was een erfenis van de kolonia
le tijd. De Afrikanen hadden
nooit de kans gekregen zich te
vereenzelvigen met de mijn of
fabriek waarin ze werkten.
Doordat de eigenaars buitenlan
ders waren en de dagelijkse lei
ding ook in handen van vreem
den lag, moesten de Afrikanen
wel eens het idee krijgen dat ze
voornamelijk werkten om de
vreemdelingen hun luxe leven-
tje'te kunnen laten leven.
Hun verantwoordelijkheidsge
voel kon zich in die situatie
maar moeilijk ontplooien. Over
vloedig biergebruik, dat hun
troosteloze leven in de barak
kenkampen en Afrikaanse
woonwijken wat op moest vro
lijken, bevorderde de arbeids
prestatie evenmin. De gemid
delde Zambiaanse arbeider pro
duceerde in 1966 twaalf procent
minder dan in 1964. Door het
invoeren van nieuwe machines
en verdergaande mechanisatie
had men over die periode een
produktiviteitsstijging van
twaalf procent mogen verwach
ten.
Ook begon zich te wrëken dat
er tijdens het koloniale bewind
bijna niets gedaan was aan de
ontwikkeling van het platte
land. Voor jonge, ambitieuze
Zambianen was er geen toe
komst op het land. Bovendien
waren ze door het onderwijs
systeem vervreemd van de om
geving waarin ze geboren wa
ren. Het Britse onderwijsstelsel,
dat zonder meer was overge
plant in Zambia, zorgde ervoor
dat de jonge Zambianen hand
arbeid en landbouw als iets
minderwaardigs gingen be
schouwen. Na het verlaten van
de school was hun grote ideaal:
een baan met een witte boord.
Technische scholen zijn er
bijna niet en ook geen land
bouwscholen. De universiteit
van Zambia had tot voor Kort
nog geen faculteit waar je land
bouwwetenschappen kon stude
ren. Zambia zit nu met de kwa
lijke gevolgen van deze kort
zichtige politiek. Tienduizenden
jonge Zambianen, door een ver
keerd gerichte opleiding ver
vreemd van hun milieu, trokken
naar de steden. Daar waren im
mers de winkels, de bars en de
dancings. Daar stonden de grote
kantoorgebouwen waar je geld
kon verdienen. Daar brandde 's
avonds licht.
Maar op de deuren van de
kantoorgebouwen zijn briefjes
geplakt met de mededeling:
geen vakatures. De eenzijdig
ontwikkelde Zamlbiaanse econo
mie kan met geen mogelijk
heid de stroom jonge mensen
opvangen die jaarlijks de scho
len verlaat. Zo vonden ze wel
de bars, de winkels en de lam
pen, maar geen werk en geen
huizen.
Nu leven ze in en rondom de
sleden in uitgestrekte, wanho-
pigmakende sloppenwijken. En
alleen omdat een gelukkig fa
milielid, dat wel een baantje
vond, nog niet zover van zijn
verleden afstaat, dat hij zijn fa
milie hulp durft weigeren, blij
ven de meesten in leven. Maar
dat is dan ook alles. Toekomst
hebben ze niet in de stad
Het werk op het land werd
overgelaten aan de vrouwen,
kinderen en bejaarden, de mee
ste Zuidafrikaanse, Rhodesische
en Britse boeren verlieten het
land en tot overmaat van ramp
bleef het ene jaar de regen uit
en viel in het volgend jaar in
veel te grote hoeveelheden.
Daardoor daalde de landbouw-
produktie met sprongen. In 1966
moest Zambia al voor 100 mil
joen gulden voedsel invoeren,
vorig jaar voor 250 miljoen. In
de periode 1965-1966 bracht het
land nog vier miljoen zakken
rpais op; in 1970 was dat nog
maar 1,5 miljoen. De consump
tie steeg van 1,5 tot 4 miljoen
zakken.
Het dagelijks brood moet nu
duur betaald worden. Het in
voeren van het voedsel kost
enorme bedragen vanwege de
moeilijke verbindingen van
Zambia met de buitenwereld.
Zambia kan'de prijs nog steeds
opbrengen. Maar het land ba
lanceert wel op de rand van de
afgrond. Niet in het minst door
dat het koperaanbod de vraag
dreigt te overtreffen. De koper-
prijzen zijn op de wereldmarkt
al gedaald van meer dan £700
per ton tot ruim 400. Voor
Zambia is daarmee het moment
angstig dichtbij gekomen dat de
mijnen met verlies dreigen te
gaan draaien. En met de op
brengst van de koper moet bij
na alles betaald worden.
Zambia is op de verkeerde
weg en niemand die dat beter
inziet dan zijn president. Met
grote nadruk en steeds Kortere
tussenpozen waarschuwt hij
zijn landgenoten dat de koek
bijna op is. Een bureau van de
Verenigde Naties kwam tot de
sombere conclusie „dat de ar
beidsdiscipline in Zambia ver
dwenen is". President Kaoenda
probeert sindsdien de mentali
teit van zijn landgenoten te
veranderen. Op een conferentie
over economische ontwikkeling
zei hij woedend: „De weg die
wij de laatste vijf jaar zijn ge
gaan, toont duidelijk aan, dat
de meerderheid van ons heeft
besloten van Zambia een natie
van paupers en bedelaars te
maken". Zover is het nog niet,
maar dan moet wel gauw een
begin worden gemaakt met het
met man en macht tot ontwik
keling brengen van het al tel
lang genegeerde platteland.
Meer dan de helft van de
Zambianen is nog geen twintig
jaar. In verbijsterend tempo
groeit het aantal mensen dat te
eten moet hebben. Als de
stroom van het land naar de
stad niet wordt omgebogen en
de Zambianen de waarschu
wingen van hun leider in de
wind blijven slaan, kan de tijd
komen dat in een land met een
overvloed aan vruchtbare gron
den en doorgaans een uitste
kend klimaat, niet voor ieder
een nog eten zal zijn.
Dit is het tweede artikel
in een serie van vijf.
Het dagelijks brood wordt duur betaald
Veertig jaar geleden verscheen
ons Zondagsblad het debuut
de in Rotterdam geboren me-
Rotte^uw C. Th. Jongejan-De Groot,
was het korte verhaal „Jo-
ntje". Deze eersteling viel op
de directeuren van Zomer en
n ha uning. Mevrouw Jongejan-De
W werd ontdekt als natuurta-
t. Ze heeft nooit met haar ma-
eer tripten hoeven leuren; de uit-
rers vochten erom. Ze schreef
kinderboeken. Het manus-
boer^pt „De groene kamer" kreeg
prijs en werd later uitge-
ct tot roman. „Jozientje"
1 herschapen tot „Verdonkerd
i". Onlangs verscheen de zo-
hee 1ste nieuwe uitgave van haar
igie „Harry's Proefvlucht", die
enwoordig vooral veel wordt
an nrkocht op de Zeeuwse en
ook dhollandse eilanden. Ter gele-
iheid van haar schrijversjubi-
hadden wij met mevrouw
jejan-De Groot een gesprek
even haar woning aan de Bleeker-
5cho| »at 26 te Enschede. Met de
ikondiging van haar laatste
eindigt de zeventigjarige
irjjfster haar loopbaan als au-
ir in het blad, waarin zlf debu-
rde en dat haar eigenlijk ont-
heid
Mevrouw C. Th. Jongejan-De Groot neemt afscheid
krant waarin zij debuteerde (Foto Tubantia).
ouw C. Th. Jongejan-De Groot, een van de
Siefste christelijke schrijfsters, heeft besloten
a neer te leggen. Volgende maand verschijnt
sver Wever haar laatste boek. Het is 'n bij-
boek geworden, niet alleen omdat het een
k vormt van 'n bewogen carrière als schrijf-
ïaar vooral, omdat het na zoveel strijd tot
s gekomen. Eigenlijk vindt mevrouw Jonge-
Groot het een wonder, dat het boek geschre-
Misschien ook daarom gaf ze aan haar laatste
titel „Het wonder" mee.
>oek wil een antwoord geven op de grote le-
igen, waarvoor veel christenen zich in deze
o verwarde tijd geplaatst zien. Met spanning
de schrijfster de reacties van de lezers af. Is ze
7. slaagd de hedendaagse mens aan te spreken,
gegei 'aag houdt haar bijna dag en nacht bezig.
13 ieb altijd erg gemakkelijk geschreven, maar na
d van mijn man, nu al weer bijna twee jaar
Irder 1 viel het schrijven me moeilijk. Ik besloot
strei i neer te leggen, maar 'n vriendin haalde mij
•neKh nog 'n boek te schrijven in deze voor veel
len zo labiele tijd. Een positief boek",
het begin wilde ik niet. Ik verzette me er
Ik vroeg me af, of ik als vrouw van zeventig
,f et te oud was, of ik de mensen werkelijk iets
en had. Toen dacht ik bij mezelf: „Als God
biJ at ik dat boek zo nodig moet schrijven, moet
i maar 'n uitgever sturen",
>aar grote verwondering kreeg ze even later
ef van uitgever Wever, die haar vroeg of zij in
d van onzekerheid en verwarring een positief
131 wilde laten horen. „Toeval", zei de ongelovige
5 in mij. want zo erg vroom ben ik nu ook
iet. De mensen zullen wel denken: „Daar heb
weer met haar scheurkalenderverhaaltjes,
iet is echt gebeurd. Eind vorig jaar is het
•ript klaargekomen en in juli komt het uit",
boek vertelt over 'n randkerkelijk meisje, dat
|,|i|l|l|i; aking komt met 'n echt gelovige rooms-katho-
ilülilii Sjongen. Die jongen krijgt typhus en wordt
blind. Het meisje eist van God 'n wonder. Later ziet
ze in dat het Wondér van het Evangelie niet is het
gebeuren van een mirakel, maar het ervaren van de
Vrede die alle verstand te boven gaat".
„Het is 'n modern boek met sex, drugs en zelfs een
zelfmoord. Dat meisje woont namelijk op kamers met
vrouwelijke studenten en je weet hoe die over sex
denken. Ik heb dat meisje niet laten bekeren, het slot
heb ik opengelaten. Mijn boeken liepen nooit over
van christelijkheid. Ik vind een boek christelijk als
het niet onchristelijk is".
De boeken van mevrouw Jongejan-de Groot verto
nen alle "n duidelijke christelijke signatuur. Hoeveel
ze er heeft geschreven weet ze niet. Ze denkt dat het
er 'n stuk of dertig zijn geweest. Een van haar be
kendste werken is „Verdonkerd Goud", dat ingaat
tegen wat ze noemt de „Staphorstmentaliteit".
„M'n moeder had 'n erg zware geloofsopvatting.
M'n vader was 'n gezellige Brabander. Hij geloofde
het wel. Ik zit zo'n beetje in het midden. Het liefst
schrijf ik over 'n gezellige familiekring, waarin tus
sen alle humor door ook de aandacht op het Evange
lie wordt gevestigd. In dat boek „Verdonkerd Goud",
dat nog steeds wordt verkocht, probeer ik duidelijk
te maken, dat door die zware geloofsopvatting het
goud van het evangelie wordt verdonkerd".
„Vroeger haatte ik God. Dat kwam vooral door die
vreselijke verhalen van m'n grootmoeder, die me ver
telde dat de aarde aan alle vier de hoeken in brand
zou worden gestoken. Bij haar aan de wand hing een
portret van Calvijn, waarvoor ik doodsbang was om
dat hij zo streng keek, zodat ik dacht dat hij God
was".
„Van al die verhalen over 'n wrekende God heb ik
misschien wel een complex overgehouden. Ik zou bij
voorbeeld wel eens iets anders dan de AR willen
stemmen, maar als ik niet dat AR-hokje rood maak,
heb ik het gevoel dat ik door de bliksem zal worden
getroffen. Toen ik dat freule Wttewaal van Stoetwe
gen vertelde, zei ze: „Dat gevoel ken ik ook, ik ben
ook gereformeerd geweest".
Bij de hervormden hebben ze twee voortreffelijke kerkbladen. Dat zijn
Kerk en Wereld, het blad van de vereniging van vrijzinnige hervormden,
en De Waarheidsvriend, het officiële orgaan van de gereformeerde bond
in de hervormde kerk. Geestelijk liggen beide bladen natuurlijk een
behoorlijk eind uit elkaar, maar zij hebben een paar dingen gemeen,
namelijk een rechtstreekse aanpak van actuele kerkelijke problemen en
een duidelijke positiebepaling. Verder zijn de betrokken redacties niet
gediend van modieus gedoe en gaan zij van het gezonde standpunt uit
dat je een kerkblad niet hoeft op te sieren met allerlei plaatjes en frutsel-
tjes: ongehinderd strekken de kolommen zich voor des lezers oog uit.
Alleen gooit Kerk en Wereld er op hoogtijdagen glanzend papier en een
paar stemmige foto's tegenaan, nou ja. Maar vandaag gaat het over De
Waarheidsvriend, of liever: over de hoofdredacteur van dit weekblad,
waarvan het aantal abonnees steeds toeneemt, dat ook buiten de eigen
gereformeerde-bondskring aandacht trekt en dat dus aan invloed wint.
Die hoofdredacteur is niet, zoals de buitenwacht misschien zal denken,
een gerenommeerde theoloog, het is een 34-jarige natuurkundeleraar:
ir. Jan van der Graaf uit het Noordhollandse Huizen.
Geen dominee dus, ook niet iemand
met een diploma godsdienstonderwijs op
zak. Ir. Van der Graaf is om zo te zeg
gen een complete B-man, maar ook:
iemand die weet waarom hij hervormd is
en waarom hij gereformeerde bonder is.
Toch blijft het merkwaardig genoeg dat
in ons domineesrijke landje een jonge
natuurkundeleraar optreedt als leidsman
der gereformeerde bonders. Je vraagt je
af wat voor iemand die meneer Van der
Graaf is. Geen linksbuiten die er maar
wat bijbungelt, anders hadden ze hem
dat blad niet in handen gegeven. Ook
niet iemand die niks anders doet dan
luide klaagzangen aanheffen over wat er
allemaal niet deugt, dat maakt de lectuur
van De Waarheidsvriend gauw genoeg
duidelijk. Is hij dan een man die mikt op
het midden, die links en rechts aan het
pappen en nathouden is? Ook al niet:
Jan van der Graaf Is, dat bewijzen zijn
commentaren, een strijdbaar bonder.
Maar waarom hebben „ze", dat zijn de
mensen van de gereformeerde bond, uit
gerekend ir. Van der Graaf als redacteur
van De Waarheidsvriend genomen en
niet een dominee die z'n sporen al ver
diend had als kerkbodescribent? En, om
gekeerd, waarom heeft Jan van der
Graaf dit redacteurschap op zich willen
nemen? Wat bezielt hem om naast zijn
gewone, bepaald niet geringe onderwijs
taak zoveel van zijn vrije tijd te geven
aan de gereformeerde bond en via die
bond aan zijn kerk? Want het werk voor
De Waarheidsvriend is niet bekeken met
af en toe een pittig artikeltje schrijven
en op gezette tijden een medewerker
wat opjutten, hier hoort bij: lezen, véél
lezen, synodale vergaderingen bijwonen
en verslaan, stukken opstellen en beoor
delen, gesprekken voeren, beleidskwes
ties regelen... noem maar op.
Mijn eerste vraag: wanneer en waar
om zijn ze bij jou gekomen voor het
redacteurschap van De Waarheids
vriend?
Jan van der Graaf: Tot omstreeks
kerst 1969 was ds. G. Boer voorzitter
van de gereformeerde bond én hoofdre
dacteur van De Waarheidsvriend. Om
gezondheidsredenen moest hij zijn
hoofdbestuurslidmaatschap neerleqgen
en ook het redacteurschap van ons blad.
Ds. W. L. Tukker werd de nieuwe bonds
voorzitter, maar niet tegelijk redacteur
van De Waarheidsvriend, want het
hoofdbestuur vond die beide funkties
toch te veel voor één man. Ik werd toen
benoemd als hoofdredacteur. Overigens
kwam ik niet uit de lucht vallen, ik had
als redactiesecretaris al een paar jaar
met ds. Boer meegewerkt en al veel
gedaan aan de planning en verzorging
van De Waarheidsvriend.
Maar ze hadden je ook redactiesecre
taris kunnen laten blijven...
Natuurlijk, dat zal wel. Maar toen in
het hoofdbestuur van de bond... ja, daar
ben ik lid van... toen er takpn verdeeld
moesten worden, vroegen ze mij als re
dacteur. Ik kende de gang van zaken
van nabij, ik had wat ervaring als schrij
ver, ze kenden artikelen van mij in Wa
penveld, je weet wel, het blad van de
reünisten van de CSFR, de club die jij in
de krant altijd zo netjes omschrijft als:
vereniging van studenten uit de rechter
flank van de gereformeerde gezindte.
Dat ik al in dit werk zat heeft ook deze
achtergrond dat we in de gereformeerde
bond graag de Inbreng van niet-predi-
kanten hebben, want dat brengt "een
andere benadering van de zaken mee. In
ons hoofdbestuur zitten, mezelf meege
teld, nu-vier niet-theologen, en een vak
genoot van mij, ir. G. B. Smit, is redac
tiesecretaris van Theologia Reformata.
Heb je meteen „ja" gezegd, zag je er
niet tegen op?
Ik zag er zeker tegen op. Boer had
de zaak werkelijk met vaart en visie
geleid en daar kwam ik, als broekje van
33... Ik zou de eerste niet-dominee zijn
die de eindredactie voerde, ik kreeg, dat
voelde je. een plaats aan het front.
Aan .de andere kant, ik zat er in, ik
kende het werk, ik hield ervan. ik heb
„ja" gezegd
Waar heb je gestudeerd, en wat?
Scheikunde, in Delft.
Heb je daarnaast altijd al speciale be
langstelling voor de theologie gehad?
Kreeg je dat soms van huis uit mee?
Bij mij thui6 had het geestelijk leven
een eerste plaats, de opvoeding was
daarop ook gericht. Vader had een flinke
hoeveehleid theologische lectuur in de
kast, dogmatische werken, preken, veel
uit de tijd van de nadere reformatie, en
hij lès er ook in. We woonden in Ridder
kerk, ik ben hervormd gedoopt, maar
mijn vader is later naar de gerefor
meerde gemeente overgegaan, daar
voelde hij zich geestelijk meer thuis. Hij
trad in het kerkelijke en politieke leven
nogal op de voorgrond, hij was ouder
ling en las elke zondag preek, en hij
heeft jarenlang voor de SGP in de ge
meenteraad gezeten.
Wat mezelf betreft, de hervormde kerk
bleef mij aanspreken, ik ging daar ook
naartoe en de prediking pakte me. Ik zal
toen een jaar of zeventien, achttien ge
weest zijn. De hervormd-gereformeerde
prediking, zo ervoer ik het, had ergens
de diepte van de bijbel, ging recht
streeks op de Schrift terug. In die perio
de kreeg ik ook mijn theologische be
langstelling, ik heb bijvoorbeeld de hele
Institutie van Calvijn doorgelezen, en
verder las ik Kohlbrugge. Ik was ook
bezig met Hoedemaker, nam kennis van
publikaties uit hervormd-gereformeerde
kring en dat met elkaar bracht me tot de
overtuiging dat de afgescheidenen ver
keerd hadden gedaan met uit de her
vormde kerk te gaan Er was en is veel
beroerdigheid in de hervormde kerk,
maar ze is kérk gebleven. Enfin, je
kent ons standpunt hierin.
Waarom ben je eigenlijk geen theolo
gie gaan studeren?
Tja, theologie studeren betekende in
gereformeerde. Nu kun je vragen, wat,
dat is, het echte gereformeerde Ik heb
er eens met dr. Buskes over gepraat,
toen ik hem na afloop van zijn spreek
beurt voor de CSFR naar station in
Utrecht reed. Buskes zei drie dingen:
het diepe besef van de heiligheid van
God, de verborgen omgang met God,
en.... nou, dat derde ben ik kwijt, maar
goed, deze elementen trof ik altijd aan in
de hervormd-gereformeerde preken.
Hoe zie je de taak en de plaats van
de gereformeerde bond in de hervormde
kerk?
Ik ben in zoverre niet gelukkig met
deze vraag, dat jij hierbij uitgaat van een
plaatsbepaling. Wij wensen namelijk
geen bepaalde plaats In de kerk, zo van:
die hoek is voor jullie gereserveerd. Dat
we ons in een bond verenigd hebben Is
gevolg van de noodsituatie in onze kerk.
We willen gewoon op een reformatori
sche manier kerk-zijn, dat moeten we
van heel de kerk verwachten en vanuit
onze bond spreken we de kerk oj> haar
eigen wezen aan.
Hoe zie je in dit verband de taak van
De Waarheidsvriend?
Bouwen in de gemeenten, voorlichting
geven, kritische voorlichting ook. Niet
anderen napraten, maar zelf een zaak
doorlichten, beoordelen naar de norm
van Schrift en belijdenis. Bovendien is
het nodig dat in elke tijd weer opnieuw
doordacht wordt wat we uit de reforma
tie meekregen. Onze problemen zijn an-
je je vaak éénsgeestes voelt met rrfet-
hervormden. met afgescheiden broeders.
Overigens meen ik dat wij de contacten
in onze eigen kerk moeten bewaren, we
zijn er niet voor een bepaalde hoek, dat
zei ik zonet al.
Denk je niet dat de bonders er soms
zelf debet aan zijn, dat niet-bonders hen
vastprikken op zaken waar ze tégen zijn:
gezangen, nieuwe psalmberijming, 't
zwemmen op zondag...?
Jaja.... Maar of wij het nou precies zijn
die van gezangen en nieuwe psalmberij
ming een breekpunt maken? Je hebt er
ook die doodsbenauwd zijn om voor een
gereformeerde bonder versleten te wor
den en dan doen alsof een gezang-zin
gen een kwestie van levensbelang is.
Maar het is wel zo, dat wij vanuit de
Schrift willen zingen. Wat zeg Je? Of dat
advies contra de nieuwe psalmberijmihg
wel verstandig was en we ons daardoor
niet onnodig in het Isolement plaatsten?
Een advies is niet meer dan een advies.
De zaak ligt gewoon zo dat wij, het
hoofdbestuur, de gemeenten voorlichting
willen geven. Niet iedereen Is direct in
staat een berijming op alle mérites te
beoordelen, dat heeft nu een speciale
commissie gedaan met als uitkomst een
negatief advies. Een advies, waar nie
mand aan gebonden is, al geef ik toe
dat, gelet de congenialiteit in onze kring,
eerder opgevolgd dan terzijde gelegd
wordt.
Maar om nu op dat negatieve beeld
Gesprek mef ir. Jan van der Graaf
door A. J. KLEI
mijn kring: dominee worden. En daar had
ik geen vrijmoedigheid voor in die jaren.
N*j ben ik van overtuiging dat je leven
geleid wordt en dat mijn plaats in de
kerk die heeft moeten zijn, die ik nu
inneem. In elk geval ben Ik geen gefrus
treerde dominee, wees daar maar gerust
op. Ik geloof zeker dat, als ik weer
opnieuw moest beginnen, ik weer natuur
wetenschappen zou gaan studeren, want
die hebben me even sterk te pakken als
de theologie. Bovendien, ik ben bijzon
der graag leraar.
Heb je nooit je twijfels gehad, ben je
nooit opstandig geweest.... je zult toch
wel een strenge opvoeding gehad heb
ben?
Ik ben streng opgevoed, ja, dat wel,
maar die strengheid was hoe zal Ik
het zeggen?... het was lévend, ik bedoel
dat het geen opgelegd pandoer was. De
strengheid thuis was funktioneel, had re
gelrecht verband met en vloeide ook or
ganisch voort uit de overtuiging van mijn
ouders. En twijfels ja, die heb ik wel
gekend, maar toen ging juist die her
vormd-gereformeerde prediking me trek
ken en als die je te pakken heeft, neem
je een hoop dingen op de koop toe. Ik
ga elke zondag twee keer naar de
kerk wat?
Ja. we hebben hier in Huizen zes ge
reformeerde bondspredikantsplaatsen.
en ik zou niet graag één keer gaan, niet
vanwege wetticisme of zo, maar omdat
ik het fijn vind! Ik herinner me nog de
catechi3musprediking van wijlen ds. Roe
lof Bartlema in Ridderkerk, dat was
adembenemend. Die liet je zien wat een
schat aan troost, aan lering, aan verma
ning er in de catechismus zit, je voelde
dat dit helemaal terug ging op het echte
ders, onze taal ook, en dat moeten we
verdisconteren wanneer we aan een
nieuwe generatie de rijkdom van de re
formatie willen meegeven. Nu heeft de
gereformeerde bond een minderheidspo
sitie in de kerk en dan ontkom je niet
aan een polemisch element, het zit er
trouwens al een beetje in als je bezig
bent met kritische voorlichting. Maar de
polemiek moet niet nummer één zijn.
De gereformeerde bonders nemen een
wat geïsoleerde positie in de kerk in,
kan dat niet anders?
Mag ik even verschil maken tussen de
bond en de bonders? De bond zelf
neemt zeker geen geïsoleerde positie in,
we doen mee in alle sectoren van het
kerkelijk leven. Wat de bonders betreft,
in een minderheidspositie' verkeren kan
vervreemding meebrengen.' Anderen heb
ben vaak de mond vol over solidariteit,
maar in de praktijk komt het er nogal
eens op neer dat wij compleet overstag
moeten gaan, willen we iets van die soli
dariteit merken.
Ik neem iets anders. De CSFR....
goed. dat is geen gereformeerde bonds-
vereniging, maar we spelen er behoorlijk
in mee..de CSFR dan wil duidelijk in
relatie blijven met niet-gereformeerden,
inviteert ook sprekers uit de andere
kring, maar omgekeerd zul je nooit mee
maken dat bijvoorbeeld de SSR of de
NCSV eens een gereformeerde bonder
vraagt om een referaat te houden, nee,
ze weten het zo wel!
Nog Iets. Je kunt Je op een gegeven
moment apart voelen staan in je eigen
kerk als daa'r mensen spreken uit een
geestesgesteldheid, die je niet eens her
kent. ik heb dat zelf nogal eens op de
synode, en daar staat dan tegenover dat
dat anderen van ons hebben, terug te
komen: dat wordt door die anderen zelf
opgepept. Eén voorbeeld: de kwestie
van de inenting, daarin wordt vaak direct
over gereformeerde bonders en gerefor
meerde bondsdominees gepraat en ge
schreven, terwijl die er dan part noch
deel aan hebben.
Over dat zwemmen op zondag wil ik
ook graag nog wat kwijt. Onze samenle
ving is bezig de zondag te verliezen, ook
als nationaal goed. En als wij pleiten
voor het religieus karakter van de zon
dag, ook in de samenleving, dan hebben
wij het belang van het volk, het wezen
lijk belang op het oog. Zwembaden open
doen op zondag is wel wat meer dan
ruimte scheppen voor anderen, je bent
bezig met het afbreken van het karakter
van de zondag.
Hoe vind je tijd om al dat werk voor
De Waarheidsvriend te doen? Als ik al
leen al je boekbesprekingen bekijk....
Ik zou zeggen, je vindt geen tijd. je
krijgt tijd. En ver Jer, ach, het is een
kwestie van tijdindeling. Bovendien, wat
je graag doet gaat je ook gemakkelUk
af. Ik werk ook nogal snel. en dan: lezen
is mijn ontspanning En als je de laatste
tijd merkt dat er steeds meer naa' de
gereformeerde bond geluisterd wordt, is
dat ook een bijzondere stimulans.
Als ik nog een wens mag doen is hét
deze: dat onze kerk, en trouwens alle
kerken, weer gaan luisteren naar de rijk
dom van de reformatorische boodschap,
zodat In prediking en pastoraat de diep-
bijbelse noties als rechtvaardiging, we
dergeboorte, het door genade alleen,
weer voluit gaan funktioneren en in de
gemeente in het geloof weer worden be-
lééfd, bevindelijk.