bestaat" :ENNETH KAOENDA op bijzondere manier „Ik weet helemaal niet waarom de wereld ZATERDAG 5 JUNI 1971 van dijn recht overeind staande, gesitige haar maakt president ]e tilKaoenda van Zambia soms k dat hij voortdurend ont- jpentver wat hij ziet en hoort. hart»weerspreken echter zijn klaveS en de bijna melancho- is ddnlach die om zijn mond leze vluchtige impressie. n ik onlangs op een maan- idere^ r_ ten in de Zambiaanse o° '■oesa'ca president Ka- 1 j>or het eerst van dichtbij er geen spoor van een n rui J-» t i - De 47-jarige Zambiaanse ^sa» iournalisten en he* diplo- icorps bijeengeroepen om jd voor de zoveelste keer zien f° ^oe z''n 'an<^ en r99'me t logelijke manieren belaagd l(aoenda was grijs gewor- dat is geen wonder. Dat ^Jiu, zeven jaar nadat het ^^elijk is geworden, nog be- eigenlijk verbazingwek- I heeft dat in niet geringe danken aan één man, die Hftveek onder binnen- en ^Kjlse druk, Kenneth Ka- gt het echter steeds harder pen. De blanke minder- lies in zuidelijk Afrika etend11 hun aanvalle" °P hem; in fl zijn ministers en partijlei- 9. gevallen meer uit op 'ig. 28ng van eigen positie dan op kara^ van Zambia; de prijs van 43 uf, Zambia's belangrijkste en enige exportprodukt, is >o. oa^ geaaid en Kaoenda lidwofeds geïsoleerder in Afrika an eel Oeganda een regime heerst 70. |iet welgezind is. Jki 79e catastrofale droogte die in heel oost- en zuidelijk jerste, ontstond ook in Zam- 4. uitJekort aan het belangrijke lengt^sel mais. Het land moest oogvol veelheden invoeren. Juist 20Cment weigerden de Portu- Liiriteiten lan8er eten voor penKffat voornamelijk ingevoerd bij. pen via havens in de Portu- iën Mozambique en Ango- te laten. Portugal stelde rantwoordelijk voor de be- ord op vijf Portugezen die ique ontvoerd waren door de bevrijdingsbeweging keer raakt Zambia in dit ties verwikkeld. Dit reus- eigenlijk is en hoe dat gaat wanneer „mensen mensen maken". Het boek heeft er evenzovele hoofdstukken over. En dan is er het probleem van het kwaad, want het kind heeft al heel vroeg door. dat onze wereld niet alleen mooi en goed is. Het leerstuk van de zondeval in het paradijs kan een kleine jongen miet erg overtuigen. Want hij vindt, dat Adam 't niet helpen kon en hij acht 't onlogisch en onrechtvaardig, dat hij nog altijd zou moeten opdraaien voor de misstap van die verre voorvader. En hij blijkt tenslotte het bijbelse spoor van God helemaal bijster te zijn geworden als hij concludeert, dat het bij God net is als bij de kruidenier: „Je betaalt met je geloof en je krijgt de hemel ervoor terug." De herinnering aan het bijbelse verhaal van de tuin van God-met-ons heeft helaas bij velen van ons erg sombere tinten aan genomen. Het doet daarom weldadig aan Dr. J. H. van Beusekom hervormd predikant te Amsterdam be spreekt hier: „Kind en leven" van dr. J. L. Klink. Uitg. Ambo, Bilthoven, f 12.50 wanneer dr. Klink dat zwaarbelaste bij belverhaal nauwkeurig met ons opnieuw leest. Het verhaal van het paradijs in de bijbel is verbonden met de geschiedenis van de mensen in de wereld. En het blijkt een drijvende kracht te zijn voor mense lijk verlangen en zoeken naar het berei ken van God waar wij thuishoren. „Is het zo vreemd om het verhaal van de Messias van de mens in Lukas 15 te lezen als een vervolg?", vraagt de schrijfster (blz. 141). Dan is er het complex van vragen rond het sterven en de dood. De vragen hier over zijn bij een kind niet van theoreti sche, maar van existentiële aard. Hij wil niet alléén zijn, zonder de geborgenheid bij zijn vader en moeder, bij zijn broertjes en zusjes en vriendjes. „De hemel" is voor hem niet zo'n bevredigende oplossing als voor de dame die, hoewel zij zelf ongelovig zei te zijn, ik iemand eens hoorde troosten over een verlies met de mededeling, dat „zij nu toeh in de hemel was", en een vinger maakte daarbij uiteraard het be kende gebaar naar boven. Het kind dat afwerend zegt: „Ik wil niet naar de hemel, want daar ken ik niemand" of „Opa kan het niet prettig vinden in de hemel, want wij zijn er niet en dan vindt hij er niks aan", is niet alleen oprechter, maar heeft ook zuiverder onder woorden gebracht waar het probleem van de dood voor ons ligt. Hij vindt trouwens de hemel naar de geijkte voorstellingen ook maar een saaie bedoening, als hij niet eens zijn step mee mag nemen. Toch neemt hij de mededeling, dat je na je dood naar de hemel gaat, meestal grif aan. Want „we gaan niet „kapot", het gaat dus toch door, je mag weer nieuw worden, kortom het moet er heerlijk zijn. In de duistere opening schijnt een licht in de verte. Zo zelfs dat kinderen wel eens de wens uitspreken om te mogen sterven uit een mengeling van verlangen naar de gro te onbekende en nieuwsgierigheid (blz. 225). Dr. Klink schrijft over al deze zaken met een grote helderheid die ons werkelijk helpen kan: over „wat is dood?" en „God maakt je weer nieuw". En tenslotte ook over „niets of alles'1. Want als iemand zegt, dat het met de dood uit is en dat hij daar volkomen vrede mee heeft, kan zij nooit nalaten zich af te vragen wat voor vrede dat dan is. Het gaat inderdaad niet om „ons plaatsje in de hemel", maar om in de geschiedenis van de barmhartigheid van God met zijn schepselen te worden betrok ken. om het Koninkrijk van God, dat de spiraalbeweging zal bepalen van de ge schiedenis van de mensen (blz. 245). Dr. Klink formuleert in dit laatste hoofdstuk heel voorzichtig. Dat doet zij trouwens voortdurend in het hele boek, hoezeer zij alle bekende overgeleverde antwoorden ook kritisch onder de loep neemt. Misschien zullen er wel weer men sen gekwetst worden. Ik kan u verzekeren, dat dit boek ge schreven is uit een oprechte pastorale in stelling. Het is werkelijk een kleine theo logie waarvan ouders bijzonder veel pro fijt kunnen trekken. En niet alleen ouders maar ook onderwijzers en anderen die kinderen begeleiden bij hun geestelijke groeiproces. Bovendien geeft het boek ge sprekstof in overvloed voor kringen van jonge echtparen en op ouderavonden van scholen. Inmiddels wordt het derde deel al in 't vooruitzicht gesteld. Dat gaat heten „Kind op aarde" en zal zich bezig houden met de betekenis van Jezus. Want er is méér dan alleen het religieuze vragencomplex over de almacht van God en de zin van leven en dood. Kinderen moeten ook op deze aarde leren leven. Ze mogen leren leven met verwachting. Daarom is het ook niet zo vreemd wanneer een kind de hemel bevolkt ziet met wachtende baby's. „De gestorven mensen worden later weer gebo ren", zegt een zesjarige (blz. 207). De een of andere vorm van reïncarnatie is voor veel kinderen blijkbaar een aanvaardbare op lossing. Toch zou een theoloog het ook wel graag gezegd willen hebben. Op zijn ma nier dan. en I 1 werd op 24 oktober 1964 een onafhankelijke republiek. Het is keer zo groot als Nederland, maar er wonen slechts een kleine va^en mensen. Daaronder zijn zo'n 70.000 blanken en ongeveer 8000 zal| .(grafische ligging van het land vormt een van de vele uitdagingen as Dde regering van deze jonge staat geconfronteerd wordt. Zambia zijieal ingesloten door land en heeft geen vrije toegang tot de De buurlanden worden bovendien voor een groot deel geregeerd icraanke minderheden, die hun macht handhaven met behulp van •ën, die president Kenneth Kaoenda van Zambia beschouwt als - kar voor de wereldvrede. Zarqbia grenst in het zuiden aan Mozam- Q- Wiodesië, in het westen aan Angola, in het zuidwesten aan 1 eoAfrlka, in. het oosten aan Malawi, dat onder leiding van dr. Banda de banden met Zuid-Afrika steeds nauwer aanhaalt. Jaz® ligging is Zambia economisch sterk afhankelijk van Zuid- 8 lodesië en de Portugese koloniën. De export van het land bestaat de irocent uit koper, die uitgevoerd moet worden via Rhodesië en de I koloniën. lotste deel van de ingevoerde produkten komt Zambia binnen via /foejde landen. Politiek voelt president Kaoenda zich ten nauwste n te verwant met president Julius Nyerere van het noordelijke buurland Tanza nia. De verbinding met dit land is echter nog uiterst gebrekkig. Een ge vaarlijke en slecht begaanbare weg, die de veelzeggende naam heli-run heeft gekregen, vormt nu nog de enige uitweg van Zambia naar het bevriende noorden en de oceanen. De regering van Zambia heeft geprobeerd het Westen duidelijk te maken dat een goede spoorwegverbinding met Tanzania voor Zambia van levensbelang was. Het Westen zag er geen brood in en nu bouwen de Chinezen in verbazingwekkend tempo een spoorlijn van de Tanzaniaanse havenstad Dar-es-Salaam naar Zambia. Te midden van deze vijandige wereld probeert president Kaoenda een menselijke samenleving op te bouwen, waar iedereen gelijke kansen moet hebben met welke huidskleur hij ook geboren is, wat ook zijn godsdiensti ge overtuiging is en tot welke stam hij ook behoort. De strijd die Kaoenda voert gaat ons allen aan. Toen Kaoenda, door emoties overmand, met verstikte stem in Parijs, Bonn, Londen en Washington onlangs v.erklaarde dat in zuidelijk Afrika de toekomst van de mensheid op het spel stond, speelde hij geen komedie. In zuidelijk Afrika speelt zich in het klein af, wat bezig is zich in de hele wereld te voltrekken: de confrontatie tussen de mensen die niets hebben en de rijken. En de eersten zijn bijna altijd gekleurd, de laatsten wit. Als het Westen doorgaat met alleen maar mooie verklaringen af te leggen tegen apartheid en intussen gigantische bedragen blijft investeren in Zuid-Afrika en de Portugese koloniën, als wij de kloof tussen de rijke landen en de straatarme Derde Wereld al maar groter blijven maken, als wij ons geld blijven uitgeven aan de veelzins waardeloze consumptiegoe deren waarmee onze warenhuizen volgepropt liggen en ons zand in de ogen blijven strooien met nu en dan een idealistische liefdadigheidsactie, dan komt een dag dat we de rekening gepresenteerd krijgen en we dit niet meer kunnen betalen. Het proletariaat van het eind van de twintigste eeuw leeft in Afrika, Latijns-Amerika en Azië. Dat zijn de boeren die zich met moeite in leven houden van de schrale opbrengst van het land, dat zijn de miljoenen werklozen in de sloppen aan de rand van de steden, dat zijn de arbeiders die op de rand van het bestaan leven. Met de moed der wanhoop zullen ze eens gewelddadig opeisen wat hun nu met alle geweld wordt onthouden: een menswaardig bestaan. Als mensen als Kaoenda en Nyerere niet slagen, omdat wij hen hebben laten aan modderen, hen de middelen onthielden om hun idealen te verwezenlijken, omdat wij de kant van de rijken kozen, de rijken in Zuid-Afrika en de Portugese koloniën, maar ook, door onze investeringspolitiek, de nieuwe, kleine, rijke elite in de ontwikkelingslanden, kan er geen vrede zijn. stil. Een hoogspanningsmast was op geblazen en gedurende 24 uur zaten de mijnen zonder stroom. Ondanks een diepgaand onderzoek is nooit ko men vast te staan wie de daders wa ren, maar de spanning in de Copper- belt steeg van dag tot dag. Nog altijd zijn in de Copperbelt de verhoudingen tussen de Afrikanen en Europeanen verre van ideaal. Toen ik van dat vliegveld van Ndola naar Kitwe, in het hartje van de mijnstreek reed, kwamen we langs een golfbaan waar de blanken speel den en de Afrikanen voor hen de attributen droegen. Op Mindolo, een oecumenisch vor mingscentrum even buiten Kitwe, dat door talloze activiteiten probeert mee te bouwen aan de maatschappij die Kaoenda voor ogen staat, sprak ik met de directeur van het centrum, W. E. Grenviile-Grey, over de ras senverhoudingen in de streek van de kopermijnen. 'De Copperbelt is twin tig jaar vooruit op industrieel gebied en twintig jaar achterop wat de menselijke verhoudingen betreft', zegt hij. 'Vijftig procent van de blanke mijnwerkers komt uit Zuid-Afrika en Rhodesië. De blanken leven hier een luxe leventje en vermengen zich niet met de Zambianen. Bovendien is de doorsnee mijnwerker nu niet be paald een fijnbesnaard type. Daar komt bij dat sommige Zambianen nog steeds last hebben van een min derwaardigheidscomplex, erfenis van de koloniale tijd, waardoor ze zich soms onnodig gediscrimineerd voelen. Toch is er ondanks dit alles betrek kelijk weinig geweld in de Copper belt. En langzaam komt er verbete ring in de situatie. Je kunt nu spre ken van een vreedzame coëxistentie. De volgende stap zal sociale vermen ging moeten zijn'. Op Mindolo spraken we over het zelfde probleem ook met een functio naris van Barclay's bank, een van de grootste bankorganisaties in Afrika. De bank heeft op het oecumenisch centrum een afdeling voor vorming van personeel. Trots vertelt hij hoe in 1963 bij de staf van de bank één procent Zambiaan was en nu 77 pro cent. Over de rassenverhoudingen in de Copperbelt zegt de blanke bank employé: Er is veel frictie onder de grond tussen de ruwe blanken en de Zambianen. De werkomstandigheden zijn niet gemakkelijk en dan vallen er gauw harde woorden. Dat werkt door boven de grond. Maar als er hier moeilijkheden zijn tussen die rassen is het tüjna altijd de blanke die begon.' President Kaoenda had helaas maar al te zeer gelijk toen hij in 1968 op een partij vergadering zei: 'Anti-racisme is een revolutionaire gedachte in deze vertroebelde we reld. Zo'n houding is niet gemakke lijk, vooral niet in delen van de we reld waar racisten wonen, zoals hier in zuidelijk Afrika. We moeten niet alleen doorgaan met dag in dag uit onze opvattingen over de gelijkheid van alle rassen met woord en daad te verdedigen, we moeten die ge dachten ook ontwikkelen. De zaak van het anti-racisme is een zaak van de mensheid. Het geeft ons de kans de mensen niet in te delen op grond van hun huidskleur, waar ze niets aan kunnen doen, maar op grond van hun daden, waar ze natuurlijk wel iets aan kunnen doen". Het feit dat zijn vader dominee was en hem een strikt christelijke opvoeding heeft gegeven, zal er niet vreemd aan zijn dat Kaoenda zich vooral ook de geestelijke leider van zijn volk voelt. Hij is er vast van overtuigd dat hij een boodschap heeft, niet alleen voor de Zambianen, maar een boodschap voor de wereld. Het is Kaoenda's diepste overtuiging dat zijn leer, het Zambiaanse huma nisme. universele betekenis heeft. Een van de centrale punten in zijn geschriften en redevoeringen is steeds weer: hoe kunnen we van Zambia een moderne staat maken met behoud van de traditionele Afri kaanse waarden. Hoe kunnen we voorkomen, dat de mens verdwijnt uit het centrum van al ons handelen. Grondregel van Kaoenda's leer is: de mens boven de ideologie en de indi vidu boven de instituties. Voor een goed begrip van wat de asceet Kaoenda. die geen alcohol, koffie of thee drinkt en niet rookt, bezielt, kunnen we niet beter doen dan de passage te citeren, die steeds weer opduikt in zijn geschriften en redevoeringen. „De hoge waardering voor de mens en het respect voor de menselijke waardigheid, die een erfenis zijn van onze traditie, moeten we niet verlie zen in het nieuwe Afrika. Hoe „mo dern" en „ontwikkeld" in de wester se betekenis de jonge natie Zambia ook mag worden, we zijn vastbeslo ten dat dit humanisme niet verdon kerd zal worden De Afrikaanse sa menleving is altijd op de mens ge concentreerd geweest. Inderdaad, dit is zoals het moet zijn, waarom wordt anders een huis gebouwd? Immers om een mens onderdak en veiligheid te geven? Waarom maken we eigen lijk een stoel? Bouwen we een fa- briek?(.„) We kunnen zo doorgaan met vragen. Het eenvoudige en toch ook moeilijke antwoord is: de mens Wij in Zambia zijn van plan èlles te doen wat in onze macht ligt onze samenleving geconcentreerd te hou den op de mens. Want daarin is de Afrikaanse beschaving belichaamd en als het moderne Afrika iets aan deze vertroebelde wereld te bieden heeft, dan zullen we het in deze richting moeten zoeken." Kaoenda's vader was dominee van de Schotse kerk in de Copperbelt en hoewel hij al overleed toen Kenneth nog op school zat, heeft hij een enor me invloed gehad op het doen en denken van zijn zoon. Iedere dag hield vader Kaoenda thuis gods dienstoefeningen en hij leidde zijn gezin in Victoriaanse stijl. Later zou Kenneth Kaoenda vooral leren van Gandhi, Bertrand Russell en Teil hard de Chardin. Ook de Franse agronoom René Du- mont heeft grote invloed gehad op de uitwerking van Kaoenda's gedachten. Een jaar voor president Kaoenda zijn Zambiaanse Humanisme voor het eerst in een geschrift formuleerde, was het boek van Dumont 'L 'Afri- que est mal partie' in het Engels verschenen onder de provocerende titel 'False start in Africa'. Daarin zette Dumont uiteen dat in Afrika in menig opzicht een nieuwe Afrikaanse elite de plaatsen van de koloniale machthebbers had ingenomen en dat de grote massa's van de bevolking, de arme boeren, niets wijzer gewor den waren van de onafhankelijkheid. Kaoenda nodigde Dumont uit een studie te maken van de stand van de Zambiaanse landbouw. President Nyerere van Tanzania deed hetzelf de Maar waar deze zijn leerstellin gen in zeer concrete en praktische objecten omzette, probeerde Kaoenda zijn volk te bekeren met bezielende redevoeringen en pamfletten waarin hij zich uitvoerig bezig hield met de diepere zin van het bestaan. Hij laat het aan economen en andere specia listen over zijn grondbeginselen om te zetten in concrete politiek. Kaoenda herinnert er de Zambia nen in de steden, die meer en meer vervreemd raken van het traditione le Afrikaanse dorpsleven, steeds weer aan, dat zij voortgekomen zijn uit een samenleving waar iedereen iedereen moest helpen. Dat was een levensnoodzaak. Het dorp was een grote familie waar iedereen een rol vervulde gericht op het in stand houden van de gemeenschap. Door de zich ontwikkelende geldeconomie en de daaruit voortvloeiende trek naar de stad dreigt dit traditionele sys teem te verdwijnen. Met onverholen afkeer kan Kaoenda vertellen hoe de mensen in het Westen hun ouden van dagen in tehuizen stoppen. Dat nooit, herhaalt hij steeds weer. Laten we van Zambia een moderne staat maken, maar laat het een humane samenleving zijn. Kaoenda's humanisme is heel wat anders dan wat wij gewend zijn on der humanisme te verstaan. Het is geen leer die het bestaan van God ontkent. Dat Kaoenda de mens zo'n centrale plaats geeft, heeft voor hem een diepe religieuze betekenis. Het moet duidelijk worden in de manier waarop we onze samenleving inrich ten, zorg dragen voor onze naaste, dat hij naar Gods beeld gemaakt is, aldus Kaoenda. René Dumont, de linkse en scepti sche Franse geleerde, schreef in 1967, nadat hij Kaoenda ontmoet had: 'Ik heb ik in mijn hele leven slechts één staatshoofd ontmoet die werkelijk probeert als een christen te leven: het is een Afrikaan, een zwarte, pre sident Kaoenda'. Dit is het eerste van een serie van vijf artikelen. Volgende week zaterdag: Het dagelijks brood wordt duur betaald. „Ik weet helemaal niet waarom de we reld bestaat" zegt een meisje van vijf jaar in het nieuwe boek van dr. J. L. Klink, uitgekomen bij uitgeverij Ambo. Er is dus verder geschreven aan de „Kleine theologie voor ouders". Na „Kind en geloof', dat toch tot de tien best verkochte boeken van het najaar 1970 behoorde, is nu „Kind en leven" erbij gekomen. En ik moet na le zing vaststellen, dat ook dit nieuwe deel alle kwaliteiten heeft om „best verkocht" te worden. Niet omdat het een gemakkelijk boek zou zijn. Hoe zou dat kunnen? Vragen van kinderen zijn altijd moeilijke vragen voor ouders en andere ouderen. Als zij hulp zoeken, deze schrijfster geeft die. Niet pasklaar, waarschuwt zij. Het antwoorden boekje op alle moeilijke kindervragen zal nooit van de pers komen. Het is dus géén gedegen studiewerk waarvan de inhoud zich langzaam maar zeker ontrolt op voetnoten vol weten schappelijke citaten. Er wordt ook niet van boven af pedagogisch ingepraat op de altijd zwijgende meerderheid van hulpelo ze ouders. Doorlopend worden zij in het gesprek betrokken en na elk onderdeel van het gesprek wordt de tekst onderbro ken voor reeksen bijdragen die de kinde ren zelf geleverd hebben en door gegroe peerde rijen citaten uit werken van aller hande deskundigen. Pedagogen, wijsgeren en natuurkundi gen komen hier evenzeer aan het woord als theologen, schrijvers van „kinderbij bels" en godsdiensten der wereld. De lezer kan dus desnoods beginnen waar hij wil: bij het gesprek dat de schrijfster met hem wil voeren of bij de opmerkingen van de jeugdige hoofdpersonen of bij de bloemle zing uit de kring van volwassen deskundi gen. Maar het beste kan hij gewoon door lezen en na elk compleet hoofdstuk zich rekenschap geven van hetgeen er op hem afgekomen is. Is het boek alleen gericht op het christe lijke opvoedingsmilieu? De verzameling uitspraken van kinderen komt inderdaad vooral van die kant. Maar de schrijfster hoopt en terecht een grotere kring van ouders van dienst te kunnen zijn. Zelf zegt zij 't zo: „Toch zou het mogelijk moe ten zijn om deze onderwerpen zo te be spreken, dat de barrière van de christelij ke vijver doorbroken wordt en wij gaan merken, dat wij ons bevinden op het wijde water waar wij allen als mensen proberen te varen, bij tijd en wijle in spartelen en zelfs kopje onder gaan." Het hele boek is namelijk een doorlo pend commentaar bij twee bekende kin dervragen: „Waar was ik toen ik nog iniet bij jullie was?" en „Waar ben ik als ik niet meer bjj jullie ben en jullie niet meer bjj mjj zün". Het zijn immers de problemen van geboorte en dood die de kleuter bij zonder fascineren. En al ligt de geboorte dichterbij voor hem, omdat hij die mee maakt wanneer er een nieuw broertje of zusje in de wieg ligtèn omdat hy de dood wel ervaart maar voorlopig niet op zich zelf betrekt, de beide vragen spelen een grote rol in het bcstaaji van de kleine mens die de wereld gaat ontdekken. Als deze prille wereldontdekkers ons hun vragen gaan stellen op gelegen en on gelegen ogenblikken, dan kunnen wij na tuurlijk de geprefabriceerde antwoorden geven die al kLaar lagen. Die antwoorden zijn echter voornamelijk het bewijs, dat wij zelf te gemakzuchtig of te laf zijn om zó onbevangen te denken en te vragen als kinderen doen. Want die ontdekken de wereld voor 't éérst en zijn zich niet be- wust, dat zij zich zouden hebben aan te passen bij de antwoorden die hun voor gangers al menen te hebben gevonden. Zijn wij trouwens nog wel zo zeker van de absolute geldigheid van de overgelever de antwoorden? Vragende kinderen zouden ons uitstekend kunnen helpen bij om eigen zoeken in onzekerheid! Geloofsover dracht is nooit een herhalen van overgele verde waarheden, maar een pogen eerlijk opnieuw te formuleren wat voor ons de kern is van onze eigen geloofsrelatie tot God. En dat begint altijd met het ernstig nemen van de vragen die een nieuw ge slacht ons nog in jonge onbevangenheid stelt. Dr. Klink noemt het kind een kompas als wij zoekende zijn, een peillood voor wat wij werkelijk zijn, een seismograaf voor onze gevoelens, een wegwijzer naar de oorspronkelijkheid, een remedie tegen de eigenliefde, een vraag om vastheid, een barometer voor onze verhouding tot God (blz. 78). Zij neemt daarom het kind volkomen ernstig. Heeft Jezus dat als uitzondering in de antieke wereld ook niet gedaain? In plaats van wanhopig of zelfs geërgerd te worden over de „onmogelijke" vragen die dat kind kan stellen, zouden wij hem of haar kunnen zien als een uitdaging ons van Godswege gezonden tot hulp: om niet langer gemakzuchtig of laf te zijn, maar met dit kind mee op zoek te gaan naar mogelijke antwoorden op de echte vragen die het leven ons stelt. Welke vader of moeder heeft nog nooit met iets van geamuseerde verbijstering vastgesteld, dat hun kind zijn totale afwe zigheid op de trouwfoto innerlijk niet wenst te accepteren? „Ik was toch zeker al in je buik? Nee? Waar was ik dan?" Het is het begin van de vraag waar alles dan vandaan komt, wat de schepping is, hoe 't „in den beginne" was, wat een mens achtige land, dat in de vorm van een vlinder in Centraal-Afrika ligt, heeft het meest te verduren van de strijd tussen 'zwart' en 'blank' Afrika. Niet in de laatste plaats door zijn geogra fische ligging. Maar vooral ook om dat zijn president probeert in Zam bia een maatschappij op te bouwen die in alles tegengesteld is aan die van Zuid-Afrika, Rhodesië en de Portugese koloniën. Zambia is niet in staat de vrij heidsbewegingen in Angola, Mozam bique en Zuid-Afrika militair tp steunen. Vergeleken met de legers van deze drie landen is het handje vol militairen, dat het Zambiaanse leger vormt, van geen enkele beteke nis. Maar Zambia kan en wil niet neutraal zijn. Het heeft duizenden vluchtelingen uit deze landen opge nomen en het verleent de vrijheids bewegingen gastvrijheid. Daardoor stelt het zich bewust bloot aan ver geldingsacties van de blanken. Het is de prijs die het moet betalen voor zijn solidariteit met de miljoenen Afrikanen die nog niet vrij zijn. Toen in de jaren vijftig 'de wind van verandering' over Afrika waai de, probeerden de blanken in zuide lijk en centraal Afrika op alle moge lijke manieren het tij te keren. Niet bereid hun bevoorrechte positie op te geven, stichtten zij in 1953 de Cen traal Afrikaanse Federatie, waarvan Nyasaland en Noord- en Zuid-Rho- desië deel uitmaakten. Maar dat be tekende slechts uitstel van wat niet meer tegen te houden was. De Afri kanen wilden eindelijk wel eens baas in eigen huis worden. En in juli 1964 viel de federatie uiteen. Nyasaland werd Malawi en enkele maanden la ter werd Noord-Rhodesië de onaf hankelijke republiek Zambia. De blanken verschansten zich achter de Zambezi in Zuid-Rhodesië, dat voort aan alleen Rhodesië heette. Politiek was Zambia toen wel vrij, maar economisch bleef het van alle kanten ingesloten land afhankelijk van de door blanke minderheden ge regeerde buurlanden. Toen het feest gedruis was weggeëbd, werd Zambia al spoedig geconfronteerd met die harde werkelijkheid. Op de avond van de 11de november 1965 vierde een groot aantal blanken in de Cop perbelt de 150 kilometer lange en 50 kilometer brede strook in Noord- Zambia waar de kopermijnen liggen feest. Ze dronken op de gezond heid van "good old Smithy', premier Ian Smith, die enkele uren eerder Rhodesië eenzijdig onafhankelijk had verklaard. De Zambiaanse kopermijnen wer den en worden geëxploiteerd door een Zuidafrikaanse en Amerikaanse J. L. Klink met een neefje, die haar "Bijbel voor de kinderen" bekijkt. maatschappij, die voor nagenoeg alle leidinggevende functies buitenlan ders moesten aantrekken, omdat Zambia zegge en schrijve één inge nieur had, toen het land onafhanke lijk werd. De buitenlanders, die zoveel be wondering hadden voor Ian Smith en zijn rebellie kwamen voor een groot deel uit Zuid-Afrika en Rhodesië. Ze maakten er geen geheim van dat ze alleen in Zambia waren om snel veel geld te verdienen. Door hun openlij ke bijval voor Smith ontstond in de Copperbelt een explosieve situatie Voor Zambia is de weg moeilijk door Harm Lamberts die gemakkelijk tot ernstige rassen- onlusten had kunnen leiden. De eenzijdige onafhankelijkheidsverkla ring van de blanken in Rhodesië bracht Zambia op de rand van de afgrond. De economische sancties die tegen Rhodesië afgekondigd werden, nood zaakten Zambia zijn invoer uit dat land drastisch te verminderen, maar dit betekende tevens dat zijn eco nomische afhankelijkheid van Zuid- Afrika nog groter werd. De boycot van het regime van Smith kostte Zambia jaarlijks zo'n 20.000.000. En het verscherpte de rassentegenstel lingen, waardoor de politieke idealen van Kaoenda steeds moeilijker te verwezenlijken werden. Twee weken na de eenzijdige on afhankelijkheidsverklaring in Rho desië stonden de mijnen ln Zambia

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 15