bestaat"
:ENNETH KAOENDA op bijzondere manier
„Ik weet helemaal niet waarom de wereld
ZATERDAG 5 JUNI 1971
van dijn recht overeind staande,
gesitige haar maakt president
]e tilKaoenda van Zambia soms
k dat hij voortdurend ont-
jpentver wat hij ziet en hoort.
hart»weerspreken echter zijn
klaveS en de bijna melancho-
is ddnlach die om zijn mond
leze vluchtige impressie.
n ik onlangs op een maan-
idere^ r_
ten in de Zambiaanse
o° '■oesa'ca president Ka-
1 j>or het eerst van dichtbij
er geen spoor van een
n rui J-» t i -
De 47-jarige Zambiaanse
^sa» iournalisten en he* diplo-
icorps bijeengeroepen om
jd voor de zoveelste keer
zien f° ^oe z''n 'an<^ en r99'me
t logelijke manieren belaagd
l(aoenda was grijs gewor-
dat is geen wonder. Dat
^Jiu, zeven jaar nadat het
^^elijk is geworden, nog be-
eigenlijk verbazingwek-
I heeft dat in niet geringe
danken aan één man, die
Hftveek onder binnen- en
^Kjlse druk, Kenneth Ka-
gt het echter steeds harder
pen. De blanke minder-
lies in zuidelijk Afrika
etend11 hun aanvalle" °P hem; in
fl zijn ministers en partijlei-
9. gevallen meer uit op
'ig. 28ng van eigen positie dan op
kara^ van Zambia; de prijs van
43 uf, Zambia's belangrijkste en
enige exportprodukt, is
>o. oa^ geaaid en Kaoenda
lidwofeds geïsoleerder in Afrika
an eel Oeganda een regime heerst
70. |iet welgezind is.
Jki 79e catastrofale droogte die
in heel oost- en zuidelijk
jerste, ontstond ook in Zam-
4. uitJekort aan het belangrijke
lengt^sel mais. Het land moest
oogvol veelheden invoeren. Juist
20Cment weigerden de Portu-
Liiriteiten lan8er eten voor
penKffat voornamelijk ingevoerd
bij. pen via havens in de Portu-
iën Mozambique en Ango-
te laten. Portugal stelde
rantwoordelijk voor de be-
ord op vijf Portugezen die
ique ontvoerd waren door
de bevrijdingsbeweging
keer raakt Zambia in dit
ties verwikkeld. Dit reus-
eigenlijk is en hoe dat gaat wanneer
„mensen mensen maken". Het boek heeft
er evenzovele hoofdstukken over.
En dan is er het probleem van het
kwaad, want het kind heeft al heel vroeg
door. dat onze wereld niet alleen mooi en
goed is. Het leerstuk van de zondeval in
het paradijs kan een kleine jongen miet
erg overtuigen. Want hij vindt, dat Adam
't niet helpen kon en hij acht 't onlogisch
en onrechtvaardig, dat hij nog altijd zou
moeten opdraaien voor de misstap van die
verre voorvader. En hij blijkt tenslotte het
bijbelse spoor van God helemaal bijster te
zijn geworden als hij concludeert, dat het
bij God net is als bij de kruidenier: „Je
betaalt met je geloof en je krijgt de hemel
ervoor terug."
De herinnering aan het bijbelse verhaal
van de tuin van God-met-ons heeft helaas
bij velen van ons erg sombere tinten aan
genomen. Het doet daarom weldadig aan
Dr. J. H. van Beusekom
hervormd predikant te Amsterdam be
spreekt hier: „Kind en leven" van dr.
J. L. Klink. Uitg. Ambo, Bilthoven, f 12.50
wanneer dr. Klink dat zwaarbelaste bij
belverhaal nauwkeurig met ons opnieuw
leest. Het verhaal van het paradijs in de
bijbel is verbonden met de geschiedenis
van de mensen in de wereld. En het blijkt
een drijvende kracht te zijn voor mense
lijk verlangen en zoeken naar het berei
ken van God waar wij thuishoren. „Is het
zo vreemd om het verhaal van de Messias
van de mens in Lukas 15 te lezen als een
vervolg?", vraagt de schrijfster (blz. 141).
Dan is er het complex van vragen rond
het sterven en de dood. De vragen hier
over zijn bij een kind niet van theoreti
sche, maar van existentiële aard. Hij wil
niet alléén zijn, zonder de geborgenheid
bij zijn vader en moeder, bij zijn broertjes
en zusjes en vriendjes. „De hemel" is voor
hem niet zo'n bevredigende oplossing als
voor de dame die, hoewel zij zelf ongelovig
zei te zijn, ik iemand eens hoorde troosten
over een verlies met de mededeling, dat
„zij nu toeh in de hemel was", en een
vinger maakte daarbij uiteraard het be
kende gebaar naar boven.
Het kind dat afwerend zegt: „Ik wil niet
naar de hemel, want daar ken ik niemand"
of „Opa kan het niet prettig vinden in de
hemel, want wij zijn er niet en dan vindt
hij er niks aan", is niet alleen oprechter,
maar heeft ook zuiverder onder woorden
gebracht waar het probleem van de dood
voor ons ligt. Hij vindt trouwens de hemel
naar de geijkte voorstellingen ook maar
een saaie bedoening, als hij niet eens zijn
step mee mag nemen.
Toch neemt hij de mededeling, dat je na
je dood naar de hemel gaat, meestal grif
aan. Want „we gaan niet „kapot", het gaat
dus toch door, je mag weer nieuw worden,
kortom het moet er heerlijk zijn. In de
duistere opening schijnt een licht in de
verte. Zo zelfs dat kinderen wel eens de
wens uitspreken om te mogen sterven uit
een mengeling van verlangen naar de gro
te onbekende en nieuwsgierigheid (blz.
225).
Dr. Klink schrijft over al deze zaken
met een grote helderheid die ons werkelijk
helpen kan: over „wat is dood?" en „God
maakt je weer nieuw". En tenslotte ook
over „niets of alles'1. Want als iemand zegt,
dat het met de dood uit is en dat hij daar
volkomen vrede mee heeft, kan zij nooit
nalaten zich af te vragen wat voor vrede
dat dan is. Het gaat inderdaad niet om
„ons plaatsje in de hemel", maar om in de
geschiedenis van de barmhartigheid van
God met zijn schepselen te worden betrok
ken. om het Koninkrijk van God, dat de
spiraalbeweging zal bepalen van de ge
schiedenis van de mensen (blz. 245).
Dr. Klink formuleert in dit laatste
hoofdstuk heel voorzichtig. Dat doet zij
trouwens voortdurend in het hele boek,
hoezeer zij alle bekende overgeleverde
antwoorden ook kritisch onder de loep
neemt. Misschien zullen er wel weer men
sen gekwetst worden.
Ik kan u verzekeren, dat dit boek ge
schreven is uit een oprechte pastorale in
stelling. Het is werkelijk een kleine theo
logie waarvan ouders bijzonder veel pro
fijt kunnen trekken. En niet alleen ouders
maar ook onderwijzers en anderen die
kinderen begeleiden bij hun geestelijke
groeiproces. Bovendien geeft het boek ge
sprekstof in overvloed voor kringen van
jonge echtparen en op ouderavonden van
scholen.
Inmiddels wordt het derde deel al in 't
vooruitzicht gesteld. Dat gaat heten „Kind
op aarde" en zal zich bezig houden met de
betekenis van Jezus. Want er is méér dan
alleen het religieuze vragencomplex over
de almacht van God en de zin van leven
en dood. Kinderen moeten ook op deze
aarde leren leven. Ze mogen leren leven
met verwachting. Daarom is het ook niet
zo vreemd wanneer een kind de hemel
bevolkt ziet met wachtende baby's. „De
gestorven mensen worden later weer gebo
ren", zegt een zesjarige (blz. 207). De een of
andere vorm van reïncarnatie is voor veel
kinderen blijkbaar een aanvaardbare op
lossing. Toch zou een theoloog het ook wel
graag gezegd willen hebben. Op zijn ma
nier dan.
en I
1 werd op 24 oktober 1964 een onafhankelijke republiek. Het is
keer zo groot als Nederland, maar er wonen slechts een kleine
va^en mensen. Daaronder zijn zo'n 70.000 blanken en ongeveer 8000
zal|
.(grafische ligging van het land vormt een van de vele uitdagingen
as Dde regering van deze jonge staat geconfronteerd wordt. Zambia
zijieal ingesloten door land en heeft geen vrije toegang tot de
De buurlanden worden bovendien voor een groot deel geregeerd
icraanke minderheden, die hun macht handhaven met behulp van
•ën, die president Kenneth Kaoenda van Zambia beschouwt als
- kar voor de wereldvrede. Zarqbia grenst in het zuiden aan Mozam-
Q- Wiodesië, in het westen aan Angola, in het zuidwesten aan
1 eoAfrlka, in. het oosten aan Malawi, dat onder leiding van dr.
Banda de banden met Zuid-Afrika steeds nauwer aanhaalt.
Jaz® ligging is Zambia economisch sterk afhankelijk van Zuid-
8 lodesië en de Portugese koloniën. De export van het land bestaat
de irocent uit koper, die uitgevoerd moet worden via Rhodesië en de
I koloniën.
lotste deel van de ingevoerde produkten komt Zambia binnen via
/foejde landen. Politiek voelt president Kaoenda zich ten nauwste
n te
verwant met president Julius Nyerere van het noordelijke buurland Tanza
nia. De verbinding met dit land is echter nog uiterst gebrekkig. Een ge
vaarlijke en slecht begaanbare weg, die de veelzeggende naam heli-run
heeft gekregen, vormt nu nog de enige uitweg van Zambia naar het
bevriende noorden en de oceanen. De regering van Zambia heeft geprobeerd
het Westen duidelijk te maken dat een goede spoorwegverbinding met
Tanzania voor Zambia van levensbelang was. Het Westen zag er geen
brood in en nu bouwen de Chinezen in verbazingwekkend tempo een
spoorlijn van de Tanzaniaanse havenstad Dar-es-Salaam naar Zambia.
Te midden van deze vijandige wereld probeert president Kaoenda een
menselijke samenleving op te bouwen, waar iedereen gelijke kansen moet
hebben met welke huidskleur hij ook geboren is, wat ook zijn godsdiensti
ge overtuiging is en tot welke stam hij ook behoort. De strijd die Kaoenda
voert gaat ons allen aan. Toen Kaoenda, door emoties overmand, met
verstikte stem in Parijs, Bonn, Londen en Washington onlangs v.erklaarde
dat in zuidelijk Afrika de toekomst van de mensheid op het spel stond,
speelde hij geen komedie.
In zuidelijk Afrika speelt zich in het klein af, wat bezig is zich in de
hele wereld te voltrekken: de confrontatie tussen de mensen die niets
hebben en de rijken. En de eersten zijn bijna altijd gekleurd, de laatsten
wit. Als het Westen doorgaat met alleen maar mooie verklaringen af te
leggen tegen apartheid en intussen gigantische bedragen blijft investeren
in Zuid-Afrika en de Portugese koloniën, als wij de kloof tussen de rijke
landen en de straatarme Derde Wereld al maar groter blijven maken, als
wij ons geld blijven uitgeven aan de veelzins waardeloze consumptiegoe
deren waarmee onze warenhuizen volgepropt liggen en ons zand in de ogen
blijven strooien met nu en dan een idealistische liefdadigheidsactie, dan
komt een dag dat we de rekening gepresenteerd krijgen en we dit niet
meer kunnen betalen. Het proletariaat van het eind van de
twintigste eeuw leeft in Afrika, Latijns-Amerika en Azië. Dat zijn de boeren
die zich met moeite in leven houden van de schrale opbrengst van het
land, dat zijn de miljoenen werklozen in de sloppen aan de rand van de
steden, dat zijn de arbeiders die op de rand van het bestaan leven. Met
de moed der wanhoop zullen ze eens gewelddadig opeisen wat hun nu
met alle geweld wordt onthouden: een menswaardig bestaan. Als mensen
als Kaoenda en Nyerere niet slagen, omdat wij hen hebben laten aan
modderen, hen de middelen onthielden om hun idealen te verwezenlijken,
omdat wij de kant van de rijken kozen, de rijken in Zuid-Afrika en de
Portugese koloniën, maar ook, door onze investeringspolitiek, de nieuwe,
kleine, rijke elite in de ontwikkelingslanden, kan er geen vrede zijn.
stil. Een hoogspanningsmast was op
geblazen en gedurende 24 uur zaten
de mijnen zonder stroom. Ondanks
een diepgaand onderzoek is nooit ko
men vast te staan wie de daders wa
ren, maar de spanning in de Copper-
belt steeg van dag tot dag.
Nog altijd zijn in de Copperbelt de
verhoudingen tussen de Afrikanen
en Europeanen verre van ideaal.
Toen ik van dat vliegveld van Ndola
naar Kitwe, in het hartje van de
mijnstreek reed, kwamen we langs
een golfbaan waar de blanken speel
den en de Afrikanen voor hen de
attributen droegen.
Op Mindolo, een oecumenisch vor
mingscentrum even buiten Kitwe,
dat door talloze activiteiten probeert
mee te bouwen aan de maatschappij
die Kaoenda voor ogen staat, sprak
ik met de directeur van het centrum,
W. E. Grenviile-Grey, over de ras
senverhoudingen in de streek van de
kopermijnen. 'De Copperbelt is twin
tig jaar vooruit op industrieel gebied
en twintig jaar achterop wat de
menselijke verhoudingen betreft',
zegt hij.
'Vijftig procent van de blanke
mijnwerkers komt uit Zuid-Afrika
en Rhodesië. De blanken leven hier
een luxe leventje en vermengen zich
niet met de Zambianen. Bovendien is
de doorsnee mijnwerker nu niet be
paald een fijnbesnaard type. Daar
komt bij dat sommige Zambianen
nog steeds last hebben van een min
derwaardigheidscomplex, erfenis van
de koloniale tijd, waardoor ze zich
soms onnodig gediscrimineerd voelen.
Toch is er ondanks dit alles betrek
kelijk weinig geweld in de Copper
belt. En langzaam komt er verbete
ring in de situatie. Je kunt nu spre
ken van een vreedzame coëxistentie.
De volgende stap zal sociale vermen
ging moeten zijn'.
Op Mindolo spraken we over het
zelfde probleem ook met een functio
naris van Barclay's bank, een van de
grootste bankorganisaties in Afrika.
De bank heeft op het oecumenisch
centrum een afdeling voor vorming
van personeel. Trots vertelt hij hoe
in 1963 bij de staf van de bank één
procent Zambiaan was en nu 77 pro
cent. Over de rassenverhoudingen in
de Copperbelt zegt de blanke bank
employé: Er is veel frictie onder de
grond tussen de ruwe blanken en de
Zambianen. De werkomstandigheden
zijn niet gemakkelijk en dan vallen
er gauw harde woorden. Dat werkt
door boven de grond. Maar als er
hier moeilijkheden zijn tussen die
rassen is het tüjna altijd de blanke
die begon.'
President Kaoenda had helaas
maar al te zeer gelijk toen hij in
1968 op een partij vergadering zei:
'Anti-racisme is een revolutionaire
gedachte in deze vertroebelde we
reld. Zo'n houding is niet gemakke
lijk, vooral niet in delen van de we
reld waar racisten wonen, zoals hier
in zuidelijk Afrika. We moeten niet
alleen doorgaan met dag in dag uit
onze opvattingen over de gelijkheid
van alle rassen met woord en daad
te verdedigen, we moeten die ge
dachten ook ontwikkelen. De zaak
van het anti-racisme is een zaak van
de mensheid. Het geeft ons de kans
de mensen niet in te delen op grond
van hun huidskleur, waar ze niets
aan kunnen doen, maar op grond van
hun daden, waar ze natuurlijk wel
iets aan kunnen doen".
Het feit dat zijn vader dominee
was en hem een strikt christelijke
opvoeding heeft gegeven, zal er niet
vreemd aan zijn dat Kaoenda zich
vooral ook de geestelijke leider van
zijn volk voelt. Hij is er vast van
overtuigd dat hij een boodschap
heeft, niet alleen voor de Zambianen,
maar een boodschap voor de wereld.
Het is Kaoenda's diepste overtuiging
dat zijn leer, het Zambiaanse huma
nisme. universele betekenis heeft.
Een van de centrale punten in zijn
geschriften en redevoeringen is
steeds weer: hoe kunnen we van
Zambia een moderne staat maken
met behoud van de traditionele Afri
kaanse waarden. Hoe kunnen we
voorkomen, dat de mens verdwijnt
uit het centrum van al ons handelen.
Grondregel van Kaoenda's leer is: de
mens boven de ideologie en de indi
vidu boven de instituties.
Voor een goed begrip van wat de
asceet Kaoenda. die geen alcohol,
koffie of thee drinkt en niet rookt,
bezielt, kunnen we niet beter doen
dan de passage te citeren, die steeds
weer opduikt in zijn geschriften en
redevoeringen.
„De hoge waardering voor de mens
en het respect voor de menselijke
waardigheid, die een erfenis zijn van
onze traditie, moeten we niet verlie
zen in het nieuwe Afrika. Hoe „mo
dern" en „ontwikkeld" in de wester
se betekenis de jonge natie Zambia
ook mag worden, we zijn vastbeslo
ten dat dit humanisme niet verdon
kerd zal worden De Afrikaanse sa
menleving is altijd op de mens ge
concentreerd geweest. Inderdaad, dit
is zoals het moet zijn, waarom wordt
anders een huis gebouwd? Immers
om een mens onderdak en veiligheid
te geven? Waarom maken we eigen
lijk een stoel? Bouwen we een fa-
briek?(.„) We kunnen zo doorgaan
met vragen. Het eenvoudige en toch
ook moeilijke antwoord is: de mens
Wij in Zambia zijn van plan èlles
te doen wat in onze macht ligt onze
samenleving geconcentreerd te hou
den op de mens. Want daarin is de
Afrikaanse beschaving belichaamd
en als het moderne Afrika iets aan
deze vertroebelde wereld te bieden
heeft, dan zullen we het in deze
richting moeten zoeken."
Kaoenda's vader was dominee van
de Schotse kerk in de Copperbelt en
hoewel hij al overleed toen Kenneth
nog op school zat, heeft hij een enor
me invloed gehad op het doen en
denken van zijn zoon. Iedere dag
hield vader Kaoenda thuis gods
dienstoefeningen en hij leidde zijn
gezin in Victoriaanse stijl. Later zou
Kenneth Kaoenda vooral leren van
Gandhi, Bertrand Russell en Teil
hard de Chardin.
Ook de Franse agronoom René Du-
mont heeft grote invloed gehad op de
uitwerking van Kaoenda's gedachten.
Een jaar voor president Kaoenda zijn
Zambiaanse Humanisme voor het
eerst in een geschrift formuleerde,
was het boek van Dumont 'L 'Afri-
que est mal partie' in het Engels
verschenen onder de provocerende
titel 'False start in Africa'. Daarin
zette Dumont uiteen dat in Afrika in
menig opzicht een nieuwe Afrikaanse
elite de plaatsen van de koloniale
machthebbers had ingenomen en dat
de grote massa's van de bevolking,
de arme boeren, niets wijzer gewor
den waren van de onafhankelijkheid.
Kaoenda nodigde Dumont uit een
studie te maken van de stand van de
Zambiaanse landbouw. President
Nyerere van Tanzania deed hetzelf
de Maar waar deze zijn leerstellin
gen in zeer concrete en praktische
objecten omzette, probeerde Kaoenda
zijn volk te bekeren met bezielende
redevoeringen en pamfletten waarin
hij zich uitvoerig bezig hield met de
diepere zin van het bestaan. Hij laat
het aan economen en andere specia
listen over zijn grondbeginselen om
te zetten in concrete politiek.
Kaoenda herinnert er de Zambia
nen in de steden, die meer en meer
vervreemd raken van het traditione
le Afrikaanse dorpsleven, steeds
weer aan, dat zij voortgekomen zijn
uit een samenleving waar iedereen
iedereen moest helpen. Dat was een
levensnoodzaak. Het dorp was een
grote familie waar iedereen een rol
vervulde gericht op het in stand
houden van de gemeenschap. Door de
zich ontwikkelende geldeconomie en
de daaruit voortvloeiende trek naar
de stad dreigt dit traditionele sys
teem te verdwijnen. Met onverholen
afkeer kan Kaoenda vertellen hoe de
mensen in het Westen hun ouden
van dagen in tehuizen stoppen. Dat
nooit, herhaalt hij steeds weer. Laten
we van Zambia een moderne staat
maken, maar laat het een humane
samenleving zijn.
Kaoenda's humanisme is heel wat
anders dan wat wij gewend zijn on
der humanisme te verstaan. Het is
geen leer die het bestaan van God
ontkent. Dat Kaoenda de mens zo'n
centrale plaats geeft, heeft voor hem
een diepe religieuze betekenis. Het
moet duidelijk worden in de manier
waarop we onze samenleving inrich
ten, zorg dragen voor onze naaste,
dat hij naar Gods beeld gemaakt is,
aldus Kaoenda.
René Dumont, de linkse en scepti
sche Franse geleerde, schreef in 1967,
nadat hij Kaoenda ontmoet had: 'Ik
heb ik in mijn hele leven slechts één
staatshoofd ontmoet die werkelijk
probeert als een christen te leven:
het is een Afrikaan, een zwarte, pre
sident Kaoenda'.
Dit is het eerste van een serie
van vijf artikelen. Volgende
week zaterdag: Het dagelijks
brood wordt duur betaald.
„Ik weet helemaal niet waarom de we
reld bestaat" zegt een meisje van vijf jaar
in het nieuwe boek van dr. J. L. Klink,
uitgekomen bij uitgeverij Ambo. Er is dus
verder geschreven aan de „Kleine theologie
voor ouders". Na „Kind en geloof', dat
toch tot de tien best verkochte boeken van
het najaar 1970 behoorde, is nu „Kind en
leven" erbij gekomen. En ik moet na le
zing vaststellen, dat ook dit nieuwe deel
alle kwaliteiten heeft om „best verkocht"
te worden.
Niet omdat het een gemakkelijk boek
zou zijn. Hoe zou dat kunnen? Vragen van
kinderen zijn altijd moeilijke vragen voor
ouders en andere ouderen. Als zij hulp
zoeken, deze schrijfster geeft die. Niet
pasklaar, waarschuwt zij. Het antwoorden
boekje op alle moeilijke kindervragen zal
nooit van de pers komen.
Het is dus géén gedegen studiewerk
waarvan de inhoud zich langzaam maar
zeker ontrolt op voetnoten vol weten
schappelijke citaten. Er wordt ook niet
van boven af pedagogisch ingepraat op de
altijd zwijgende meerderheid van hulpelo
ze ouders. Doorlopend worden zij in het
gesprek betrokken en na elk onderdeel
van het gesprek wordt de tekst onderbro
ken voor reeksen bijdragen die de kinde
ren zelf geleverd hebben en door gegroe
peerde rijen citaten uit werken van aller
hande deskundigen.
Pedagogen, wijsgeren en natuurkundi
gen komen hier evenzeer aan het woord
als theologen, schrijvers van „kinderbij
bels" en godsdiensten der wereld. De lezer
kan dus desnoods beginnen waar hij wil:
bij het gesprek dat de schrijfster met hem
wil voeren of bij de opmerkingen van de
jeugdige hoofdpersonen of bij de bloemle
zing uit de kring van volwassen deskundi
gen. Maar het beste kan hij gewoon door
lezen en na elk compleet hoofdstuk zich
rekenschap geven van hetgeen er op hem
afgekomen is.
Is het boek alleen gericht op het christe
lijke opvoedingsmilieu? De verzameling
uitspraken van kinderen komt inderdaad
vooral van die kant. Maar de schrijfster
hoopt en terecht een grotere kring
van ouders van dienst te kunnen zijn. Zelf
zegt zij 't zo: „Toch zou het mogelijk moe
ten zijn om deze onderwerpen zo te be
spreken, dat de barrière van de christelij
ke vijver doorbroken wordt en wij gaan
merken, dat wij ons bevinden op het wijde
water waar wij allen als mensen proberen
te varen, bij tijd en wijle in spartelen en
zelfs kopje onder gaan."
Het hele boek is namelijk een doorlo
pend commentaar bij twee bekende kin
dervragen: „Waar was ik toen ik nog iniet
bij jullie was?" en „Waar ben ik als ik
niet meer bjj jullie ben en jullie niet meer
bjj mjj zün". Het zijn immers de problemen
van geboorte en dood die de kleuter bij
zonder fascineren. En al ligt de geboorte
dichterbij voor hem, omdat hij die mee
maakt wanneer er een nieuw broertje of
zusje in de wieg ligtèn omdat hy de dood
wel ervaart maar voorlopig niet op zich
zelf betrekt, de beide vragen spelen een
grote rol in het bcstaaji van de kleine
mens die de wereld gaat ontdekken.
Als deze prille wereldontdekkers ons
hun vragen gaan stellen op gelegen en on
gelegen ogenblikken, dan kunnen wij na
tuurlijk de geprefabriceerde antwoorden
geven die al kLaar lagen. Die antwoorden
zijn echter voornamelijk het bewijs, dat
wij zelf te gemakzuchtig of te laf zijn om
zó onbevangen te denken en te vragen als
kinderen doen. Want die ontdekken de
wereld voor 't éérst en zijn zich niet be-
wust, dat zij zich zouden hebben aan te
passen bij de antwoorden die hun voor
gangers al menen te hebben gevonden.
Zijn wij trouwens nog wel zo zeker van
de absolute geldigheid van de overgelever
de antwoorden? Vragende kinderen zouden
ons uitstekend kunnen helpen bij om
eigen zoeken in onzekerheid! Geloofsover
dracht is nooit een herhalen van overgele
verde waarheden, maar een pogen eerlijk
opnieuw te formuleren wat voor ons de
kern is van onze eigen geloofsrelatie tot
God. En dat begint altijd met het ernstig
nemen van de vragen die een nieuw ge
slacht ons nog in jonge onbevangenheid
stelt.
Dr. Klink noemt het kind een kompas
als wij zoekende zijn, een peillood voor
wat wij werkelijk zijn, een seismograaf
voor onze gevoelens, een wegwijzer naar
de oorspronkelijkheid, een remedie tegen
de eigenliefde, een vraag om vastheid, een
barometer voor onze verhouding tot God
(blz. 78).
Zij neemt daarom het kind volkomen
ernstig. Heeft Jezus dat als uitzondering
in de antieke wereld ook niet gedaain?
In plaats van wanhopig of zelfs geërgerd
te worden over de „onmogelijke" vragen
die dat kind kan stellen, zouden wij hem
of haar kunnen zien als een uitdaging ons
van Godswege gezonden tot hulp: om niet
langer gemakzuchtig of laf te zijn, maar
met dit kind mee op zoek te gaan naar
mogelijke antwoorden op de echte vragen
die het leven ons stelt.
Welke vader of moeder heeft nog nooit
met iets van geamuseerde verbijstering
vastgesteld, dat hun kind zijn totale afwe
zigheid op de trouwfoto innerlijk niet
wenst te accepteren? „Ik was toch zeker al
in je buik? Nee? Waar was ik dan?" Het is
het begin van de vraag waar alles dan
vandaan komt, wat de schepping is, hoe 't
„in den beginne" was, wat een mens
achtige land, dat in de vorm van een
vlinder in Centraal-Afrika ligt, heeft
het meest te verduren van de strijd
tussen 'zwart' en 'blank' Afrika. Niet
in de laatste plaats door zijn geogra
fische ligging. Maar vooral ook om
dat zijn president probeert in Zam
bia een maatschappij op te bouwen
die in alles tegengesteld is aan die
van Zuid-Afrika, Rhodesië en de
Portugese koloniën.
Zambia is niet in staat de vrij
heidsbewegingen in Angola, Mozam
bique en Zuid-Afrika militair tp
steunen. Vergeleken met de legers
van deze drie landen is het handje
vol militairen, dat het Zambiaanse
leger vormt, van geen enkele beteke
nis. Maar Zambia kan en wil niet
neutraal zijn. Het heeft duizenden
vluchtelingen uit deze landen opge
nomen en het verleent de vrijheids
bewegingen gastvrijheid. Daardoor
stelt het zich bewust bloot aan ver
geldingsacties van de blanken. Het is
de prijs die het moet betalen voor
zijn solidariteit met de miljoenen
Afrikanen die nog niet vrij zijn.
Toen in de jaren vijftig 'de wind
van verandering' over Afrika waai
de, probeerden de blanken in zuide
lijk en centraal Afrika op alle moge
lijke manieren het tij te keren. Niet
bereid hun bevoorrechte positie op te
geven, stichtten zij in 1953 de Cen
traal Afrikaanse Federatie, waarvan
Nyasaland en Noord- en Zuid-Rho-
desië deel uitmaakten. Maar dat be
tekende slechts uitstel van wat niet
meer tegen te houden was. De Afri
kanen wilden eindelijk wel eens baas
in eigen huis worden. En in juli 1964
viel de federatie uiteen. Nyasaland
werd Malawi en enkele maanden la
ter werd Noord-Rhodesië de onaf
hankelijke republiek Zambia. De
blanken verschansten zich achter de
Zambezi in Zuid-Rhodesië, dat voort
aan alleen Rhodesië heette.
Politiek was Zambia toen wel vrij,
maar economisch bleef het van alle
kanten ingesloten land afhankelijk
van de door blanke minderheden ge
regeerde buurlanden. Toen het feest
gedruis was weggeëbd, werd Zambia
al spoedig geconfronteerd met die
harde werkelijkheid. Op de avond
van de 11de november 1965 vierde
een groot aantal blanken in de Cop
perbelt de 150 kilometer lange en
50 kilometer brede strook in Noord-
Zambia waar de kopermijnen liggen
feest. Ze dronken op de gezond
heid van "good old Smithy', premier
Ian Smith, die enkele uren eerder
Rhodesië eenzijdig onafhankelijk had
verklaard.
De Zambiaanse kopermijnen wer
den en worden geëxploiteerd door
een Zuidafrikaanse en Amerikaanse
J. L. Klink met een neefje, die haar "Bijbel voor de kinderen" bekijkt.
maatschappij, die voor nagenoeg alle
leidinggevende functies buitenlan
ders moesten aantrekken, omdat
Zambia zegge en schrijve één inge
nieur had, toen het land onafhanke
lijk werd.
De buitenlanders, die zoveel be
wondering hadden voor Ian Smith en
zijn rebellie kwamen voor een groot
deel uit Zuid-Afrika en Rhodesië. Ze
maakten er geen geheim van dat ze
alleen in Zambia waren om snel veel
geld te verdienen. Door hun openlij
ke bijval voor Smith ontstond in de
Copperbelt een explosieve situatie
Voor Zambia is
de weg moeilijk
door Harm Lamberts
die gemakkelijk tot ernstige rassen-
onlusten had kunnen leiden. De
eenzijdige onafhankelijkheidsverkla
ring van de blanken in Rhodesië
bracht Zambia op de rand van de
afgrond.
De economische sancties die tegen
Rhodesië afgekondigd werden, nood
zaakten Zambia zijn invoer uit dat
land drastisch te verminderen, maar
dit betekende tevens dat zijn eco
nomische afhankelijkheid van Zuid-
Afrika nog groter werd. De boycot
van het regime van Smith kostte
Zambia jaarlijks zo'n 20.000.000. En
het verscherpte de rassentegenstel
lingen, waardoor de politieke idealen
van Kaoenda steeds moeilijker te
verwezenlijken werden.
Twee weken na de eenzijdige on
afhankelijkheidsverklaring in Rho
desië stonden de mijnen ln Zambia