Natuur moet teru
naar onze steden
3
SWART EN ZIJN DOBBERS
Moeilijk te zeggen of
criminaliteit stijgt
rilVJ
ZATERDAG 5 JUNI 1971
door
Dick Ringlever
301
nieuwe paradijs noemt Louis Ie Roy de met een dik
pkleed bedekte 1500 meter tuingrond rond zijn zelf ge
ile woning aan de rustige landweg in. het Friese Oranje-
Een stukje puur natuur, waarop de mensenhand geen
pstende werking heeft kunnen hebben» Op zijn grond
homo sapiens, hèt grote gevaar voor de natuur, geen kans.
roeit, laat hij groeien, zonder ingreep, zonder mes. zonder
eien. hoogstens begeleidt hij hier en daar wat. ,,'t is de
■manier om de aarde weer leefbaar te maken, om de
weer een kans te geven, als die er althans nog is".
peh
Le Roy's tuin in Oranjewoud: acht jaar geladen nog een stuk weidegrond, nu een hof met welig groen.
s
H
I
rf
^ver
i I*
kk
et ei
erkte
die Friese tekenleraar,
(essoren en studenten
die wethouders en
(esters "Uit alle 'delen
land op bezoek krijgt
te laten oriënteren over
eën en het gelijk van
irie te aanschouwen in
en op zijn vorig jaar
:hte lap grond, waar hij
terug naar de natuur
■haakte?
Le Roy geen moeite
iven, dat hij zijn theo-
baseert op de status
"iplomeerde vakman,
fioloog. ,,E>at willen we
naai zo graag; we doen
Iers dan de mens inde-
jlkken, hem conditione-
eijn analytische kennis,
in we al, dat we zelfs
iaan banden leggen,
zou je je kennis en
ét eigen kunnen maken
universiteit om en
niet veel vérder
(ken dan de studie
tijdens zo'n zorgvul-
specialistische op-
krijgt opgediend? Je
in één specialisme is
van verkeerde mono
krip monocultuur han-
|ook veelvuldig als hij,
'P zijn stokpaardje,
de wijze, waarop de
I de natuur omspringt,
lange kritiek oefent op
1 als de Heidemaat-
RStaatsbosbeheer en de
lijke plantsoenend ien-
ns van vandaag is er
meer van bewust, dat
Bast de natuur staat,
>eel van uitmaakt. Dat
pn één grote cyclus,
bladluis een even be-
fhnctie heeft als hij-
beseffen niet eens, dat
verdwijnen van hele
Idiergroepen een le-
Mijke situatie voor
[ontstaat. Kruisinga
h dan nog gezond voe-
p duik in het Noord-
^maar wat zegt dat?
tt de toestand van al
idat onder hem leeft:
top, waarop de mens
ür staat. Wanneer dat
bmatisch wordt uitge-
(t ook de mens direct
lant van dèt leven
pist leven".
|T I wil Le Roy duidelijk
pt we met z'n allen
j zijn een aanslag op
n plegen, dat we de na-
kuvalhg buiten onze sa-
""proberen te houden,
a bertr naar het groen in
voorzover er nog
en paar grassprieten,
een bosje tulpen, hier en daar
een boompje. We lijden aan de
gazonnitus. Tevreden zijn we
pas als we alles netjes hebben
geordend, als we kunnen uitkij
ken op vlakgeschoren gazons.
We hebben niet eens docr. dat
zoiets steriel en stomvervelend*
is en wat veel erger is dat
we daarmee de natuur geweld
aandoen".
Zijn theorie; laat groeien, wat
groeit, blijf er met je handen af,
hoogstens mag de mens de eer
ste jaren wat begeleiden. „Het is
allemaal erg eenvoudig, want
heus, de natuur laat geen bende
ontstaan. De natuur heeft juist
een ordenend principe.
In onze angst voor een ver
wachte chaos gaan we voordat
het nodig is zelf ordenen en
om maar een voorbeeld te noe
men onkruid opruimen. Alsof
onkruid geen natuur is. Het
beantwoordt alleen niet aan on
ze economische wetten: het le
vert geen rendement op. Maar
dé natuur heeft nu eenmaal an
dere wetten".
Zijn gelijk heeft hij bewezen
in zijn eigen tuin. Acht jaar ge
leden bestohd die slechts uit
weidegrond, nu groeien er 600
plantensoorten, waaronder di
verse, die in Nederland nauwe
lijks meer te vinden zijn.
„Door gewoon niets te doen,
leb ik weer optimale levens
kansen geschapen. Ook voor de
insecten en andere dieren. Kijk
maar naar deze acacia. Hij zit
vol slakken. Ongedierte? Wel
nee, die slakken hebben een be
langrijke functie, ze maken de
stammen en takken schoon,
waardoor zo'n boom weer beter
kan ademen. Waar vind je nog
zulke glanzende gezonde bo
men? De meeste zijn groen aan
geslagen, door de algen, en
daardoor ongezond".
En wat de insecten betreft: in
Le Roy's theorieën hebben ook
die een waardevolle functie. Hij
zal ze dan ook nooit met spuit
bussen te lijf gaan. Bladluis op
een rozenstruik? Laat maar
rustig zitten; die gaat vanzelf
weer weg, dat regelt de natuur
wel. Je kan het beschouwen als
een aanval van de natuur op
iets wat ze daaF niet wenst en
wat daar eigenlijk niet hoort.
Uiteindelijk wint wat het
sterkst is. Meestal de rozen
struik. Maar anders wordt het
wanneer1 je in je tuin duizend
van die struiken zet. Dat is een
vorm van monocultuur en om
dat de natuur daar niet van
houdt, zal de aanval op zo'n ro-
zengazon veel heviger zijn; dat
wordt gewoon een explosie".
Op zijn enkele hectaren, vorig
jaar gekochte grond, bewijst hij
dat aanschouwelijk. „Vorig jaar
had ik hier enorme bossen
brandnetels en kijk nou eens:
er staan er nu heel wat minder.
De natuur heeft het teveel ge
woon zelf weggewerkt. Met het
gras gaat het net eender. Elk
jaar verdwijnt er meer van en
komen er andere planten voor
in de plaats. Als je het maar
niet maait en de planten niet
uitroeit. En ik ben ervan over
tuigd, dat wanneer je twintig
jaar lang niets doet er weer een
bos staat. Net als vroeger, toen
95 procent van ons land bedekt
was met bos (nu nog maar 7,2
procent)".
„We hebben het allemaal in
eigen hand; alleen als we de
jlatuur maar de vrije hand ge
ven. Dat betekent niet, dat je
niet eens een boom mag rooien.
Maar dan moet je hem wél la
ten liggen. In zo'n boomstam zit
namelijk een berg energie, die
door het natuurlijke rottings
proces terugkeert in de bodem.
Het is een veel gemaakte fout
van veel boseigenaren bomen te
verwijderen. Als je bijvoorbeeld
een beuk weghaalt, onttrek je
een enorme hoeveelheid kalk
aan de bodem. Dat kan je een
paar keer doen, maar dan moet
je niet vreemd opkijken, als dat
bos ineens zegt: doe het zelf
maar. Er zit dan gewoon te wei-
big kalk in de grond. En die er
weer in te brengen, is voor de
mens bijna niet mogelijk."
Le Roy probeert dat nu op
zijn lap grond, waarop hij
straks vierduizend plantensoor
ten wil kweken. Op de eenvou
digste manier: door de stenen,
die overbleven nadat hij daar
een tweede huis bouwde („ja,
met eigen hand, waarom niet?
De mens bouwde toch vroeger
ook zijn eigen huis?") gewoon te
laten liggen. Niet in de eerste
plaats om er een beukenbos op
te zetten, maar om weer levens
kansen- te scheppen voor de
slakken, die in de loop der ja
ren op de grond zijn verdwe
nen. „Je ziet het aan de bomen;
ze zijn groen aangeslagen. We
hebben weer schoonmakers no
dig".
Dat alles wil hij volgens de
natuurlijke manier bereiken.
Zonder bespuitingen, zonder
stikstofbemestingen. „Die heb
ben enorm veel gekwaad ge
daan. Daar moeten we vanaf.
We moeten meer op de natuur
zélf vertrouwen en ons voor
ogen houden, dat elk stuk grond
culmineert naar vruchtbare
grond, als we maar niet ingrij
pen".
„Dat geldt zelfs voor een on
vruchtbaar gebied bij uitstek
de Sahara. Ik ben ervan
overtuigd, dat die zonder veel
moeite weer begroeid kan wor
den. Je moet alleen aan de zui
delijke rand een tien tot vijftig
kilometer brede strook natuur
zijn gang laten gaan. Een
strook, waar niets aan wordt
gedaan. Laat de natuur zélf dat
maar doen. Juist door menselijk
ingrijpen, zitten we nu met on
rendabele woestijnen opge
scheept. Daardoor hebben we in
maar honderd jaar het woes
tijngebied laten uitgroeien tot
een oppervlakte, die nu 27 pro
cent van onze aardbol uitmaakt.
Een eeuw terug was dat nog
maar 9 procent. De mens zélf is
er de schuld van".
Le Roy ^eeft toe, dat zijn i-
deeën in de door de wetten van
de economie geregeerde samen
leving, tot nu toe maar weinig
zijn aangeslagen. „Ik zou ook
niet anders hebben vërwacht.
Ga maar na, welke gevolgen dat
zou hebben. De hele kunstmest
industrie zou op z'n kont liggen.
Om dan nog maar niet eens te
spreken over de landbouwwerk
tuigen-industrie. Maar aan de
andere kant mag je je wél af
vragen welke gevolgen het zal
hebben als we het roer nu niet
radicaal omgooien. Kijk naar de
Betuwe, waarover nu al wordt
gesproken als >over de „silent
Betuwe". Er is door al die be
spuitingen al bijna geen insect
meer te vinden. De Betuwe is
dood. Zo is het ook met vele
andere plantensoorten. Sinds
1900 zijn er door ons ingrijpen
al zeker vijftig verdwenen".
Die ontwikkeling te stuiten, is
het doel van Le Roy, al weet
hij, dat zijn acties maar traag
weerklank zullen vinden, ge
remd als zij worden door de
wetten van de economie. Met
name poogt hij zijn ideeën toe
gepast te krijgen in de grote
steden, waar groen steeds zeld
zamer wordt. „En wanneer het
er wél is, komen we niet verder
dan een grasveldje en wat keu
rig op een rijtje gezette strui
ken. Het lijkt wel of ze bij de
plantsoenendiensten al op pa
pier het aantal grassprieten
vaststellen. Op die manier
krijgt de monocultuur van het
beton een antwoord in een mo
nocultuur van gras. Daardoor
ontstaat een enorm saai levens
beeld. Ook in de stad moeten
we de natuur gewoon haar
eigen werk laten doen."
In dit verband wijst hij op
het park aan de een kilometer
lange Heerenveense Kennedy-
laan, dat met toestemming van
het gemeentebestuur geheel
volgens het ontwerp van Le
Roy werd aangelegd. Het oudste
deel ervan is vijf jaar oud en
fungeert nu al als een groene
long middenin een nieuwbouw-
woonwijk Als een door de na
tuur zelf geschapen tuin met
hoog groen, bloemen (ook van
onkruid) en een ruigheid, die
men nergens in stadsplantsoe-
nen zó vindt.
„In het begin hebben we de
natuur een beetje moeten hel
pen, maar nu zijn we, althans
in het eerste deel, zover, dat we
Heerenveens proefplantsoen. waar kwistig werd gewerkt met puin.
„Over een paar jaar hebben we hier prachtige groene heuvels met
planten, die vrijwel nergens meer worden gevonden".
JPjl
er nauwelijks meer iets aan
hoeven te doen. De natuur or
dent nu zelf.". Het jongste deel
van het achttien meter brede
park laat nog minder groen
zien. „Maar", zegt Le Roy, „als
je hier over een paar jaar te
rugkomt, ken je het niet meer
terug."
In dit deel heeft Le Roy op
vallend veel gewerkt met puin.
Oude brokken steen markeren
de paden en hier en daar ver
rijzen zelfs hele puinhopen.
„Laat dat allemaal maar rustig
liggen. We hebben er hier en
daar wat planten op gezet en
die zorgen wel, dat de puinhoop
binnen een paar jaar helemaal
overwoekerd is. Dan worden het
kleine groene heuvels."
Volgens Le Roy is deze ma
nier van werken op den duur
veel voordeliger dan de tuin
aanleg volgens het geijkte
stramien. iHet eerste jaar ben je
wat duurder uit, maar daarna
zijn de kosten vrijwel nihil. Een
tuinman is nauwelijks nodig,
want dode bladeren en takken
mogen niet worden opgeruimd.
En geharkt hoeft er al evenmin
te worden."'
In diverse andere plaatsen
heeft Le Roy dergelijke experi
menten in uitvoering. Meestal
in dorpen. „Maar het ziét er
naar uit, dat ik straks ook een
kans krijg in de grote stad. Ge
sprekken daarover zijn al aan
de gang."
Vooral in de nieuwbouwwij
ken ziet Le Roy mogelijkheden
voor zijn systeem. „In die veelal
saaie wijken kan de natuur die
nen als een levend bouwele
ment, als een antipode tegen de
statische stenen bouwvormen."
Om die natuur zo royaal moge
lijk in de stad te brengen, is hij
ook voorstander van radiaalsge-
wijs gebouwde steden.
„Dat schept meer kansen om
het groen tot diep in de stad te
laten binnendringen. Zoals we
nu onze steden bouwen, gaat
het fout. Het zijn geïsoleerde en
gesloten betonnen eenheden.
Zeg maar staatsgevangenissen.
Daar moeten we van af. Een
stad kan je niet loszien van
haar omgeving."
„Ook in de stad hoort de na
tuur. Als je die natuur niet toe
laat, krijg je een constructie,
die eenzijdig is en voos. De ste
deling is wel eens geneigd dat
uit het oog te verliezen. Hij
denkt dat hij het met zijn ste
delijke cultuur wel kan redden.
Maar dat is dom en zelfs cata
strofaal, want het voortbestaan
van de natuur is ook in de grote
stad gewoon een levensvoor
waarde voor de mens."
Een onderwerp dat zich altijd kan verheugen in een grote
belangstelling van pers en publiek is dat van de criminaliteit in
onze maatschappij. Het blijft nieuws en van afstomping op dit
gebied schijnt weinig of geen sprake te zijn. Aan een paar
bankovervallen met een buit van een halve ton wordt meer
aandacht besteed dan, bijvoorbeeld, aan de gemiddeld negen
mensen per dag, die hun leven laten in het verkeer. Aan het
laatste zijn wij gewend geraakt, het is geen nieuws meer.
door prof. dr. Jac. van Weringh
hoogleraar in de criminologie aan de gemeente
lijke universiteit van Amsterdam.
Als een blind noodlot accepteren wij, dat enige duizenden mede
burgers per jaar het slachtoffer worden van het verkeer (plus vele dui
zenden verminkten voor het leven), maar wij komen pas in groten getale
in beweging als Willem Duys voor de televisie een opmerking maakt
over de vraag hoe hij zou handelen met de verkrachter van een klein
meisje. De kranten staan dan vol van de ingezonden stukken en commen
taren. ledereen weet in deze gevallen zeer nauwkeurig wat er moet ge
beuren met deze wetsovertreders.
Het merkwaardige is dat door een dergelijke publiciteit een sfeer van
ongerustheid ontstaat en de suggestie gewekt wordt dat niemand meer
veilig over straat kan gaan zonder te worden beroofd of aangerand en
erger. Wat hiervan te denken Stijgt de criminaliteit werkelijk zo on
rustbarend als vaak wordt voorgesteld
Als men antwoord wil geven op deze vraag komt men bijna automa
tisch terecht bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, onze nationale
cijferfabriek in Den Haag. Begin april publiceerde dit bureau een over
zicht over de criminaliteit in 1970. Daaruit bleek, dat er in vergelijking
met 1969 sprake is van een stijging van 11 procent. Ter kennis van de
politie kwamen in 1970 267.000 misdrijven.
Wat moeten we echter onder criminaliteit verstaan? In het algemeen
wordt een onderscheid gemaakt tussen vermogensmisdrijven, verkeers-
misdrijven, agressieve en sexuele misdrijven (de vraag of dit onderscheid
zinvol is moge hier buiten beschouwing blijven). Voor deze verschillende
delictsoorten zijn de CBS-cijfers zeer uiteenlopend.
Bekijken we de cijfers per 100.000 inwoners, dan zien we het volgende
(tussen haakjes die van 1969): vermogensmisdrijven: 1473 (1314); ver-
keersmisdrijven: 283 (268); agressieve misdrijven: 201 (199); sexuele
misdrijven: 68 (73).
Deze misdrijven kwamen ter kennis van de politie; het gaat hier dus
nog niet over aantallen mensen, die door de rechter veroordeeld zijn.
De vermogensmisdrijven zijn het sterkst gestegen, de verkeersmisdrijven
enigszins en de agressieve nauwelijks; de sexuele misdrijven daar
entegen zijn zelfs gedaald.
Door dit onderscheid kan reeds een belangrijke nuancering worden
aangebracht. In tegenstelling tot wat velen zouden verwachten zijn de
cijfers voor sexuele misdrijven laag; reeds decennia lang vormen ze
verreweg het kleinste gedeelte van de totale criminaliteit.
De ervaring leert echter (bijvoorbeeld bij lezingen), dat het antwoord
op de vraag: hoeveel sexuele misdrijven worden er geconstateerd per
100.000 inwoners, een veelvoud betreft van het officieel geregistreerde
cijfer. Te zeggen dat DE criminaliteit stijgt is een vorm van niet verant
woord spraakgebruik. Sommige soorten van criminaliteit stijgen sneller
dan andere en sommige stijgen in het geheel niet.
Het vóórkomen van criminele gedragingen in de maatschappij en het
aangeven, opsporen en berechten daarvan respectievelijk door bevolking,
politie en justitie zijn echter geen constante gegevens. Een reeks van
omstandigheden is er voor verantwoordelijk dat het moeilijk is om te
zeggen of de criminaliteit of bepaalde soorten daarvan stijgen, gelijk
blijven of dalen.
Als In een bepaald jaar allerlei gedragingen in de maatschappij straf
baar worden gesteld door de overheid dan betekent dat, dat de kans om
een misdrijf te plegen groter wordt.
Stel eens, dat de voorstellen van de „Commissie justitieel optreden
tegen in groter verband gepleegde strafbare feiten" werkelijkheid worden
(het rapport van de zg. Commissie-Mulder). Dan wil dat in de praktijk
zeggen, dat mensen die bij ordeverstoringen zijn betrokken strafbare
feiten kunnen begaan. Als in dat jaar veel ordeverstoringen voorkomen,
is er een niet geringe kans dat de criminaliteit aanzienlijk zal stijgen,
alleen al door een uitbreiding van de strafbare gedragingen.
Evenzo is het met de misdrijven die ter kennis van de politie komen.
De politie spoort zelf op en ontdekt zelf en ook vanuit de bevolking
wordt aangifte gedaan van gepleegde misdrijven.
Ook hier kunnen echter grote verschillen optreden. In allerlei groe
peringen van de bevolking wordt niet gelijk geoordeeld over de ernst
van misdrijven. Dat heeft zijn gevolgen voor de aangifte van misdrijven.
Pornografie bijvoorbeeld zal door een deel van de bevolking als een ern
stig misdrijf worden beschouwd, waartegen dient te worden opgetreden,
anderen zullen het echter willen vrijgeven. Zal iemand aangifte doen van
iets waarvan hij vindt dat het eigenlijk niet strafbaar zou moeten zijn
In de herfst van 1970, het jaar waarover de bovenstaande cijfers gaan,
kwamen de richtlijnen inzake de pornografie af van het openbaar minis
terie. Er moest meer uniformiteit in het optreden komen; de handelaren
kregen enige maanden de gelegenheid zich voor te bereiden. In som
mige delen van het land begon de politie echter direct met verbaliseren,
zodat de criminaliteit in die gebieden dus omhoog ging. In andere delen
van het land deed de politie (nog) niets, terwijl daar wel dezelfde ge
dragingen te constateren vielen.
De activiteit van de politie is van zeer grote betekenis voor de hoogte
van de criminaliteitscijfers. Het zal iedereen duidelijk zijn dat er veel
minder criminaliteit in de statistieken zou terechtkomen als de politie in
het geheel niets zou doen. Door surveillance en controle worden veel
dingen geconstateerd (bijvoorbeeld verkeersmisdrijven). Een grote en
systematische actie tegen het rijden onder invloed doet de geregistreerde
verkeerscriminaliteit stijgen.
Er is echter geen reden om te veronderstellen dat die criminaliteit er
niet is als er geen politie-acties zouden zijn. Uit onderzoek is dan ook
bekend, dat de kans om gepakt te worden voor het rijden onder invloed
(artikel 26 van de Wegenverkeerswet) zeer gering is.
Van 1969 naar 1970 is de politie-sterkte toegenomen met 300 man,
zoals ook door het CBS is meegedeeld. Laten we eens aannemen dat elk
van deze 300 politiemensen per jaar 100 processen-verbaal maakt van
misdrijven die hem ter kennis komen (diefstallen, mishandelingen, rijden
onder invloed e.d.). Dat betekent een stijging van 30.000 misdrijven.
Hoewel het een paradoxale bewering is moet toch worden opgemerkt dat
de criminaliteitscijfers nog hoger worden als de tekorten bij het politie
personeel worden opgeheven.
Uit het voorgaande blijkt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen
geregistreerde en niet geregistreerde („verborgen") criminaliteit. Wat uit
eindelijk in de officiële statistieken terecht komt is een selectie. De vraag
waaruit het precies een selectie is, is zeer moeilijk te beantwoorden. Dat
dwingt ons ertoe zeer voorzichtig te zijn met onze uitspraken over DE
criminaliteit in onze samenleving.
I: tweeërlei dobbers
Twee dingen hebben het leven
van Jo Swart (49) in Hoogkerk bij
Groningen ingrijpend veranderd:
ziekte en visdobbers. Eerst kwam
de tragiek, die het ziek-zijn met
zich kan brengen, want enige snel
op elkaar volgende kwalen en een
heupbreuk hadden deze sterke en
actieve werker al op zijn veertigste
geveld en voor honderd procent
invalide gemaakt. Jo Swart gaf
echter de moed niet óp: hij ging
zitten prutsen met kurkjes, merkte
dat hij een leuk visdobbertje kon
maken en legde de grondslag voor
een even belangrijke als unieke
visdobberindustrie.
Kleine geteurtenissen kunnen gro
te gevolgen hebben en Jo Swarts
veertiger jaren ondersteunen die
zegswijze. De ingrijpende verande
ringen in het leven van de Van Gend
en Loos-werknemer werden ingeluid
door een simpel en alledaags blinde-
darm-ontstekinkje: het begin van
een lijdensweg. Eerst kreeg hij er
een buikvliesontsteking overheen en
volgde een vergiftiging van het bloed
en tot overmaat van ramp gaf ook
eenlong het op. Toen hij eindelijk
weer aan het werk kon, had Swart
er niet veel vertrouwen meer in.
Hij zegt: „Na mijn ziekte ging ik
wel weer aan het werk, maar ik
woog nog maar 100 pond, ik was
eigenlijk niks meer waard. Ik zag
het aankomen, dat ik zou worden af
gekeurd en daarom ben ik toen met
die dobbers begonnen". Voor Jo
Swart was echter het leed nog niet
geleden, want bij een val brak hij
zijn heup en weer was hij voor lange
tijd uitgeschakeld. Door kalkgebrek
verliep de genezing uiterst langzaam;
om aan dit euvel het hoofd te bieden
at hij meer sla dan een konijn zou
verorberen....
De visdobbers hadden hem toen al
helemaal te pakken: „Ik ben een
keer uit bed gegaan om even achter
de machine te zitten. Maar na korte
tijd kreeg ik een raar gevoel over
me, zodat ik gauw weer naar bed
ging. Ik lag er nog maar koud in
toen de dokter binnenkwam."
De heupbreuk genas ten slotte,
maar zijn werk bij Van Gend en
Loos was afgelopen: Jo Swart werd
afgekeurd. Hij was verslagen maar
niet uitgeteld, want langzamerhand
wist hij zijn dobberfabricage uit te
breiden tot soms 30.000 per week.
Er bleek namelijk een enorme
vraag naar visdobbers te zijn. De
eerste order werd geboekt door zijn
vrouw toen hij nog in bed lad: „Ze
ging er met de fiets op uit, midden
in de winter. Onderweg maakte ze
nog een smak, maar in Groningen
verkocht ze voor 40 gulden. Dat gejd
kwam ons wel van pas, want door
mijn ziekte hadden we nauwelijks
nog iets. We wargn zo arm als mie
ren".
Kort daarop nam hij een thuiswer
ker in dienst, grossiers in het hele
land belden hem op, hij besteedde
werk uit aan een centrale werkplaats
en nog kon hij de vraag zelfs
naar export niet aan.
Inmiddels gaat die dobberfabricage
niet zo hard meer, sinds de genoem
de centrale werkplaats zelf ging pro
duceren en er voor Swart daardoor
even de lol afging. Trouwens werk-
ken mag hij niet: hij staat laat op.
gaat 's middags nog naar bed en zit
„puur uit tijdverdrijf" nog wel eens
aen kurk te boren. De dobbers wor
den voornamelijk gefabriceerd door
zijn vrouw, dochter Corrie (23), zoon
Abel (18), alsmede door een thuis
werker. Vrouw en kinderen runnen
ook zijn winkel in dierensport-beno
digdheden.
Swart: „Hier stond een schuurtje
naast het huis, dat mij wel wat leek.
Ik dacht, ik koop het huis; dat lukte
mij een jaar later. Er zat een win
keltje in, een stomerij-agentschap, en
dat heb ik aangehouden. Wat later
dacht ik: wat let mij om hengels te
gaan verkopen en ik deed het. Weer
wat later vroeg iemand mij, waarom
ik geen hondebrood verkocht. Dat
heb ik er ook bij genomen en de
dierenwinkel heeft zich zo uitge
breid, dat je in de hele stad Gronin
gen niet zoiets vindt. Corrie en Abel
doen dat. die hebben de diploma's".
Ondanks de tragiek van het hon
derd procent invalide zijn. ging het
..lekker" met Jo Swart, getuige hoog
tepunten in 1963, 1965, 1967 en 1968.
toen zijn winkel werd uitgebreid,
laatstelijk met een nieuwe afdeling,
een kantoor en productieafdeling
magazijn. Jo Swart bewees, bijge
staan door vrouw en kinderen, dat er
nog iets te bereiken is, ook wanneer
de wereld lijkt te zijn ingestort.
Voor het slijpen van kurken staat
de familie Swart overigens nog de
zelfde machine ter beschikking, die
Jo Swart in 1962 liet construeren
Daarop worden de matrijzen- gemon
teerd. want ieder model dóbber (er
worden hier zo'n 75 modellen ver
vaardigd) heeft een eigen matrijs.
Nadat de kurk is geslepen wordt hij
op het inmiddels ook geslepen stokje
geplaatst. De dobbers worden vervol
gens gefilmd (in een dompelbad, om
ze waterdicht te maken) en geverfd
Sommige dobbers gaan los in de
handel, andere worden inclusief tuig
geleverd.
Wie ziet, wat de grondstof voor een
visdobber is een simoel kurkje en
-en even simpel stokje vraagt
zich overigens wel af hoe het komt.
dat er in de handel soms forse nrii-
zen voor worden gerekend. Swart:
.Een winkelier gooit de Driis wel een
keer over de kop en dat moet ook
wel. Een dobber'"wordt al tameliik
duur, doordat hij vrijwel he'emaal
handgemaakt is. Dan heb je tussen
fabrikant en winkelier nog de gros
sier en ten slotte is het nog zo. dat
4
een dobber erg teer is, zodat er bij
het transport nogal wat breuk kan
optreden".
Boven de winkel, op de nieuwe
productie- en opslagverdieping, lig
gen dobbers in vele kleuren en va
riëteiten op lange stellages op ver
zending te wachten. Hoewel die
30 000 per week niet meer worden
gehaald, houdt de familie zich wel
tamelijk intensief met de productie
bezig. Af en toe schuift ook vader
Swart nog eens aan. Niet zoveel
meer echter, want het moet „ont
spanning" blijven: „Ik zou het niet
eens vol kunnen houden, want 'open
van huis naar de brug. honderd me
ter verder, kan ik niet eens".
TON HUI.ST