Natuur moet teru naar onze steden 3 SWART EN ZIJN DOBBERS Moeilijk te zeggen of criminaliteit stijgt rilVJ ZATERDAG 5 JUNI 1971 door Dick Ringlever 301 nieuwe paradijs noemt Louis Ie Roy de met een dik pkleed bedekte 1500 meter tuingrond rond zijn zelf ge ile woning aan de rustige landweg in. het Friese Oranje- Een stukje puur natuur, waarop de mensenhand geen pstende werking heeft kunnen hebben» Op zijn grond homo sapiens, hèt grote gevaar voor de natuur, geen kans. roeit, laat hij groeien, zonder ingreep, zonder mes. zonder eien. hoogstens begeleidt hij hier en daar wat. ,,'t is de ■manier om de aarde weer leefbaar te maken, om de weer een kans te geven, als die er althans nog is". peh Le Roy's tuin in Oranjewoud: acht jaar geladen nog een stuk weidegrond, nu een hof met welig groen. s H I rf ^ver i I* kk et ei erkte die Friese tekenleraar, (essoren en studenten die wethouders en (esters "Uit alle 'delen land op bezoek krijgt te laten oriënteren over eën en het gelijk van irie te aanschouwen in en op zijn vorig jaar :hte lap grond, waar hij terug naar de natuur ■haakte? Le Roy geen moeite iven, dat hij zijn theo- baseert op de status "iplomeerde vakman, fioloog. ,,E>at willen we naai zo graag; we doen Iers dan de mens inde- jlkken, hem conditione- eijn analytische kennis, in we al, dat we zelfs iaan banden leggen, zou je je kennis en ét eigen kunnen maken universiteit om en niet veel vérder (ken dan de studie tijdens zo'n zorgvul- specialistische op- krijgt opgediend? Je in één specialisme is van verkeerde mono krip monocultuur han- |ook veelvuldig als hij, 'P zijn stokpaardje, de wijze, waarop de I de natuur omspringt, lange kritiek oefent op 1 als de Heidemaat- RStaatsbosbeheer en de lijke plantsoenend ien- ns van vandaag is er meer van bewust, dat Bast de natuur staat, >eel van uitmaakt. Dat pn één grote cyclus, bladluis een even be- fhnctie heeft als hij- beseffen niet eens, dat verdwijnen van hele Idiergroepen een le- Mijke situatie voor [ontstaat. Kruisinga h dan nog gezond voe- p duik in het Noord- ^maar wat zegt dat? tt de toestand van al idat onder hem leeft: top, waarop de mens ür staat. Wanneer dat bmatisch wordt uitge- (t ook de mens direct lant van dèt leven pist leven". |T I wil Le Roy duidelijk pt we met z'n allen j zijn een aanslag op n plegen, dat we de na- kuvalhg buiten onze sa- ""proberen te houden, a bertr naar het groen in voorzover er nog en paar grassprieten, een bosje tulpen, hier en daar een boompje. We lijden aan de gazonnitus. Tevreden zijn we pas als we alles netjes hebben geordend, als we kunnen uitkij ken op vlakgeschoren gazons. We hebben niet eens docr. dat zoiets steriel en stomvervelend* is en wat veel erger is dat we daarmee de natuur geweld aandoen". Zijn theorie; laat groeien, wat groeit, blijf er met je handen af, hoogstens mag de mens de eer ste jaren wat begeleiden. „Het is allemaal erg eenvoudig, want heus, de natuur laat geen bende ontstaan. De natuur heeft juist een ordenend principe. In onze angst voor een ver wachte chaos gaan we voordat het nodig is zelf ordenen en om maar een voorbeeld te noe men onkruid opruimen. Alsof onkruid geen natuur is. Het beantwoordt alleen niet aan on ze economische wetten: het le vert geen rendement op. Maar dé natuur heeft nu eenmaal an dere wetten". Zijn gelijk heeft hij bewezen in zijn eigen tuin. Acht jaar ge leden bestohd die slechts uit weidegrond, nu groeien er 600 plantensoorten, waaronder di verse, die in Nederland nauwe lijks meer te vinden zijn. „Door gewoon niets te doen, leb ik weer optimale levens kansen geschapen. Ook voor de insecten en andere dieren. Kijk maar naar deze acacia. Hij zit vol slakken. Ongedierte? Wel nee, die slakken hebben een be langrijke functie, ze maken de stammen en takken schoon, waardoor zo'n boom weer beter kan ademen. Waar vind je nog zulke glanzende gezonde bo men? De meeste zijn groen aan geslagen, door de algen, en daardoor ongezond". En wat de insecten betreft: in Le Roy's theorieën hebben ook die een waardevolle functie. Hij zal ze dan ook nooit met spuit bussen te lijf gaan. Bladluis op een rozenstruik? Laat maar rustig zitten; die gaat vanzelf weer weg, dat regelt de natuur wel. Je kan het beschouwen als een aanval van de natuur op iets wat ze daaF niet wenst en wat daar eigenlijk niet hoort. Uiteindelijk wint wat het sterkst is. Meestal de rozen struik. Maar anders wordt het wanneer1 je in je tuin duizend van die struiken zet. Dat is een vorm van monocultuur en om dat de natuur daar niet van houdt, zal de aanval op zo'n ro- zengazon veel heviger zijn; dat wordt gewoon een explosie". Op zijn enkele hectaren, vorig jaar gekochte grond, bewijst hij dat aanschouwelijk. „Vorig jaar had ik hier enorme bossen brandnetels en kijk nou eens: er staan er nu heel wat minder. De natuur heeft het teveel ge woon zelf weggewerkt. Met het gras gaat het net eender. Elk jaar verdwijnt er meer van en komen er andere planten voor in de plaats. Als je het maar niet maait en de planten niet uitroeit. En ik ben ervan over tuigd, dat wanneer je twintig jaar lang niets doet er weer een bos staat. Net als vroeger, toen 95 procent van ons land bedekt was met bos (nu nog maar 7,2 procent)". „We hebben het allemaal in eigen hand; alleen als we de jlatuur maar de vrije hand ge ven. Dat betekent niet, dat je niet eens een boom mag rooien. Maar dan moet je hem wél la ten liggen. In zo'n boomstam zit namelijk een berg energie, die door het natuurlijke rottings proces terugkeert in de bodem. Het is een veel gemaakte fout van veel boseigenaren bomen te verwijderen. Als je bijvoorbeeld een beuk weghaalt, onttrek je een enorme hoeveelheid kalk aan de bodem. Dat kan je een paar keer doen, maar dan moet je niet vreemd opkijken, als dat bos ineens zegt: doe het zelf maar. Er zit dan gewoon te wei- big kalk in de grond. En die er weer in te brengen, is voor de mens bijna niet mogelijk." Le Roy probeert dat nu op zijn lap grond, waarop hij straks vierduizend plantensoor ten wil kweken. Op de eenvou digste manier: door de stenen, die overbleven nadat hij daar een tweede huis bouwde („ja, met eigen hand, waarom niet? De mens bouwde toch vroeger ook zijn eigen huis?") gewoon te laten liggen. Niet in de eerste plaats om er een beukenbos op te zetten, maar om weer levens kansen- te scheppen voor de slakken, die in de loop der ja ren op de grond zijn verdwe nen. „Je ziet het aan de bomen; ze zijn groen aangeslagen. We hebben weer schoonmakers no dig". Dat alles wil hij volgens de natuurlijke manier bereiken. Zonder bespuitingen, zonder stikstofbemestingen. „Die heb ben enorm veel gekwaad ge daan. Daar moeten we vanaf. We moeten meer op de natuur zélf vertrouwen en ons voor ogen houden, dat elk stuk grond culmineert naar vruchtbare grond, als we maar niet ingrij pen". „Dat geldt zelfs voor een on vruchtbaar gebied bij uitstek de Sahara. Ik ben ervan overtuigd, dat die zonder veel moeite weer begroeid kan wor den. Je moet alleen aan de zui delijke rand een tien tot vijftig kilometer brede strook natuur zijn gang laten gaan. Een strook, waar niets aan wordt gedaan. Laat de natuur zélf dat maar doen. Juist door menselijk ingrijpen, zitten we nu met on rendabele woestijnen opge scheept. Daardoor hebben we in maar honderd jaar het woes tijngebied laten uitgroeien tot een oppervlakte, die nu 27 pro cent van onze aardbol uitmaakt. Een eeuw terug was dat nog maar 9 procent. De mens zélf is er de schuld van". Le Roy ^eeft toe, dat zijn i- deeën in de door de wetten van de economie geregeerde samen leving, tot nu toe maar weinig zijn aangeslagen. „Ik zou ook niet anders hebben vërwacht. Ga maar na, welke gevolgen dat zou hebben. De hele kunstmest industrie zou op z'n kont liggen. Om dan nog maar niet eens te spreken over de landbouwwerk tuigen-industrie. Maar aan de andere kant mag je je wél af vragen welke gevolgen het zal hebben als we het roer nu niet radicaal omgooien. Kijk naar de Betuwe, waarover nu al wordt gesproken als >over de „silent Betuwe". Er is door al die be spuitingen al bijna geen insect meer te vinden. De Betuwe is dood. Zo is het ook met vele andere plantensoorten. Sinds 1900 zijn er door ons ingrijpen al zeker vijftig verdwenen". Die ontwikkeling te stuiten, is het doel van Le Roy, al weet hij, dat zijn acties maar traag weerklank zullen vinden, ge remd als zij worden door de wetten van de economie. Met name poogt hij zijn ideeën toe gepast te krijgen in de grote steden, waar groen steeds zeld zamer wordt. „En wanneer het er wél is, komen we niet verder dan een grasveldje en wat keu rig op een rijtje gezette strui ken. Het lijkt wel of ze bij de plantsoenendiensten al op pa pier het aantal grassprieten vaststellen. Op die manier krijgt de monocultuur van het beton een antwoord in een mo nocultuur van gras. Daardoor ontstaat een enorm saai levens beeld. Ook in de stad moeten we de natuur gewoon haar eigen werk laten doen." In dit verband wijst hij op het park aan de een kilometer lange Heerenveense Kennedy- laan, dat met toestemming van het gemeentebestuur geheel volgens het ontwerp van Le Roy werd aangelegd. Het oudste deel ervan is vijf jaar oud en fungeert nu al als een groene long middenin een nieuwbouw- woonwijk Als een door de na tuur zelf geschapen tuin met hoog groen, bloemen (ook van onkruid) en een ruigheid, die men nergens in stadsplantsoe- nen zó vindt. „In het begin hebben we de natuur een beetje moeten hel pen, maar nu zijn we, althans in het eerste deel, zover, dat we Heerenveens proefplantsoen. waar kwistig werd gewerkt met puin. „Over een paar jaar hebben we hier prachtige groene heuvels met planten, die vrijwel nergens meer worden gevonden". JPjl er nauwelijks meer iets aan hoeven te doen. De natuur or dent nu zelf.". Het jongste deel van het achttien meter brede park laat nog minder groen zien. „Maar", zegt Le Roy, „als je hier over een paar jaar te rugkomt, ken je het niet meer terug." In dit deel heeft Le Roy op vallend veel gewerkt met puin. Oude brokken steen markeren de paden en hier en daar ver rijzen zelfs hele puinhopen. „Laat dat allemaal maar rustig liggen. We hebben er hier en daar wat planten op gezet en die zorgen wel, dat de puinhoop binnen een paar jaar helemaal overwoekerd is. Dan worden het kleine groene heuvels." Volgens Le Roy is deze ma nier van werken op den duur veel voordeliger dan de tuin aanleg volgens het geijkte stramien. iHet eerste jaar ben je wat duurder uit, maar daarna zijn de kosten vrijwel nihil. Een tuinman is nauwelijks nodig, want dode bladeren en takken mogen niet worden opgeruimd. En geharkt hoeft er al evenmin te worden."' In diverse andere plaatsen heeft Le Roy dergelijke experi menten in uitvoering. Meestal in dorpen. „Maar het ziét er naar uit, dat ik straks ook een kans krijg in de grote stad. Ge sprekken daarover zijn al aan de gang." Vooral in de nieuwbouwwij ken ziet Le Roy mogelijkheden voor zijn systeem. „In die veelal saaie wijken kan de natuur die nen als een levend bouwele ment, als een antipode tegen de statische stenen bouwvormen." Om die natuur zo royaal moge lijk in de stad te brengen, is hij ook voorstander van radiaalsge- wijs gebouwde steden. „Dat schept meer kansen om het groen tot diep in de stad te laten binnendringen. Zoals we nu onze steden bouwen, gaat het fout. Het zijn geïsoleerde en gesloten betonnen eenheden. Zeg maar staatsgevangenissen. Daar moeten we van af. Een stad kan je niet loszien van haar omgeving." „Ook in de stad hoort de na tuur. Als je die natuur niet toe laat, krijg je een constructie, die eenzijdig is en voos. De ste deling is wel eens geneigd dat uit het oog te verliezen. Hij denkt dat hij het met zijn ste delijke cultuur wel kan redden. Maar dat is dom en zelfs cata strofaal, want het voortbestaan van de natuur is ook in de grote stad gewoon een levensvoor waarde voor de mens." Een onderwerp dat zich altijd kan verheugen in een grote belangstelling van pers en publiek is dat van de criminaliteit in onze maatschappij. Het blijft nieuws en van afstomping op dit gebied schijnt weinig of geen sprake te zijn. Aan een paar bankovervallen met een buit van een halve ton wordt meer aandacht besteed dan, bijvoorbeeld, aan de gemiddeld negen mensen per dag, die hun leven laten in het verkeer. Aan het laatste zijn wij gewend geraakt, het is geen nieuws meer. door prof. dr. Jac. van Weringh hoogleraar in de criminologie aan de gemeente lijke universiteit van Amsterdam. Als een blind noodlot accepteren wij, dat enige duizenden mede burgers per jaar het slachtoffer worden van het verkeer (plus vele dui zenden verminkten voor het leven), maar wij komen pas in groten getale in beweging als Willem Duys voor de televisie een opmerking maakt over de vraag hoe hij zou handelen met de verkrachter van een klein meisje. De kranten staan dan vol van de ingezonden stukken en commen taren. ledereen weet in deze gevallen zeer nauwkeurig wat er moet ge beuren met deze wetsovertreders. Het merkwaardige is dat door een dergelijke publiciteit een sfeer van ongerustheid ontstaat en de suggestie gewekt wordt dat niemand meer veilig over straat kan gaan zonder te worden beroofd of aangerand en erger. Wat hiervan te denken Stijgt de criminaliteit werkelijk zo on rustbarend als vaak wordt voorgesteld Als men antwoord wil geven op deze vraag komt men bijna automa tisch terecht bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, onze nationale cijferfabriek in Den Haag. Begin april publiceerde dit bureau een over zicht over de criminaliteit in 1970. Daaruit bleek, dat er in vergelijking met 1969 sprake is van een stijging van 11 procent. Ter kennis van de politie kwamen in 1970 267.000 misdrijven. Wat moeten we echter onder criminaliteit verstaan? In het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen vermogensmisdrijven, verkeers- misdrijven, agressieve en sexuele misdrijven (de vraag of dit onderscheid zinvol is moge hier buiten beschouwing blijven). Voor deze verschillende delictsoorten zijn de CBS-cijfers zeer uiteenlopend. Bekijken we de cijfers per 100.000 inwoners, dan zien we het volgende (tussen haakjes die van 1969): vermogensmisdrijven: 1473 (1314); ver- keersmisdrijven: 283 (268); agressieve misdrijven: 201 (199); sexuele misdrijven: 68 (73). Deze misdrijven kwamen ter kennis van de politie; het gaat hier dus nog niet over aantallen mensen, die door de rechter veroordeeld zijn. De vermogensmisdrijven zijn het sterkst gestegen, de verkeersmisdrijven enigszins en de agressieve nauwelijks; de sexuele misdrijven daar entegen zijn zelfs gedaald. Door dit onderscheid kan reeds een belangrijke nuancering worden aangebracht. In tegenstelling tot wat velen zouden verwachten zijn de cijfers voor sexuele misdrijven laag; reeds decennia lang vormen ze verreweg het kleinste gedeelte van de totale criminaliteit. De ervaring leert echter (bijvoorbeeld bij lezingen), dat het antwoord op de vraag: hoeveel sexuele misdrijven worden er geconstateerd per 100.000 inwoners, een veelvoud betreft van het officieel geregistreerde cijfer. Te zeggen dat DE criminaliteit stijgt is een vorm van niet verant woord spraakgebruik. Sommige soorten van criminaliteit stijgen sneller dan andere en sommige stijgen in het geheel niet. Het vóórkomen van criminele gedragingen in de maatschappij en het aangeven, opsporen en berechten daarvan respectievelijk door bevolking, politie en justitie zijn echter geen constante gegevens. Een reeks van omstandigheden is er voor verantwoordelijk dat het moeilijk is om te zeggen of de criminaliteit of bepaalde soorten daarvan stijgen, gelijk blijven of dalen. Als In een bepaald jaar allerlei gedragingen in de maatschappij straf baar worden gesteld door de overheid dan betekent dat, dat de kans om een misdrijf te plegen groter wordt. Stel eens, dat de voorstellen van de „Commissie justitieel optreden tegen in groter verband gepleegde strafbare feiten" werkelijkheid worden (het rapport van de zg. Commissie-Mulder). Dan wil dat in de praktijk zeggen, dat mensen die bij ordeverstoringen zijn betrokken strafbare feiten kunnen begaan. Als in dat jaar veel ordeverstoringen voorkomen, is er een niet geringe kans dat de criminaliteit aanzienlijk zal stijgen, alleen al door een uitbreiding van de strafbare gedragingen. Evenzo is het met de misdrijven die ter kennis van de politie komen. De politie spoort zelf op en ontdekt zelf en ook vanuit de bevolking wordt aangifte gedaan van gepleegde misdrijven. Ook hier kunnen echter grote verschillen optreden. In allerlei groe peringen van de bevolking wordt niet gelijk geoordeeld over de ernst van misdrijven. Dat heeft zijn gevolgen voor de aangifte van misdrijven. Pornografie bijvoorbeeld zal door een deel van de bevolking als een ern stig misdrijf worden beschouwd, waartegen dient te worden opgetreden, anderen zullen het echter willen vrijgeven. Zal iemand aangifte doen van iets waarvan hij vindt dat het eigenlijk niet strafbaar zou moeten zijn In de herfst van 1970, het jaar waarover de bovenstaande cijfers gaan, kwamen de richtlijnen inzake de pornografie af van het openbaar minis terie. Er moest meer uniformiteit in het optreden komen; de handelaren kregen enige maanden de gelegenheid zich voor te bereiden. In som mige delen van het land begon de politie echter direct met verbaliseren, zodat de criminaliteit in die gebieden dus omhoog ging. In andere delen van het land deed de politie (nog) niets, terwijl daar wel dezelfde ge dragingen te constateren vielen. De activiteit van de politie is van zeer grote betekenis voor de hoogte van de criminaliteitscijfers. Het zal iedereen duidelijk zijn dat er veel minder criminaliteit in de statistieken zou terechtkomen als de politie in het geheel niets zou doen. Door surveillance en controle worden veel dingen geconstateerd (bijvoorbeeld verkeersmisdrijven). Een grote en systematische actie tegen het rijden onder invloed doet de geregistreerde verkeerscriminaliteit stijgen. Er is echter geen reden om te veronderstellen dat die criminaliteit er niet is als er geen politie-acties zouden zijn. Uit onderzoek is dan ook bekend, dat de kans om gepakt te worden voor het rijden onder invloed (artikel 26 van de Wegenverkeerswet) zeer gering is. Van 1969 naar 1970 is de politie-sterkte toegenomen met 300 man, zoals ook door het CBS is meegedeeld. Laten we eens aannemen dat elk van deze 300 politiemensen per jaar 100 processen-verbaal maakt van misdrijven die hem ter kennis komen (diefstallen, mishandelingen, rijden onder invloed e.d.). Dat betekent een stijging van 30.000 misdrijven. Hoewel het een paradoxale bewering is moet toch worden opgemerkt dat de criminaliteitscijfers nog hoger worden als de tekorten bij het politie personeel worden opgeheven. Uit het voorgaande blijkt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen geregistreerde en niet geregistreerde („verborgen") criminaliteit. Wat uit eindelijk in de officiële statistieken terecht komt is een selectie. De vraag waaruit het precies een selectie is, is zeer moeilijk te beantwoorden. Dat dwingt ons ertoe zeer voorzichtig te zijn met onze uitspraken over DE criminaliteit in onze samenleving. I: tweeërlei dobbers Twee dingen hebben het leven van Jo Swart (49) in Hoogkerk bij Groningen ingrijpend veranderd: ziekte en visdobbers. Eerst kwam de tragiek, die het ziek-zijn met zich kan brengen, want enige snel op elkaar volgende kwalen en een heupbreuk hadden deze sterke en actieve werker al op zijn veertigste geveld en voor honderd procent invalide gemaakt. Jo Swart gaf echter de moed niet óp: hij ging zitten prutsen met kurkjes, merkte dat hij een leuk visdobbertje kon maken en legde de grondslag voor een even belangrijke als unieke visdobberindustrie. Kleine geteurtenissen kunnen gro te gevolgen hebben en Jo Swarts veertiger jaren ondersteunen die zegswijze. De ingrijpende verande ringen in het leven van de Van Gend en Loos-werknemer werden ingeluid door een simpel en alledaags blinde- darm-ontstekinkje: het begin van een lijdensweg. Eerst kreeg hij er een buikvliesontsteking overheen en volgde een vergiftiging van het bloed en tot overmaat van ramp gaf ook eenlong het op. Toen hij eindelijk weer aan het werk kon, had Swart er niet veel vertrouwen meer in. Hij zegt: „Na mijn ziekte ging ik wel weer aan het werk, maar ik woog nog maar 100 pond, ik was eigenlijk niks meer waard. Ik zag het aankomen, dat ik zou worden af gekeurd en daarom ben ik toen met die dobbers begonnen". Voor Jo Swart was echter het leed nog niet geleden, want bij een val brak hij zijn heup en weer was hij voor lange tijd uitgeschakeld. Door kalkgebrek verliep de genezing uiterst langzaam; om aan dit euvel het hoofd te bieden at hij meer sla dan een konijn zou verorberen.... De visdobbers hadden hem toen al helemaal te pakken: „Ik ben een keer uit bed gegaan om even achter de machine te zitten. Maar na korte tijd kreeg ik een raar gevoel over me, zodat ik gauw weer naar bed ging. Ik lag er nog maar koud in toen de dokter binnenkwam." De heupbreuk genas ten slotte, maar zijn werk bij Van Gend en Loos was afgelopen: Jo Swart werd afgekeurd. Hij was verslagen maar niet uitgeteld, want langzamerhand wist hij zijn dobberfabricage uit te breiden tot soms 30.000 per week. Er bleek namelijk een enorme vraag naar visdobbers te zijn. De eerste order werd geboekt door zijn vrouw toen hij nog in bed lad: „Ze ging er met de fiets op uit, midden in de winter. Onderweg maakte ze nog een smak, maar in Groningen verkocht ze voor 40 gulden. Dat gejd kwam ons wel van pas, want door mijn ziekte hadden we nauwelijks nog iets. We wargn zo arm als mie ren". Kort daarop nam hij een thuiswer ker in dienst, grossiers in het hele land belden hem op, hij besteedde werk uit aan een centrale werkplaats en nog kon hij de vraag zelfs naar export niet aan. Inmiddels gaat die dobberfabricage niet zo hard meer, sinds de genoem de centrale werkplaats zelf ging pro duceren en er voor Swart daardoor even de lol afging. Trouwens werk- ken mag hij niet: hij staat laat op. gaat 's middags nog naar bed en zit „puur uit tijdverdrijf" nog wel eens aen kurk te boren. De dobbers wor den voornamelijk gefabriceerd door zijn vrouw, dochter Corrie (23), zoon Abel (18), alsmede door een thuis werker. Vrouw en kinderen runnen ook zijn winkel in dierensport-beno digdheden. Swart: „Hier stond een schuurtje naast het huis, dat mij wel wat leek. Ik dacht, ik koop het huis; dat lukte mij een jaar later. Er zat een win keltje in, een stomerij-agentschap, en dat heb ik aangehouden. Wat later dacht ik: wat let mij om hengels te gaan verkopen en ik deed het. Weer wat later vroeg iemand mij, waarom ik geen hondebrood verkocht. Dat heb ik er ook bij genomen en de dierenwinkel heeft zich zo uitge breid, dat je in de hele stad Gronin gen niet zoiets vindt. Corrie en Abel doen dat. die hebben de diploma's". Ondanks de tragiek van het hon derd procent invalide zijn. ging het ..lekker" met Jo Swart, getuige hoog tepunten in 1963, 1965, 1967 en 1968. toen zijn winkel werd uitgebreid, laatstelijk met een nieuwe afdeling, een kantoor en productieafdeling magazijn. Jo Swart bewees, bijge staan door vrouw en kinderen, dat er nog iets te bereiken is, ook wanneer de wereld lijkt te zijn ingestort. Voor het slijpen van kurken staat de familie Swart overigens nog de zelfde machine ter beschikking, die Jo Swart in 1962 liet construeren Daarop worden de matrijzen- gemon teerd. want ieder model dóbber (er worden hier zo'n 75 modellen ver vaardigd) heeft een eigen matrijs. Nadat de kurk is geslepen wordt hij op het inmiddels ook geslepen stokje geplaatst. De dobbers worden vervol gens gefilmd (in een dompelbad, om ze waterdicht te maken) en geverfd Sommige dobbers gaan los in de handel, andere worden inclusief tuig geleverd. Wie ziet, wat de grondstof voor een visdobber is een simoel kurkje en -en even simpel stokje vraagt zich overigens wel af hoe het komt. dat er in de handel soms forse nrii- zen voor worden gerekend. Swart: .Een winkelier gooit de Driis wel een keer over de kop en dat moet ook wel. Een dobber'"wordt al tameliik duur, doordat hij vrijwel he'emaal handgemaakt is. Dan heb je tussen fabrikant en winkelier nog de gros sier en ten slotte is het nog zo. dat 4 een dobber erg teer is, zodat er bij het transport nogal wat breuk kan optreden". Boven de winkel, op de nieuwe productie- en opslagverdieping, lig gen dobbers in vele kleuren en va riëteiten op lange stellages op ver zending te wachten. Hoewel die 30 000 per week niet meer worden gehaald, houdt de familie zich wel tamelijk intensief met de productie bezig. Af en toe schuift ook vader Swart nog eens aan. Niet zoveel meer echter, want het moet „ont spanning" blijven: „Ik zou het niet eens vol kunnen houden, want 'open van huis naar de brug. honderd me ter verder, kan ik niet eens". TON HUI.ST

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 13