Ook mannen kunnen handwerken
Gunning en het standbeeld voor Spinoza
Veel volk bij
Sjoerd Leiker
door
Jeanne de Vlieger
NIEUWE ROMAN VAh
BEKROONDE AUTEUI
door
A. J. KLEI
ZATERDAG 27 MAART 197]
Links een interessant wand
kleed van de kunstenaar Rudolf
Ebeling: „Wat is het schoon, als
jonge held te sterven". Rechts:
een gewoon fietswiel gebruikt als
„weefraam". Daar onder een lap
jespop, een vrije creatie van een
hanger gemaakt van macremé-
knoopwerk met ijzerdraad en
kraaltjes en geheel rechts een ket
ting in macraméknoopwerk (als
pakket leverbaar a f7,10).
De stichting „Goed Hand
werk" die twintig jaar geleden
begon met een handjevol le
den, mag zich in een verheu
gende groei verblijden: ze telt
nu ruim zesduizend leden.
Dat het vrouwelijk handwerk
een grote plaats inneemt bij
de vrijetijdsbesteding bewees
de tentoonstelling die deze
week gehouden werd in de
Rotterdamse Doelen.
Mevrouw A. N. Thomassen-
lind, echtgenote van de bur
gemeester van Rotterdam (zij
bezit ook een akte handwer
ken) vroeg zich af: Waarom
alleen voor meisjes en vrou
wen? „In deze gemechani
seerde tijd waarin veel dwingt
tot passieve vrijetijdsbeste
ding, is het ook heerlijk voor
mannen om creatie-f bezig te
zijn met handwerken."
Op de expositie was dan ook
werk te zien van mannen, o.a.
een wandkleed van Rudolf Ebe
ling, „Wat is het i schoon, als
jonge held te sterven". Mannen
zouden ook op dit idee gekomen
kunnen zijn: een fietswiel, ge
spannen met draden en kralen.
Het creatieve element neemt
een grote plaats in bij moderne
handwerken. We zagen van
cursisten van de Stichting Goed
Handwerk spanramen gevuld
met Perzisch ajour; op heel gro
ve stof worden draden samen
getrokken of eruit gehaald en
zo ontstaat het patroon.
Een cursiste werd geïnspi
reerd door koperdraad: ze liet
een vierkant koperen raam en
een „geraamte" smeden, en
vanuit dat geraamte werd met
koperdraad naaldkant gemaakt
ln verschillende steken en kleu
ren. (Het koper inspireerde haar
tot doorgaan met knopen van
metaalkleurige draden.
Als naaldkant zagen we ook
een raam, dat bewerkt was met
zilverdraad en zo een grof fili-
grainachtig effect gaf. Aardig
was het te zien hoe cursisten de
opdracht uiiverkten, een
wandlap te vervaardigen waar
in een spiegeltje, een schelp en
de soedansteek moesten voorko
men. 'De één werkte, om de
gleuven van een .grote zeeschelp
te verbeelden met draden wol,
de ander suggereerde door haar
borduurwerk, kleine hoorn-
schelpjes, weer een ander bor
duurde er herfstbladeren bij en
maakte gebruik van eikeldopjes.
Verder zagen we spanramen
met doorstopwerk op tule, een
oude techniek waarmee je mo
derne dingen kunt doen. Er wa
ren mooie voorbeelden van Sak
sisch borduurwerk, dat bestaat
uit twee lagen stof. Uit de bo
venlaag wordt een gedeelte
weggeknipt, dat wordt met de
cordonsteek .vastgezet. Op de
onderlaag wordt verder gebor
duurd met allerlei steken.
Voorts Zaans stikwerk op zui
Handwerk voor oude ogen: theemuts, speldenkussen en naaldenboekje
vere zijde, vilt-incrustatie, kik
kers in leuk bewerkte kleuren
die als handwerkpakket bij de
Stichting verkrijgbaar zijn.
Men toonde een plateau met
hele kudden olifanten, ieder an
ders naar de aard van .zijr.
maakster. Open naaiwerk,
handwerken voor oude ogen,
handwerken voor kinderen, de
monstraties kantklossen en van
verschillende 'Soorten .borduur-
en weefwerk trokken veel be
langstelling van honderden be
zoeksters.
Wat er echter niet te vinden
was, de tegenwoordig zo bekers-
de schilderijen in kruissteek,
zoals het Meisjeskopje van Ver
meer, taferelen van Rembrandt
en van andere zeventiende-
eeuwse meesters. Die behoren
namelijk niet tot „Goed" hand
werk, vindt de presidente var.
de stichting, mejuffrouw G. C.
Canneman. Een kunstwerk, om
gezet in een andere i techniek,
heeft zijn oorspronkelijke inspi
ratie, visie en kleurstelling en
zijr. eigen toets verloren, heeft
daarom minder 'esthetische
waarde en is kitsch geworden.
Het eenvoudigste kleedje met
een simpele versiering is veel
mooier dan nagemaakte schilde
rijen.
Leerlingen van de scholenge
meenschap De Windroos iuit
Haarlem werkten aan
macraméwerk in .vrije ex
pressie. Het materiaal: touw in
allerlei kleur en dikte, zelfs ge
teerd touw, wat een robuust
luchtje gaf aan het werkstuk,
dat zeer de moeite waard bleek.
Duidelijk bleek ook hier, even
als in het Tilburgse Textielmu
seum, dat jongeren met fantasie
en verve nieuwe dimensies dur
ven i geven aan „fraaie hand
werker.".
Wie meer wil weten omtrent
het werk van de Stichting: er
zijn cursussen in verscheidene
plaatsen. Er wordt door lerares
sen vakkundig en creatief les
gegeven. .Het zelf doen en zelf
ontwerpen wordt aangemoedigd.
De Stichting heeft een bi
bliotheek van ruim vierhonderd
boeken op handwerkgebied,
waaruit de leden 'tegen een
kleine vergoeding kunnen le
nen. Overal in het land worden
op aanvraag (er. tegen vergoe
ding) causerieën .gehouden, o.a.
in bejaardentehuizen, bij instel
lingen en op vrouwènverenigin-
gen. De leden kunnen, steeds in
lichtingen vragen over alles wat
met handwerken, spinnen en
weven te maken heeft. Ze krij
gen ook nog een reductie op het
maandblad Bij Voorbeeld, te
weten ƒ3.— Het Lidmaatschap
kost 5.50 per jaar plus ƒ1.—
entreegeld. Adres: Stichting
Goed Handwerk, Vaillantlaan
74 Den (Haag (tel. 070 - 332802
alleen 's morgens tussen negen
en half één; bestuursleden ple
gen namelijk allen liefdewerk).
Het doel var. de Stichting is,
de creativiteit te ontwikkelen.
Men .verkoopt handwerken en
patronen, er komen steeds nieu
we ontwerpen bij. Het nawer
ken van voorbeelden is niet hét
ideaal, hoewel voorgewerkte
handwerker. geleverd kunnen
worden. Ze zijn aan te bevelen
voor ouderen, wier handwerk
vroeger alleen bestond uit het
breien van zoveel verplichte
naadjes aan een lange, zwarte,
wollen "kous. Zij ontdekken,
>vaak door middel var. een cur
sus, nieuwe technieken en ont
plooien zich al handwerkende,
hetgeen voor velen een openba
ring is.
Tenslotte: handwerken is niet
meer .aan rijke ongetrouwde
juffers voorbehouden. Iedereen
kan het: zelf iets moois met de
handen tot stand brengen!
De toekenning van de Marianne Philips-
prijs voor 1971 aan Sjoerd Leiker (geb.
1914) aan onze lezers reeds bericht op
19 maart is een gerede aanleiding tot de
bespreking van zijn jongste roman Op
blote voeten (uitg. Leopold, Den Haag, 174
blz., 12,90). Het is in zekere zin een
moeilijk boek. Niet zozeer door de proble
matiek, want er wordt niet zwaar in ge
filosofeerd. Misschien komt het door het
grote aantal figuren, achtentwintig als ik
me niet verteld heb.
Het Is ook mogelijk dat dit ietwat moeizame 19
ontstaan door de opzet van het boek. In zes van
de zeven hoofdstukken (het verhaal begint maart
1946) wordt een thuisreis uit Engeland naar Am
sterdam beschreven, waarna het laatste kapittel
een sprong maakt naar 1969, wanneer de hoofdfi
guur, Hendrik Wester, met vakantie in Holland is.
Elk hoofdstuk is opgevuld met herinneringen: aan
zijn jeugd, aan zijn vrouw Marleen en aan zijn
verzetstijd, waarin midden- en oosteuropeërs van
verscheiden nationaliteiten een rol hebben ge
speeld. In het slothoofdstuk worden gebeurtenis
sen van na de oorlog in de vorm van terugblikken
verteld.
Wester is een boom van een vent, briljant van
aanleg en een knap wiskundige, maar onderhevig
aan periodieke inzinkingen en tijdelijk geheugen
verlies. Zijn vrouw, een schoonheid, afkomstig er
gens uit midden-Europa, in Nederland door
pleegouders opgevoed, stelt In de liefde teleur en
laat hem tijdens de oorlog in de steek. De Engel
se majoor Catherine Temple, een bazige Jonge
vrouw, heeft hem vlak na de oorlog in Engeland
als" het ware in bezit willen nemen, maar de eerste
luitenant Wester, voor één keer overrompeld, gaat
op haar herhaalde avances niet In. Dan is er nog
een jeugdvriend, Otto van Haersma, een kapi
tein bij de administratie, domineeszoon en kaas
handelaar, drager van een piepend kunstbeen.
Nu Marleen in het hele boek de afwezige blijft,
kan men Otto enigszins als derde figuur in het
boek beschouwen. Op de vierde plaats komen
dan de ontheemde vreemdelingen: de Russin Va-
lentina, de sloof Dinah (Soezy) uit Teheran, de
Hongaarse Journalist Sandor Katony de onderwe
reldfiguur Béla Zilahy, de Hongaars-Joodse
wijnimporteur Jenö Kaufmann en de Armeniër
Abrahamian.
Verder nog naar de achtergrond vindt men een
aantal Engelse officieren, de bijziende musicus
Andries Levenbach met zijn Jonge vrouw en ex-
leerlinge Truus en voorts nog wat andere Neder
landers.
Als het boek autobiografisch materiaal bevat. Is
die veelheid begrijpelijk: ook ieder van ons komt
binnen een kwarteeuw heel wat mensen tegen.
Wij onthouden er een' aantal van door bepaalde
eigenaardigheden, of doordat zij op bepaalde
ogenblikken in ons leven een rol hebben ge
speeld. Gaan "wij bij onze herinneringen te rade,
dan duiken zij uit het verleden voor ons op;
gezichten, houdingen, situaties presenteren zich
alsof alles gisteren gebeurd was.
In een echte autobiografie spreekt dit alles van-
door
dr. C. Rijnsdorf
zelf, maar in een roman vraagt men naar rang
schikking, naar duidelijke plans, naar een pointe
waaromheen alles draait.
Ik geloof dat die veelheid van figuren zondei
duidelijke functie in het centrale gebeuren (voor
zover dat er is) wat vermoeiend is voor de lezei
en nog meer voor de criticus. Als men het boeli
uit heeft, ordenen de Indrukken zich niet vanzeli
tot een overzichtelijk geheel. Romantechnisch
klopt het allemaal wel; ik heb me ervan overtuigd
door de zeven hoofdstukken te excerperen en de
herinneringselementen met rood aan te strepen.
Heeft men hier Inderdaad met autobiografisch
materiaal te maken, dan heeft de auteur ze vak
kundig in een schema ondergebracht. Persoonlijke
herinneringen In een roman herkent men meestal
hieraan, dat bepaalde details voor de schrijver
belangrijker zijn dan voor de lezer; de gevoels
waarde die zekere gebeurtenissen voor iemand
hebben, of ook maar van situaties, namen, beel
den, klanken, geuren, kan op de lezer niet worden
overgebracht. Hoogstens herkent hij het herinne
ringssentiment als zodanig, dat ook immers hem
zelf niet vreemd is.
Het is niet zo eenvoudig om uit autobiografisch
materiaal een roman samen te stellen! Maar als
deze hypothese in het geheel of voor een deel
niet opgaat en we hoofdzakelijk met fictie te ma
ken hebben, iets wat ik door onbekendheid met
de oudere Sjoerd Leiker niet kan uitmaken,
moet men toch een tekort aan concentratie op de
hoofdzaak constateren.
Of is het de bedoeling de verwarrende ingewik
keldheid en schijnbare zinloosheid van het leven
uit te beelden? Maar dan kan men tot in het
oneindige figuren creëren. Kunst, om een uitspraak
van Albert Verwey aan te halen, Is toch keus. Een
roman is niet, zoals een gedicht, zelfexpressie,
maar het bespelen van het voorstellings-
en associatiemateriaal van de lezer. Het schrijven
van een roman is verwant aan schijfschieten, het
Is een vorm van ballistiek.
Zoals gebruikelijk wil ik eindigen met enkele
citaten; uitingen .van levenswijsheid zoals deze:
een overvolle wereld, waarin de mensen el
kaar verdringen en bljterig worden els ratten" (bi.
20); „Geen oorlog meer is eerst een feest en
daarna het langzaam ontwaken uit een roes en
zwijgen" (30); „de grote mierenhoop, die mense
lijke samenleving heet" (37); liefde en innigheid
hebben een kantelpunt (65).
„Twee verdwaalden in een stad zijn niet in staat
elkaar de weg te wijzen" (69); ..Echte kenners *ilr*
vaak zo kritisch en zo terughoudend" (80); ,,On'-
recht wordt snel gepleegd, het recht werkt lang- S;
zaam" (89); „het leven bestaat uit het ophelderen'
van misverstanden. En dat is onbegonnen werk"
(113).
„Met geweld kun je een viool kapotslaan tegen
een eikeboom" (117); er bestaat tederheid die
moedwillig vertrapt wordt (140); de overmoed
wordt vroeg of laat afgestraft (115); „Vrouwen
kunnen harder zijn dan mannen; zij kennen tegen
over elkaar geen genade" (163). Waar de aanha
lingstekens ontbreken, heb ik het zinsverband een
beetje veranderd.
Sjoerd Leiker schreef een vakkundig gecompo
neerd, rijp en tamelijk mild, maar geen onvergete
lijk boek. Overigens verheug Ik me over de prijs,
die hij voor zijn gehele oeuvre nu onlangs gekre
gen heeft.
li
In de herderlijke brief van het moderamen der gereformeerde
synode, waarin onder de titel „Geen ander fundament" de
dingen besproken worden die verontrusting in de gereformeerde
kerken teweeg brengen (vragen rondom de eerste bijbelhoofd
stukken, het gezag van de bijbel en het funktioneren van de
belijdenis), komt ook een paragraaf voor over het zogenaamd
horizontalisme. Dit naar aanleiding van klachten als: je hoort de
dominees tegenwoordig alleen maar over Vietnam praten en
genade is er niet meer bij. Nu hebben de gereformeerden als
het over „horizontalisme" gaat, of liever: als de verantwoorde
lijkheid voor de samenleving in het geding is, van huis uit
goeie papieren. Ze hebben weliswaar graag bij 't harmonium
versjes gezongen als: Zouden wij ook eenmaal komen.
maar dit kwam bepaald niet in mindering op hun activiteiten in
kerk, staat en maatschappij. De mannenbroeders waren vlijtig
doende in kerkeraad, kies- en vakvereniging en al schudden wij
achteraf het hoofd over de forse stelligheden waarmee zij ope
reerden, ze hebben het „gewone" leven niet links laten liggen.
Ze baden ook om zégen op hun
werk en dat gebed is verhoord: „on
ze" ditten en datten zijn flink uit de
kluiten gewassen, laat ik alleen maar
„onze" Vrije Universiteit in Amster
dam noemen. Nu is het malle dat
diezelfde mannenbroeders en hun
rechtstreekse geestelijke nazaten
eigenlijk in de knoei zijn geraakt
met wat zij overeind "hebben gezet.
Ze hebben niks meer om voor te
vèchten (denken ze).
De eigen universiteit telt behoor
lijk mee, de eigen radiovereniging
ligt goed in de markt, de eigen partij
maakt het naar verhouding niet be
roerd... maar het vervelende is dat
al deze dingen, waarvoor ze ge
sjouwd en geofferd hebben, een
eigen leven zijn gaan leiden en niet
meer precies doen wat degenen die
aan hun wieg hebben gestaan, van ze
verwachten.
En dan krijg je gejammer over
wilde VU-jongens, over wereldse
NCRV-programma's en over linkse
ax.-mensen. Hiermee gaat blijkbaar
gepaard een soort blindheid voor het
harde feit dat er nog heus wel wat is
om voor te vechten. Want het won
derlijke is dat je iemand die van slag
is vanwege een hups NCRV-pro-
gramma of zo, nooit in de weer ziet
vanwege de omstandigheid dat je
straks misschien niet meer met va
kantie naar Katwijk kunt omdat er
zo liederlijk met ons zeewater wordt
omgesprongen. En iemand die ooit op
de bres stond voor vrijheid van on
derwijs, gaat nimmer de straat op
om te protesteren tegen bankgebou
wen die als paddestoelen uit de
grond rijzen, terwijl we er nog nooit
in geslaagd zijn ieder Nederlands ge
zin een behoorlijk onderdak te ver
schaffen.
Integendeel, deze mensen kijken
meestal misprijzend naar leeftijdge
noten en jongeren die het vertikken
vies zeewater en woningnood als
normaal te accepteren. En als de do
minee deze zaken bij de naam noemt
in de preek, heet hij „knap links"
met z'n horizontalistische praatjes.
Nu die herderlijke brief. Het ruim
zes pagina's lange verhaal komt hier
op neer dat de kerk enerzijds geen
domper mag zetten „op hetgeen zich
in haar midden aan nieuwe belang
stelling, ijver, hoop en moed open-
Prof dr. J. H. Gunning Jr.
baart om de zegenende kracht van
het evangelie in deze wereld duide
lijker tot openbaring te brengen" en
dat de kerk anderzijds „de reik
wijdte van hetgeen waarop wij ho
pen en waarvoor wij bidden niet tot
dit leven en tot de tegenwoordige
wereld (zal) mogen beperken".
Mooi. Dus niet meer kwaad kijken
naar lui die met spandoeken aan de
gang gaan, en de demonstranten
moeten weten dat met huizen kraken
de boel niet bekeken kan zijn (ik
noem maar wat).
Maar haal je zo de boel niet uit
elkaar? Of liever, komt wanneer een
herderlijke brief praat over enerzijds
en anderzijds wel óver dat het bij
elkaar moet horen, dat „horizontale"
en dat „vertikale"?
Tijdens een van de hearings op de
laatste gereformeerde synode zei een
theologisch student hardop tot de
broeders: Ik heb hier nou eens rond-
gelopén en geluisterd, maar al dat
gepraat over een vrouw in het ambt
en over een versje zus of zo in 't
gezangboek en dan niks weten te
zeggen over de oor log... sorry hoor,
maar ik herken daar volstrekt niets
in van de kerk, van christen-zijn.„Zo
ongeveer zei hij het.
Jaja, je reinste horizontalisme,
nietwaar? Klaar staan met leuzen en
verder ho maar. Hoe zou het toch
komen dat de één het gedreven-zijn
van de ander niet ziet, althans niet
ervaart als voortkomend uit dezelfde
bron?
Eindelijk zijn we aangeland bij
prof. dr. J. H Gunning jr., wiens
naam boven dit verhaal staat. Toen
Gunning nog dominee in Den Haag
was, kwam daar een standbeeld voor
Spinoza, de wijsgeer wiens leer, om
Gunning te citeren, „tot haar kortste
uitdrukking herleid, deze is: de wer
kelijkheid is de waarheid". Gunning
was er tégen dat er een standbeeld
voor Spinoza kwam. Dat wil zeggen,
„ware hem (Spinoza) in een besloten
plaats, museum, pantheon. Ruhmes-
halle of hoe men haar noemen moge,
een standbeeld opgericht, wij zouden
met vreugde de zaak naar de mate
onzer krachten ondersteund hebben"
(tenslotte had Gunning véél studie
van Spinoza gemaakt en over hem
gepubliceerd). Maar op straat, in 't
midden van het volk, nee, daar paste
naar zijn mening een standbeeld
voor Spinoza niet.
Het standbeeld kwam er, Gunning
had ook heus niet gedacht dat zijn
protest helpen zou. Vandaag zou
iemand als hij voor de televisiecame
ra's gehaald zijn om met een paar
zinnen te vertellen waarom hij nu
tégen was. In de vorige eeuw hield
je hele preken over zo'n onderwerp
en die werden dan gedrukt. Zo heb
ik nu voor me liggen een geschriftje
uit 1880: „Deze wereld of de toeko
mende? Een woord tot de gemeente
naar aanleiding van het oprichten
van een standbeeld voor Spinoza",
door J. H. Gunning jr.
Voor ,ik Gunnings preek ga „toe
passen", even een citaat:
„Het heeft in een christen-land, op
dezen „klassieken bodem der burger
lijke vrijheid", op de openbare
straat, ten aanhoore van hoogge
plaatste overheden en van een verte
genwoordiger van een onzer Vorsten,
en (naar gemeld wordt) met toejui
ching van een rondomstaande volks
menigte kunnen geschieden, dat de
man die het voorwerp dezer hulde
was, als „de blijde boodschapper der
mondige mensheid" begroet is.
Ziedaar een titel die, naar de belij
denis der gemeente, aan niemand an
ders dan aan haar Heer en Heiland
toekomt. Gaat er dan geen siddering
van smart en verontwaardiging door
ons?"
We kunnen van Gunning niet zeg
gen dat hij, als zijn tijdgenoot Abra
ham Kuyper, een maatschappelijke
woelwater was en als je 't hebt over
verticalisme, Gunning liep eerder
met zijn hoofd in de hemel dan dat
hij zich aan aards activisme overgaf.
Toch heeft hij (en nu komt dan de
toepassing) gepeild hoe dat zit met
„horizontalisme" en „vertikalisme".
Zijn preek begon zo:
„De gebeurtenissen des tijds te be
spreken, Gemeente des Heeren
Het standbeeld voor Spinoza m
Den Haag. Gunning zei er in zijn prj
„Deze wereld of de toekomende?"!
volgende van: „Peinzend, als gereed |e)
nieuwe gedachten op te tekenen, ziL;
daar op zijn granieten voetstuk. In'
gestalte die zich om het rondomstaat
volk niet bekommert en met haar oogl
vragenden blik niet ontmoet, gaf de k^'e
een getrouw beeld van den teruggett.
ken denker, wlen ook in de open I
de atmosfeer der eenzame binnenki
blijft omzweven".
voegt naar mijne mening den
raar niet. Op de eeuwige waarlO
Gods het oog der gemeente te r:5
ten, dat is zijn roeping, zijn heer
voorrecht. Maar indien niet de
beurtenissen, toch wel de teeke
der tijden mag hij en moet hij
spreken. Zulk een teeken trok
weder in de vorige week onze a°
dacht".
En dan komt Gunning terecht,
het standbeeld voor Spinoza. Mj°
waar het me om gaat is wat hij
opmerkt over deze wereld en de
komende:
„De toekomende wereld in wi
wij leven, heet zoo omdat zij na
leven in het vleesch, met de t.
'komst van Jezus Christus, naar v
ke wij verlangend uitzien, eerst reh
openbaar zal worden: niet omdat
ook niet reeds nu werkelijk aanw<
zou zijn. Zij is juist in dit teg
woordig leven onze kracht, ons lifj
Om den wille van dezen eeuwi
achtergrond, die voorgrond wo:
hebben wij deze wereld lief en hl
delen met lust en blijdschap
haar".
Dat zéi Gunning, en hij hoefde
niet over enerzijds en anderzijds
hebben.
Uitg. Kok Kampen; 3_
prijs 2,45 (bij aantallen goedkopei