Alfred Kossmann eel aanstaande moeders willen a baby's komst weer een baan SWINGEN mag nog In het vrijblijvende HAGE. DE HOUSE-KEEPER MOEDER VOOR DE KLAS Dr. H. Kraemer: 'n vreemde vogel onder de theologen ZATERDAG 13 AAA ART 1971 Links: Vader verzorgt het huishouden en studeert en dochter Caroline trekt de hele dag met hém op. Moeder is kostwinster van het gezin Hage. Rechts: Elly en Rob van de Laar met kleine Job van enkele weken: de school trekt al weer. Bij een onderzoek van Felicitas in Leiderdorp, dat in 1970 werd gehouden, bleek dat 124% van de ondervraagde moeders van plan is na de geboorte van de baby weer aan het werk te gaan. Het laat zich aanzien dat dit aantal zal toenemen, mede door de activi teiten van Dolle Mina's en Aktiegroep MVM. Bovendien: steeds meer meisjes studeren; ie zijn nét klaar met hun studie, of huwelijk of baby kondigt zich aan. Ze willen toch profijt trekken van hun dikwijls boeiende opleiding en „bijblijven" in de maatschappij. Hoe gaat dat in de praktijk? Hier twee verhalen uit het leven gegrepen. de |Öudere lezers zullen zich een veelgelezen boek herinne- hJ i van een mensenleeftijd geleden: Ships that pass in the f-® |ht, van Beatrice Harraden, in het Nederlands vertaald titel Voorbijgaande schepen in donkeren nacht, van toevallige ontmoetingen, tijdelijke contacten, elkaar heen schuiven van in wezen eenzame men- het Victoriaanse Engeland is door Alfred Kossmann ^fffcer) opgenomen in zijn roman De winden en de lichten der tiepen (Querido, Amsterdam, 134 blz., 10,90). Deze titel '- 'ontleend aan het gedicht van M. Nijhoff: Twee redde- en wel in het bijzonder aan deze regels: „En de wind de lichten der schepen Zeggen dat al wat voorbijgaat een reis is zonder thuisreis/ Naar een einde waar nie- ind ons bijstaat." Victoriaans is Kossmanns roman uiteraard niet. Ik heb het oude ik niet bij de hand. anders zou het wel aardig zijn een vergelijking len de twee romans te maken, want niets is zo verhelderend als jelijkhgen. Dat Kossmann het vak van romanschrijven verstaat, al onmiddellijk duideljk uit de aanvangszin: „Dat zijn zuster zelf- lord had gepleegd vernam hij van zijn broer. De brief luidde:" ..enz. Men kent de meesterlijke beginzinnen van Simenons ro- ns. waarin dat wat de lezer terstond weten moet met sfeer en al irdt aangereikt. Dit atmosferische ontbreekt hier, maar het verhaal eelt dan ook op een Grieks eiland zonder noordelijke sfeer. Vocht er overigens in overvloed: zee, drank en transpiratie. Menno ter Braak heeft gezegd (In gesprek met de onzen, 1946, bl. „De concentratie op de hoofdzaak is de eigenlijke gave van den eden romancier." (ossmann bepaalt zich in hoofdzaak tot Jan Dewalt, een tekenaar, nemarie Schreuder, een Nederlandse jonge vrouw met in de verte n vaag beroep en de oude Engelsman Horace, die gegevens ver meit voor een ooit te schrijven studie over het wassen van kleren or de eeuwen heen. door dr. C. Rijnsdorp 'akkundig knap is ook dat het aan het begin ontvangen briefje als soort Leitmotiv op bepaalde plaatsen opduikt. Knap Is voorts de doodstijding Dewalt aanvankelijk niet zoveel lijkt te zeggen, iar dat via zijn contact met de Nederlandse het verleden van zijn ster (een mislukte actrice), te zamen met jeugd- en familieherinne- igen, hem tot een soort obsessie wordt. let boek maakt de indruk zorgvuldig In elkaar te zijn gezet. Veel ct rg is ook besteed om Dewalt, een zware man van middelbare leef- jg I met een grijsrode baard, als tekenaar geloofwaardig te maken, vooral bl. 97. Het is namelijk altijd een beetje hachelijk in romans lilders, dichters en componisten ten tonele te voeren; je moet over i werk toch wat zinnigs zeggen, het moet echt lijken 5oms verraadt de zorgvuldigheid zich door te precieze detaille- g, zoals bv. op bl. 9: „Hij raapte haar bril op en trok haar aan de in kerarm uit haar stoel". Een enkele maal wordt het literaire element it overtrokken, zoals op bl. 27, waar de schrijver van het meisje gt. dat ze waarschijnlijk „een in rollen ondergebracht zelf" was. v Daar tegenover staan uitstekende beschrijvende trekjes, zoals: n oor schaduwen verminkte mensen" (94) en „het pruttelen van weg- al rende vissersschepen in de avond" (112). Uit^alles blijkt dat Koss- '"Ann als romancier geen nieuwlichter is. In wezen is deze roman tra- ioneel: het thema (contingentie, zinloosheid) is in de moderne sratuur niet nieuw, de compositie houdt zich aa-n het bestaande en ■eêrworvene. De figuren zijn zo gekozen, dat ze onderling voldoende I nten van verschil aanwijzen: een jonge vrouw, een zware man van id( ddelbare leeftijd en een magere oude man; verder: twee Neder- ders tegen een (tweetalige) Engelsman. Veel zorg is aan hun erlng besteed. Ook de onvermijdelijke sexualia zijn vakkundig ge leerd, evenals de al even onvermijdelijke schuttingwoorden. De jv oderne lezer kan gerust zijn: hij komt aan zijn trekken. I Werkelijk diep gaat dit alles evenwel niet. Kossmanns werk, even- s dat van Vestdijk, behoort tot de vrijblijvende, niet-geëngageerde h eratuur. De schrijfkunst is hier min of meer doel in zichzelf en de hostelling fundamenteel esthetisch. Als auteurs zo willen schrijven, is dat hun goed recht. Maar de Iter vraagt zich af: waarom nu precies deze figuren en niet (afge- ififen van de hoofdpersoon) heel andere? De innerlijke noodzaak, vol- t ns Ike het beslissende criterium, lijkt te ontbreken. Een kras 19 '"isme kan tot grote literatuur leiden; een intelligent relativisme snwel niet. Want de krasse cynicus heeft een sterk emotionele ihtergro.id: desillusie, rancune, haatliefde of wat dan ook. Zo maakt, op mij althans, de zorgvuldigheid waarmee dit boek fcchreven is min of meer de indruk van een vlucht in het „goed I hrijven", omdat de auteur zich nergens voor wil inzetten. Misschien n ingt Vestdijks zo omvangrijke romanproduktie ook met dat rela- tisch standpunt samen. Je kunt dan altijd nog meer vertellen. En ichien is Kossmann om diezelfde reden naar mijn smaak het beste zijn intelligente reis-journalistiek it Natuurlijk heeft ook de tendensliteratuur zwakke kanten. Het (af- Maagde) thema van de jaren dertig: vorm of vent, heeft toch wel t» blijvends. Kossmann maakt weinig fouten, maar. zo schreef Ter "aak in het reeds genoemde werk: „Een persoonlijkheid wordt, zulks tegenstelling tot den epigoon, het meest gekarakteriseerd door het ^t. dat men hem om zijn totaliteit, met fouten en al. aanvaardt" (a.w. I Een epigoon is Kossman zeker niet en goede leesbaarheid blijft ftijd het eerste criterium van al wat literatuur (en journalistiek) heten pl- Maar ik begin meer en meer te geloven, dat grootheid fn de kunst zonder grote overtuigingen kan. Er is in dit land tenminste één man die het huishouden een beroep vindt: de heer J. J. D. Hage, Briljantstraat 42 in Alphen aan den Rijn. Hij moest zich eens in zijn baard krab ben bij het invullen van de volkstelling-paperassen, want in zijn geval had de wetgever niet voorzien. Zijn vrouw is namelijk kostwinster, hij zorgt voor het huishouden en voor dochtertje Caroline die nu ne gentien maanden is. Hage: „Toen Caroline acht maanden was, toen ik ermee be gonnen. Mijn vrouw is maat schappelijk werkster in het Jeugdhuis van Bewaring in Soheveuingen. Dagelijks breng en haal ik haar en Caroline rijdt mee. Mijn vrouw en ik hebben de afspraak gemaakt: zij werkt een paar jaar. intus sen studeer ik Heb ik m'n di ploma op zak, dan stap ik waarschijnlijk weer in de jour nalistiek (vóór mijn huishoude lijke taak werkte ik bij de Rijn en Gouwe)". „Mijn vrouw specialiseerde zich in haar werk toen ze in verwachting was. Toen rees de vraag: „wat doe ik met die op leiding?" Onze afspraak werkt heel bevredigend voor ons drie tjes. Wanneer ik weer aan de arbeid-buitenshuis ga, studeert zij verder sociologie; wisselen we elkaar af." „Caroline heeft met mij een hechtere band dan met haar moeder, er is een duidelijke va derbinding. Ik zorg helemaal voor 'haar en ga natuurlijk ook naar het consultatiebureau. De kwetterende moeders, trots op hun baby's zwegen abrupt bij mijn binnenkomst, en bij het aan- of uitkleden van Caroline boden sommige aardige moeders aan, me daar bij te assisteren. Volmaakt overbodig," lacht Ha ge jongensachtig Trots: „Caro line is de meest bereisde peuter, we reizen samen 160 km per dag. In het maatschappelijk be stel is op zo'n situatie (nog) niet gerekend." „Wat de sociale voorzieningen betreft, ben ik de sik", conclu deert Hage. „Als mijn vrouw zou uitvallen, zou ik geen uitke ring krijgen. Ook betaalt ze pensioenkosten, maar een we duwnaarspensioen is er niet bij." „Moeder zit thuis en vader verdient de kost, zo is nu een maal het geijkte patroon, en wee die daarvan afwijkt." „M'n dochter weet beter: ze ziet mij als moeder, ik kleed haar aan, doe haar in bad, ver zorg de luierwas, kortom het hele huishouden. Mijn vrouw heeft me daar een fijn schort voor gegeven. Strijken moet ik nog leren, dat gebeurt binnen kort. Ik zal het huishoudelijke werk nooit kleineren." „Het is een hele klus, hoor. Ik kan zeer bevredigd kijken als de boel weer gestoft en gezuigd is. Ik voel me een echte house keeper. Met het huishouden kim je, als je dat wilt, een hele dag vullen. Dat de huisvrouw „zon der beroep" is, vind ik gewoon niet eerlijk. Ja. er bleek wel enige hilariteit .onder de mede flatbewoners; ze hadden meelij met me. Intussen zijn ze onze situatie gewoon gaan vinden. Bij colporteurs merk je ook reacties, „zo'n soort jonge we duwnaar" zie je ze dan denken. Mocht er een tweede baby ko men, dan ga ik natuurlijk weer werken." Is Hage een zachtaardig, wat vrouwelijk type? Integendeel Zijn vrouw een maniwijf? O nee, ze is op en top vrouw. Commentaar van mevrouw Hage Sr: „En thuis heeft hij nooit een handje uitgestoken om te helpen!" „Vier maanden voor de ge boorte van Job kreeg ik vrij van school", zegt Elly van de Laar-van Walsum te Slikker veer, terwijl ze haar paar we ken oude zoon knuffelt. Onge huwde vrouwen krijgen slechts zes weken vrij voor de beval ling; het lijkt wel een soort straf, en discriminatie ten op zichte van de ongehuwde moe der. „Ik verheug me erop straks weer voor de klas te staan. De kinderen (ik heb er veertig in de klas) zijn heel vaak aan de deur wezen vragen, of de baby er al was. Ik ben ook al met Job op school geweest, 't was een heel feest. „Juf mag ik z'n Wij vroegen de psycholoog drs. W. Schnater, die werkt met relatie- gestoorde jongeren, om commentaar op deze feiten. „Laat ik voorop stellen dat wetenschappelijk niets bekend is, dat hout snijdt Voor de gezonde uitgroei tot menszijn heeft een kind onder de kleuterschoolleeftijd een moeder in zijn omgeving nodig. Het lijkt me, dat mevrouw Van de Laar een optimistische kijk heeft op de ontwikkeling van haar kind: het krijgt nu met twee referentie- Psychologisch commentaar figuren te maken. Wat daar de consequenties van zijn, valt op het ogenblik niet te voorspellen." „Ik ben het eens met de opvatting van prof. De Levita dat een heel jong kind de binding aan één persoon moet kennen. Daarom ligt het in het geval van de vader-housekeeper anders. Het kind kan zich volledig richten op de vader die de verzorgende1 rol op zich neemt." „Kinderen die collectief opgevoed worden in een crèche zijn gepre disponeerd voor een collectief levenspatroon. Zo'n collectief kn geborgenheid geven. Onze maatschappij is echter gericht op de exclusieve binding, één werkgever, één chef, het monogame huwe lijk. Hoewel er in de maatschappij hier en daar gepleit wordt voor een collectieve levensvorm. We weten niet hoe de maatschappij van de toekomst er uit zal zien!" tanden eens zien?", vroeg een jongetje. Toen, verbaasd: joh, een leeg gebit! Elly: „Ik voed de baby zelf, en de voeding moet na zes we ken wel worden verminderd. Gelukkig groeit hij heel fijn. Ik profoeer straks de ochtend- en de avondvoeding nog zelf te ge ven. Een goede vriendin van me, een moederlijke vrouw met twee kinderen van vier en an derhalf jaar, gaat voor onze ba by zorgen. Een crèche vind ik voor zo'n heel kleine baby min der geschikt. Ik zocht iemand die ook met het 'kind wil spelen on hem laat trappelen. Een ba by vraagt uit zichzelf niet om aandacht en tussen aan dacht-trekkende peuters zou hij gauw in het gedrang komen. Job zal er van 's morgens acht tot na schooltijd 's middags zijn. Tussen de middag kan ik dan voor het eten en de boodschap pen zorgen, en woensdagmiddag is hij natuurlijk helemaal thuis." Is ze niet bang dat de ver zorgster een pseudo-moeder zal worden? „Ik weet dat het komt, maar op den duur krijgt hij met haar niet zo'n sterke band als met mij. Tk zal het niet leuk vinden, maar het is voor het kind zelf wel goed dat hij een binding krijgt aan degene die hem verzorgt." Wil je er niet bij zijn, als hij zijn eerste tandje krijgt, voor het eerst zichzelf omdraait, gaat zitten en staan? „Financieel heb ik het niet nodig. Ik hou veel van mijn werk en doe het met bijzonder veel plezier. Ik werk op De Donck, een openbare lagere school waar een fijne sfeer heerst en veel aan onderwijs vernieuwing wordt gedaan. Het onderwijs verandert zo ingrij pend, je moet bijblijven. Na drie of vier jaar ben je gewoon aöhter, en halve dagen werken kan nu eenmaal niet. Een kind is heerlijk, is schattig, ik denk nooit: zal ik tekort komen? Als de baby maar niet tekort komt. En hij treft het uitstekend bij die „andere" moeder." „Mijn man is het er hele maal mee eens. Ons eerste ont moetingspunt was in een intel lectuele jongerengroep. Ik ben niet zo'n poetsvrouwtje. Hij vindt het belangrijk dat hij met z'n vrouw kan praten, d»1 ze bij-blijft. Als hij thuiskomt, is het hier gezellig; er staan over al bloemen en het huis is opge ruimd. Elke week de ramen lappen, nee." „Ik ben geen Dolle Mina, zo een om de straat op te gaan en de barricaden te beklimmen. Ook ben ik geen lid van een of andere emancipatiebeweging. Voor mij hoeft de vrouw niet helemaal gelijk te zijn aan de man. Ik vind het heerlijk als Rob, mijn man, hoffelijk is." „Wij kennen de opvattingen van .prof. dr. D. J. de Levita, dat een heel jong kand de lief devolle constante verzorging van moeder nodig heeft, wil het later niet lijden aan gevoelsar moede. Daarom juist zijn we zo kieskeurig geweest in het zoe ken naar een vervangende ver zorgster. Als blijkt dat Job niet tiert, zal ik er mijn baan aan geven, hoezeer die me ter harte gaat". Het verhaal van de arme weesjon gen die een wereldberoemd geleer de wordt, spreekt nog altijd tot de verbeelding. De nu ruim vijf jaar geleden overleden zendingsman dr. H. Kraemer wès zo'n weesjongen. In de inleiding van het onlangs bij Kok in Kampen verschenen boek „Uit de nalatenschap van dr. H. Kraemer" karakteriseert prof. dr. E. Jansen Schoonhoven hem als „een vreemde vogel onder de theologen. Om meer dan één reden is dat een rake typering. In de eerste plaats om dat Kraemer (1888-1965) strikt geno men geen theoloog was. Althans niet •van professie en ook niet naar oplei ding. Het enige theologische examen wat hij ooit deed was dat voor zen dingsleraar voor de „Com. tot de zaken der Prot. Kerken in Nederlands- Oost- en West-Indië". Toch zegt Krae mer in een toespraak voor een kring van vrienden ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag: „Ik ben een hartstochtelijk theoloog, omdat voor mij het fundamentele m de theologie is om op alle mogelijke manieren te trachten meer idee te krijgen, glimpen te krijgen, van de schatten van wijs heid, die in Christus verborgen zijn. Dat is voor mij de hartstocht van de theologoie". Aan de andere kant was Kraemer in deze zelfde toespraak zich bewust op theologisch gebied „Vreselijk eigenge reid en eigenzinnig" te zijn: „Ik heb een eeuwige verloving aangegaan met de theologie, maar I don't propose ever to marry it". De „theologie" van Kraemer en dat zou dan een tweede reden kunnen zijn waarom hij een „vreemde vogel" wordt genoemd valt ook moeilijk in een modaliteitenvakje te stoppen. Con sequent weigerde hij namelijk zich aan enig theologisch schema te onderwer pen. Deze houding drukte hij uit in de term „bijbels realisme", en de vaktheo logen maakte hij er schichtig mee. Wat hem in dit verband ook typeert, is zijn visie op het wezen van de kerk, die er naar zijn overtuiging is „om de wereld". Geheel in bet stramien van Abraham Kuyper zegt Kraemer dat 't de voornaamste zorg van de christen moet zijn „zijn ganse levai te stellen onder de heerschappij van Hem die kwam om te dienen en niet om gediend te worden". En zijn definitie van het waarachtig kerk-zijn: „dat de kerk zich werkelijk zal openbaren als een christokratische broederschap van mensen uit alle natiën waarin Christus de werkelijke heerser is". Dat is Kraemer ten voeten uit. Mis schien een vreemde vogel onder de theologen, maar dan in ieder geval wel een vogel wiens vlucht en dat was een zeer wijde een koers heeft geno men die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Of is er soms één woord Frans bij als hij dit het eigene van de christelijke verkondiging noemt „dat God, niet bij wijze van spreken, maar doodgewoon reëel, in de mense lijke geschiedenis is ingetreden om het heil der wereld te bewerken?" En dan, de geboorte van Christus, Zijn dood en opstanding verder Uit werkend: „Deze oer-thesen der evan gel iever kondiging zijn óf heilsfeiten, goddelijke heilsdaden, waarbij de volle nadruk moet vallen op „goddelijk" en op „daden", of het zijn menselijke hèilsdromen. De apostolische verkondi ging, waaruit de christelijke kerk is voortgekomen, staat onwrikbaar op het eerste". Het is niet de bedoeling van dit ver haal breed in te gaan op de belangrijke plaats die dr. Kraemer zowel in de Ne derlandse als in de wereldkerk- en zendingsgeschiedenis inneemt. Het mag bekend worden verondersteld dat hij als taalgeleerde van het Nederlands Bijbel Genootschap vijftien jaar zen- dingsdienst deed op Java en dat zijn boek „The christian message in a non- christian world", dat verscheen voor de Wereld-zendingsconferentie van Tam- baran (1938), hem wereldberoemd maakte. Na dit praktische zendingswerk volg de zijn professoraat in de godsdienst geschiedenis aan de theologische facul teit van de Rijks-universiteit in Lei den, dat in 1940 als gevolg van de slui ting der universiteit door de Duitse be zetters werd afgebroken. Als voorzitter van de door de synode der Nederlandse Hervormde kerk ingestelde „Commissie voor kerkelijk overleg" bfegon nu voor Kraemer een strikt kerkelijke taak. Prof. Jansen Schoonhoven zegt hiero ver: „Rusteloos trokken hij en zijn me destanders het land door, te velde trekkend tegen alle kerkelijke gezapig heid en verstarring, niet het minst te gen de verstarring in richtingsfronten, in de vaste overtuiging dat deze tijd waarin de demonen samenleving en kerk besprongen, de van God gegeven tijd was waarin de kerk tot haar we zen en roeping zou moeten ontwaken" Na Kraemers gijzeling in Sint Mi chielsgestel, bereidt hij, samen met dr. J. Eykman, de oprichting van het insti tuut „Kerk en Wereld" voor en onmid dellijk na de oorlog trekt het drieman schap Banning-Gravemeijer-Kraemer het land door om overal de Neder landse Hervormde Kerk te bezweren dat zij nu haar roeping, in de oorlog herontdekt, zal moeten waarmaken. Tenslotte volgt dan nog van 1948 - 1956 de laatste grote levenstaak van dr. Kraemer als directeur van het Oecu menisch Instituut op Chateau de Bos- sey bij Genève. Uit al deze levensperioden van Krae mer zijn (totaal zestien) merendeels niet eerder gepubliceerde, opstellen van hem in het boek gebundeld. Het laatste is de „Terugblik" van zijn ze ventigste verjaardag, die hierboven al eerder ter sprake kwam. Het is déze bijdrage die in kort bestek het verhaal brengt van de arme weesjongen die wereldberoemd geleerde werd: De „vreemde vogel onder de theolo gen" werd onder armelijke omstandig heden, in een niet-christelijk, anarchis tisch gezin geboren op de Noorder- markt in Amsterdam. Toen hij twee maanden was, doorboorde een kogel, afkomstig van het Palingopreoer zijn wieg. De kogel raakte Hendrik niet, maar gaf hem later wel het gevoel da't die een vuurdoop heeft betekend die hij nodig had voor het verdere verloop van zijn werk en leven. Toen Hendrik Kraemer in de le Jan Steenstraat in Amsterdam naar de apenbare lagere school ging („ik was een droevig slecht leerling en kreeg met de hakken over de sloot het bewijs van loffelijk ontslag") stierf zijn vader. Toen hij twaalf jaar was verloor hij ook zijn moeder en kwam hij terecht in het hoofdstedelijk Hervormd-Diaco nie-Weeshuis* Hier maakte hij voor het eerst kennis met het (formalisti sche) christendom, waarvan hij later zelf zei dat „het alleen maar geschikt was om je er voor goed genoeg van te doen krijgen", maar dat tegelijk een uitdaging voor hem werd om zélf de bijbel te gaan lezen. Deze lectuur overweldigde hem. Treffend is echter dat Kraemer al eerder, toen de kennismaking met het christendom nog toekomst voor hem was, eens tegen zichzelf had gezegd dat hij of christen, of socialist wilde wor den. In zijn Terugblik zegt hij hier over: „Ik praatte over dingen waarvan ik niets wist; van het socialisme wist ik niets, noch van het christendom, maar ik scheen intuïtief te voelen dat beide belangrijk waren. Ik ben het al lebei geworden. Ik ben socialist omdat ik christen ben en ben christen door Gods genade". De samenstellers van „Uit de nala tenschap van dr. H. Kraemer" (dr. B.J. Brouwer, dr. E, Jansen Schoonhoven en mr. S. C. Graaf van Randwijck) zeggen in de inleiding dat piëteit geen vol doende motief voor hun werk zou zijn geweest. Zij zijn van oordeel dat Krae mer ook thans nog iets te zeggen heeft, iets dat misschien juist voor de jaren zeventig richtinggevend zou kunnen zijn. „Zou het ook kunnen zijn", zo vragen zij, „dat kerk en theologie thans op een punt gekomen zijn, waarop zij zich uit hun paniek gaan herstellen en gaan ontdekken dat -datgene waarop het aankomt is blijven staan? Dan zou de stem van Kraemer opnieuw de richting kunnen wijzen". De stem van een vreemde vogel on der de theologen, die niet zong zoals hij gebekt was, maar wiens stem, ook na zijn dood, velen herkenbaar in de oren zal klinken. „Uit dc nalatenschap van dr. H. Krae mer", 185 blz., ƒ16,75. Uitg. Kok. Kam-* pen. door Ruud Niemans Zowel in de Verenigde Staten als in Europa is het gaandeweg onmogelijk ge worden er zonder al te veel concessies een fulltime jazz- bigband op na te houden. De groten, Ellington, Basie etc. krijgen hun begroting slechts sluitend via uitput- puttende tournees. Er is dan ook een aan tal orkesten gaan „part timen", hetgeen dan weer prompt kritiek uitlokt, omdat ze grote moeite hebben het vereiste „eigen" geluld te creëren. Voorbeelden: de Clarke-Boland Bigband, Boy Edgar en, in Amerika, het orkest van trompetist Thad Jones en drummer Mel Le wis, mannen van zeer uit eenlopende muzikale komaf (Basie en Kenton). Van laatstgenoemde for matie verscheen de lp ..Consummation" (Blue Note BS 84346), hun achtste al bum en één der beste tot op heden. Met zeventien man basis-bezetting plus acht man hulptroepen zijn kosten noch moeite gespaard om iets goeds te produceren. Jones schreef én arrangeer de alle acht stukken, het geen een zeker risico In houdt, maar de adspirant-ko- per. kan gerust zijn, want Jo nes Is een vakman met ge voel voor variaties en nuan ce, die zijn goed gecoördineerde muziek de tijd gunt om uit te ademen. Zijn opvattingen wortelen weliswaar ferm in het „law- and-order" der bigbandtradi tie, maar och, wat is daar verkeerd aan, zolang de computers van Buddy Rich en de verpletterende breaks van een Francy Boland maar verre blijver? Er is van fraaie ensembles en dito so listen te genieten, die dank zij de losse structuur van nummers als „Ti-toe" en vooral „Fingers" de nodige ruimte krijgen. De superbe ritmesectie Hanna - Richard Davis Lewis zorgt er bo vendien voor, dat alles ge weldig swingt en dat is ge lukkig noq niet op de jazz- index geplaatst. Aanbevolen. Haalde Contemporary (In de jaren vijftig hét West- coast-jazzmerk) enige tijd geleden reeds een gaaf zelf portret van wijlen pianist El mo Hope (S 7620, opn. febr. '59) uit de mottenballen, dit- - maal signaleren wij voor U de voortreffelijke trio-LP van pianist Hampton Hawes, „The Green Leaves of Sum mer" (S 7614), door deze in februari '64 gemaakt. Po- well-exegeet Hawes laat vooral in een aantal stan dards een interessante, eigen visie horen, waardoor doodgespeelde werkjes als „Blue Skies" en het titelstuk een glanzende, verlate jeugd gaan afstralen. BYG uit Frankrijk gaat on verdroten voort haar catalo- aus uit te breiden met zowel alle mogelijke en onmoge lijke eigentijdse muziek, als met de serie „Archive of Jazz", die met krassende opnamen uit de jaren twintig van Ida Cox, Tommy Lad- nier, Freddie Keppard en El lington nu gevorderd is tot de 25ste aflevering. Even zeer blijven de naoorlogse SAVOY-lp's in de belang stelling, ditmaal middels fijn historisch materiaal van de tenoristen Dexter Gordon. Stan Getz en gitarist Kenny Burrell. Op de lp Dexter rides again" (529116) b.v. wordt de 23 (I) jarige blo wer Gordon door drie excel lente ritmesecties omgeven, waarbij vooral de aanwezig heid in één ervan van bop- genius Bud Powell duidelijk merkbaar is. De Getz-lp „The Starting Gate" (529115) vergast de vele Getz-fans o.m. op stuk ken uit diens „Bebop Boys"- periode ('46), waarbij de te norist toon en attaque op frappante wijze aangepast bij zo'n heetgebakerde ritme sectie als die van Hank Jo nes (p) - Curley Russell (b) en Max Roach (dr). Gitarist Burrell solieert weliswaar souverein op „The Jazzmen from Detroit" (529117), maar dé grote man is hier toch baritonist Pep per Adams, die, 26 jaar oud, met zoveel allure door zijn bobchorussen dartelt, dat men zich afvraagt waarom Mullioan het ooit „maakte" en hij niet. Adams' talent bleef immer verscholen ach ter de big shots en men kan hem. anno '71 als veteraan teruqvinden bij de Jones-Le- wis-band, waar hij vrijwel nimmer solo's blaast. Zo gaat dat...

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 21