Alfred Kossmann
eel aanstaande moeders willen
a baby's komst weer een baan
SWINGEN
mag
nog
In het vrijblijvende
HAGE. DE HOUSE-KEEPER
MOEDER VOOR DE KLAS
Dr. H. Kraemer: 'n vreemde
vogel onder de theologen
ZATERDAG 13 AAA ART 1971
Links: Vader verzorgt het huishouden en studeert
en dochter Caroline trekt de hele dag met hém op.
Moeder is kostwinster van het gezin Hage. Rechts:
Elly en Rob van de Laar met kleine Job van enkele
weken: de school trekt al weer.
Bij een onderzoek van Felicitas in Leiderdorp, dat in 1970 werd gehouden, bleek dat
124% van de ondervraagde moeders van plan is na de geboorte van de baby weer aan het
werk te gaan. Het laat zich aanzien dat dit aantal zal toenemen, mede door de activi
teiten van Dolle Mina's en Aktiegroep MVM. Bovendien: steeds meer meisjes studeren;
ie zijn nét klaar met hun studie, of huwelijk of baby kondigt zich aan. Ze willen toch
profijt trekken van hun dikwijls boeiende opleiding en „bijblijven" in de maatschappij.
Hoe gaat dat in de praktijk? Hier twee verhalen uit het leven gegrepen.
de
|Öudere lezers zullen zich een veelgelezen boek herinne-
hJ i van een mensenleeftijd geleden: Ships that pass in the
f-® |ht, van Beatrice Harraden, in het Nederlands vertaald
titel Voorbijgaande schepen in donkeren nacht,
van toevallige ontmoetingen, tijdelijke contacten,
elkaar heen schuiven van in wezen eenzame men-
het Victoriaanse Engeland is door Alfred Kossmann
^fffcer) opgenomen in zijn roman De winden en de lichten der
tiepen (Querido, Amsterdam, 134 blz., 10,90). Deze titel
'- 'ontleend aan het gedicht van M. Nijhoff: Twee redde-
en wel in het bijzonder aan deze regels: „En de wind
de lichten der schepen Zeggen dat al wat voorbijgaat
een reis is zonder thuisreis/ Naar een einde waar nie-
ind ons bijstaat."
Victoriaans is Kossmanns roman uiteraard niet. Ik heb het oude
ik niet bij de hand. anders zou het wel aardig zijn een vergelijking
len de twee romans te maken, want niets is zo verhelderend als
jelijkhgen. Dat Kossmann het vak van romanschrijven verstaat,
al onmiddellijk duideljk uit de aanvangszin: „Dat zijn zuster zelf-
lord had gepleegd vernam hij van zijn broer. De brief luidde:"
..enz. Men kent de meesterlijke beginzinnen van Simenons ro-
ns. waarin dat wat de lezer terstond weten moet met sfeer en al
irdt aangereikt. Dit atmosferische ontbreekt hier, maar het verhaal
eelt dan ook op een Grieks eiland zonder noordelijke sfeer. Vocht
er overigens in overvloed: zee, drank en transpiratie.
Menno ter Braak heeft gezegd (In gesprek met de onzen, 1946, bl.
„De concentratie op de hoofdzaak is de eigenlijke gave van den
eden romancier."
(ossmann bepaalt zich in hoofdzaak tot Jan Dewalt, een tekenaar,
nemarie Schreuder, een Nederlandse jonge vrouw met in de verte
n vaag beroep en de oude Engelsman Horace, die gegevens ver
meit voor een ooit te schrijven studie over het wassen van kleren
or de eeuwen heen.
door dr. C. Rijnsdorp
'akkundig knap is ook dat het aan het begin ontvangen briefje als
soort Leitmotiv op bepaalde plaatsen opduikt. Knap Is voorts
de doodstijding Dewalt aanvankelijk niet zoveel lijkt te zeggen,
iar dat via zijn contact met de Nederlandse het verleden van zijn
ster (een mislukte actrice), te zamen met jeugd- en familieherinne-
igen, hem tot een soort obsessie wordt.
let boek maakt de indruk zorgvuldig In elkaar te zijn gezet. Veel
ct rg is ook besteed om Dewalt, een zware man van middelbare leef-
jg I met een grijsrode baard, als tekenaar geloofwaardig te maken,
vooral bl. 97. Het is namelijk altijd een beetje hachelijk in romans
lilders, dichters en componisten ten tonele te voeren; je moet over
i werk toch wat zinnigs zeggen, het moet echt lijken
5oms verraadt de zorgvuldigheid zich door te precieze detaille-
g, zoals bv. op bl. 9: „Hij raapte haar bril op en trok haar aan de
in kerarm uit haar stoel". Een enkele maal wordt het literaire element
it overtrokken, zoals op bl. 27, waar de schrijver van het meisje
gt. dat ze waarschijnlijk „een in rollen ondergebracht zelf" was.
v Daar tegenover staan uitstekende beschrijvende trekjes, zoals:
n oor schaduwen verminkte mensen" (94) en „het pruttelen van weg-
al rende vissersschepen in de avond" (112). Uit^alles blijkt dat Koss-
'"Ann als romancier geen nieuwlichter is. In wezen is deze roman tra-
ioneel: het thema (contingentie, zinloosheid) is in de moderne
sratuur niet nieuw, de compositie houdt zich aa-n het bestaande en
■eêrworvene. De figuren zijn zo gekozen, dat ze onderling voldoende
I nten van verschil aanwijzen: een jonge vrouw, een zware man van
id( ddelbare leeftijd en een magere oude man; verder: twee Neder-
ders tegen een (tweetalige) Engelsman. Veel zorg is aan hun
erlng besteed. Ook de onvermijdelijke sexualia zijn vakkundig ge
leerd, evenals de al even onvermijdelijke schuttingwoorden. De
jv oderne lezer kan gerust zijn: hij komt aan zijn trekken.
I Werkelijk diep gaat dit alles evenwel niet. Kossmanns werk, even-
s dat van Vestdijk, behoort tot de vrijblijvende, niet-geëngageerde
h eratuur. De schrijfkunst is hier min of meer doel in zichzelf en de
hostelling fundamenteel esthetisch.
Als auteurs zo willen schrijven, is dat hun goed recht. Maar de
Iter vraagt zich af: waarom nu precies deze figuren en niet (afge-
ififen van de hoofdpersoon) heel andere? De innerlijke noodzaak, vol-
t ns Ike het beslissende criterium, lijkt te ontbreken. Een kras
19 '"isme kan tot grote literatuur leiden; een intelligent relativisme
snwel niet. Want de krasse cynicus heeft een sterk emotionele
ihtergro.id: desillusie, rancune, haatliefde of wat dan ook.
Zo maakt, op mij althans, de zorgvuldigheid waarmee dit boek
fcchreven is min of meer de indruk van een vlucht in het „goed
I hrijven", omdat de auteur zich nergens voor wil inzetten. Misschien
n ingt Vestdijks zo omvangrijke romanproduktie ook met dat rela-
tisch standpunt samen. Je kunt dan altijd nog meer vertellen. En
ichien is Kossmann om diezelfde reden naar mijn smaak het beste
zijn intelligente reis-journalistiek
it Natuurlijk heeft ook de tendensliteratuur zwakke kanten. Het (af-
Maagde) thema van de jaren dertig: vorm of vent, heeft toch wel
t» blijvends. Kossmann maakt weinig fouten, maar. zo schreef Ter
"aak in het reeds genoemde werk: „Een persoonlijkheid wordt, zulks
tegenstelling tot den epigoon, het meest gekarakteriseerd door het
^t. dat men hem om zijn totaliteit, met fouten en al. aanvaardt" (a.w.
I Een epigoon is Kossman zeker niet en goede leesbaarheid blijft
ftijd het eerste criterium van al wat literatuur (en journalistiek) heten
pl- Maar ik begin meer en meer te geloven, dat grootheid fn de kunst
zonder grote overtuigingen kan.
Er is in dit land tenminste
één man die het huishouden
een beroep vindt: de heer J. J.
D. Hage, Briljantstraat 42 in
Alphen aan den Rijn. Hij moest
zich eens in zijn baard krab
ben bij het invullen van de
volkstelling-paperassen, want
in zijn geval had de wetgever
niet voorzien. Zijn vrouw is
namelijk kostwinster, hij zorgt
voor het huishouden en voor
dochtertje Caroline die nu ne
gentien maanden is.
Hage: „Toen Caroline acht
maanden was, toen ik ermee be
gonnen. Mijn vrouw is maat
schappelijk werkster in het
Jeugdhuis van Bewaring in
Soheveuingen. Dagelijks breng
en haal ik haar en Caroline
rijdt mee. Mijn vrouw en ik
hebben de afspraak gemaakt:
zij werkt een paar jaar. intus
sen studeer ik Heb ik m'n di
ploma op zak, dan stap ik
waarschijnlijk weer in de jour
nalistiek (vóór mijn huishoude
lijke taak werkte ik bij de Rijn
en Gouwe)".
„Mijn vrouw specialiseerde
zich in haar werk toen ze in
verwachting was. Toen rees de
vraag: „wat doe ik met die op
leiding?" Onze afspraak werkt
heel bevredigend voor ons drie
tjes. Wanneer ik weer aan de
arbeid-buitenshuis ga, studeert
zij verder sociologie; wisselen
we elkaar af."
„Caroline heeft met mij een
hechtere band dan met haar
moeder, er is een duidelijke va
derbinding. Ik zorg helemaal
voor 'haar en ga natuurlijk ook
naar het consultatiebureau. De
kwetterende moeders, trots op
hun baby's zwegen abrupt bij
mijn binnenkomst, en bij het
aan- of uitkleden van Caroline
boden sommige aardige moeders
aan, me daar bij te assisteren.
Volmaakt overbodig," lacht Ha
ge jongensachtig Trots: „Caro
line is de meest bereisde peuter,
we reizen samen 160 km per
dag. In het maatschappelijk be
stel is op zo'n situatie (nog) niet
gerekend."
„Wat de sociale voorzieningen
betreft, ben ik de sik", conclu
deert Hage. „Als mijn vrouw
zou uitvallen, zou ik geen uitke
ring krijgen. Ook betaalt ze
pensioenkosten, maar een we
duwnaarspensioen is er niet
bij." „Moeder zit thuis en vader
verdient de kost, zo is nu een
maal het geijkte patroon, en
wee die daarvan afwijkt."
„M'n dochter weet beter: ze
ziet mij als moeder, ik kleed
haar aan, doe haar in bad, ver
zorg de luierwas, kortom het
hele huishouden. Mijn vrouw
heeft me daar een fijn schort
voor gegeven. Strijken moet ik
nog leren, dat gebeurt binnen
kort. Ik zal het huishoudelijke
werk nooit kleineren."
„Het is een hele klus, hoor. Ik
kan zeer bevredigd kijken als
de boel weer gestoft en gezuigd
is. Ik voel me een echte house
keeper. Met het huishouden kim
je, als je dat wilt, een hele dag
vullen. Dat de huisvrouw „zon
der beroep" is, vind ik gewoon
niet eerlijk. Ja. er bleek wel
enige hilariteit .onder de mede
flatbewoners; ze hadden meelij
met me. Intussen zijn ze onze
situatie gewoon gaan vinden.
Bij colporteurs merk je ook
reacties, „zo'n soort jonge we
duwnaar" zie je ze dan denken.
Mocht er een tweede baby ko
men, dan ga ik natuurlijk weer
werken."
Is Hage een zachtaardig, wat
vrouwelijk type? Integendeel
Zijn vrouw een maniwijf? O
nee, ze is op en top vrouw.
Commentaar van mevrouw
Hage Sr: „En thuis heeft hij
nooit een handje uitgestoken om
te helpen!"
„Vier maanden voor de ge
boorte van Job kreeg ik vrij
van school", zegt Elly van de
Laar-van Walsum te Slikker
veer, terwijl ze haar paar we
ken oude zoon knuffelt. Onge
huwde vrouwen krijgen slechts
zes weken vrij voor de beval
ling; het lijkt wel een soort
straf, en discriminatie ten op
zichte van de ongehuwde moe
der.
„Ik verheug me erop straks
weer voor de klas te staan. De
kinderen (ik heb er veertig in
de klas) zijn heel vaak aan de
deur wezen vragen, of de baby
er al was. Ik ben ook al met
Job op school geweest, 't was
een heel feest. „Juf mag ik z'n
Wij vroegen de psycholoog drs. W. Schnater, die werkt met relatie-
gestoorde jongeren, om commentaar op deze feiten.
„Laat ik voorop stellen dat wetenschappelijk niets bekend is, dat
hout snijdt Voor de gezonde uitgroei tot menszijn heeft een kind
onder de kleuterschoolleeftijd een moeder in zijn omgeving nodig.
Het lijkt me, dat mevrouw Van de Laar een optimistische kijk heeft
op de ontwikkeling van haar kind: het krijgt nu met twee referentie-
Psychologisch commentaar
figuren te maken. Wat daar de consequenties van zijn, valt op het
ogenblik niet te voorspellen."
„Ik ben het eens met de opvatting van prof. De Levita dat een heel
jong kind de binding aan één persoon moet kennen. Daarom ligt het
in het geval van de vader-housekeeper anders. Het kind kan zich
volledig richten op de vader die de verzorgende1 rol op zich neemt."
„Kinderen die collectief opgevoed worden in een crèche zijn gepre
disponeerd voor een collectief levenspatroon. Zo'n collectief kn
geborgenheid geven. Onze maatschappij is echter gericht op de
exclusieve binding, één werkgever, één chef, het monogame huwe
lijk. Hoewel er in de maatschappij hier en daar gepleit wordt voor
een collectieve levensvorm. We weten niet hoe de maatschappij
van de toekomst er uit zal zien!"
tanden eens zien?", vroeg een
jongetje. Toen, verbaasd: joh,
een leeg gebit!
Elly: „Ik voed de baby zelf,
en de voeding moet na zes we
ken wel worden verminderd.
Gelukkig groeit hij heel fijn. Ik
profoeer straks de ochtend- en
de avondvoeding nog zelf te ge
ven. Een goede vriendin van
me, een moederlijke vrouw met
twee kinderen van vier en an
derhalf jaar, gaat voor onze ba
by zorgen. Een crèche vind ik
voor zo'n heel kleine baby min
der geschikt. Ik zocht iemand
die ook met het 'kind wil spelen
on hem laat trappelen. Een ba
by vraagt uit zichzelf niet om
aandacht en tussen aan
dacht-trekkende peuters zou hij
gauw in het gedrang komen.
Job zal er van 's morgens acht
tot na schooltijd 's middags zijn.
Tussen de middag kan ik dan
voor het eten en de boodschap
pen zorgen, en woensdagmiddag
is hij natuurlijk helemaal
thuis."
Is ze niet bang dat de ver
zorgster een pseudo-moeder zal
worden? „Ik weet dat het komt,
maar op den duur krijgt hij
met haar niet zo'n sterke band
als met mij. Tk zal het niet leuk
vinden, maar het is voor het
kind zelf wel goed dat hij een
binding krijgt aan degene die
hem verzorgt."
Wil je er niet bij zijn, als hij
zijn eerste tandje krijgt, voor
het eerst zichzelf omdraait, gaat
zitten en staan?
„Financieel heb ik het niet
nodig. Ik hou veel van mijn
werk en doe het met bijzonder
veel plezier. Ik werk op De
Donck, een openbare lagere
school waar een fijne sfeer
heerst en veel aan onderwijs
vernieuwing wordt gedaan. Het
onderwijs verandert zo ingrij
pend, je moet bijblijven. Na
drie of vier jaar ben je gewoon
aöhter, en halve dagen werken
kan nu eenmaal niet. Een kind
is heerlijk, is schattig, ik denk
nooit: zal ik tekort komen? Als
de baby maar niet tekort komt.
En hij treft het uitstekend bij
die „andere" moeder."
„Mijn man is het er hele
maal mee eens. Ons eerste ont
moetingspunt was in een intel
lectuele jongerengroep. Ik ben
niet zo'n poetsvrouwtje. Hij
vindt het belangrijk dat hij met
z'n vrouw kan praten, d»1 ze
bij-blijft. Als hij thuiskomt, is
het hier gezellig; er staan over
al bloemen en het huis is opge
ruimd. Elke week de ramen
lappen, nee."
„Ik ben geen Dolle Mina, zo
een om de straat op te gaan en
de barricaden te beklimmen.
Ook ben ik geen lid van een of
andere emancipatiebeweging.
Voor mij hoeft de vrouw niet
helemaal gelijk te zijn aan de
man. Ik vind het heerlijk als
Rob, mijn man, hoffelijk is."
„Wij kennen de opvattingen
van .prof. dr. D. J. de Levita,
dat een heel jong kand de lief
devolle constante verzorging
van moeder nodig heeft, wil het
later niet lijden aan gevoelsar
moede. Daarom juist zijn we zo
kieskeurig geweest in het zoe
ken naar een vervangende ver
zorgster. Als blijkt dat Job niet
tiert, zal ik er mijn baan aan
geven, hoezeer die me ter harte
gaat".
Het verhaal van de arme weesjon
gen die een wereldberoemd geleer
de wordt, spreekt nog altijd tot de
verbeelding. De nu ruim vijf jaar
geleden overleden zendingsman dr.
H. Kraemer wès zo'n weesjongen. In
de inleiding van het onlangs bij Kok
in Kampen verschenen boek „Uit de
nalatenschap van dr. H. Kraemer"
karakteriseert prof. dr. E. Jansen
Schoonhoven hem als „een vreemde
vogel onder de theologen.
Om meer dan één reden is dat een
rake typering. In de eerste plaats om
dat Kraemer (1888-1965) strikt geno
men geen theoloog was. Althans niet
•van professie en ook niet naar oplei
ding. Het enige theologische examen
wat hij ooit deed was dat voor zen
dingsleraar voor de „Com. tot de zaken
der Prot. Kerken in Nederlands-
Oost- en West-Indië". Toch zegt Krae
mer in een toespraak voor een kring
van vrienden ter gelegenheid van zijn
zeventigste verjaardag: „Ik ben een
hartstochtelijk theoloog, omdat voor
mij het fundamentele m de theologie is
om op alle mogelijke manieren te
trachten meer idee te krijgen, glimpen
te krijgen, van de schatten van wijs
heid, die in Christus verborgen zijn.
Dat is voor mij de hartstocht van de
theologoie".
Aan de andere kant was Kraemer in
deze zelfde toespraak zich bewust op
theologisch gebied „Vreselijk eigenge
reid en eigenzinnig" te zijn: „Ik heb
een eeuwige verloving aangegaan met
de theologie, maar I don't propose
ever to marry it".
De „theologie" van Kraemer en
dat zou dan een tweede reden kunnen
zijn waarom hij een „vreemde vogel"
wordt genoemd valt ook moeilijk in
een modaliteitenvakje te stoppen. Con
sequent weigerde hij namelijk zich aan
enig theologisch schema te onderwer
pen. Deze houding drukte hij uit in de
term „bijbels realisme", en de vaktheo
logen maakte hij er schichtig mee.
Wat hem in dit verband ook typeert,
is zijn visie op het wezen van de kerk,
die er naar zijn overtuiging is „om de
wereld". Geheel in bet stramien van
Abraham Kuyper zegt Kraemer dat 't
de voornaamste zorg van de christen
moet zijn „zijn ganse levai te stellen
onder de heerschappij van Hem die
kwam om te dienen en niet om gediend
te worden". En zijn definitie van het
waarachtig kerk-zijn: „dat de kerk
zich werkelijk zal openbaren als een
christokratische broederschap van
mensen uit alle natiën waarin Christus
de werkelijke heerser is".
Dat is Kraemer ten voeten uit. Mis
schien een vreemde vogel onder de
theologen, maar dan in ieder geval wel
een vogel wiens vlucht en dat was
een zeer wijde een koers heeft geno
men die aan duidelijkheid niets te
wensen overlaat. Of is er soms één
woord Frans bij als hij dit het eigene
van de christelijke verkondiging noemt
„dat God, niet bij wijze van spreken,
maar doodgewoon reëel, in de mense
lijke geschiedenis is ingetreden om het
heil der wereld te bewerken?"
En dan, de geboorte van Christus,
Zijn dood en opstanding verder Uit
werkend: „Deze oer-thesen der evan
gel iever kondiging zijn óf heilsfeiten,
goddelijke heilsdaden, waarbij de volle
nadruk moet vallen op „goddelijk" en
op „daden", of het zijn menselijke
hèilsdromen. De apostolische verkondi
ging, waaruit de christelijke kerk is
voortgekomen, staat onwrikbaar op het
eerste".
Het is niet de bedoeling van dit ver
haal breed in te gaan op de belangrijke
plaats die dr. Kraemer zowel in de Ne
derlandse als in de wereldkerk- en
zendingsgeschiedenis inneemt. Het mag
bekend worden verondersteld dat hij
als taalgeleerde van het Nederlands
Bijbel Genootschap vijftien jaar zen-
dingsdienst deed op Java en dat zijn
boek „The christian message in a non-
christian world", dat verscheen voor de
Wereld-zendingsconferentie van Tam-
baran (1938), hem wereldberoemd
maakte.
Na dit praktische zendingswerk volg
de zijn professoraat in de godsdienst
geschiedenis aan de theologische facul
teit van de Rijks-universiteit in Lei
den, dat in 1940 als gevolg van de slui
ting der universiteit door de Duitse be
zetters werd afgebroken. Als voorzitter
van de door de synode der Nederlandse
Hervormde kerk ingestelde „Commissie
voor kerkelijk overleg" bfegon nu voor
Kraemer een strikt kerkelijke taak.
Prof. Jansen Schoonhoven zegt hiero
ver: „Rusteloos trokken hij en zijn me
destanders het land door, te velde
trekkend tegen alle kerkelijke gezapig
heid en verstarring, niet het minst te
gen de verstarring in richtingsfronten,
in de vaste overtuiging dat deze tijd
waarin de demonen samenleving en
kerk besprongen, de van God gegeven
tijd was waarin de kerk tot haar we
zen en roeping zou moeten ontwaken"
Na Kraemers gijzeling in Sint Mi
chielsgestel, bereidt hij, samen met dr.
J. Eykman, de oprichting van het insti
tuut „Kerk en Wereld" voor en onmid
dellijk na de oorlog trekt het drieman
schap Banning-Gravemeijer-Kraemer
het land door om overal de Neder
landse Hervormde Kerk te bezweren
dat zij nu haar roeping, in de oorlog
herontdekt, zal moeten waarmaken.
Tenslotte volgt dan nog van 1948 -
1956 de laatste grote levenstaak van dr.
Kraemer als directeur van het Oecu
menisch Instituut op Chateau de Bos-
sey bij Genève.
Uit al deze levensperioden van Krae
mer zijn (totaal zestien) merendeels
niet eerder gepubliceerde, opstellen
van hem in het boek gebundeld. Het
laatste is de „Terugblik" van zijn ze
ventigste verjaardag, die hierboven al
eerder ter sprake kwam. Het is déze
bijdrage die in kort bestek het verhaal
brengt van de arme weesjongen die
wereldberoemd geleerde werd:
De „vreemde vogel onder de theolo
gen" werd onder armelijke omstandig
heden, in een niet-christelijk, anarchis
tisch gezin geboren op de Noorder-
markt in Amsterdam. Toen hij twee
maanden was, doorboorde een kogel,
afkomstig van het Palingopreoer zijn
wieg. De kogel raakte Hendrik niet,
maar gaf hem later wel het gevoel da't
die een vuurdoop heeft betekend die
hij nodig had voor het verdere verloop
van zijn werk en leven.
Toen Hendrik Kraemer in de le Jan
Steenstraat in Amsterdam naar de
apenbare lagere school ging („ik was
een droevig slecht leerling en kreeg
met de hakken over de sloot het bewijs
van loffelijk ontslag") stierf zijn vader.
Toen hij twaalf jaar was verloor hij
ook zijn moeder en kwam hij terecht
in het hoofdstedelijk Hervormd-Diaco
nie-Weeshuis* Hier maakte hij voor
het eerst kennis met het (formalisti
sche) christendom, waarvan hij later
zelf zei dat „het alleen maar geschikt
was om je er voor goed genoeg van te
doen krijgen", maar dat tegelijk een
uitdaging voor hem werd om zélf de
bijbel te gaan lezen. Deze lectuur
overweldigde hem.
Treffend is echter dat Kraemer al
eerder, toen de kennismaking met het
christendom nog toekomst voor hem
was, eens tegen zichzelf had gezegd dat
hij of christen, of socialist wilde wor
den. In zijn Terugblik zegt hij hier
over: „Ik praatte over dingen waarvan
ik niets wist; van het socialisme wist
ik niets, noch van het christendom,
maar ik scheen intuïtief te voelen dat
beide belangrijk waren. Ik ben het al
lebei geworden. Ik ben socialist omdat
ik christen ben en ben christen door
Gods genade".
De samenstellers van „Uit de nala
tenschap van dr. H. Kraemer" (dr. B.J.
Brouwer, dr. E, Jansen Schoonhoven en
mr. S. C. Graaf van Randwijck) zeggen
in de inleiding dat piëteit geen vol
doende motief voor hun werk zou zijn
geweest. Zij zijn van oordeel dat Krae
mer ook thans nog iets te zeggen heeft,
iets dat misschien juist voor de jaren
zeventig richtinggevend zou kunnen
zijn.
„Zou het ook kunnen zijn", zo vragen
zij, „dat kerk en theologie thans op een
punt gekomen zijn, waarop zij zich uit
hun paniek gaan herstellen en gaan
ontdekken dat -datgene waarop het
aankomt is blijven staan? Dan zou de
stem van Kraemer opnieuw de richting
kunnen wijzen".
De stem van een vreemde vogel on
der de theologen, die niet zong zoals
hij gebekt was, maar wiens stem, ook
na zijn dood, velen herkenbaar in de
oren zal klinken.
„Uit dc nalatenschap van dr. H. Krae
mer", 185 blz., ƒ16,75. Uitg. Kok. Kam-*
pen.
door Ruud Niemans
Zowel in de Verenigde
Staten als in Europa is het
gaandeweg onmogelijk ge
worden er zonder al te veel
concessies een fulltime jazz-
bigband op na te houden.
De groten, Ellington, Basie
etc. krijgen hun begroting
slechts sluitend via uitput-
puttende tournees.
Er is dan ook een aan
tal orkesten gaan „part
timen", hetgeen dan weer
prompt kritiek uitlokt, omdat
ze grote moeite hebben het
vereiste „eigen" geluld te
creëren. Voorbeelden: de
Clarke-Boland Bigband, Boy
Edgar en, in Amerika, het
orkest van trompetist Thad
Jones en drummer Mel Le
wis, mannen van zeer uit
eenlopende muzikale komaf
(Basie en Kenton).
Van laatstgenoemde for
matie verscheen de lp
..Consummation" (Blue Note
BS 84346), hun achtste al
bum en één der beste tot op
heden. Met zeventien man
basis-bezetting plus acht
man hulptroepen zijn kosten
noch moeite gespaard om
iets goeds te produceren.
Jones schreef én arrangeer
de alle acht stukken, het
geen een zeker risico In
houdt, maar de adspirant-ko-
per. kan gerust zijn, want Jo
nes Is een vakman met ge
voel voor variaties en nuan
ce, die zijn goed
gecoördineerde muziek de
tijd gunt om uit te ademen.
Zijn opvattingen wortelen
weliswaar ferm in het „law-
and-order" der bigbandtradi
tie, maar och, wat is daar
verkeerd aan, zolang de
computers van Buddy Rich
en de verpletterende breaks
van een Francy Boland maar
verre blijver? Er is van
fraaie ensembles en dito so
listen te genieten, die dank
zij de losse structuur van
nummers als „Ti-toe" en
vooral „Fingers" de nodige
ruimte krijgen. De superbe
ritmesectie Hanna - Richard
Davis Lewis zorgt er bo
vendien voor, dat alles ge
weldig swingt en dat is ge
lukkig noq niet op de jazz-
index geplaatst. Aanbevolen.
Haalde Contemporary (In
de jaren vijftig hét West-
coast-jazzmerk) enige tijd
geleden reeds een gaaf zelf
portret van wijlen pianist El
mo Hope (S 7620, opn. febr.
'59) uit de mottenballen, dit- -
maal signaleren wij voor U
de voortreffelijke trio-LP van
pianist Hampton Hawes,
„The Green Leaves of Sum
mer" (S 7614), door deze in
februari '64 gemaakt. Po-
well-exegeet Hawes laat
vooral in een aantal stan
dards een interessante,
eigen visie horen, waardoor
doodgespeelde werkjes als
„Blue Skies" en het titelstuk
een glanzende, verlate jeugd
gaan afstralen.
BYG uit Frankrijk gaat on
verdroten voort haar catalo-
aus uit te breiden met zowel
alle mogelijke en onmoge
lijke eigentijdse muziek, als
met de serie „Archive of
Jazz", die met krassende
opnamen uit de jaren twintig
van Ida Cox, Tommy Lad-
nier, Freddie Keppard en El
lington nu gevorderd is tot
de 25ste aflevering. Even
zeer blijven de naoorlogse
SAVOY-lp's in de belang
stelling, ditmaal middels fijn
historisch materiaal van de
tenoristen Dexter Gordon.
Stan Getz en gitarist Kenny
Burrell. Op de lp Dexter
rides again" (529116) b.v.
wordt de 23 (I) jarige blo
wer Gordon door drie excel
lente ritmesecties omgeven,
waarbij vooral de aanwezig
heid in één ervan van bop-
genius Bud Powell duidelijk
merkbaar is.
De Getz-lp „The Starting
Gate" (529115) vergast de
vele Getz-fans o.m. op stuk
ken uit diens „Bebop Boys"-
periode ('46), waarbij de te
norist toon en attaque op
frappante wijze aangepast bij
zo'n heetgebakerde ritme
sectie als die van Hank Jo
nes (p) - Curley Russell (b)
en Max Roach (dr).
Gitarist Burrell solieert
weliswaar souverein op
„The Jazzmen from Detroit"
(529117), maar dé grote man
is hier toch baritonist Pep
per Adams, die, 26 jaar oud,
met zoveel allure door zijn
bobchorussen dartelt, dat
men zich afvraagt waarom
Mullioan het ooit „maakte"
en hij niet. Adams' talent
bleef immer verscholen ach
ter de big shots en men kan
hem. anno '71 als veteraan
teruqvinden bij de Jones-Le-
wis-band, waar hij vrijwel
nimmer solo's blaast. Zo
gaat dat...