ZENDING IN NEDERLAND De tedere felheid van Aad de Haas Het vraagstertje van prof. Waterink I ss om het evangelie ruchtbaar te makeri ,al door GER KRUIS door A. J. KLEI Over zending wordt in onze tijd steeds ingehoudener ge sproken. Het is een begrip dat om zo te zeggen theologisch niet in is. Andere begrippen deden hun intrede, zoals apos tolaat, woordloze presentie, anoniem christendom, begrip pen waarachter evenzovele theologische visies schuil gaan die, de één minder de ander meer, op gespannen voet staan met de klassieke visie op zending. De Hervormde Bond voor Inwendige Zending op gereformeerde grondslag houdt het vooralsnog op zending, ook wanneer het gaat om het evan gelisatiewerk binnen de grenzen. Deze bond (de toevoeging op gereformeerde grondslag duidt samen met het predicaat hervormd aan in welke sector van de kerk hij gezocht moet worden) gaf zichzelf in verband met zijn 35-jarig bestaan een gedenkbundel cadeau. De titel daarvan, „Zending in Nederland", maakt wel duidelijk in welke richting de bond kijkt als hij de kern van zijn werk in het vizier heeft. :rst Oflï erk h£ mg« su tide je kunt er over twisten of je buitenkerkelijken in Neder- id als een massa heidenen ret zien of als afgedwaalde rbondskinderen, met wie er :h nog vanuit de kerk een nding ligt van Godswege, een it waaraan de director van bond, ds. B. J. \Viegeraad in :Slotbijdrage van deze bundel idacht besteedt. En dan kan izen op de reformatie, die haar tijd de samenleving ook •t als „heidenland" typeerde, lat ze zoals prof. dr. S. ast. li. Linde opmerkt niet op- !uw behoefde te beginnen aar alleen maar de kerk van haar schuilhoeken weer te- Drschijn moest roepen. [n de praktijk is echter de aag of het nu gaat om „heide- °«fn" of om „afgedwaalde ver- ndskinderen" in zekere zin academische kwestie. Het at erom en dan haal ik de orden maar aan van ds H. G. >ma in zijn inleiding op deze t d ndel het evangelie rucht- 3r te maken aan velen, die eraard in dit land klokken Drden luiden, maar nimmer pen waar de klepel hing. 'a bezien is de term zending, e aangevochten ook, een ade- 'He ate typering voor het aandui- van een wezenlijke op- acht van de gemeente. De ge- indfente wordt in de wereld ge lden, over de grenzen en bin- de grenzen, om die éne ie |am te verkondigen, die on- ibaar is voor ieder. Von Zin- ndorf, de pionier van de in* zending, zei: „Ik ken par één hartstocht en dat is slechts Hij Ir. J. van der Graaf, redacteur van De Waarheidsvriend, het of ficiële blad van de Gereformeer de Bond in de Hervormde Kerk, bespreekt „Zending in Neder land", een bundel opstellen over de missionaire roeping van de gemeente. Uitgave ter gelegen heid van het 35-jarig bestaan van de Hervormde Bond voor Inwen dige Zending op gereformeerde grondslag. De uitgave is ver zorgd door Boekencentrum, 's-Gravenhage; 222 pagina's, prijs f 9,90. De bundel is ook recht streeks verkrijgbaar bij het bu reau van de bond, Joh. van 01- denbarneveltlaan 10, Amersfoort. •ze bundel, „Zending in Ne- in- rland", is inmiddels geen thoudertje. geen stuk zen- igsromantiek. De bond houdt zichzelf de spiegel voor in de harde post christelijke realiteit van vandaag. Maar hij houdt ook anderen de spiegel voor. De bond is voortdurend in gesprek met allerlei eigentijdse theologische stromingen, die al of niet (meer) het woord aposto laat in hun vaandel hebben staan. Duidelijk komt naar voren dat de bond zich primair op de enkeling richt. Niet omdat de structuren van de samenleving niet belangrijk zouden zijn. Maar de omwending naar het Koninkrijk Gods moet in het hart beginnen. „Verbreding van de oproep tot bekering kan al leen plaats vinden als de diepe verticale notie voluit gëhono- reerd wordt", zegt drs. A. Noor- degraaf in zijn artikel over de noodzaak van de bekering in de Schrift. Of, om nog eens een zinsnede van ds Abma aan te halen: „per saldo zijn er stuk ken, die wij kennen moeten om getroost te leven en te sterven". Het gaat dus allereerst om de individueel geriohte oproep tot bekering. Nu zou dit eenvoudige uitgangspunt in enkele regels uit de doeken gedaan kunnen worden. Daarvoor behoef je geen hele bundel vol te schrij ven. Maar in feite heb je dan toch dn de huidige theologische discussies alleen maar zicht op de spits van de ijsberg, het bo ven water stekende deel. Het kolossale stuk dat zich onder de oppervlakte bevindt, wanneer het gaat om de vraag of de op roep tot bekering individuele of structurele gerichtheid dient te hebben, blijft dan buiten het blikveld. Daarom is het een goede zaak dat in de onderhavi ge bundel verder, zeg dieper, gekeken wordt dan menige theologische neus lang is. Ik heb dan vooral op het oog het heldere, instruerende en scherp analyserende artikel vao dr. C. Graafland over de ver houding van kehk en Konink rijk Gods in verband met het apostolaat. Je zou dit artikel de theologische ruggegraat van de ze bundel kunnen noemen. Ook Graaflands artikel bevat een sterke aandrang tot persoonlijke gerichtheid in het apostolaat. Hij eindigt ziijn artikel b.v. met de constatering, dat de brede op deze wereld en deze tijd gerich te heilsverkoadiging door de kerk een gunstige ontwikkeling schijnen .kan na een „eng" ver leden, maar dat dit in feite be tekent dat de troost en de hoop van het geloof worden uitge bannen en ingeruild voor een algemene toekomstleer, die de wereld niet vermag aan te spre ken en die de gemeente van Christus van haar blijdschap berooft. Van belang is echter vooral in Graaflands bijdrage de analyse van het huidige theologische denken over de verhouding van kerk en Koninkrijk. Bij Augus- tinus, de reformatie en ook bij Rome werd in het verleden die relatie als een hechte verbin ding gezien. „De kerk is de rea lisering van het Rijk in deze wereld, en het Rijk is de kerk in haar volmaakte toekomstige staat". I'.i de theologie van de laatste tientallen jaren is er echter van een ombuiging sprake. In plaats van een gelijkstelling tussen kerk en Koninkrijk is er een „kritische spanningsvolle dis tantie" gekomen, terwijl daarbij niet zozeer meer, zoals vroeger het zwaartepunt gelegd wordt in de kerk, maar in het Ko ninkrijk Gods. Het is duidelijk dat deze om buiging in theologische visie zo fundamenteel is, dat dit vérreikende consequenties heeft inzake 'het apostolair bezig zijn van de kerk. Hier vallen funda mentele beslissingen, met name, als het gaat over de vraag of de kerk degenen die buiten zijn heeft op te roepen tot bekering. Als je de verhouding tussen -)(- In het bureau van de Hervormde Bond voor Inwendige Zending op gereformeerde grondslag te Amersfoort, van links naar rechts: de heer N. van Walsum, administrateur; mejuffrouw M. van Steenbergen, bureau-assistente; drs. B. J. Wiegeraad, predikant-directeur; de heer P. Verschuur, assistent administrateur en mejuffrouw A. W. M. Lankhaar, secretaresse. kerk en Koninkrijk als een (hoewel niet wiskundige) gelijk stelling ziet, dan valt daarmee de gedachte van de universali teit van het Rijk. Dan is er bui ten het geloof in Christus om geen toegang tot het Rijk moge lijk. Dan is er bij alles wat Christus objectief heeft gedaan, wedergeboorte nodig als totale vernieuwing van de mens door het geloof in Jezus Christus. Dan gaat het om, zoals Graaf land zegt, „de exclusieve weg van het geloof". Dat wil inmiddels niet zeggen dat er dan geen aandacht is voor de wereld. De vele activi teiten van de bond bewijzen wel het tegendeel. Maar de we reld en het Koninkrijk Gods zijn geen synoniemen. Integen deel, er is een spanningsvolle verhouding. Het heil voor de wereld loopt om zo te zeggen via de gemeente van Christus. Daarom is er in de bundel van de bond geen positieve waarde ring voor begrippen als ano niem christendom, kerk-buiten- de-kerk, latente kerk e.d. Wel een vurig pleidooi voor de ge meente, de gemeente als escha-' tologische schuilplaats van al len, die niet met de wereld ver loren willen gaan, zoals ds C. den Boer in een artikel over binnen- en buiten-zijn in de Heilige Schrift opmerkt. Deze nadruk op de gemeente is van beslissende betekenis voor een rechte, dat is bijbelse visie op het apostolaat. Van even beslissende betekenis is daarbij het zicht op de ambte lijkheid van de kerk. In een puntig artikel maakt drs K. Exalto duidelijk, dat het aposto laat de ambtelijkheid van de kerk niet missen kan, omdat de leer en de verkondiging van de kerk zonder de ambtelijkheid nooit zuiver te houden zijn. En het is tooh werkelijk wel van betekenis met welke boodschap de kerk de wereld in gaat. Nu zou men tenslotte kunnen vragen of de kring, waaruit dit boek stamt, niet te veel naar binnen gekeerd is om aan haar apostolaire roeping gestalte te geven. Voor de beantwoording van die vraag moet er dan na tuurlijk wel eerst duidelijkheid zijn over wat in het apostolaat voorrang heeft. Dat is dunkt me in het bovenstaande, wat de bond betreft, genoegzaam onder woorden gebracht. De 'a- postolaire drammers' (de term is uit de bijdrage van prof. dr. H. Jonker over pastoraat en apostolaat), die van het indivi duele aspect niet meer weten willen, kunnen licljt met een kwalificatie als 'introvertie' e.d. aan een bundel als deze voor bijgaan. Want hen zegt het dan waarschijnlijk ook niet veel meer, dat in deze bundel ook wel terdege oog is voor een ver breding van de oproep tot beke ring naar de structuren van de samenleving (Noordegraaf) of dat in het slot van de bundel, waarin het gaat over de prac- tische verkenningen, het dienst betoon onder andere aan de or de komt, b.v. wanneer het gaat over het diakonaat Maar dan zou ik toch nog op een tweetal bijdragen willen wijzen. In de eerste plaats op die van ds. W. L. Tukker: „Be vinding en Apostolaat". Het as pect van de bevinding, de in nerlijke geloofservaring, mag kenmerkend heten voor (o.a.) de hervormd-gereformeerde kring. Dat levert dan nogal eens het etiket steriel of introvert op. Ds. Tukker maakt echter duidelijk dat de bevinding niet in de bin nenkamer blijft steken, maar uitstraalt naar buiten, gestalte krijgt in de bredere levensver banden. Ds. Tukker wijst erop dat het Gods raad is dat we in deze tijd leven en niet in een Andere. De ze gedachte bewaart voor een negatieve visie op de tijd waar in we leven. 'Zo iworden Tijd en Taak synoniemen'. En onder de ZATERDAG 13 MAART 1971 door ir. J. v. d. Graaf v-olgende opmerking van Tuk ker zou ik dan een dikke streep willen zetten: „Ik heb bij diep ontdekte christenen een diep begrip voor de zonde en ellende van anderen gevonden en ook een ruim hart om voor hen het goede te zoeken, te hopen en te geloven'. Dat brengt me tevens op de tweede bijdrage die ik nog noe men wil, namelijk die van prof. dr. S. v.d. Linden over onze tijd en de tijd van de reformatie. Ook hier een warm pleidooi om onze tijd en de aarde voluit ernstig te nemen. In dit artikel komen echter vooral de wortels bloot van de reformatie, name lijk de radicaliteit van de gena de. die opkomt uit 'het godde lijk predestineren', de eenzijdig heid van de genade (een refor matorische preek knoopt niet aan bij 'algemeen menselijke* motieven), de rechtvaardiging van de goddeloze, het verborgen werk van de Heilige Geest in de harten. Prof. v.d. Linde merkte op (en ook hieronder zou ik weer een dikke streep willen zetten): „Zelfs al zouden we van al die bijbelse noties af willen en het 'moderner' willen proberen: wij kunnen niet.' Trouwens, zo ver volgt hij dan, „een echt bijbelse preek is eindeloos bewogener dan een moderne'. Ik geloof dat dit een goede gedachte is om er deze bespre king mee te besluiten. De bewo genheid van een echt bijbelse preek, dat' is toch wel de klepel van de klok, of liever één van de klepels van het reformato risch klokkenspel. Mensen die het niet laten kunnen, in de wereld van de éne Naam te ge tuigen, omdat ze er zelf door zijn gegrepen, hebben het ge heim van de klepel ontdekt, na melijk de bewogenheid van Christus voor het verlorene. aA A t de woelige, late veertiger jaren haalden twee kunstenaars- men telkens weer de voorpagina's van de dagbladen: die van in van Meegeren en van Aad de Haas. De eerste stond voor >n burgerlijke rechtbank terecht als vervalser en de ander werd al»or een (blijkbaar nog bestaande) Inquisitie voor „ontaard" n (rklaard. Ten tweede male overigens, want hetzelfde was hem eerder, in 1943 overkomen. ils je nu in het Cultureel Cen- n Venlo waar ter gelegen- d van De Haas' vijftigste ver- p^rdag tot 12 april een overzichts toonstelling wordt gehouden verguisde Kruiswegstatie ziet, in 1949 na twee jaar intrigeren wijderd werd uit het kerkje van hlwiller, houdt je dat toenmalige andaal niet voor mogelijk. Te- ir niet, als je weet dat uitgere- i in die direct-na-oorlogse ja de kerkelijke tegenstanders Aad de Haas zelf een gelo- katholiek gebruik maakten de twijfelachtige literaire ga- van een toen pas vrijgelaten :i, Albert Kuyle. (uyle's ronduit smerige artikelen o.a. De Linie, toen nog niet uw) maakten in Rome zoveel in- k, dat -n 1949 een boek met a'ensmeditaties geïllustreerd door Haas, verboden werd, waarna, Is dat toen onder woorden werd iracht „ten respecte van Rome" ook maar gelijk de Kruiswegstaties weggewerkt werden uit de kerk van Wahlwiller. Dat is, heel in 't kort een smoezelig brokje van een arm Rooms leven. Nogmaals: ik rakelde dit alles op omdat het nu allemaal gelukkig zo ongelooflijk lijkt. Als die ge schilderde Kruiswegstaties nu nog iets te doen hadden gehad met de kei-harde, niets verbloemende sfeer van zijn grafiek, zijn etsen uit de oorlog b.v. zijn monotypes uit 1954 of zijn lino's uit 1961, zou je nu althans iets meer begrijpen van die tegenstand van toen. Maar dat deze reeks tedere schilderijen zoveel kwaadaardig heid heeft kunnen oproepen, ge tuigt van een beangstigende liefde loosheid en een onmenselijke on barmhartigheid. Want heb doorslag gevende thema van deze werken is een diepe smartelijkheid; zeer be heerst, dichterlijk (en zelfs este- tisch) weergegeven. Geen bena- „Lakei", 1966 (detail) drukking van een felle emotie, maar wel en steeds van een inten se droefheid, die gelaten in over gave en vooral eenzaam ondergaan wordt. Poëtische schilderijen, eigenlijk nog helemaal in de lijn van De Haas' vroege werk: 'n paar won derlijk fijnzinnige schilderijtjes van een prachtig diep coloriet, drome rig en heel stil. Schilderijtjes want ze zijn meestal klein van „zomaar" mensen en dingen: een meisje met een hoedje, een clowntje, een meisje met een sjaal tje, een pierement, een kasteeltje, een zieke man. Naast deze zachtaardige ver beeldingen, maakte hij echter felle grafiek, waarin niet zelden zijn ge voelens voor de bezetter duidelijk en wrang tot uiting kwamen. Ter wijl hij al geruime tijd „entarteb" verklaard was. exposeerde hij ze ook: bij de Kunsthandel Van Zan ten in zijn geboortestad Rotterdam. Hij werd gearresteerd door de Ge stapo en veertien dagen lang ver hoord: een half jaar later, in augustus '43 wist hij uit de gevan genis te ontsnappen waarna hij in Limburg onderdook. De felheid van de vroege grafiek komt, in het begin van de jaren vijftig meer en meer tot uiting in zijn geschilderd oeuvre. Dat werk is niet meer van die stille dromer, die omdat hij er zoveel vreugde aan beleeft, „zomaar" mensen en din gen schildert, 't Is een bittere aan klacht, bitter niet alleen waar het de onderwerpen betreft, maar ook naar kleur en vorm. Zware expres sionistisch schilderijen zijn het, die aan de bezetenheid maar zeker niet aan de „Nordische" mystiek van een Nolde doen denken. Geen poëzie meer, maar angst, angst voor de wereld, angst voor de mensheid, die er zo'n geweldige rotzooi van maakt. Vernietiging, vuur: een zelfportret met de bran dende "Statendam" op de achter grond, een gruwzame steeds mee gedragen herinnering en toekomst: een portret van Einstein en een wereld in vlammen. Zo diep als zijn mededogen is met de lijdenden, zo fel is zijn steeds terugkerende requisitoir te gen degenen die laten lijden en tegen hen, die niets doen om dat lijden te verhinderen of te verzach ten. Dat is de symboliek van zijn prachtige Passie-grafiek, vooral in de monotypes uit 1954 waar de mens naast en om Christus keihard getoond wordt in al zijn bestialiteit èn tekort aan mede-menselijkheid. De figuren in deze serie zijn van een schokkende (niet: modieuze) eigentijdsheid. Zijn soldaten zijn niet romantisch romeins uitgemon sterd, maar dragen petten en mo derne helmen, zijn hogepriester is gekleed als een kerkelijk hoog waardigheidsbekleder van vandaag en Pilatus is een aandachtig luiste rend, kwasi-meelevend, maar heel voorzichtig man, die bij alles wat hij doet, afweegt wat wel en wat niet zijn carrière in gevaar kan brengen. En langs die kruisweg treft men soms smart, maar veel meer stom me nieuwsgierigheid aan: een man dikgegeten, het servet nog voor- geknoopt, kijkt geboeid uit het raam een ander houdt de hand gevoelig als hij is voor de ogen van een vrouw... Al de hiergenoemde opeenvol- Haas uit 1940 geschilderd (detail). gende facetten, die zich apart manifesteerden in de verschil lende perioden, lijken in het werk van de laatste jaren samenge vloeid, samengebald te zijn tot één brok indrukwekkende schilderkun stige zeggingskracht. Dat is Aad de Haas: geen naam uit vergeelde krantenknipsels, maar een groot, zeer persoonlijk en vooral diep-menselijk kunstenaar. Het was vroeger vaste prik dat ge reformeerden 's zondags twee keer naar de kerk gingen. Deed je dat niet dan was je tweede soort, of je kwam uit Indië. Wanneer ge reformeerde kindertjes mopperden over al dat kerkgaan en vroegen waarom dat nu moest, zeiden va der en moeder: we moeten niet, we mógen en ze vertelden wat professor Watering erover schreef: „Mij zijn gevallen bekend, waarbij gereformeerde menschen kilometers lange autotochten maakten op Zon dag als ze 's morgens naar de kerk waren geweest, om dan in den na middag en avond familie te bezoe ken. Nee, geen doodzieke familie, maar gezonde menschen, enkel met het oog op de gezelligheidf.Maar naar zulke gevallen moet mijn vraagstertje niet kijken. Zij wil dat ook gaarne de plaats van den sabbat in haar eigen leven bepalen. Laat zij dan hiertoe zich houden aan den re gel, dien wij boven gaven. Zeker, ik weet wel, een wandeling met vrien dinnen behoeft als het goed is, de Zondagsstemming niet te versto- ren(.Maar indien ooit, dan moe ten we het juist op den Zondag be leven, dat we niet van de wereld zijn, al zijn we dan in de wereld. Zoo wordt echter ons Zondag-vieren een getuigenis naar buitenf.Na tuurlijk gaan we op zulk een rust- dagt tweemaal naar de kerk. Het if ook waarlijk niet te veel om op den dag. dien we den Heere wijden, van de 11 a 15 uurdie we disponibel hebben, ongeveer 3 uur met Gods gemeente te Vertoeven in Zijn huis, om samen te zingen, samen te bid den, samen te offeren en samen Gods Woord te hoor en. Laat mijn vraagstertje het zoo eens met den Zondag probeeren. Dan krijgt de Zondag een plaats, een groote plaats in haa r lejuen. en in het leven van anderen, met wie zij Zondag vieren mag". Zo beantwoordde prof. dr. J. Wate rink in De Reformatie van 24 april 1931 een vraag van een jonge lezeres (geci teerd via „Het beeld der vad'ren" van A. C. de Gooyer). Helemaal glad liep het toen ook a! niet met dat twee keer kerken op zondag, want in diezelfde ja ren vond de classis Den Haag van de gereformeerde kerken het nodig een stevige uitspraak over deze zaak te doen. 1. In de prediking ivorde, vooral ook 's morgens, als de ontrouwen aanwezig zijn, met klem gewezen op den eisch des Heeren en op het voorrecht, om op den rustdag naar stig te komen tot de gemeente Godsf.5. Degenen, die om onwet tige redenen, van welke aard deze ook mogen zijn, stelselmatig slechts éénmaal of ook ongeregeld den dienst des Woords bijwonen, kan na herhaalde ernstige vermaning, als uiterste middel, waarbij ieder geval op zich zelf wordt beoordeeld, het gebruik van het Heilig Avondmaal worden ontzegd. We.zijn een veertig jaar verder en uit een onderzoek is komen vast te staan dat je bepaald niet meer kunt beweren dat „de" gereformeerden zondags twee keer naar de kerk gaan. en dat niet alleen: heel wat gereformeerden laten het er zondagsmiddags ook bij zitten. We hebben verleden week de cijfers in de krant gehad: de morgendienst wordt door 47 procent van de gereformeerden Prof. dr. J. Waterink (van jong tot oud) bezocht en maar 33 procent van hen maakt zich op om naar de middagkerk te gaan. En het ziet er niet naar uit dat de thuisblijvers clas sical standjes te wachten staan. In het gereformeerde Amsterdams Kerkblad van 5 maart schreef ds. E. H. Nagel naar aanleiding van klachten over leeglopende kerken o.a. dit: „In de oorlog '40-'45 puilden de kerken uit. Ging het toen goed? Wie zóu dat durven volhouden, althans voor onze kerken, wanneer hij denkt aan de nog steeds niet geheelde scheuring? Die is toch zeker geen symptoom geweest van geestelijke bloei? Maar de kerken waren Jool, toentertijdf.Was het vroeger zo veel beter? Wie zegt dat? Die (toen) volle kerk? Ik ben bang, dat we moeten vaststellen, dat het evangelie van onze Heer nooit zo bijzonder is aangeslagen bij ons. Als het ging om de bereidheid tot het lijden om Christus' wil, als van ons gevraagd werd geloofsfantasie, om uit impas ses te raken mét de tegenstanders en niet zonder hen, als we op eigen be nen moesten staan in het vertalen van ons geloof, waren we niet zulke uitblinkers". Ds Nagel wil maar zeggen dat het niet opeens onze generatie is, die het laat afweten. Bovendien ziet hij veel te kenen van hoop. bijvoorbeeld dit: „Er zijn minder catechisanten dan ooit. maar er ontstaan gesprekken dermate to the point, dat menig catecheet gestimuleerd wordt tot hernieuwde studie". In het pas verschenen rapport, waaruit we zojuist een paar cijfers qaven, stond ook de opmerking dat in het kerkelijk leven de kerkdienst nog steeds wordt beschouwd als de kern en dat de sterk verminderde belangstelling voor de zondagse kerk diensten) meebrengt dat een toene mend aantal kerkleden, cfe binding met die kern en daarmee met hét hele ker kelijke instituut verliest. En dan kwam de vraag of we niet aan de gang moes ten met andere vormen van gemeente zijn naast en eventueel in plaats van de kerkdienst. Dit punt laat ik nu liggen, dat moeten kenners maar bekijken, al wil ik in de kantlijn even .kwijt dat aller lei bedenksels die ons onder de naam van alternatieve vormen worden aange boden, ook vaak zijn om op een drafje weg te lopen. De kerkdienst dus. Minder bezocht dan ooit maar en nu gebruik ik ds. Nagels woorden er wordt soms der mate to the point gepreekt dat er inten ser en échter geluisterd wordt dan in veel gevallen tijdens de periode met de classica|e ,9tok achter de deur. Om concreet Kte worden, ik denk nu aan de zondagavondbeurten in de gere formeerde Keizersgrachtkerk in Amster dam datzelfde Amsterdam dat zo miezerig in het al een en andermaal genoemde rapport naar voren kwam. De Keizersgrachtkerk, eens de kathedraal der gereformeerden, een heerlijk do leantiegebouw. waarvan de ingangspartij verpest is en het ooit oprechte bruin van het interieur onder modieuze tintjes verdween, maar dat verder goed intact bleef. Welnu, hier preken op zondag avonden beurtelings de wijkdominee E. Pijlman en een van de studentenpredi kanten. Het zijn regelrechte leerdiensten en op het ogenblik is men aan de hand van Sperna Weilands onlangs versche nen boek over Bonhoeffer bezig met qrondvragen van het christelijk geloof. Deze diensten functioneren duidelijk, er komt ook steeds meer belangstelling, Je kunt soms studentenpastor Van Kils- donk zien zitten luisteren naar z'n gere formeerde collega, je ziet een kennis uit een tuinstad. Ik moet vrezen dat onder de kerkgangers er zijn die wel meer achter de (zondagse) rug hebben dan de door Waterink misprezen autorit, maar ze komen en ze komen vooral .dunkt me, om voor zichzelf en met el kaar hiermee bezig te zijn: wat stelt ons christelijk geloof voor. zonder de al dan niet aantrekkelijke traditionele rimram eromheen? Ik vroeg aan ds. Pijlman of ik het zo kon formuleren. Het kon. Hij is er ook bijzonder blij mee dat deze diens ten steeds meer de hele gemeente gaan trekken en niet een bepaalde groep. Bo vendien groeit hier organisch gesprek- werk e.d. omheen, maar daar hebben we het nu niet over. Ik wou maar zeggen: zo'n geval is mij bekend - en omdat ik geen vraagstertje heb om het aan te vertellen, zetten we het maar In de krant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1971 | | pagina 19