DE KLUIZENAARS VAN DEN IIP
Israël als kenteken van God
§4EDISCHE ROBOTS
VERVANGEN
jNZE HUISDOKTER
ZATERDAG 4 APRIL 1970
vo
d
;enlj on Heyboer. grafisch kunste-
M>?k ran wereldnaam, met tentoon-
se gen van eigen werk zowel in
laag als in Japan en Califor-
n e net internationale prijzen en
Imaatschap van de academie
lorence, kijkt z'n pupillen
glimlachend aan. Twee meis-
gemillimeterd haar onder
rit kapje en gekleed in een
viitgezakt kostuum dat veel
ieeft van de Urker dracht.
éi
mi
eers
ïtal.
IER
Groenten uit eigen tuin.
lat
gPPMPÜPP
mode hebben we afgezwo-
zegt Maria, „We zijn, die we
■k d>e buitenwereld heeft geen
:en °P ons- hebben ons
maatschappijtje gemaakt, met
sigen normen. En we voelen
lelukkig zo met z'n drieën.
eerseeft wel moeite gekost. Maar
heeft ons erbij geholpen. Hij
Peons net zo leren denken als
daar zijn we blij mee. We
niet anders meer willen."
i
'entl
I vale buurt staan ze bekend als
nl lingen, die zich van de
genoten afzijdig houden,
daaraan tilt in het mini-\
van een koeienstal en een
e met hoog riet afgehegde
vaarin negen Duitse doggen
ondspringen, niemand. „Wie
t wat er normaal en abnor-
s. Waar liggen de grenzen?"
Anton Heyboer, terwijl hij
<t zijn kom chocolademelk
Maria hem zorgzaam
voorgezet. „WIJ leven ons
leven met eigen normen en
i n omgeving waarin wij ons
L! :ig voelen
omgeving: een oude stal,
omber, maar proper onder
n. rnet kisten als stoelen en
britsen voor de nachtrust.
tem il
rdt 'X
it
enle
De keuken is een plank waarop
een butagasstel de zelfgekweekte
groenten aan de kook brengt. En
aan het eind van het schemerig
vertrek, bij de wand waarop Anton
zijn etsen maakt, staan de hokken
voor de negen doggen.
Buiten, in de afgehegde tuin hebben
Lotti en Maria een kasje getim
merd waar Lotti haar groenten
kweekt en 's zomers ook slaapt.
Daarnaast de speeltuin voor de
honden, met de karkassen van
oude auto's als dierenzomerverblijf.
„Hier zitten we "s zomers altijd,
heerlijk. Alleen Anton is vaak bin
nen. Hij werkt graag in de scheme
ring. Dat stimuleert hem. In het
daglicht kan hij het niet", zegt Ma
ria.
„We tuinieren wat en doen de
huishouding, terwijl Anton aan zijn
etsen bezig is. leder heeft zijn
taak. Ik doe de huishouding. Lotti
kweekt de groenten, want bespo
ten eten van de groenteboer willen
we niet en samen verzorgen we de
honden. Buiten komen we bijna
nooit. Ikzelf ga nog eens in de
week naar het slachthuis in Am
sterdam om pens voor de dieren te
halen, maar Lotti komt er helemaal
niet uit, alleen tweemaal per jaar
om naar ce tandarts te gaan."
En Anton stapt pas in zijn 2CV
als dat hard nodig is. Meestal voor
een bezoek aan de Amsterdamse
Espace-galerie, die zijn (kunstza
ken behartigt.
„Ik mijd de wereld zoveel moge
lijk, omdat ik elk contact met ande
ren als iets geforceerds ervaar. Hun
normen zijn de mijne niet. Geld,
eer, carriè-e Wat zijn dat voor din
gen? De menser. werpen er zich
op om een compensatie te vinden
voor gebrek aan eigen creativiteit.
In de scheomerige koeienstal, halverwege Den Hps
dorpsstraat, heeft voor Anton Heyboer (45), Lotti (29) en
Maria (28) de tijd opgehouden te bestaan. „Had u ooit
gedacht, dat Lotti en Maria al tegen de dertig zijn? Ze
zien er uit als meisjes van nog geen twintig. We worden
steeds jonger. En als we tachtig zijn, zien we er nóg
jeugdig uit".
Ik heb er de zin nooit van kunnen
inzien.1'
„Het cultuurtje dat wij hier heb
ben opgebouwd, staat helemaal los
van de buitenwereld. Het is ge
woon ontstaan, we hebben het niet
uitgedacht hoor. Het is gewoon
een ontwikkeling geweest. Lang
zaam merkten we dat de dingen
waar gewone mensen belang in
stellen, hun waarde voor ons gin
gen verliezen. Zo zijn we uiteinde
lijk ook met ons drieën gaan leven.
Gewoon, als drie mensen die veel
van elkaar houden. Is het niet zo.
Maria?
„Ja", bevestigt ze vanuit de keu
ken, „ja, Ton, we houden allemaal
evenveel van elkaar. Alleen ik npg
Anton Heyboer bezig met zijn
etsen.
een beetje meer van Lotti dan van
jou, maar een heel klein beetje,
hoor".
Anton: „Het huwelijk is een van
die zaken, die voor ons geen waar
de meer hebben. Ik ben vier keer
getrouwd geweest; ik voelde het
als een verstikking. Twee mensen
aan elkaar gekluisterd, het is zo
ingeteeld. Een samenleving met
drie mensen is ideaal, daar zit be
weging in."
We hebben er nog eens een
vierde meisje bij gehad, maar dat
ging niet. Je krijgt gelijk weer blok
vorming. Zo, met z'n drieen, zijn
we gelukkig, zonder dat er sprake
is van erotiek. We houden geeste
lijk van elkaar. Ik zou er niet aan
moeten denken met iemand in bed
te liggen, het zou een soort arrest
voor me zijn. We leven wel intens
met elkaar, maar dat ligt helemaal
in het geestelijke vlak. Als je wer
kelijk veel van elkaar houdt, speelt
de erotiek een te verwaarlozen
rol".
Het contact met de maatschappij
verloor Anton Heyboer al in 1943
toen hij in een Duits nazi-werk
kamp terecht kwam. „De haat was
daar zo intens, dat ze met gevoel
en begrip niet eens te vatten was".
Die ervaringen lieten hij was
toen achttien, diepe littekens bij
hem na. Zó diep, dat hij in 1951
verzocht te worden opgenomen in
de psychiatrische inrichting in
Santpoort. Zes maanden verbleef
hij er. maar hij voelde er zich niet
beter door geworden.
„Mijn gevoelens waren te hevig
om nog relaties te hebben met nor
male mensen, ik had geen contact
meer met het leven. De eerste
keer, dat- ik het leven opnieuw zag.
was toen ik in de ogen van een
hert keek. Sindsdien heeft het dier
*- In de hondenspeeltuin. V.l.n.r. Maria, Anton, Lotti
een belangrijke rol in mijn leven
gespeeld. Ik voel me meer thuis
tussen de dieren in de natuur dan
onder de mensen".
Driemaal is hij daarna nog ge
trouwd geweest, maar het werden
evenzovele mislukkingen. De vier
de maal, met Maria, was het an
ders. Ze was toen negentien jaar.
kwam uit een Haags arbeidersge
zin en werkte in een universi
teitsboekwinkel.
„Ik kwam haar tegen een week
nadat ik was gescheiden en zo
maar wat ronddoolde. Een paar
weken later waren we getrouwd.
Drie jaar hebben we samenge
leefd."
Toen kwam Lotti erbij. „Toen we
haar ontmoetten had ze moeilijkhe
den. Ze komt uit een zeer bekende
familie, die haar getrouwd wilde
zien met een Franse graaf met wie
ze al verloofd was. Maar zelf voel
de ze er niets voor. Een tijd lang
hebben ze bij ons gewoond, maar
van een huwelijk is nooit meer iets
gekomen. De graaf is kunstenaar
geworden en vertrokken. Ergens in
Frankrijk is hi* later getrouwd".
„Lotti i6 gebleven. Ze is nu ons
verstand, want het is een zeer
intelligent meisje. Ze heeft gymna
sium en spreekt zes talen. Met
haar familie heeft zij geen enkel
contact meer. Ze is openlijk ver
stoten. Maria ziet trouwens ook
niemand meer van thuis. De meis
jes hebben er geen behoefte aan.
Ze leven hier hun eigen leven".
Spanningen in zo'n samenleving?
Maria: „In het begin hebben we
wel eens een crisis doorgemaakt.
Ik heb zelfs een zenuwinstorting
gehad. Maar dat kwam alleen door
de erfelijke belasting. Toen we die
hadden afgelegd, ging het beter.
En nu hebben we nooit ruzie meer.
We voelen dit als een ideale le
venssituatie. Nee, niet als een
commune. Die vorm je om je af te
zetten tegen de maatschappij. Dat
hebben wij niet gedaan. We heb
ben ons gewoon teruggetrokken.
Hoe harder je je afzet, hoe langer
je moet uitlopen. Dat geeft altijd
maar problemen".
In Den Hps miniwereldje leven
ze nu hun eigen bestaan, zorge
loos. Anton zegt maar niet te kun
nen begrijpen waarom anderen
zich wèl zorgen maken. „Is het niet
om hun banksaldo of hun werk,
dan wel om hun gezondheid. Ik
heb zelf driemaal een hartaanval
gehad en moet dagelijks medicij
nen slikken. Maar 't zegt me niets.
Ik ga er ook niet van uit, dat een
mens per se gezond moet zijn.
Mensen, die geen 70 worden, be
schouwen zich misdeeld omdat de
gemiddelde leeftijd daar n^ toeval
lig ligt. Ze voelen zich tekort ge
daan. Maar waarom? Ik ben hele
maal niet bang om dood te gaan".
Maria, die juist de groenten
heeft gesneden en de maaltijd van
straks komt demonstreren, voegt
eraan toe: „Onbegrijpelijk hè,
neem nou ook die mensen die kla
gen omdat ze niet van hun aow
kunnen leven. Dat hóeft toch ook
niet? Je moet er alleen van eten.
Leven doe je van jezelf".
Mèt de wereld hebben Anton,
Lotti en Maria ook de problemen
buiten de deur gezet. Ze leven van
de ene dag in de andere, staan
vroeg op en gaan vroeg naar bed.
Ze eten wat de tuin en het seizoen
schaft, elke dag hetzelfde en altijd
groenten („als je van dieren houdt,
eet je ze niet tegelijkertijd op") en
hun kleding maken ze zelf van wat
bonte lappen. Zo sober mogelijk.
„Je zult ons nooit in mini zien",
lacht Maria. „Waarom niet? Omdat
als je bulten bent anderen zich dan
alleen maar in je projecteren. Dan
denken ze misschien alleen maar:
wat een leuke meld. En die invloed
moet je dan thuis maar weer weg
werken. Ik heb liever, dat ze den
ken: die is gek. Daar heb ik geen
last van. want gek zijn we niet".
„Zoals we nu leven, zijn we vol
maakt gelukkig, 'k Zou nooit weer
terug willen. Misschien zijn we wel
te gevoelig om nog met normale
mensen om te gaan. En, ach, wat
zijn eigenlijk normale mensen?"
cm
TERWIJL hier en daar is ge
discussieerd over de ver
houding tussen patiënt en arts,
hebben vele artsen in Nederland
al een heel ander beeld ge
kregen van die verhouding. Of
liever: van zichzelf. Want die
artsen gaan veranderen. Binnen
afzienbare tijd zullen ze niet
meer op huisbezoek gaan, maar
zal het be- en onderzoeken van
zieke mensen geschieden door
robots, door computers-op-
wieletjes, waar het gehele
medische weten van de aardbol
in zit.
Dat. voor de deur staande toe
komstbeeld schetst de in Bathmen
gevestigde huisarts Schönfeld Wt-
chers, bij velen wellicht beter be
kend als Belcampo. Hij doet dit in
de inleiding tot het fraaie boekje
„De arts in de science fiction litera
tuur", een uitgave die verscheen op
initiatief van Mycofarm te Delft, en
die werd gerealiseerd door Uitge
verij Van Lindonk te Amsterdam.
Leo H. Zelders verzamelde daartoe
verhalen en fragmenten uit dë SF-
literatuur, waarin de arts en de
medische wetenschap een rol spelen.
In zijn boeiende inleiding, waarin
Belcampo „science fiction" karakteri
seert als „wetenschappelijk gebon
den fantasie", stelt hij dat goede
science fiction haalbaar moet zijn,
dat de bestaande lijn daarin met zo
veel mogelijk kennis van zaken
moet worden doorgetrokken.
„Wij kunnen de science fiction
zien als een fase die aan de verwe
zenlijking van wetenschappelijke re
sultaten vooraf gaat en die dus tijde
lijk is", aldus Belcampo, die voorts
stelt: ..Alles wat wij zien aan voort
brengselen van de mens: potlood,
misthoorn, locomotief, is eenmaal
science fiction geweest"
Zijn beschouwing betrekkend op
de medische wetenschap gaat Bel
campo zelf ook aan wat science fic
tion doen. Hij schrijft: „Eenmaal zal
het punt bereikt zijn, waarop elk
onderdeel van het menselijk lichaam
vervangen kan worden. Er zullen
dan mensen rondlopen waar niets
aan mankeert, maar die toch niets
meer over hebben van dat waarmee
ze gestart zijn. mensen voortdurend
bevreesd, niet in zichzelf te verdwa
len en aan wie het standaardwerk
..De psychologie van de lapjesmens"
zal zijn gewijd."
Belcampo trekt dan nog even de
lijn door: op de duur raakt trans
plantatie uit de tijd, omdat door de
fabricage van alle menselijke af-
weerstoffen van aantasting geen
sprake meer is; de biochemici krij
gen het verouderingsproces van on
ze weefsels door en weten daar paal
en perk aan te stellen; de mens
wordt steeds ouder en blijft steeds
langer jong; chirurgie en modeko
ning reiken elkaar de hand.
In het achttal verhalen of frag
menten dat na die inleiding komt
wordt zo'n toekomstige wereld al ge
schetst. Maar de lezer mag zich rea
liseren, dat het allemaal niet zo heel
i reëel is. Of, zoals Belcampo het
zegt: „Goede science fiction is een
voorloper van de werkelijkheid en
zal door de werkelijkheid worden
voorbijgestreefd. Met andere woor
den: al wat zelfs de- stoutmoedigste
schrijvers te voorschijn brengen, is
enkel kinderspel bij de Science Fic
tion, die het Al beweegt".
SIETZO DIJKHUIZEN
Bricho's muren bezwijken
het stuk ook tenslotte uit de bus mag
n, het probleem is gesteld en kan niet
ontweken worden. Het kan met het
lagelijks fel opdringende feit Israël voor
trouwens niet uitblijven dat de kerken
do hier moeten uitspreken. Met de staat
heeft zich immers anders dan bij alle
e staten in de wereld niet alleen
(eri>olitiek probleem aangediend, maar ook
ng< oral een religieus vraagstuk van de eerste
ibtc
lam
iaat namelijk om de onthutsende vraag: heef.'
ee iderne Israël iets te maken met de oude, profe
beloften van de massale terugkeer van hei
oide volk, van glorieus herstel en een wereld-
h messiaanse functie? En onlosmakelijk aan deze
verbonden de nog veel uitdagender vraag: staat
dit gebeuren in en met Israël een levende
'h, de God van Israël, die door zovelen in onze
door H.Verweij
tijd als een der dode, mythische goden van de Oud
heid beschouwd wordt?
In de geruchtmakende verklaring worden deze vra
gen niet zo expliciet gesteld en beantwoord, maar
onweerstaanbaar dringen ze zich op bij allen die be
reid zijn dóór te denken. Het moet ons immers wel
opvallen dat juist in een tijd, waarin de dood van
God verkondigd wordt, volk en staat Israël telkens
herinneren aan de God van het Oude Testament die
zei zich waar te maken in de vervulling van Zijn
beloften.
Het verband tussen profetie en hedendaags Israël
wordt met gTote voorzichtigheid behandeld. Niettemin
moet ook deze consequentie nader onder het oog wor
den gezien, temeer daar de verklaring wèl heel dui
delijk is waar de houding van de christen t.o.v. volk
en staat Israël in het geding is. Deze houding moet
aldus de verklaring zeer positief zijn, ook jegens
de s t a a t als zodanig, want het gehele Is-
raël-gebeuren kan door de christen niet los worden
gezien van Gods werk en ingrijpen.
Naar mijn smaak zou in dit getuigenis veel dulde-
Met het rapport „Israël, volk, land en staat", waarin de houding van de chris
ten ten opzichte van Israël ter sprake komt, heeft de Hervormde Kerk een
uiterst belangrijk onderwerp aangesneden en zowel niet-christelijke als chris
telijke gemoederen in beweging gebracht. Het gaat hier nog wel niet om een
officiële synodale uitspraak, maar dit rapport van een groep theologen was
reeds voldoende om overal grote aandacht te trekken.
lijker, radicaler en moediger gewezen moeten worden
op de geweldige betekenis van Israël als vervulling
van profetie In de eerste plaats omdat Israël dan hel
grote t e k e n is, dat God bezig is Zich weer op een
zichtbare wijze te openbaren en dat wij niet als blin
den voort behoeven te gaan, maar over een Plan voor
de wereld beschikken. Bovendien beperkt zich deze
profetie niet tot Israël, maar wordt daarin tevens de
gang van de volken naa-r een nieuwe wereld van
vrede en gerechtigheid geschetst.
Leken-auteurs over profetie en Israël hebben over
het algemeen nooit geaarzeld de profetie ook te vol
gen waar deze aan de geboorte van die nieuwe we
reld een eindtijd verbinden, een periode waarin de
oude wereld op catastrofale wijze ten onder gaat.
Johannes de Heer in zijn boeken, Erich Sauer in zijn
„Morgenrood der wereldredding," Seiss in zijn „De
komende Christus" en ondergetekende in „Ik ben die
Ik ben" en „God in Israël", hebben deze geboorte
weeën, waarover Jezus en Paulus spreken, niet willen
verdoezelen.
Als we toegeven dat kerkelijke theologen niet zo ver
kunnen gaan als lekenschrijvers, moet toch worden
vastgesteld dat hun angstvallig afstand nemen van de
eindtijdprofetie hun getuigenis ernstig verzwakt. Ook
mag wel eens worden opgemerkt dat, waar lekenge-
schriften over profetie en Israël sommige theologen
stilzwijgend maar duidelijk mede tot richtsnoer die
nen, zij daarbij wel heel willekeurig tewerk gaan!
Intussen stuit het stuk op groot verzet. Van de
christen wordt gevraagd zich op geloofsgronden ook
achter de staat Israël te stellen, terwijl velen na de
Zesdaagse oorlog heel wat op de politieke en militaire
daden van Israël hebben aan te merken. Daar komt
nog bij dat de christenbevolking van Israël vrijwel
geheel uit Arabieren bestaat en men op rechtsgron
den en menselijke overwegingen ook veel oog heeft
voorde Arabische zaak in Palestina.
Natuurlijk rechtsgevoel, humaniteit jegens de
vluchtelingen en evangelisch bewustzijn strijden hier
met een oudtestamentische, profetische gedachten-
gang, die alleen recht noemt wat overeenkomstig c'.e
wil van God is. Als het Gods wil is dat Israël in
Kanaan woont, krijgt Jozua de opdracht de Ka-
naanieten uit te roeien en te verdrijven. Als het Gods
wil is dat de over de gehele wereld verstrooide Joden
weer een natie worden in het oude erfland en Jeruza
lem de ongedeelde hoofdstad van Israël, dan is dat
een gerechtigheid die aan alle kanten botst met tradi
tioneel christelijke en humanistische opvattingen van
recht.
Een onoplosbaar probleem voor wie volgens kerke-
lyke traditie in de kerk het „nieuwe Israël" ziet en
zich voor de Joden geen toekomst meer dacht. Een
teken en een noodzaak voor de nog betrekkelijk wei
nigen die zien dat na een lang zwijgen God de draad
met Israël weer opneemt en daarmee ook met de
wereld. De kerk, de gemeente van Christus, vertegen
woordigt een bovenaards heil; in Israël en het verde
re gebeuren met de volken bereidt God het aardse
heil voor. En dat ligt veel meer in het verlengde van
een oudtestamentische door God opgelegde rechtsorde,
dan in het verlengde van de geestelijke gemeenschao
die Christus' kerk is.
Eerst als woTdt ingezien dat God „over het christe
lijk tijdperk heen", met Israël en de volken verder
gaat, kunnen wij kerk en Israël met elkander rijmen
als twee verschillende gestalten van, het ene heii in
Christus, dat de gehele wereld beheersen zal.