VERZOEKE BELEEFD DE KERK NIET TE VERONTREINIGEN Rijnsaterwoude en Leimuiden verloren agrarische karakter Alleen hardwerkende verenigingen hebben overlevingskansmits zij streven naar een voor de kritische toehoorder van nu aanvaardbaar niveau 27 TET muziekleven in Leidens omgeving kabbelde na 1919 in alle rust verder. iet als op zo menig ander gebied beteken- [e hier het einde van de eerste wereld- orlog geen nieuw begin. De dorpsgemeen schappen lagen nog vredig geïsoleerd, ladio en autobus zouden zich eerst later chuchter aankondigen. Weliswaar reed de rein tussen Leiden en Alphen, waren ioordwijk, Katwijk, Voorschoten en de sollendorpen door de tram met Leiden erbonden en werd daar ook voor allerlei loeleinden gebruik van gemaakt, maar, n dit is essentieel, trein en tram verbon en niet de ménsenandere plaatsen waren indere werelden. JOHANNES DE HEER Ook aan het uiterlijk van koren en korpsen wordtals de financiën het toelaten, zorg be steed. Zo stak Kunst na Arbeid te Koudekerk zich nog onlangs in nieuwe uniformen. Cantate Deo" (KatwijkNoordwijk) van Johan Admiraal, kreeg meer dan locale bekendheid door de jaarlijkse Lucas Passion vertolkingen. In febru ari j.L bracht „Halleluja", als eerste in de omgeving. Bachs Matthaus Passion in de Katwijkse Sporthal. De muziekverenigingen, die ook feestdagen en dorpsgebeurtenissen luister bijzetten, vroeger ook tent concerten gaven en voor dit alles door de gemeenten werden (worden) gesteund, hadden altijd een wat ze kerder bestaan dan menig koor. Het dorp kon immers zijn korps niet missen. KALE AMATEURS T/AN BUITEN zagen in vroeger ja ren vele van die ensembles er weinig fraai uit. Ieder blies in eigen tenue, in allerlei kleuren, op z'n best met een uniformspet. De stijgende welvaart, oud-papier en damesco mité-acties en het Prins Bernhard fonds deden wonderen. Langzaam aan veranderden de kale amateurs in kleurig geuniformde muzikanten, die hun nieuwe instrumenten met gepaste trots hanteerden. Alleen het oude vaandel met rinkelende me dailles en zilveren lauwertakken overleefde meestal de vernieuwings- storm. Veel belangrijker was echter ook hier de kwaliteitsstijging. Welnu, het ene korps na het andere achtte het aan zijn status verplicht, een vak man als dirigent aan te trekken. Men zag uit naar élite-beroepsmuzi kanten uit de KMK, Mariniers- en Luchtmacht-Kapel, die dit voor hen vreemde werk tegen een gepaste be loning wilden aanpakken. Niet altijd lukte dit Het leiding geven aan amateurs is heel wat anders dan zelf op hoog niveau muziek maken. Toch heeft menig korps in de Leidse contreien ervan geprofiteerd. Maar als de speellui niet wilden stu deren, de repetitie niet hoger dan een wekelijks uitje stelden en om allerlei redenen verzuimden, moest de vakman z'n eisen wel lager stel len of op den duur teleurgesteld ver trekken. Dan viel zo'n korps weer in z'n oude doen terug. Er waren (en zijn) ook dirigenten, die, bij wijze van compromis, tot populaire stukken overgingen. Maar, ondanks alles, is het gemiddelde kwaliteits- en programmaniveau in de 1 aatste tien jaar toch aanzienlijk gestegen. Ik denk hierbij, zonder aan andere korpsen tekort te willen doen, vooral aan de verenigingen „Arti et Religioni" (Alphen). „Crescendo" (Sassenheim), „Crescen do" (Noordwijk), en „Valkenburgs Harmonie", terwijl ook de gang van zaken bij „U.N.I." (Katwijk aan Zee), „De echo der duinen" (Noord wijk) en „Kunst na Arbeid" (Koude kerk) veel goeds belooft. Van enkele korpsen echter hoort men nauwe lijks meer iets. MARTIALE ENSEMBLES jJ7EN BELANGRIJK verschijnsel in onze tijd is de drumband. Deze kleurig uitgedoste martiale ensemb les, voorafgegaan door sierlijke ma jorettes, binden veel jeugd. Alleen hierom reeds verdienen ze in waarde gehouden te worden. Ik zou ook nog uitvoerig over de, door beroepskunstenaars gegeven, concerten kunnen schrijven, maar ik moet volstaan met het noemen van enkele namen. In Leiden, Katwijk en Noordwijk trekken de zomer or gelbespelingen veel publiek. Vermel ding verdienen ook de winter con certen in Voorschoten, Hazerswoude en Lisse (orgel van de St. Agatha- kerk). Zeer vele amateurverenigingen, vooral de korpsen, worden ernstig benadeeld door het gebrek aan goe de zalen. Het zou te wensen zijn, dat de gemeentebesturen hieraan op korte termijn iets gingen doen. De nood dringt. OVERLEVINGSKANS IJEBBEN ONZE amateursvereni gingen nog een toekomst? Ik durf, eerlijk gezegd, geen prognose aan. Het schijnt wel zeker, dat een aanthl van de nu nog bestaande, in de loop van de tijd zal verdwijnen. Ze verliezen de publieke belangstel ling. Alleen de hard werkende vere nigingen, onder zeer goede leiding, hebben, naar mijn mening, een over levingskans, mits zij streven naar een niveau, dat voor de kritische toehoorder van nu aanvaardbaar is. Dit betekende dus, dat men noeg had aan eigen muzikale iermaken: de repetities van zang vereniging (de „zang") en muziek corps (de „fanfare" of de „har- ponie"). De dirigent („direc- jeur") was vaak een verdienste lijk amateur of ook wel een vak- rian, muziekleraar of stafmuzi kant. Hij zwaaide zijn houten of poren, nikkelgeknopte stokje, men long of blies zo goed mogelijk en le gezelligheid verguldde de al gemene inspanning. Generaliseren is uit den boze, ik peet het. De enkele uitzonderingen, lie soms hoog boven het gemiddelde jeil uitstaken, mogen niet worden hiskend. Men wist trouwens niet |eter, bij gebrek aan voldoende ver- felijkingsmateriaal. Iedereen was lik tevreden, als het maar zuiver en piet gevoel" klonk. En samen werk- e men voor de jaarlijkse uitvoering, iet hoogtepunt van het dorpssei- pen; de harmonie of de fanfare bo- lendien voor de tent en de straat, op ioogtijdagen en bij bijzondere ge beurtenissen. ALS HET GRAS JfET VALT niet mee, iets zinnigs over het dorpsmuziekleven uit le eerste jaren na 1919 te vertellen. %de programma's kunnen inlichten 'er het wat, maar over het hoè is iaar heel weinig meer bekend. De lanken daar gaat. het toch om, is Is het gras vergaan. Er bestaan ook een grammofoonplaten van. Krantenverslagen uit die tijd, voor iver aanwezig, kunnen ons even- oin inlichten. De min of meer musi- ilogische, corrigerende kritiek, die igenwoordig, sedert ongeveer 1950, )k het concertleven in de dorpen egeleidt, bestond buiten de stad et. De programma's van de zangvere- gingen vermeldden christelijke lie- >ren, bewerkte psalmen, ook wel atoriumkoren en veel composities natuurpoëzie. Voor mij ligt het programma van in uitvoering door een koor ergens de omgeving van Leiden. Die erd gegeven door een christelijke tngvereniging op vrijdag 14 maart '24. „des avonds te kwart voor 8 tir", in een kerk. Ook de namen in de „directeur" en de piano-„ac- impagnateur" noem ik niet. Daar iat het niet om. Het programma citeer ik letterlijk, et aantekeningen tussen haakjes: la. ADVENT (op u, mijn Heiland ijf ik hopen), van J. W. Frank, lb. EERE JEZUS, GIJ ZIJT MIJN (be- erking J. S. Bach), 2a. IN MEI, Isr. Olman, 2b. O, GULDEN HOOFD ■w.z. de zon) Jac. Bonset, 3. FSCHEID VAN 'T WOUD, F. Men- 'lssohn Bartholdy, 4. O, JEZUS, UN TROOST, J. S. Bach, 5. GE- ED DES HARTEN, Dan, de Lange, PSALM 150, J. P. Sweelinck, 7. LIJF BIJ ONS HEER, DE GOU- EN ZON GAAT DALEN, L. Reich- t, 8. ZEGEKOOR (uit „Josua"), G. Handel. 9a. AVONDKOOR (uit opera „das Nachtlager vor Grana- i"). C. Kreutzer, 9b. HERDERS ONDAGSLIED. C. Kreutzer, 9c. :CE, QUOMODO MORITUR. Jac. andl. Dit programma, tevens „Bewijs in Toegang", kostte „50 cent" „Ap- audiseren en Rooken" waren reng verboden. En ook nog: „Ver- leke beleefd het kerkgebouw niet verontreinigen". ALLEGAARTJE ?EN WAT vreemd allegaartje, dat programma. We doen het tegen- oordig anders. Maar de kwaliteit <m de composities is toch goed tot rij goed. Er staan tenminste geen eigenge- :ide psalmbewerkingen op. En drie erken zijn van Nederlandse com- onisten. De vreemde teksten waren één (latijnse) na, vrij vertaald. Ik >u er wat voor geven, om nog eens 1 kunnen horen, hoe het allemaal lonk. Vermelding verdient nog, dat het edoelde koor was aangesloten bij den Bond van Gemengde Zangvere- igingen in Nederland" (opgericht 30 'aart 1900). Men kon dus putten uit e bondsbibliotheek en. aangezien er >en reeds concoursen bestonden, as de vereniging ook in staat, zich et andere koren te vergelijken. Ik eet niet of het overal zo gesteld as. maar dit koor maakt, op een stand van 46 jaar, voor die tijd ch lang geen slechte indruk. M'n eigen herinneringen uit die id zijn beperkt tot de stad (in casu: otterdam) en dan nog maar tot een Mn deel daarvan. Maar de wijken rond het centrum en vooral op de linker -Maasoever, waren toen in menig opzicht gesloten ge meenschappen, zodat een vergelij king met de dorpen rond Leiden nog niet eens zo gek is: Ik weet nog, dat het vooral met de klankverhoudin gen en de homogeniteit dikwijls niet best gesteld was. Dit gold ook voor de korpsen. Het „met gevoel zingen" gaf al te gemakkelijk aanleiding tot individualistisch uitspringen van de, in eigen kring, gevierde zangers en spelers. Dit euvel was zelfs een jaar of tien, vijftien geleden hier en daar nog niet onderdrukt. Pas langzamerhand ging men be grijpen, dat het om de evenwichtige samenklank ging en dat persoonlijke accenten, om niet te zeggen: uitspat tingen, uit den boze waren. Wie het destijds befaamde „Jo Vincent kwartet" (nota bene uit vier eerste rangs vaklieden bestaande) nu nog eens via een grammofoonplaat kan beluisteren, wordt (niet zo prettig) getroffen door de losse samenhang van deze vier mooie stemmen. Zo willen wij het niet meer horen en doen. GROOT EN DUUR FR VERANDERDE niet veel, noch in de programma's noch in de opvattingen. Hier en daar werd eens een nieuwe vereniging op gericht. Maar ook verdwenen er, door inter ne moeilijkheden of gebrek aan be langstelling. Al dadelijk moet hier de opkomst van oratoriumverenigingen worden vermeld: Katwijk aan Zee, Alphen, Lisse zijn er voorbeelden van. Ze gaven van bekende werken (Elias, Die Jahreszeiten, Die Schöpfung, Der Messias, enz.) grote dure uitvoe ringen, met solisten en orkest. Dit was natuurlijk niet ineens ge gaan; vanuit de gewone „zang", met oratoriumkoren op het programma, slegen ze hoog op. Over belangstel ling hadden die koren niet te kla gen: de liefhebbers waren door de radio, door bezoeken aan uitvoerin gen in de stad, wijzer geworden. Al leen was het toen met de a capella zang, jammer genoeg, gedaan. Ja, die radio. Jarenlang was het meer een experimenteerkastje, een curiositeit, dan een serieus commu nicatiemiddel. Maar de grote tech nische verbeteringen (na 1930) deden ernstige concurrentie met de koren vrezen. Op den duur echter, ging die radio juist het concertbezoek stimu leren. DE HEER EN ZWART JK MAG niet verder gaan, alvo rens de namen van twee grote Nederlanders met veel respect te hebben genoemd. Door zijn vereenvoudigde bewer kingen voor harmonium van stukken uit allerlei werken van de grote mu ziekliteratuur, en zijn cijferschrift voor de eenvoudigen, verdient Jo hannes de Heer in dankbare herin nering te worden gehouden. En Jan Zwart, die door de maan dagse orgelconcerten (van l1/» uur) voor de NCRV en zijn composities talloos velen naar het orgel heeft leren luisteren en tot zélf spelen heeft gebracht. De Heer en Zwart maakten een, in christelijke kringen, niet of weinig ontgonnen gebied bouwrijp, ze zaaiden maar, en zelf hebben ze het begin van de rijke oogst nog mogen zien. Het kerkvolk was met het orgel en de orgelmuziek vertrouwd geraakt; ook het orkest kwam, via de radio, binnen de belangstellingssfeer. Dank zij de steeds beter wordende oplei dingen, de informatie de communi catie, het toenemende concertbezoek, steeg het gemiddelde uitvoeringspeil van de amateur-verenigingen, al liet de programmakeus, als gevolg van een tekort aan muzikaal onderschei dingsvermogen, in menig geval nog lang te wensen over. Met de mobilisatie (voorjaar en zomer 1939) verloren de verenigin gen veel jeugdige zangers en muzi kanten. Sommigen konden hun ver lof nog op de repetities afstellen, anderen die daarbij dichtbij gele gerd waren, hadden tijdelijk zelfs helemaal geen nood, maar zekerheid was er toch niet meer. De Duitse bezetting tenslotte, betekende het non-actief van alle verenigingen die niets met de cultuurkamer te maken wilden hebben. En dat waren ze in feite allemaal. Uit die tijd stammen de, vroeger in Leidens omgeving vrijwel onbe kende kerkkoren. Een kerkkoor be hoefte zich namelijk niet aan te sluiten of te melden. Niet overal sloegen ze blijvend aan. Dat in Kat- wij kaan Zee bijvoorbeeld verdween later al vrij spoedig. Men had er daar geen behoefte aan. Maar het is Alleen topprestaties trekken nog pu bliek. Opmerkelijk is intussen de opbloei van het huiselijk en in besloten kring zelf musiceren, ook en vooral in clubjes. SCHRIJNEND GEBREK T/ELE KOREN hebben ook een schrijnend gebrek aan heren-le den. De jeugd moet studeren, doet aan sport, is in militaire dienst, heeft van alles en nog wat omhan den en laat de zang voor wat die is. Ook de korpsen zijn dolblij met nieuwe leden: ze vormen jeugdreser- ves, om er later uit te putten, als die dan nog niet verlopen zijn. Door de veranderde mentaliteit, het zich wijzigende levenspatroon, de volmaaktheid van grammofoon- en bandopnamen en, zoals reeds ge noemd, de alvermogende techniek, hebben de dorpskoren en korpsen het in de afgelopen tien jaar moei lijker gekregen. Een in onze omge ving bekende, koordirigent voorspel de mij eens, dat alleen de eerste rangs amateurkoren (-korpsen) zul len overblijven. Het ziet ernaar uit, dat hij gelijk krijgt. Om het mannenzangerstekort zo veel mogelijk te compenseren, begon Hans Boelee zijn koren samen te voegen en gecombineerde uitvoerin gen te geven. Deze massale zangcon certen (met orgelbegeleiding) hadden tijdelijk groot succes, ook al, omdat Boelee voor dit typisch Engelse gen re veel aanleg had en zijn enthousi asme op de schare kon overdragen. Hij was daarbij gewoon, ook het pu bliek in te schakelen. Met zijn ver trek naar Driebergen was tevens de opleving voorbij. Boelee's vriend en collega Dirk van Vliet ging zich op de kinderko ren specialiseren. De, door Riek Mei- jering opgerichte en jarenlang door haar geleide Lenteklokjes (de naam is door haar vaders, ds. Meijering, JAN ZWART verzonnen) waren door Rieks plotse linge vertrek herderloos achtergela ten. Ze zouden zeker voorgoed van het toneel verdwenen zijn, als niet een (ongenoemde) muziekvriend Dirk van Vliet had voorgesteld, de draad weer op te nemen. Zo gingen de Lenteklokjes van Katwijk en Sassenheim (later ook in Alphen) een nieuwe spectaculaire bloei tege moet De zangersavonden, vele seizoenen lang hoogtepunten in de ama- teurskorenbedrijvigheid, verloren door kwaliteitsverlies en te lange duur gaandeweg hun aantrek kingskracht. Het publiek bleef weg en ten slotte waren het alleen nog de andere deelnemende koren, die luisterden. Men h oorde er daarna lange tijd niets meer van. Na een paar mislukte pogingen schijnt zich nu weer een nieuwe opgang aan te kondigen. VERDRIETIGE ZAAK HE ZANGVERENIGINGEN zetten na de oorlog hun bestaan in ei gen kring, zij het succesvol, gewoon of moeizaam, voort. Zoals vanouds staan of vallen ze met de dirigent, die het behoort te weten. Nu is het voor vele dorpskoren een verdrietige zaak, dat de werkelijk goede diri genten voor hen zo moeilijk te krij gen, resp. vast te houden zijn. Van daar het wisselvallige bestaan van zulke verenigingen. Dank zij de volhouders, de leden, die voor hun vereniging leven, wordt het bestaan toch voortgezet Ik ben echt blij, dat sommige koren het nu weer zo goed getroffen heb ben (Hazerswoude, Rijnsburg en Voorschoten, bijvoorbeeld). Katwijk aan den Rijn, Zoeterwou- de en Leiderdorp (Excelsior) hebben, nu al voor de derde keer, dezelfde dirigent Bas Siereveld. Ze doen het ook vaak samen en dat heeft al een uitvoering van „Die Jahreszeiten" geleverd. Het Leiderdorpse kerkkoor „Hart en Stem" zong vroeger, onder Truus Massaar-Van Driel, samen met het Scheveningse „Juliana", om de twee jaar een oratorium. Nu wordt het geleid door Nanna de Vries, de broer van Job, die in Sassenheim al jaren lang een klein, vitaal mannenkoor leidt. Ook Koudekerk en Katwijk hebben een mannenkoor. Het grote Katwijkse („Jubilate") veranderde enkele malen van dirigent. Tegen woordig leidt Sander van Marion deze toegewijde zangers. Een speciale, grootscheepser vorm van koorzangbeoefening kennen we in de oratoriumverenigingen. Ze hebben dus met de oeroude reine a capella-zang afgedaan. „Excelsior" (Katwijk, o.l.v. Herman Blekken- horst), „Hosanna" (Alphen o.l.v. Ba rend Schuurman), „Comt nu met sangh" (Sassenheim, o.l.v. Cor Kool), „Voorschotens Chr. Vocaal Ensem ble" (o.l.v. Louis van Wijngaarden), „Soli Deo Goria" (Noordwijk) en de koren in Nieuw-Vennep. De Kaag en Lisse (o.l.v. Sander Visser) geven re gelmatig goed bezochte uitvoeringen. De korencombinatie „Halleluja- door Johan van Wolfsivinkel merkwaardig, dat in Alphen nog al tijd de meeste koren nauw bij de verschillende kerken betrokken zijn. VOLLE KERKEN JVIA 1945 herleefden de muziekakti- viteiten. De belangstelling laaide fel op, ook bij het grote publiek. Men had zo lang onder de druk ge zeten, dat iedereen overal voor te vinden was. Ik kan mij, met een zekere weemoed, nog de barstensvol le kerken herinneren, o.a. in de Rijnsburgse Rapehburgkerk, waar Feike Asma speelde. Kunstkringen schoten allerwege op. Wie ook speelde of zong, het publiek stroomde toe. De koren van de Ring Leiden hielden zangavonden in dicht bezette kerken, de korpsen gaven openlucht- en zaalconcerten, de ver enigingen namen deel aan con coursen, stelden hun idealen steeds hoger. Die hausse kon niet blijven. Maar de terugslag liet zich aanvankelijk toch niet dreigend aanzien. Een veel ernstiger aantéstijng van het amateursmuziekleven is echter, op den duur, de ontwikkeling van de techniek gebleken. Nog altijd geven velen, te eenzijdig, de schuld aan de televisie, die, eerst schuchter, maar na 1955 in een stormloop, tot meer dan 90 procent van de Nederlandse huiskamers veroverde. De TV is echter maar een symp toom. Het is niet zo, dat dit tech nische wonder het publiek huiselijk maakte en dus weghield van de con certzaal. De mensen zijn, vaak zon der erg, met de techniek meege groeid. En ze groeien maar door, van het ene gemak naar het andere. Al les kan, tegenwoordig. Dit nu lijkt mij het grote, het dodelijke gevaar voor het liefhebberij-muziekleven. Men is de onvolmaaktheid ontgroeid. -fr Het orgel in de Grote Kerk van Noordwijk-Binnen trekt jaarlijks vele kerkmuziek-lief- hebbers. Een klein maar fijn instrument, waarop grote orga nisten zich graag laten horen. TEIMUIDEN EN Rijnsaterwoude zijn beide zelfstandige dorpen en hadden aanvankelijk een be volking, die geheel op het agra rische leven in de omgeving was georiënteerd. De heer Ninaber was de eerste burgemeester van beide gemeenten, maar kon het de laatste jaren niet zo goed met zijn raadsleden vinden en ging in 1920 met ziekteverlof. Hij is gebleven tot 1921 en werd in januari 1922 opgevolgd door burgemeester J. A. Bakhuizen. Deze was niet al leen burgemeester maar ook se cretaris. Hij woonde in het huidi ge café van J. Keyzer, in welke woning de secretarie was onder gebracht. In oktober 1931 werd de heer Bak huizen ook burgemeester van Nieuwveen, waardoor hij het ambt van secretaris moest neer leggen. De heer J. W. de Ren werd toen secretaris van beide ge meenten. In 1938 kon het huidige gemeentehuis ais secretarie in ge bruik worden genomen. Het werd gebouwd met de bestemming van ziekenhuis. Hiervan Is nooit veel gebruik gemaakt. Raadsvergade ringen en huwelijksplechtigheden werden reeds eerder in dit' „zie kenhuis" gehouden. Per 1 mei 1956 ging burgemeester Bakhuizen met pensioen en 1 au gustus 1956 werd de heer B. Kammenga burgemeester van Leimuiden, Rijnsaterwoude en Nieuwveen. Hij ging 1 maart 1966 met pensioen en werd opgevolgd door de heer H. L. Breen. Het aantal inwoners van beide ge meenten was gering en groeide zeer langzaam. In 1920 had Lei muiden ongeveer 2000 en Rijnsa terwoude 600 inwoners. Nu telt Leimuiden 3850 inwoners en Rijnsaterswoude is juist de 1000 gepasseerd. Van nieuwbouw was in 1920 bijna geen sprake. Een enkele particu lier bouwde eens een huis. De ge meentelijke woningbouw in Lei muiden was gering. In de crisisja ren werden In Leimuiden vier blokken woningen door de ge meente gebouwd. In Rijnsater woude was helemaal geen ge meentelijke woningbouw. Leimuiden begon in 1947 met de bouw van woningwetwoningen door A. Post aan de Kcrklaan. De laatste jaren komt in beide gemeenten deze bouw wat meer op gang. Het aan tal nieuwe woningen neemt gesta dig toe, zodat beide gemeenten hun bevolkingscijfer hoger zien wor den. De bevolking van Leimuiden en Rijnsaterwoude is nu al niet meer op het agrarische leven in de om geving afgesteld. Het zijn meer forensen-gemeenten geworden. De bevolking vindt emplooi buiten het dorp en zwermt 's morgens uit naar omringende steden en dor pen, waar industrieën gevestigd zijn. Leimuiden en Rijnaterswou- de zelf hebben praktisch geen in dustrie maar zijn daarentegen riant gelegen tussen de Westein- derpiassen en het Braassemer- mecr. Als de huidige groei van de ze dorpen doorzet zal Leimuiden over tien jaar waarschijnlijk een bevolking hebben van 5000 cn Rijnsaterwoude van 2000. LINTBEBOUWING In 1920 hadden deze dorpen alleen maar lintbebouwing. Alle huizen werden destijds op de dijken ge bouwd, dus langs de oude Heren weg, die van Alphen aan den Rijn naar Aalsmeer loopt. Waarschijn lijk vertrouwde men de lage pol derdijken niet. Trouwens de hui dige dijken zijn evenmin honderd procent De Westerdijk vraagt di rect om verbetering, maar verho ging is tot nu toe achterwege ge bleven. Gelukkig beantwoordt de bemaling door Rijnland aan haar doel, waardoor het boezemwater op peil wordt gehouden. De ouderen zullen zicb nog wel he rinneren dat er in 1920 bij het gemeentehuis een sluis was, waar het dorpswater werd doorgelaten om de sloot langs de Dorpsstraat te reinigen en te kunnen bevaren met kleine schepen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1970 | | pagina 39