ien halve euw Leids luziekleven Steeds zwaardere concurrentie met elektro-akoestische media Liefhebber boeien is belangrijker dan eigen tradities koesteren door dr. J. v. d. Veen Jeugd-Kamerorkest Leiden, dat in 1970 zijn 10-jarig bestaan zal vieren en dat zich in die tijd een geheel eigen functie heeft verworven. Copie rANNEER WIJ dit alles en van volledigheid ko>n uiteraard geen sprake zijn overzien, dan kunnen wc zonder moeite conclude ren, dat het Leidse muziekleven, na een snelle ontplooiing in de jaren tussen de beide oorlogen, in de laatste kwart eeuw steeds duide lijker een, zij het ook bescheiden, copie is geworden van een groot steeds, internationaal getint muziek leven. Dit geldt natuurlijk vooral voor de orkest- en kamermuziekuit voeringen, met solisten en program ma's die ook elders kunnen worden beluisterd. Het lijkt paradoxaal, dat juist voor deze categorie concerten, on danks hun doorgaans hoge niveau en ondanks de nog altijd zeer lage toe- de belangstelling schijnt te tanen. Zo heeft het Resi dentie-Orkest, dat na Den Haag en Rotterdam nergens zo vaak is opge treden als 'juist in Leiden, in toene mende mate moeite zijn abonne mentsserie te handhaven. De Kunstkring kon alleen dank zij gemeentelijke subsidies het bestaan rekken en de Mij. voor Toonkunst heeft zich zelfs in 1969 gedwongen gezien na een mislukte poging tot fusie met de Kunstkring haar concerten te staken, en dat nog wel nadat zij zich ééneneenkwart eeuw met succes heeft weten te verzetten tegen de concurrentie van de in 1829 opgerichte, landelijke Mij. ter Be vordering der Toonkunst. Deze gang van zaken is om verschillende redenen betreu renswaardig: de kamermuziek ziet zich steeds meer teruggedrongen zo dat hoogst waardevolle, maar weinig rendabele genres, zoals het strijk kwartet en het liederenrecital, tot de uitzonderingen gaan behoren. Verder heeft de Mij. voor Toonkunst zich in de afgelopen decennia bijzonder ver dienstelijk gemaakt voor de muzika le vorming van de schooljeugd door middel van uitstekende en zeer goedkope jeugdconcerten, waarvan er meer dan 100 zijn gegeven. We zullen ons steeds de geweldige geestdrift herinneren, die het R. Ph. O. onder Eduard Flipse zo dik wijls bij Leidse scholieren heeft op gewekt. Een herleving van die tradi tie, zij het in een vernieuwde vorm, mag in de naaste toekomst eenvou dig niet achterwege blijven. De muziekschool van de Maatschappij, die in 1934 haar eeuwfeest vierde en die onder direc teuren als Richard Boer, Hans Fran co Mendes en Henk Geirnaert (gese- cundeerd door Loek Stevens) zich steeds heeft uitgebreid, werd in 1961 een stedelijke instelling en zag daar mee haar bestaan verzekerd. Gemis T)E ACHTERUITGANG van het concertbezoek is een alom gesig naleerd verschijnsel, wat aan uiteen lopende oorzaken kan worden toe geschreven. Een alternatief is bijv. de stereo-apparatuur in de eigen huiskamer, waarmee men van een repertoire van eigen keuze in de meest perfecte realisatie te allen tij- ■jür Met de jaarlijkse uitvoerin gen van de Matthaus-I'ossion boutode Ex Animo in Leiden een belangrijke traditie op. de kan genieten; in verband hiermee is er ook een zekere afkeer ten aan zien van de ietwat verstarde, 19de-eeuwse concertgewoonten. Een vermindering van de sociale functie van het concertbezoek eai een algemeen ervaren tijdgebrek zullen ook wel een rol spelen. In dit ver band kan men zich afvragen, of de verbouwing en modernisering van de Stadsgehoorzaal in 1961 helemaal aan het doel heeft beantwoord. Ondanks de kostenstijging die er het gevolg van was voor het muziek leven, zijn we blijven zitten met een ouderwetse zaal met ongemak kelijke zetels en slechte ventilatie, in een binnenstad waar steeds min der mensen wonen en waar het par keerprobleem veel ergernis bezorgt aan hen, die na een lange dagtaak behoefte voelen aan „er even uit" te zijn. De behoefte aan een betaalbare, aan moderne eisen van akoestiek en comfort beantwoordde ruimte voor kamermuziek blijft trouwens bestaan; noch de weinig comfortabe le Zuiderkerk, noch de fraaie, maar wat kleine en akoestisch minder gunstige Grote Pers in de Lakenhal kan dit gemis vergoeden. Een wezenlijk tekort in het Leidse muziekleven betekent bovendien de onmogelijkheid muziekdramatische evenementen te organiseren. Ook in het verleden kon dit slechts spora disch geschieden: in 1903 voerde de toenmalige Nederlandse Opera Wag ners Tannhauser in de Schouwburg op, en ook later is er weieens dets op kleine schaal geënsceneerd, maar meestal moest men het doen o.a. in de jaren '30 met Italiaanse opera-concerten of, nog amusanter, met zgn. „spectacles coupés" in de Gehoorzaal. Er bestond indertijd voor dergelijke opwindende zaken ruime belangstelling, maar ook der gelijke genoeglijke aangelegenheden behoren allang tot het verleden. Bij de bouw van een nieuwe schouwburg zou men misschien ook eens met dit muzikale aspect reke ning kunnen houden Het openbare muziekleven zal het in de toekomst steeds meer moeten hebben van de factor „social event" (om niet te zeg gen „social happening") om de con currentie met de elektro-akoestische media te kunnen volhouden. r\E ALLERNIEUWSTE muziek laat zich moeilijk meer integreren in de bestaande concertpraktijk en vraagt om een eigen kader. Er is in Leiden voor experimentale concerten zeker een publiek, niet groot, maar wel enthousiast en jeugdig en ik meen, dat hier behoefte is aan een duidelijker beleid. Al in de jaren '50 organiseerde de Leidse afdeling van de KNTV onder Iskar Aribo jaarlijkse concerten van vooral Nederlandse eigentijdse mu ziek, door diverse combinaties uitge voerd. Later is deze traditie in de Lakenhal nog voortgezet door een aantal meest Leidse musici, vooral geïnspireerd door Henk Briër, waar Formaat |)E CRISISJAREN deden intussen deze brede belangstelling wel Ét teruglopen; toch valt het op Jezeer de Kunstkring, evenals de voor Toonkunst, juist in de teilijke jaren '30 erin slaagde zo- solisten van internationaal for- fcat naar Leiden te brengen, liet symfonische repertoire is in tussen-oorlogse jaren te Leiden |ornamelijk dankzij het Residentie best tot klinken gebracht. Dit [ortreffelijke ensemble, dat al een na de officiële oprichting in onder Henri Viotta in de Ge- lal optrad, heeft hier van [71935 onder zijn dirigent Peter Anrooy talrijke concertreeksen feeven met vaak zeer belangwek- jride programma's. Later zette Éts Schuurman, in 1938 tot 1ste Tigent van het R.O. benoemd, het Irk van Van Anrooij voort, ook pens en na de bezettingsjaren, paarnaast hebben in de jaren '30 de Haarlemse Orkest-Vereniging |het Utrechts Stedelijk Orkest on- r Evert Cornelis in Leiden gecon- ?erd, terwijl in maart 1938 het jubilerende Concertgebouw- Jest onder Willem Mengelberg in Gehoorzaal verscheen, i de bezettingsjaren viel allerwe- een sterke toeneming waar te men van muzikale belangstelling, len zullen zich nog, behalve de (hermuziekuitvoeringen en de zon- niddagconcerten van het Resi- iitie Orkest, de grote activiteit der Ise koorverenigingen herinneren. dateert de Matthaus-Pas- l-traditie van „Ex Animo" onder man de Wolff van 1942; het koor werd in 1919 opgericht Merk- iig is, dat een koor als „Sursum •da", dat in de jaren '20 en '30 Ier Anton van der Horst zovele irdevolle uitvoeringen heeft ver- fgd, kort voor de oorlog, in 1939, st worden opgeheven. •aarentegen ontwikkelde de chr. loriumvereniging „Con Amore", onder D. Smink, grote toewij- voor het oratorium-repertoire, name Handel. Haydn, Brahms in de jaren '50 werden onder C. Jansen de uitvoeringen i Bachs Weihnachtsoratorium tot i traditie, later nog een tijd door h Pasveer voortgezet. eigen repertoire heeft, sinds I enigszins toevallige oprichting in p6, het r.k. Alma Mater-koor ont- ikeld, eerst onder Willem Mizée, onder Jan Smit en nu onder van der Meer. Mizée is boven- t sinds de oprichting in 1930, di mt geweest van het A Capel- •or, dat na een inzinking in de uit menigmaal bijzonder plezierige muziekavonden resulteerden zonder dat de musici zelf er noemenswaar dig profijt van trokken. De reeds genoemde eigentijdse rie van LAK en K. en O. heeft deze taak weer overgenomen en wij mo gen hopen, dat hieruit weer nieuwe vormen zullen voortkomen, zij het slechts ten behoeve van de informa tie op dit punt Verandering van gewoonten en van belangstelling zullen wel van invloed zijn op de betreurenswaardi ge achteruitgang van de vroeger zo levendige belangstelling voor lied en zangkunst. Velen zullen zich de populariteit herinneren, waarin voor en ook nog na de bezetting voca listen als Aaltje Noordewier-Reddin- gius, Jo Vincent, Max Kloos, Lau rens Bogtman en Herman Schey zich mochten verheugen bij kerk- en ka mermuziekconcerten. Nog omstreeks 1950 en later slaag den LAK en Kunstkring erin, be roemdheden als Kathleen. Ferrier en. Gérard Souzay, en Toonkunst om Lois Marshall en Peter P.«a^ naar Leiden te breng«i Zou het begrip voor de liedkunst werkelijk verloren dreigen te gaan,? Recentere pogngen van de Kunst kring en anderen zou dit bijna doen vermoeden, gezien hun geringe suc ces. Gelukkig intussen dat het koor wezen in Leiden nog altijd floreert, zodat oratorium en cantate tot de meest gecultiveerde genres blijven behoren. Ondanks de toenemende financiële moeilijkheden ten gevolge van kostenstijging bleef dit gedeelte van het concertleven, waar de participa tie en de inspraak der leden zo be langrijk is, een breed repertoire toe gewijd dat zich binnen bepaalde grenzen wist te vernieuwen. Een gevaar tot verstarring vormen hier de gesignaleerde tradities waar bij bepaalde liturgische werken van Bach min of meer permanent, tussen koren van uiteenlopende gezindheid worden opgedeeld. Sleur betekent ook hier verar ming. Men bedenke overigens, dat Bach vele cantates van uitzonder lijke kwaliteit heeft geschreven die zelden of nooit worden uitgevoerd en dat het geen wet van Meden en Perzen is dat een oratorium-uitvoe ring slechts aan één werk van een hele avond gewijd kan zijn. Verschillende koren hebben dit trouwens al ingezien en hun reper toire aanzienlijk verrijkt In de toe komst zal het zeker van groot belang worden of de koren, ondanks hun streven naar behoud van identiteit zo nu en dan bereid zullen zijn met elkaar samen te werken onder een daartoe bijzonder geschikte dirigent om aldus de verwezenlijking van veeleisende uitvoeringen materieel en artistiek mogelijk te maken. Het moet uiteindelijk, ook in de naaste toekomst'belangrijker zijn de muziekliefhebber te blijven boeien en inspireren door middel van voort durende vernieuwing en vervolma king, dan eigen tradities te koeste ren. Het concertleven moge vaak gelij ken op een misschien wat noodlij dend bedrijf, het vindt zijn recht vaardiging ten slotte in twee elkaar aanvullende idealen: spelbeleving en kunstgenot DE LEIDSE muziekliefhebber en concertbezoeker kan in het jaar 1970 oor- en ooggetuige zijn van zo'n veertig uitvoeringen binmen het domein van de zgn. klassieke muziek, indien hij zich beperkt tot het grondgebied van zijn gemeente. Het betreft orkest-, koor-, kamermu- iek- en orgelconcerten, waarbij de beide eerstgenoemde categorieën ich stellig im de breedste belangstelling mogen verheugen. Deze stand jan zaken kan zeker met enige voldoening worden gesignaleerd, zeker canneer wij bedenken dat vele van deze concerten, gemeten met groot- iteedse maatstaven, op een hoog peil liggen, zowel wat het repertoire Üs wat de uitvoerimgskwaliteit betreft. decennia, nog de helaas te snel verslapte concertactiviteit moeten noemen van het Leids Academisch Kunstcentrum, dat in de jaren na de bezetting zoveel vooraanstaande so listen naar Leiden heeft gelokt Intussen heeft het LAK in de laatste jaren, samen met K. en O., de beoefening van de allernieuwste jaar zeer grote verdiensten gekregen door haar concertenseries, vooral or kestconcerten, waarbij het Residen tie-Orkest, onder Willem van Otter- loo e.a., en het Rotterdams Philhar- monisch Orkest, onder Eduard Flipse e.a., een voorname plaats in namen. Zowel in de K. en O.-series als in die van het Residentie-Orkest kwam steeds meer de gewoonte in zwang zelfs hele buitenlandse orkesten te engageren. Zo verschenen al kort na de oorlog in Leiden het Orchestre Colonne (1947) en het Hallé-Or- chestra (1949), later o.a. „I virtuosi di Roma", „I Musici", „Les solistes de Zagreb" en nog diverse andere op Barok en Rococo gespecialiseerde ensembles. Het Concertgebouw-Orkest is te Leiden een zeldzame gast gebleven: een zeer fraaie traditie, waarbij muziek helpen bevorderen door mid del van originele concerten in de Lakenhal. De Volksuniversiteit K. en O. heeft overigens in de laatste 20 symfonieën van Bruckner door dit elite-ensemble in de Pieterskerk werden verklankt in het kader van het Holland Festival, werd, na de dood van Eduard van Beinum en na een enkele voortzetting door Ber nard Haitink. in 1959 voortij gebroken. "Wet bleèf hêr'offt •fr In het populaire genre be zorgde het tamboer- en pijper korps Kunst en Genoegen Lei den een „wëreldreputatie". trokken bij de Hohe Messe-uitvoe- ringen onder Iskar Aribo. De orgelkunst, zo kenmerkend voor een land met een rijk verleden op het gebied van de orgelbouw, is in Leiden vóór Wereldoorlog II be oefend door Feike Asma op het toen al in slechte staat verkerende orgel van de Hooglandse kerk, en gedu rende vele jaren door Leo Mens, vaak samen met Jaap Stotijn, op het orgel van de Pieterskerk. Dit laatste instrument, na de oor log gerestaureerd, werd na Mens bespeeld door Adriaan Blankenstein. Sedert enige jaren organiseert K. en O. op dit orgel een reeks zomercon- certen waarbij vooraanstaande orga nisten uit binnen- en buitenland zich laten horen. Op de rand van het „officiële" concertleven bewegen zich de stu dentenensembles, waarvan Sempre Crescendo, lange tijd onder leiding van Jaap Stotijn, verreweg het oudste is (opg. 1831), waarnaast ech ter het Studentenkoor en -orkest Collegium Musicum al sinds enige eige£'..pl£afc "Naist de m Leiden zo rijk verte-'" genwoordigde amateurkoren heeft het orkestspel zich slechte, Pfi, bescheiden voet kunnen ftandhavén," voornamelijk in het Toonkunst-or kest, nu onder Henk Briër. Briër is bovendien de stuwende kracht ge weest bij de oprichting en de zeer opmerkelijke ontplooiing van het Dat neemt niet weg dat er zich uist in de laatste jaren symptomen »ten waarnemen, die erop wijzen dat ok in Leiden in muzikaal opzicht eranderingen van fundamentele aard p til zijn. Maar alvorens daar wat nader op te gaan lijkt het mij nuttig de ntwikkelingen van de laatste halve euw, zij het zeer vluchtig en voor over mijn kennis reikt, hier te ihetsen. Het jaar 1920 betekent trouwens dit verband een goed aankno- ngspunt, want juist toen kon men pk te Leiden, na de materiële moei- ikheden van Wereldoorlog I en wat larop volgde, een algemene ople ng waarnemen. Zo constateerde t bestuur van de Mij. voor Toon- mst in dat jaar, dat de reeds uit 34 daterende Toonkunst-mu- ekschool van een opmerkelijke toe- »ming van het leerlingenaantal rofiteerde, hetgeen aan de econo- ische opbloei van de Leidse mid- nstand werd toegeschreven. Niettemin besloot de Maatschap- j, die reeds sinds 1852 geregelde mcerten van allerlei aard te Leiden •ganiseerde, zich voortaan tot ka- ermuziekuitvoeringen te beperken. Het concertleven speelde zich toen jk al voornamelijk af in de tadsgehoorzaal, zoals die na de rand van 1889 in monumentale stijl 'yas herbouwd. De Schouwburg leeft daarnaast zo nu en dan con- erten? vooral van katnérftiuzüék, ön- lab verleend. b:a. aan die van ikunst, al vóór de laatste oorlog; de jaren '50 en later bleek de Iderkerk beter voor dit doel rhikt. De in 1920 aangekondigde opleving inderdaad door, zoals uit de lemende concertactiviteit van de iropvolgende jaren duidelijk Zo werd in 1925 de Leidse istkring „Voor Allen" opgericht, na enkele jaren reeds 1250 leden [de. Het eerste jaarverslag was *s in versvorm en betrof o.a. het :ningsconcert. een pianorecital ir Willen Andriessen. jaren na 1945, onder Iskar Aribo. tot nieuw leven is gebracht en sinds 1953 als Toonkunst-koor een ambi tieuze rol in het Leidse muziekleven heeft gespeeld. Zo bracht Aribo al spoedig Bachs „Hohe Messe" op het repertoire, welk werk sinds 1955 (tot 1968), uit gevoerd in de Pieterskerk, in het kader van het Holland Festival werd opgenomen. Daarnaast werden veel eisende werken als Beethovens Mis- sa Solemnis en Bruckners Mis in verklankt, terwijl het 10-jarig jubi leum in 1963 werd gevierd met een realisatie van Honeggers „Jeanne d'Arc au bücher." Intussen was kort na de bezet tingstijd het Nederlands Madrigaal- koor ontstaan, dat in de jaren '50 de uitvoering van Bachs Johannes-Pas sion (tot 1959) tot een traditie maak te, die, na enige strubbeling, later werd voortgezet door het Leids Ka merkoor, eveneens onder Misée en na diens dood onder andere dirigen ten, o.a. Barend Schuurman. Het Ned. Madrigaalkoor zette in tussen onder Herman Strategier zijn eveneens zeer ambitieuze streven voort op basis van een vaak origi neel repertoire. En dan mag de min der spectaculaire maar niet minder waardevolle activiteit van „De Stem des Volks" afd. Leiden ook niet on vermeld blijven. Ons oudste nog bestaande koor, dat onlangs zijn 65rjarig jubileum, yierd^. heeft o.a. onder Aribo, nu onder Henk Briër, véle aantrekkelijke concerten gege ven. Verdiensten YT/lJ ZOUDEN, ter demonstratie van de grote differentiatie van het Leidse muziekleven in de laatste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1970 | | pagina 23