m
T
I
Schuld en boete
in het verkeer
Doodstraf een rem?
Als matador en stier
- j
tegenover elkaar staan
DAMES GAAN
HEREN KAPPEN
door
Jeanne de Vlieger
ZATERDAG 21 FEBRUARI 1970
-50-55c
?5Q-<50
50-75
V- - ~k
ik*
De arena is reeds tot de nok gevuld wanneer de poorten voor de plechtige
intrada worden geopend en op de feestelijke klanken van een Spaanse mars
de drie matadors, gevolgd door hun helpers, de banderilleros en picadores,
door de arena hun kleurrijke opmars maken. De stoet wordt voorafgegaan
door enkele ruiters en gesloten door de muildieren, die strakt de gedode
t*ioran moeten wegslepen.
fóigens de Spaanse esteticus
de intrada door zijn kleu-
upracht het meest impone-
nde hoogtepunt in deze corri-
de toros. Maar voor de echte
(hebber van het stierenge-
het niet de plechtige
maar het trompetsig-
al dat het loslaten van de
rste stier aankondigt en hem
■cjfn ook het sterkst emotioneert.
f rst dan immers begint de
idkamp tussen mens en dier,
met uitzondering van,
door de stier opengereten
van een paard of een op
hoorns genomen en weg ge-
ngerde banderillero, altijd
idigt met de dodelijke steek
de matador tussen de
jhouderbladen van het dier.
Wij Noorderlingen mogen er
t sceptisch tegenaan kijken,
i Spanje daarentegen staan de
ierengevechten in hoog aan-
en, wat nog wordt onder-
reept door het feit dat ze in
alencia worden gehouden ter
■rering van de heilige Josef en
e corridas del torros in Pam-
lona en Madrid, resp, ter ere
an de heiligen Fermin en Isi-
jre. Voor de Spanjaard is het
erengevecht dan ook het
ksfeest bij uitnemendheid,
artegen alleen het Spaanse
van etbal kan concurreren,
om he Iu m0gen wij met.de Span-
relati mening verschillen
niitew
i na
het
dat zo'n gevecht een eerlijke
strijd zou zijn tussen de mens
en het dier. Door de vele voor
bewerkingen met stalen lansen
en pijlen houden wij het voor
lopig op het tegendeel. Maar op
één punt moet men het wel met
de Spanjaard eens zijn nl. dat
een stier, die niet door lanssto
ten geleidelijk aan van zijn
krachten wordt beroofd, niet te
bevechten is.
Precies op tijd een stieren
gevecht mag niet langer dan
twintig minuten duren begint
de strijd tegen de stier, die door
het felle zonlicht wordt ver
blind omdat hij dagenlang in
een donkere stal is vastge
houden.
Geprikkeld door het hinder
lijke licht en geïrriteerd door de
wapperende rode doeken van de
banderilleros stort het dier zich
op zijn tegenstanders, die elke
stoot lenig ontwijken.
Wanneer de woede en het on
machtsgevoel van de stier vol
doende zijn opgewekt, komen
de picadores te paard die de
stier behendig omzeilend, hun
lansen in zijn lichaam slingeren.
Aan de ogen van de paarden is
het merkbaar hoe angstig ze
zijn, maar de dieren zijn goed
getraind en de ruiters steekvast.
Om de' angstkreten van de
paarden voor het publiek on
hoorbaar te maken, zouden sri
zo heb ik snij laten voorlichten
de stembanden van de dieren
zijn, weggesneden.
Na deze fase van het gevecht
de stier bloedt uit vele won
den komt voor de liefhebbers
het levendigste deel van de
strijd. Met grote koelbloedig
heid werpen de banderilleros
hun stalen pijlen met de bont
gekleurde schachten in de vlezi
ge schoft van de stier, die aldus
macaber „versierd", het uitbrult
van de pijn.
Plotseling weerklinkt door de
arena een tweede trompetge
schal, dat de eindstrijd aankon
digt. De stier wordt nu naar de
schaduwzijde vah de arena ge
lokt, waar alleen de matador is
achtergebleven. Deze staat recht
tegenover zijn tegenstander. Het
hysterisch geschreeuw van het
publiek is omgeslagen in een
spannende doodse st ilte»
Gewapend met een feh»rode
doek de muleta waaraeh-
ter, in de linkerhand, zijn degen
verborgen is, begint de uitda
ging. De matador sluit voeten
aaneen en zijn lichaam lijkt een
standbeeld te worden, triomfan
telijk en cynisch.
Er volgen verscheidene bewe
gingen en wanneer op een gege
ven ogenblik het door de lans
stoten en werppijlen verzwakte
dier even stilstaat en zijn kop
versuft naar beneden laat han
gen, schiet de matador peilsnel
naar voren om met één degen
stoot tussen de schouderbladen
zijn tegenstander te vellen. De
stier wankelt en zakt dan bloe
dend ineen.
Een oorverdovend gejuich en
geschreeuw klinkt op in de are
na en triomfantelijk maakt de
matador, met de zegeprijs:
de beide oren van de (gedode)
stier in de handen, een ere-
ronde. Het opgewonden publiek
werpt hem bloemen, sigaren, ja,
zelfs wijnzakken toe.
In den regel worden tijdens
zo'n corrida zes stieren bevoch
ten, twee voor iedere matador,
die hem door het lot worden
toegewezen.
Met het wegslepen van de
laatste stier, eindigt de strijd
van list, overmacht, woede en
angst, een strijd, die volgens de
Spanjaard nobel en mannelijk is.
- 1891
ig dotf
terdam
!St trol
Ie mlil'
I naar
188=
lorisclt
weinig
Rijden, tot de dood erop volgt. Of de invalidi-
■'ait, met en zonder protheses. Of alleen maar
f de blikschade en dan. na uitdeuken en overspui-
of vervanging, weer rijden tot je er bent en
steeds weer opnieuw bent of er nooit meer
nt komen.
I Ook dit circus heeft zijn regels, regels, die
(geheel in overeenstemming met de zeer grote
(ernst van hét gebeuren) voor een niet onbelang-
"ijk deel zijn geworteld in een fundamenteel
evensbeginsel: schuld en boete. Een beginsei.
dat in ons Burgerlijk Wetboek in de volgende
prozaïsche vaktaal is vastgelegd: „Elke onrecht
matige daad, waardoor aan een ander schade
wordt toegebracht-; stelt degenen, door wiens
schuld die schade veroorzaakt is. in de verplich
ting om dezelve te vergoeden".
Vrijblijvend botsen is in beginsel nauwelijks
mogelijk in het verkeer. Als de ene botsauto
door de schuld van zijn bestuurder een andere
botsauto aanrijdt en beschadigt, dan zal die
bestuurder daarvoor moeten boeten en de door
zijn schuld veroorzaakte schade moeten vergoe
den. Nog afgezien van cfe boete, die hij even-
heel van de strafrechter moet betalen, tenzij hij
bij de aanrijding reeds met zijn leven voor zijn
•chuld heeft moeten boeten.
Dat hij de eerste boetedoening, het vergoe-
van de schade, door zijn verzekeringmaat-
schappij kan laten doen, is geen ontkenning
maar veeleer een bevestiging van het beginsel
schuld-dus-boete, waarbij dan de boetedoening
P'aatsvervangend zij het niet pro deo
geschiedt.
Als men mocht menen, dat dit zeer diep ge
wortelde beginsel in de praktische toepassing
®P een evenzeer diep bevredigende wijze func-
•toneert, dan meent men dit ten onrechte. Want
net zo goed als dit beginsel van schuld-dus-boe
te in religieus en theologisch opzicht tot de
nodige controverses leidt, is dit sinds enige
jaren ook het geval in verkeersjuridi6ch opzicht.
Dat is dan misschien een zaak, die beginsel
vaste mensen de wenkbrauwen doet fronsen,
wat evenwel niet wegneemt, dat het een zeer
begrijpelijke zaak is. Want wat kan men met dit
principe van schuld-dus-boete beginnen voor
slachtoffers van verkeersongevallen, wanneer de
veroorzaker geen schuld wil of kan erkennen en
bovendien zijn schuld niet kan worden bewe
zen?
Niet zeldzaam zijn de aanrijdingen, waarbij
geen getuigen waren of wel zijn geweest maar
zich niet als getuigen hebben willen melden,
terwijl de feitelijke veroorzaker willens en we
tens zijn lezing van de aanrijding tegenover de
politie en zijn verzekeringmaatschappij zo geeft,
dat daaruit op geen enkele wijze zijn schuld
blijkt.
Eveneens niet zeldzaam zijn de aanrijdingen,
waarbij men, zelfs met volstrekt eerlijke lezingen
van alle betrokkenen, er niet In slaagt een wer
kelijk schuldige aan te wijzen, omdat aan die
aanrijdingen een zo complex geheel van feiten
en oorzaken ten grondslag ligt, dat geen enkele
schuldvraagexpert kans ziet om daaruit met vol
doende zekerheid een schuldige te peuren, die
voor de gevolgen van de aanrijding moet boeten
en de .schade moet vergoeden. Zo vreemd is
dat niet in een verkeer, dat zich steeds meer
gaat ontwikkelen tot een botsauto-circus, dat
wat betreft het aantal deelnemers zijn
weerga niet kent.
Natuurlijk, het gedupeerde slachtoffer van een
verkeersongeval kan eventueel voor het vast
stellen van de schuld van degeen, die hij als
veroorzaker beschouwt, naar de rechter gaan en
een proces beginnen voor de oplosteing van de
schuldvraag. Maar ook in een proces zal hij
veelal niet onder de bewijslast uitkunnen en zal
hij ingevolge het hiervoor geciteerde artikel
(1401) van het Burgerlijk Wetboek de schuld
aan een onrechtmatige daad van degeen, die hij
de veroorzaker acht, moeten bewijzen.
Hoe ongewis kan de afloop van zo'n proces
zijn. In zijn artikel over de aansprakelijkheid
voor verkeersongevallen in het blad Verkeers
recht (april 1966) stelde in dit verband de erva
ren Rotterdamse fechade-advocaat mr. B. van
Marwijk Kooy niet voor niets de vraag: „Is het
te veel gezegd, indien men een proces op het
terrein van de onrechtmatige daad één der wei
nige toegelaten kansspelen noemt?" En hij ver
volgde: Reeds jaren geleden citeerde (profes
sor) H. Schadee in dergelijk verband het gedicht
van Clara Eggink: „Ik waag mij niet meer in de
straat, waar brandend puin in het donker staat
Maar wat is het alternatief, indien men het
principe van de schuld als criterium voor het
vergoeden van aanrijdingsschade zou willen la
ten varen wegens de moeilijkheden, die de toe
passing van dit principe in de verkeersongeval
lenpraktijk tot gevolg kan hebben? Daar zijn de
geleerden het niet over eens, althans nu nog
niet.
Kan het alternatief gelegen zijn in een soort
van collectieve ongevallenverzekering voor ver-
keersrisico's, waaruit verkeersslachtoffers onaf
hankelijk van en ongeacht de 6chuldvraag ver
goeding kunnen ontvangen van hun gehele
schade? Waarbij dan misschien het schuldbegin
sel toch niet al te veel geweld behoeft te worden
aangedaan, maar vanuit het engere kader van
de strikt individueel-persoonlijke schuld zou
kunnen worden verruimd tot een beginsel van
collectieve schuld aan verkeersongevallen? Het
(ant)woord is aan de juristen.
Hef botsauto-circus, dat verkeer heet, geldt allang niet meer
als een onschuldig tijdverdrijf. Behalve misschien voor de on
verbeterlijke optimisten, die in de weekeinden bij wijze van
ontspanning in hotsebotsende files oom Piet en tante Cornelia
in de Achterhoek, voetbalhappenings, dolfinariums en wat dies
meer zij, willen bezoeken. Waarbij dat „willen" het niet zelden
zonder het werkelijke bezoeken moet doen, omdat de files
inderdaad botsten.
Mevrouw A. Sik-Dijksman te Rotter
dam vraagt zich af: „Bij al die moorden.,
bankovervallen en onschuldige mensen
op straat aanvallen, beroven en neer
slaan, zou het geen rem zijn als de
doodstraf daarop stond? Velen leven in
angst, 's avonds durft men niet meer
naar buiten".
Als eert man thuis komt en zijn vrouw
met een ander in bed ziet, dan kan me
vrouw C. de Groen uit Dordrecht zich
voorstellen dat die man in drift zijn
vrouw of haar minnaar doodslaat. Dan
geen doodstraf. Wanneer je samen met je
vriend, weken tevoren naar een goede
gelegenheid zoekt om je vrouw te ver
moorden, haar eerst nog liefjes van de
bus haalt en haar dan doodt, dan zeg ik:
de doodstraf.
„Als een van je kinderen een ander zou
doden, is dat voor ouders verschrikkelijk,
je kan je niet indenken hoe erg dat is:
gelukkig dat hier geen doodstraf wordt
toegepast. Toch kan straf uitzitten voor
de dader erger zijn dan de doodstraf",
zegt mevrouw Paans te Zwijndrecht.
„Het is heel normaal als een meisje
van zestien de verkering uitmaakt", aldus
mevrouw Ippel te Dubbeldam. „Die jon
gen van zeventien vermoordde haar dub
bel, door haaf "na de moord"1 nog eens te
verminken. Nu gaat hij een paar jaar naar
een werkkamp alle kans dat hij zoiets
weer doet. Maar God kan de grootste
boef vergeving schenken. Toch goed dat
de doodstraf er niet meer is".
Ook de heer Mojet de Koe te Pijnacker
is tegen de doodstraf. „Al staat in Exodus
te lezen dat men geen tovenares zal laten
leven, dat maakt op mij geen betoveren
de indruk, omdat zij niet bestaan. Het is
onloochenbaar dat de doodstraf niet pre
ventief werkt".
Daarentegen zegt mevrouw W. Eelkema
uit Den Haag: „Doodstraf, een stok ach
ter de deur!"
Mevrouw Christiaanse uit Alphen a/d
Rijn verwacht veel van de predikant en
de reclassering, zij wil géén doodstraf.
Ds. A. J. Mast te Nieuwe Krim: „Vroe
ger konden we op de gereformeerde JV
heel smakelijk (onsmakelijk?) bomen, we
manipuleerden met galgen en guillotines
of het koppen van jut waren. De
doodstraf is op Gods woord gegrond.
Maar de toepassing. Welke overheid heeft
de capaciteiten om die uit te voeren?
Paulus gaat heel ver op weg met de
overheid. Het niet tevergeefs het zwaard
dragen kent hij zelfs zijn tijdgenoot Nero
toe. Ik denk aan onze eigen regering die in
1945 het zgn. Staatsnoodrecht over onze
hoofden in Nederland heen en met terzij
destelling van art. 1 Wetb. van Strafrecht
ontwierp".
„Op grond van de Londense Besluiten
zijn duizenden tot lange gevangenisstraf
fen veroordeeld en ongeveer veertig
mensen gefusilleerd. Terwijl de normale
wetgeving de doodstraf niet kent. Art. 1
W.v.Str. waarborgt iedere Nederlander
dat geen feit strafbaar is dan uit kracht
van èen daaraan voorafgegane wettelijke
strafbepaling. Bij verandering in de wet-
geving wordt de voor verdachte
gunstigste bepaling toegepast. Ai zijn
Noodrecht en Londense Besluiten achteraf
door senaat en parlement bekrachtigd,
een onverkwikkelijke zaak blijft het".
„Velen menen rechtvaardiger te zijn
dan God", zegt de heer A. de Heer. Aan
de orde van de dag zijn roof, diefstal,
moord en brandstichting. Waar en wan
neer zal het einde zijn? Anders hoor ik
niet meer in ons diepgezonken vaderland,
eens genoemd het Israël van het westen
zou er op de wereld nog een godlozer
land te vinden zijn? Wie bloed vergiet,
diens bloed zal vergoten worden". Dus.
doodstraf, omdat God het eiste".
Ook de heer A. van Spronsen uit Den
Haag is voor de doodstraf. De strafmaat
is belachelijk evenals het inschakelen
van een psychiater". De heer G. Eeu-
wijk te Rijsoord hoorde van zijn grootva
der het verhaal van de laatste toepassing
van de doodstraf in ons land. Een boer
liet arbeiders zijn voorraad guldens en
rijksdaalders poetsen de arbeiders de
den een poging tot inbraak. Zij werden
veroordeeld tot de strop, en gingen per
rijtuig van Ridderkerk naar Dordt In
Hotel 't Wapen te Rijsoord kregen ze hun
galgemaal. De laatste woorden van een
terechtgestelde: „Werkendam Werkendam
neem hier een spiegel an".
„Wat een zware verantwoordelijkheid
neemt de overheid op zich om de
doodstraf af te schaffen", meent de heer
F. Kerpel te Rotterdam. Lees zondag 40
maar eens van de Catechismus!"
Mevrouw A. v.d. Panne-Kuik te Gouda:
„Doodstraf invoeren! Misschien worden
er dan geen meisjes aangerand en ver
moord, als je weet: wanneer 't uitkomt
dan kost het mijn leven, ledereen wil
graag leven. Nu kunnen ze iemand ver
moorden uit wellust of voor een geldbe
drag voor honderd gulden slaan ze je
neerf'
„Doodstraf, een vreselijke .straf, maar
volkomen bijbels", schrijft mejuffrouw C.
Koning, Dordrecht, „Verdient de moorde
naar van het twaalfjarige meisje dat zo
beestachtig werd vermoord, nog langer te
leven? Wat de opmerking van lezer
Reedijk aangaat. God heeft maar enkele
ogenblikken nodig om iemand te bekeren.
Wél heel goed onderzoeken of er geen
onschuldige wordt terechtgesteld!"
Dames gaan de heren kap
pen. Waarom eigenlijk niet?
De mannen die rk er naar
vroeg hoe ze dat zouden vin
den, zijn er helemaal niet voor.
Daarentegen blijken de heren
die aan een kapster gewend
zijn, tevreden te zijn. Tot voor
kort was er slechts een enkele
vrouw die zich aan het heren-
hoofd wijdde. Zeven jaar ge
leden stonden de klanten van
mevrouw Steinebrin'k-Klavora
(die als eerste in Den Haag een
herenkapsalon opende met
uitsluitend vrouwelijk perso
neel) nog wat huiverig tegen
over wassen, föhnen, manicu
ren. Nu eisen niet alleen jon
geren een „bolkapsel". Ook
de oudere heer stelt hogere
eisen aan zijn uiterlijke ver
zorging.
„Er zijn nog steeds geen
meisjes genoeg voor het heren
vak", klaagt ze met Oostenrijks
accent. Op de Haagse vakschool
voor kappers en kapsters aan
de Bakkerstraat zijn nu enkele
meisjes in opleiding voor het
herenvak. Er is een vrouw bij
die haar eigen zaak wil uitbrei
den met een salon voor heren.
De Rotterdamse gemeente
lijke kappersvakschool aan de
Overijsselseslraat is nog niet zo
ver. Het zal niet lang meer du
ren of ook daar stappen meisjes
het heren vak binnen. De heer
Ladage, directeur, peilde de
animo bij zijn leerlingen: onge
veer 25 pet. zou graag het he
renvak leren, wanneer die mo
gelijkheid bestond.
Zal de opleiding tot kap
per/kapster straks geïntegreerd
zijn, zoals het buitenland een
allround vakman kent die zo
wel het dan.es- als het heren-
kappen in de vingers heeft?
„Dat ziet er niet naar uit", zegt
de heer Ladage, maar het
zou de aliroundheid wél ten
goede komen. Het is niet voor
uit wat een mager uurloontje
dat is. Daar kan ik bij geen
vakman voor terecht.
„De Nederlandse vrouw is te
bleu voor een herensalon", oor
deelt deze kapper. „Aan de éne
kant loopt ze hevig in, mini, an
derzijds mankeert het aan een
niets dat op concoursen altijd
Oostenrijkers of Duitsers de
prijzen wegslepen.
Gemengde bedrijven zijn er in
ons land nauwelijks. Je zou
zeggen, één salon met personeel
voor beide kapsels, kan alleen
maar efficient werken. Wan
neer de dan.es zich naar huis
spoeden om de kinderen uit
school op te vangen (na vier
uur wordt het heel rustig in
een dameskapsalon), loopt het
in de herensalon drukker.
In Rotterdam is een eigenaar
van zo'n gemengde salon, die
beide vakdiploma's heeft en
dan ook bijspringt in de spitsu
ren van dc damessalon. „Een
gemengde salon? Geen denken
aan", zegt hij. „Elke salon heeft
bij mij een eigen ingang. Man
nen zouden zich enorm generen
sommigen vinden föhnen al
een veel te vrouwelijke behan
deling en dames willen het
geheim van hun postiche niet
graag prijsgeven. Trouwens, zo
elegant ziet een vrouw wier ha
ren een verf- of wasbeurt krij
gen, er nu ook weer niet uit."
Zou een gemeenschappelijke
salon goedkoper zijn? De kap
per kijkt bedenkelijk: „Dat zit
er niet in Weet u, dat er bijna
geld bij moet als je een ventje
van twee, drie jaar in goed een
half uur knipt? Drie gulden
voor zo'n peuter. Reken eens
onbevangen, zakelijke houding
tegenover cl* man. Meisjes in
mijn herensalon? Ik zou er niet
aan wilier beginnen!"
„Gehuwde vrouwen zouden
heel goed kunnen inspringen op
vrijdag en zaterdag, de topda
gen bij de heren. Het moest he
ren niet kunnen schelen door
wie ze gekapt worden, maar
hoe", meen» mevrouw J. F.
Kuiper, directrice van de kap
persdagschool aan de Heem
raadssingel in Rotterdam. Bij
haar leren enkele meisjes het
herenvak. „Veelal heeft vader
een herensalon waarin ze gaan
werken.
„Het zou toe te juichen zijn
als kapsters en kappers de bei
de vakken kenden. Ik heb jon
gens die het damesvak leren. Ze
hebben veelal een heel goede
kijk op het kapsel van de
vrouw. En,laten we eerlijk
zijn, van een dameskapsel is
meer show te maken. Dat
spreekt een meisje meer aan
dan haren uit neuzen en oren
knippen, hoewel dat laatste een
kwestie van wennen is."
Conclusie: die meisjes in de
herensalon komen er wel. „Ze
kunnen bij mij zo beginnen",
zegt Renate Steinebrink-Klavo-
ra, „mits het goede artiesten
zijn!" Met zachte hand en
schaargeknip is weer een ty
pisch mannelijk domein aan
het vallen voor de vrouw. Me
neer, u bent gewaarschuwd.