KUNST KOPTEN Zij rekenen op winters isolement Signalement van vroeg christendom Willy Brandt krijgt per dag 200 brieven van onbekenden d Ton Hulst 1 XATPROAO T3 DfCCMBfR 1969 Opinie van een kunstminnares die veel tentoonstellingen be- zoekt„Ik ga in de eerste plaats voor de kunst zélf, om door mid del van het tentoongestelde een schoonheidservaring op te doen. Het mag oud of nieuw zijn, dat is mij om het even, maar ik moet er geen aparte studie van hoeven te maken. Catalogi koop ik al leen als ze niet te duur zijn en ze zijn tegenwoordig bijna alle- maal erg duur) om te kunnen lezen wat het voorstelt en wié de maker is. Die geleerde inleidingen laten me koud. Ik zie zelf wel wat mooi of minder mooi is en als het me bevalt zie ik een repro- duktie in kleur te kopen. Is die niet verkrijgbaar dan moet ik 't maar met mijn geheugen doen. En wat. ik mooi vind, vergeet ik niet zo licht''. Mening van een doorsneeten- loonstellingsbezoeker? We jouden het niet durven bewe ren maar schatten zo'n veertig a vijftig procent. Wie er zo over denkt, zal met de exposi tie die tot de tweede februari et Dordrechts Museum wordt gehouden, wel even moeite hebben. Want deze is ten dele gewijd aan de Kop tische kunst en de beroemde ikonen uit de verzameling van het museum te Recklinghausen. Wil je de Koptlache erfenis enigszins kunnen waarderen dan moet je iets va-n de achter grond kennen: Kopten waren de oorspronkelijke bewoners van het Nljldal die tot het christendom overgingen. De Koptische Kerk is nog altijd dé christelijke gemeenschap van Egypte en Ethiopië. We konden nog onlangs per i. meemaken hoe Godfried Bomans in de kerk van het Heilig Graf te Jeruzalem door een Koptische monnik (uiter aard tegen een fooitje) toegela ten werd tot de verering van de zogenaamde grafbank des He- tn. Wat er in Dordt van deze lestoriaanse christenen ge- oond wordt, bestaat hoofdza- lelijk uit beeldhouwwerk, iets in hout en koper maar geen eigenlijke ikonen zoals men die jnde andere zalen vindt. Het is met die Koptische lunst nogal eigenaardig gesteld; er is geen grote lijn In te ontdekken zoals we die van «ndere cultuurperioden kunnen onderscheiden. Het is een echte mengcul- tuur. Uit het oude Egypte ko- enkele invloeden zoals het Anch (oud-Egyptisch levenste ken) dat als kruis gebruikt kon worden, l-n de architectuur van enkele kerken zijn herinneringen aan sohuinopgaande tempel wanden aanwezig, er zijn een paar voorstellingen van zonne- barken, maar over het alge meen was men toch voorzichtig met de oude heindens-inlandse symbolen. Van de Hellenen is veel meer overgenomen, je zou zeggen de hoofdvormen zijn zuiver Grieks. De Romeinen hebben het hunne bijgedragen en het Nabije Oosten deed evenzeer zijn invloed gelden. We zagen een foto van een Koptische iconostaze (beeldenwand, die koor van lekenkerk scheidt), versierd met zuiver Perzische motieven. Zelfs uit India schij nen sommige architypen over genomen te zijn. In tegenstelling met de gewo ne Byzantijnse iconografie, ligt de kracht van deze mengkunst niet in het portret, maar in de ornamentiek, in de steenbewer king, die steeds van een uitste kend vakmanschap getuigt. Re liëfplaten op graven, gebeeld houwde kapitelen waarbij de Europese exempelen uit de Ro maanse tijd erg primitief aan doen. Dan is er weefwerk te zien in de vorm van wandbehangsels, die ergens geparenteerd zijn aan Syrische borduursels. De grafstèles hebben het hoofdaccent. Die doorsnee-museumbezoekster (of bezoeker) zal toch wel getrof fen worden door die kleine kalkstenen plaat uit het laatste van de derde of vroegste van de vierde eeuw met de twee oranje figuren. De geschonden tekst is nog niet ontcijferd, na men ontbreken waarschijnlijk. Wie zijn ze, deze man en dat meisje gehuld in Romeinse to ga's, die ons, mensen van de twintigste eeuw, vrede toe wensen? Kunsthistorici komen er niet uit. Is het wel een christelijk grafbeeld? Maar die bezoeker heeft gelijk: laat het maar op je inwerken. Er gaat iets ondefinieerbaars van uit. Dat geldt ook voor de bron- Raadselachtig is deze grafstede, waarschijnlijk afkomstig uit Kom Abu Billu. zen lampduif uit Schech-Abade met een groene patine, een won derlijk mooi ding (lampen in mensen- en dierengestalte wa ren in Egypte erg in trek). Nog een andere reliëfplaat: twee heidense sirenen dragen een kruisje om hun hals (door het omhangen van het levenste ken konden de demonen •geëxorceerd worden.). En dan die twee prachtige zuiver Griekse vrouwenbeeld les, waar komen die vandaan? Cariatyden in een christelijke kerk? Er blijft nog veel verborgen, voor navorsers, werk te over. Wie geen speciale studie van deze periode gemaakt heeft en dat ook niet van plan is te doen, moet toch alleen maar kijken en kijken en dan zal hij veel moois zien. Na 1922 zijn de Byzantijnse ikonen langzamerhand bekend geworden in Nederland. De toenemende kennis van het oosters christendom heeft hier toe wel krachtig bijgedragen. En daar ië hij dan weer eens, de ikonefischat uit Reckling hausen, die negen jaar geleden te Utrecht werd geëxposeerd. Maar het Duitse museum heeft zijn collectie intussen weten uit te breiden, het bevat nu 580 nummers waaruit een keuze van vijftig voor Dordrecht is gemaakt. Bij ikonen komt de kunst op de tweede plaats, want ze zijn niet geschilderd voor museum of handel, maar voor kerken om er te dienen als „boeken der leken" e,n om vereerd te worden zoals vroeger de beel den In de roomskatholieke kerk. Er zijn nu in Dordrecht oude bekenden te zien: allereerst de Pantocrator (Christus Albe heerser Moskou 1653), die Recklinghausen op de Kunst en Antiekbeurs te Delft kocht. De ikonen maken nogal eens reisjes, hoewel niet alle „reisi- konen" zijn. Dat waren dan de kleine exemplaren, die men in binnenzak of koffer mee kon nemen. Daar is die prachtige „Chri8tue in het graf" Grieks, uit de zestiende eeuw, en de „Nederdaling ter helle", uit dezelfde eeuw (afkomstig uit een Russisch klooster), die zo dikwijls als de paa3ikoon gezien wordt. Het „Heilig Aanschijn'" uit de zeventiende eeuw. eveneens Russisch van origine, blikt de binnentredende bezoeker al van verre aan met zijn grote ernstige ogen. En wie zal niet onder de indruk komen van dit serene Christusgelaat op de doek van Veronlka, zo prachtig van symmetrie en kleuren gloed? Enkele Grieken waren ons onbekend zoals die Sint-Liëas uit de zestiende eeuw, die ster ke relaties heeft met de Italia nen uit het Duecento als de „strakheid" van de oude opvat tingen wat begint te wijken en vooral de gezichten meer aards-menselijk gaan worden. Maar het doet er niet veel toe, oude bekenden of nieuwe aanwinsten, elke ikoon is een mysterie van zichtbaar gewor den geloof waarbij de kunst, vaak een primitieve kunst, als dienende geest optreedt. Men onderschatte die dienst niet. Professor Hendrix (de Leidse ikonenkenner bij uitstek) heeft ons, staande voor „Het ontslapen van de moeder Gods" uit de vijftiende eeuw, uit de hoofdindeling van de compositie het feestgeheim verklaard waarin onder andere de horizontale aardse gebon denheid scheiding maakt tussen de verticale opstijging van de Heer met Maria's ziel naar den hoge en hoe de schilder de Oud-Testamentische prototypen benut heeft, maar vooral hoe hij alle geestelijke motleven zichtbaar harmonieerde. Te midden van de in God verzonken heiligen is daar opeens de paradijsvogel Sirin, die zo prachtig kan zingen dat de zaligen in zijn gekweel de liederen van de hemel kunnen aanhoren. Dat hij een verre nazaat is van de heidense Sirenen, die we zojuist, hoewel gekerstend, bij de Kopten zagen, doet er weinig toe. Hij is uit Rusland afkomstig en in het midden van de achttiende eeuw geschil derd, een wonderlijke figuur, die samen met de andere para dijszanger Alikonos de dieren wereld in het bovennatuurlijke plan betrekt. Het is ondoenlijk om afscheid te nemen van deze illustere col lectie zonder een ogenblik te kijken naar Hagios Nicolaj, die ons vanuit zijn gouden fond zo liefdevol aankijkt. Hij mag dan uit het zestiende-eeuwse Rusland komen, we kennen hem té goed om hem in slen terpas voorbij te gaan, boven dien is hij een van de mooiste exemplaren uit Recklinghausen. Met al de andere is hij te zien binnen Dordrecht, de stad van de rechtzinnigheid, tot 2 februa ri 1970. JAN VERHEYEN 1 ffi :v: i Het ontslapen van Maria, geschilderd in het vijftiende-eeuwse Rusland. Niemand zal kunnen beweren, dat de Duitse bondskanselier Willy Brandt geen contact met de buiten wereld heeft of dat zijn medebur gers hem links laten liggen. Want elke dag worden in het witte paleis Schaumburg de bondskanselarij in Bonn gemiddeld tweehonderd brieven voor hem persoonlijk be zorgd van mensen, van wie hij zelfs nog nooit had gehoord. Veel mensen in de bondsrepu bliek schijnen te denken, dat een kanselier en vooral Willy Brandt, die zich zo mooi heeft opgewerkt zowat alles kan en dat hij ook in staat is de onmogelijkste wensen te vervullen. Dus zijn er veel ver zoekschriften bij. Natuurlijk komen die tweehon derd brieven niet allemaal onmid dellijk op zijn schrijftafel terecht. Het spreekt wel vanzelf, dat de in houd eerst door anderen wordt ge lezen. De regeringschef zou er ook niet eens tijd voor hebben. Er zijn brieven bij van medebur gers, die hem alleen maar wat wil len vertellen alsof hij een goede vriend van hun familie is. Een ge wezen postbeamte schreef hem bij voorbeeld, dat hij een pasgeboren katje de naam „Willy" had gegeven. Het is moeilijk te zeggen of Willy Brandt er buitengewoon ingenomen mee was of dat hij zich gevleid voelde. Maar in elk geval was het goed bedoeld. Anderen willen een goedgemeen de raad geven. Een meneer uit Ful- da maakte er zich bezorgd over, dat Willy Brandt zoveel rookt. „Men hoeft geen dokter te zijn", zo schreef hij, „om aan uw stem te kunnen horen, dat al dat roken niet goed voor u is. Wanneer u er niet mee ophoudt, gaat het u misschien net zoals Heinrich von Brentano (- eerste minister van buitenlandse zaken in de bondsrepubliek, in 1964 gestorven Red.), die eraan te gronde is gegaan. Het is helemaal niet zo zeker dat u op die manier al die vier jaar kunt blijven regeren." Een andere medeburger vindt dal roken blijkbaar niet zo erg. Het was hem opgevallen, dat Willy Brandt, wanneer hij op de televisiescher men te zien is, zo dikwijls een luci fer pakt om er een sigaret mee aan te steken. Daarom deed hij hem nu een aansteker cadeau. Anonieme en onhebbelijke brie ven gaan direct een prullenmand in. Maar het is toch wel opmerkelijk, dat 98 procent van alle brieven aan Willy Brandt toch positief of zo za kelijk zijn, dat men ze kan doorstu ren naar bepaalde afdelingen van ministeries in Bonn, waar de aange roerde aangelegenheid kan worden onderzocht. Een jongeman uit Delmenhorst in Oldenburg in het noordelijke deel van de bondsrepubliek hoopte, dat Willy Brandt erin kon slagen de militaire diensttijd drie maanden te verkorten. Daarmee zou hij massa's jonge mannen een groot plezier doen. Ja, ook in Duitsland hebben veel jongelui er niet veel mee op, in het leger te moeten dienen. Koffiedik kijkende weervoorspellers hebben de komende winter al klaar. Indien we hun stekende likdoorns als richtsnoer nemen of wanneer we incidenteel gesignaleerde notekrakers it Rusland beschouwen als een indicatie voor wat ons nog te —pochten staat, kunnen we straks onze lol op: het wordt bar j^kud, met veel sneeuw en minstens strenge vorst. Mochten ze Mverhoopt nog gelijk krijgen, dan zullen oorwarmers en bont mutsen hun nut wel bewijzen. Op de Waddeneilanden en et name op Ameland en Iphiermonnikoog, worden der- 'ijke voorspellingen niet voor misgeving aangenomen en di eet weer vergeten. Met de on armhartige winter '62-'63 nog i het geheugen hebben de «nders wel andere proble men dan het uit de motteballen alen van hun winterkleding. teer moeten zij rekening hou- en met een langdurig isole ment en vandaar dat de mees- en wel de hamster groot in un embleem voeren. Omstreeks de kerstdagen van 962 zette de winter onver dacht fel door en binnen de °ttste keren waren de ondiepe ostelijke Wadden onder beide 'landen volledig ontoeganke- Bijna drie maanden duur- voor Ameland en Schiermon- f°og het isolement: er ont- »d schaarste aan levensmid- elen. de electriciteitscentrales 0 wegen gebrek aan stookolie en p een luchtbrug moest ten slotte ïfcf 3anvoer van het allernodiS- Fe mogelijk maken. jOver die strenge winter en Jer een mogelijke herhaling agt de heer Foppe Kiewiet 3* chef van de electriciteits- S4^«ntrale jn Nes Qp Ameland: hadden een abnormale winter met een abnormaal hoog verbruik van electriciteit door dat iedereen ging bijverwarmen en electrische kacheltjes wer den gebruikt voor het ont dooien van w.c.'s. We hadden toen pech, dat de leverancier onze olievoorraad niet op tijd aanvulde, waardoor we ten slotte te weinig hadden." „Sindsdien nemen we ieder jaar maatregelen om herhaling zoveel mogelijk uit te sluiten. Er is een opslagtank bijge plaatst en tegen de winter slaan wij steeds grote voorra den in. We hebben nu voldoen de olie in huis om het tien we ken uit te kunnen zingen. Nor maal gesproken moeten we erte gen kunnen, maar als er iets buitengewoons gebeurt, zijn we nergens zeker van. In elk geval blijft luchtaanvoer altijd mo gelijk. Volgens de heer Kiewiet was het ijs op de Waddenzee in 1962-'63 niet sterk genoeg om er over te gaan. "De wind stond niet voortdurend in het oosten, waardoor veel water het Wad binnendrong en het ijs over al scheurde. Bij oostemvind blijft het water weg en is het ijs betrouwbaar. Zoals toen heb ik het nog nooit meegemaakt. In 1921, 1942 en 1947 waren we ook geïsoleerd, maar toen haal den we de voorraden met paard en wagen over het ijs." Volgens burgemeester K: Oos terhuis van Schiermonnikoog is het vervoer de laatste jaren uit stekend geregeld. Hij heeft dan ook geen aanleiding gezien de inwoners van zijn eilandge meente het aanleggen van voor raden aan te bevelen. „Mocht de boot niet meer kunnen va ren. dan is er een prettige rege ling met de vliegbasis Leeuwar den. We hebben ze maar voor het roepen." „Het strand is groot genoeg om vliegtuigen een uitstekende landingsplaats te bieden en in het dorp hebben we altijd nog een vliegweide, waarop helicop ters kunnen landen. De electri- citeitscentrale van het eiland zal het ook wel rooien: er is vorig jaar een bunker bij ge komen. In het verleden heeft de centrale zich steeds behoor lijk kunnen redden en dat zal in de toekomst ook wel luk ken." De brandstof fenh andelaren op de eilanden (Ameland en Schiermonnikoog hebben géén aardgas, evenmin als gasfabrie ken) hebben tegen de winter altijd een omzet, die ver boven het landelijk gemiddelde ligt. Maar het is voor hen geen sine cure, steeds voldoende in huis te hebben om ook nog bij een eventueel isolement voorraden te kunnen aanspreken. Brand- stoffenhandelaar A. Metz op Ameland zegt klaar te zijn voor de winter. Hij vertelt: „Men houdt hier rekening met een isolement, zodat er brandstof genoeg is". „De meeste mensen hebben zo'n 20 tot 25 mud kolen in voorraad en wij hebben zelf nog een opslag van 120 ton, waarmee we behoorlijk lang uit de voeten kunnen. We hebben ook veel petroleum in reserve. Een benzinemaatschappij heeft hier een grote ondergrondse tank voor zeker 50.000 liter olie. Als het niet te gek wordt, rooi en we het deze winter wel weer. „In 1962-'63 zijn veel brand stoffen door de lucht aange voerd, maar alles is hier franco geleverd. De regering, de pro vincie en ook de maatschappij en hebben daarvoor gezorgd", aldus de heer Metz. Zijn collega op Schiermonnikoog, mevrouw Groendijk, schat dat de Schicr- monnikogers weinig kolenvoor- raden in huis hebben genomen: „De mensen hebben over het algemeen niet voldoende ruim te. Ze kunnen misschien vijf mud bergen, dat is te weinig". Volgens de Schiermonnikoog- se kolenhandelaarster (haar man voert de brandstoffen zelf per schip aan) zijn er veel jon ge mensen op het eiland komen wonen, die er wat gemakkelij ker tegenover jrtaan en die niet voldoende inslaan. „Zodra het gaat vriezen, komen ze al lemaal om een paar mud vra gen". De heer Groendijk heeft ver leden jnar een speciaal schip De Amelandse veerboot pro beert van de aanlegsteiger een tocht te beginnen naar het ijzi ge Wad. aangeschaft, waarmee hij 25 ton olie kan meenemen, hoofd zakelijk bestemd voor de electri- citeitscentrale. Zijn vrouw, die de verkoop regelt, kan echter niet meer dan twaalf ton op slaan. Ze gooit het over de vrou welijke toer als ze zegt: „In 1962-'63 was het verschrikke lijk. op het laatst moesten we zout per ons kopen. We zullen niet direct weer dertien weken geïsoleerd zijn, maar toch sla ik steeds blikgroenten en etenswa ren in". Burgemeester mr. J. Siderius van Ameland heeft er een ge woonte van gemaakt, elk jaar de ingezetenen van zijn ge meente een briefje te schrijven. door waarin hij aanbeveelt voldoen de blikken etenswaren in huis te halen. Hij zegt: „Ik loop al met de gedachte om mijn briefje maar weer eens te ver sturen. Ik adviseer voorraad voor een paar weken in te slaan. Men moet niet tot de vorst wachten, want dan kun nen de middenstanders het niet aan." „Ik heb beslist geen enkel idee of we een strenge winter krijgen of niet, maar we moe ten er altijd rekening mee hou den. Het is eens gebeurd, dat mijn briefje aan de inwoners al eind oktober de deur uitging en toen stond er in de krant i „De burgemeester van Ameland ver wacht een strenge winter'1. Daar heb ik natuurlijk he lemaal geen kijk op. We heb ben toen trouwens niet eens vorst gehad!" Inmiddels bevestigen de krui deniers op de beide eilanden (Terschelling, Vlieland en Texel hebben minder Last van dicht vriezen van het wad, omdat daar het water dieper en groter van oppervlakte is), dat de men sen belangrijke voorraden ham steren aan blikgroenten en vleeswaren in blik. Winkelier D. Smits op Schier monnikoog zegt: „Hf begin al tijd al in de.herfst mijn voorra den uit te breiden. Als de win ter nu in zou vallen en er komt een isolement, dan kan ik een maand leveren, maar dingen, die aan bederf onderhevig zijn kan ik natuurlijk ook niet onbe perkt opslaan en invriezen.'; De eilanders kunnen dus in beperkte mate rekenen op ver se ingevroren groente, vlees en vis. Maar het is de vraag of zij daar, als ze zelf als het ware in een soort ingevroren toe stand zouden komen te verke ren, hard om zullen lopen...»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1969 | | pagina 13