Als dat Binnenhof kon praten
NEDERLANDS GOEDE NAAM
WORDT GEWELD AANGEDAAN
Spreken
in tongen
Wij lichten de hand met gastvrijheid
SPROOKJE VROEGER OP MAANDAG
Bidden in een nieuwe taal
I
ZATERDAG 13 SEPTEMBER 196?
In Den Haag herleeft dinsdag 16 september voor vele tienduizen-
n het „sprookje van PrinsjesdagEen vorstelijke stoet, de weelde
an ruiters en paarden, kleurrijke erecompagnieën en martiale
\uziekkorpsen, met als glorieus centrum de gouden koets, waarin
e Koningin naar de Ridderzaal rijdt om daar de Troonrede uit te
preken ter opening van het parlementaire jaar. Een van die zeld-
ame keren dat de Vorstin zich laat omgeven door de luister van een
Niet altijd is de derde september-
'insdag de voorgeschreven datum voor
>ze plechtigheid geweest. De traditie
ateert van 1887. Voordien viel
op de eerste maandag in
itober.
Toen bij de eerste grondwetswijzi
ng van 1848 een éénjaarlijkse begro-
ng werd ingevoerd, wilde men tijd
m innen bij de behandeling ervan voor
aanvang van het begrotingsjaar,
aarom werd toen de openingszitting
en maand vervroegd.
Maar ook de derde maandag in sep-
mber voldeed niet. Om te voorkomen
at kamerleden uit verre provincies
enoodzaakt zouden worden op zondag
reizen, verving men bij de grond-
etswijziging van 1887 de maandag
(oor de derde dinsdag in september.
Prinsjesdag, zo heette oorspronkelijk
feestelijk gevierde verjaardag van
e prins-stadhouder. Vooral die van
rins Willem V (8 maart) werd aldus
angeduid; de viering was in de patri-
tentijd een demonstratie van Oranje-
■zindheid. Allengs veranderde de
aam van inhoud en werd voor elke
estdag in het algemeen gebruikt. Zo
Demden de protestantse boeren- in
trecht de H. Sacramentsdag wel
rinsjesdag. Het bleek een naam, die
Nederlander gemakkelijk in het ge-
v >or lag. Thans kennen we er maar één
eer: dé Prinsjesdag.
De troonrede is niet altijd in de Rid-
uitgesproken. Na het ontstaan
vC6n het Koninkrijk der Nederlanden
esbnd de plechtige opening der Sta-
v n-Generaal plaats in de grote verga-
z »rzaal van de Tweede Kamer,
i Voor deze nieuwe vleugel van het
larinsenhof stelden de Staten van Hol
land in 1776 geld beschikbaar als on-
ïrkomen voor het stadhouderlijk ge-
Het ontwerp van dit gebouw in de
tijl van Lodewijk XIV is van de Ne-
lerlander C. J. van de Graaf en de
5l»uitse architect F. L. Gunckel (welke
innatste ook de Koninklijke Schouw-
irg bouwde). Door de vierde Engelse
log was er geldtekort en stagneerde
werk, maar in 1785 kon de prins
'illem V) met zijn gezin toch een
el ervan reeds betrekken,
j De tegenstellingen tussen Prinsgezin-
den en Patriotten waren echter de oor
zaak dat het prinselijk gezin zich tij
delijk in Nijmegen vestigde. Maar op
24 september 1787 reed prinses Wilhel-
mina met haar kinderen een jubelend
Den Haag binnen. Het nieuwe Stad
houderlijke kwartier werd feestelijk
ingewijd met een galabal ter gelegen
heid van -het huwelijk van 's prinsen
dochter met de erfprins von Braun
schweig Wolffenbüttel op 12 oktober
1790.
De oorspronkelijke balzaal van dit
paleis, die een oppervlakte heeft van
25 bij 11 meter en waarvan de hoogte
nog geaccentueerd wordt door het koe
peldak, is nu in gebruik als vergader
zaal van de Tweede Kamer.
Corinthische pilasters verdelen de
zijwanden in acht velden en dienen
tevens ter ondersteuning van de wit
met goud gepleisterde kroonlijst, die
geheel uit de hand- werd vervaardigd.
Daar de zes ramen, die op een bin
nenplaats uitzien, niet voldoende licht
gaven, werd in het begin van de vorige
eeuw het grote ovale raam in het koe
pelplafond aangebracht. In 1951 wer
den bovendien nog twaalf kleine pla-
fondramen gemaakt.
De Franse tijd bracht ook voor deze
zaal 'grote verandering met zich mea
Volgens de nieuv^ grondwet, die in
1798 in werking trad, wend. de
Volksvertegenwoordiging in twee ka
mers gesplitst.
De Eerste Kamer kwam toen bijeen
in de balzaal van Willem V. In 1806
toen het gehele Binnenhof tot Konink
lijk Paleis van Lodewijk Napoleon
werd verklaard, kreeg de zaal tijdelijk
haar oude bestemming terug en werd
balzaal. Na het korte verblijf van deze
koning werd de balzaal eetzaal voor
de cadetten van de pupillenschool. La
ter werd de vleugel ingericht als mi
litair hospitaal.
In 1883, toen Nederland een konink
rijk werd, werd de voormalige balzaal
definitief ingericht als vergaderzaal
der Tweede Kamer.
Wie van het Buitenhof het Bin
nenhof inkomt, vindt links het gebouw
van de Eerste Kamer. Dit stijlvolle ge
bouw werd omstreeks 1600 door Pieter
Post voor de Staten van Holland en
West-Friesland gebouwd. Hier is nog
veel bewaard gebleven van de smaak
volle pracht uit vroeger eeuwen toen
hier de Staten hun zittingen hielden.
Het houten koepelplafond werd door
de Haagse schilders Nicolaas Wielingh
en Andries de Haen van fraaie schil
deringen voorzien. Let u vooral op het
medaillon van het middenpaneel der
bekoepeling: daar kijkt een roodharige
kwajongen (waarmee Engeland werd
bedoeld) naar beneden; hij hangt met
één been over de rand....
In 1795 verloor de vergaderzaal der
Staten van Holland haar oorspronke
lijke bestemming. Na het herstel van
onze onafhankelijkheid kreeg de zaal
haar vroegere bestemming terug, maar
in 1848, toen het ledenaantal der
Eerste Kamer toenam, werd het de
vergaderplaats voor de senatoren.
Nadat de jarenlange restauratie van
de ernstig vervallen „Grote Sale"
zoals de Ridderzaal toen heette was
voltooid, nam dit gebouw in 1904 de
taak van de grote vergaderzaal over.
En sindsdien is de naam Ridderzaal
onafscheidelijk met de Staten-Gene-
raal verbonden.
De Ridderzaal is het waard, want
haar muren rusten op door historie
gewijde grond. Al zijn van de oude
feestzaal zoals Floris V die in 1290
aan het bouwwerk van zijn vader toe
voegde weinig stenen meer over,
binnen de muren van dit gebouw lig
gen de voetstappen van de scheppers
onzer geschiedenis. Hier oefenden de
Hollandse graven hun regeringstaak
uit. Hier spraken zij recht of maakten
plannen tot bedijking van drassig land.
Hier beraamden zij ook strooptochten
tegen hun weerbarstige vazalstaten of
hielden vrolijke drinkgelagen met hun
edelen.
Van de huidige Ridderzaal uit ging
Floris V op de Valkenjacht, hier wer-
Werkelijk gastvrij zijn is blijkbaar niet gemakkelijk. Zoals het
voord aanduidt, moet je je gast vrij laten. Nu is aan iedere
tijheid een beperking gebonden, want bij de volledige vrijheid
9|een samenleving zou niemand enige vrijheid kennen. Als ik
loktij zou zijn de rust in andermans huis te verstoren, kent die
3ai^uisbewoner (zelfs thuis) geen vrijheid. Ik noem juist zo'n
n (oorbeeld van „vrijheid in huis", omdat dit in de richting gaat
'in mijn onderwerp hier: de gastvrijheid voor de buitenlandse
pe|jist in het huis dat Nederland heet. Die gastvrijheid in de ware
in des woords is namelijk de laatste tijd wel eens aangevochten.
DO
Dr. Maurits C. Tideman,
schrijver van dit artikel,
promoveerde in 1960 aan de
Ned. Economische Hooge-
school te Rotterdam op het
proefschrift „De economi
sche betekenis van het
vreemdelingenverkeer voor
Nederland". Sindsdien heeft
hij vele artikelen en rappor
ten geschreven voor uiteen
lopende opdrachtgevers, o.a.
Esso, KLM, VVV's, planolo
gische diensten, gemeente
besturen, hotels en buiten
landse verkeersbureaus. Op
het ogenblik onderzoekt hij
in opdracht van het ge
meentebestuur en de VVV
van Rotterdam hoe „het pro-
dukt Rotterdam" beter kan
worden „verkocht" en welke
organisatorische en andere
maatregelen daartoe moeten
worden genomen. Dr. Tide
man staat in Voorschoten
aan het hoofd van het enige
„Adviesbureau voor toeris
me en horeca" in ons land.
Hier is dus een man van het
vak aan het woord-
Als wij over de ontvangst van
de buitenlandse gast in het Neder
landse huis spreken, dat zitten wij
op het terrein van het vreemdelin
genverkeer.
Alle buitenlanders, zakenman,
vakantieganger of dagtourist, zij
allen behoren hier de vereiste
gastvrijheid te ontvangen. Ook on
geacht de verblijfsvorm, d.w.z. dat
de gast in Hilton eenzelfde bejege
ning In het persoonlijk vlak be
hoort te ontvangen als de kam
peerder of huisjeshuurder.
De gastvrijheid van de Nederlan
der jegens de vreemdelingen op
straat en in ontmoetingen in de
verhuurde logiesaccommodatie laat
in het algemeen weinig te wensen
over: door een redelijk goede ta
lenkennis die gaarne de buiten
lander wordt getoond schroomt
hij doorgaans niet de vragen van
de vreemdeling omstandig en zeer
voorkomend te beantwoorden.
Daarin schiet de hedendaagse
gastvrijheid geenszins te kort.
De moeilijkheid ligt bij de mon
delinge afspraken ten aanzien van
de verhuurde logiesaccommodatie
en wel met name daar waar geen
gedrukte prijzen met omschrijving
van de aangeboden accommodatie
aanwezig zijn.
Hotels bieden een bepaalde ka
mer met vrij nauwkeurige omschrij
ving (beddental, bad, douche, toi
let, telefoon, centrale verwarming)
tegen een vaste prijs aan; in een
hotelgids, brochure van de WV of
hotelfolder worden dergelijke za
ken doorgaans duidelijk vermeld.
Teleurstellingen over het in ge
bruik nemen van een gehuurde ho
telkamer van een lagere kwaliteit
dan was gereserveerd, komen dan
ook weinig voor.
De meeste en grootste moeilijk
heden komen voor bij het huren
van kamers bij particulieren, een
vorm van logiesaccommodatie die
vooral bij gasten uit de Duitse
Bondsrepubliek en dan met na
me in de kuststreek zeer in trek
is.
Naar mijn berekening komt 3tt
pet van de overnachtingen van
buitenlandse vakantiegangers in
ons land (dus ca. 4 miljoen) voor
rekening van de logiesvorm „ge
meubileerde kamers of huizen". Ik
noem dit cijfer om aan te tonen
dat het hier een omvangrijk
verschijnsel betreft en dat een
gastvrije bejegening van de vreem
deling zeer belangrijk is.
Nu komt maar al te vaak voor,
dat bij het bespreken van de lo
giesaccommodatie het appartement
er beter uitziet en meer biedt dan
op het tijdstip dat de gast het
tegen een destijds overeengeko
men prijs komt betrekken. Met na
me worden radio, televisie en
iden de familietwisten tussen Albrecht
van Beieren en zijn zoon Willem van
Oostervant uitgevochten en Jacoba van
Beieren vierde haar tweede huwe
lijksfeest hier.
In de dagen van de Republiek raakte
de „Grote Sale" min of meer in on
bruik, doch pas in de achttiende
eeuw begon het verval. Als wachtka
mer van de Staten-Generaal stond de
zaal de gehele idag open en het duurde
niet lang of de „Grote Sale" was een
soort openbare wandelweg geworden.
Langs de muren sloegen kooplieden
hun kraampjes op; vooral de boe
kenstalletjes waren bij het publiek in
trek. Tenslotte maakte men het zo
bont, door de zaal te bestemmen voor
de trekking van de Staatsloterijen.
In 1861 werd tot restauratie besloten.
Een restauratie echter naar de geest
van die tijd: met gietijzeren pilaren en
zinken daken. En tussen de ijzeren ko
lommetjes verrezen boekenrekken vol
registers en folianten, want de zaal
had een nieuwe bestemming gekregen:
archief van Binnenlandse Zaken.
Deze toestand duurde tot omstreeks
de eeuwwisseling. Toen werden de
hoofden bij elkaar gestoken en zei
men: „Zo. kan het niet langer". De
oude grondvesten en tekeningen wer
den grondig bestudeerd en zo rijpten
de plannen voor een herstel van de
„Grote Sale" in zijn oorspronkelijke
vorm, uit de glorierijke graventijd.
Zink en gietijzer verdwenen, de eike
houten bekapping werd weer aange
bracht en het oude roosvormige mid
denvenster kreeg gebrandschilderde
ruiten.
Langs de balustrades en wanden
kwamen fraaie tapijten te hangen en
op het platform verrees de gothische
troonzetel. Het grote tapijt op de tegel
vloer is speciaal voor de Ridderzaal in
Deventer vervaardigd. De vloer zelf is
belegd met z.g. Gobertangetafels,
waarvan een aantal voor de schouw
nog dateert uit 1395.
Behalve op de derde dinsdag van
september is de Ridderzaal ook in ge
bruik voor- grote congressen en ont
vangsten door de regering.
J. H. KRUIZINGA
Natuurlijk zijn er vele gelegen
heden in ons land waar gastvrij
heid een vanzelfsprekendheid is.
De vaderlandse Horeca stelt alles
in het werk om het de gast naar
de zin te maken, zoals op de foto
in een Leids Motel: zelfs een
biertje in het zwembad.
van de prijs; c. royement als ver
plichtingen niet worden nageko
men.
Waarom ik zulke forse maatre
gelen bepleit? In de eerste plaats
omdat ik inderdaad voorkomende
oneerlijke praktijken funest vind
voor de goede naam van ons land;
ik ben daarvoor te veel chauvinist
om als Nederlander niet daartegen
op te komen.
Ten aanzien van de prijsstelling
van toeristische diensten heb ik
altijd de stelling gehuldigd: een
zelfde goed of dienst moet op de
zelfde tijd of plaats aan iedereen
voor dezelfde prijs worden aange
boden. En dat houdt in d3t ik het
onaanvaardbaar vind, dat precies
hetzelfde zomerhuisje dat aan een
Nederlander voor f 250 per week
wordt verhuurd, aan de Duitse
buurman voor honderd gulden
meer van de hand is gedaan onder
het motto: hij heeft toch vooraf die
prijs geaccepteerd?
Ook op de Hogere Hotelschool
hebben de studenten wel eens
koelkast nogal eens uit de ver
huurde vertrekken verwijderd.
Natuurlijk is de aangeboden ac
commodatie dan niet meer in over
eenstemming met de gevraagde
prijs, maar daarvan trekt de ver
huurder zich weinig aan: hij staat
immers sterk, want de klagende
toerist kan nu in het hoogseizoen
toch geen andere kamers vinden!!
Dat dit niet alleen ongastvrij,
maar ronduit oneerlijk is, ja als
diefstal zou kunnen worden
omschreven (namelijk van het te
veel berekende gedeelte van de
huursom), komt niet bij de ver
huurder op; indien al, dan worden
dergelijke gevoelens snel verdron
gen door de mentaliteit „lekker
wat extra's te hebben verdiend".
Ik aarzel niet deze houding
scherp te veroordelen: het is
misbruik maken van de dwangposi
tie waarin de gast verkeert en het
is grenzeloos kortzichtig. Het ge
win op korte termijn weegt bij lan
ge na niet op tegen het verlies op
de lange duur.
Wat valt er te verwachten van
de reactie van deze gasten
„thuis"? Enthousiaste verhalen
over de fijne vakantie die in Ne
derland werd doorgebracht??
Ik werd reeds geconfronteerd
met een bericht in een Hamburgs
dagblad waarin gewag werd ge
maakt van niet nakomen van belof
ten in gehuurde huisjes aan de
Zeeuwse kust en waarin niets min
der dan het woord afpersen werd
gebruikt, en ook werd gesproken
over woekerprijzen.
Duidelijk is, dat één zo'n be
richtje zelfs al zou het onwaar
of overdreven zijn meer kwaad
bloed zet dan één advertentie kan
goedmaken. Trouwens, ook de
„mond tot mond"-reclame aan het
thuisfront is uitermate belangrijk
en de verhalen over drie slechte
ervaringen sorteren dan ook meer
effect dan 20 x "3 positieve ervarin
gen. Niet voor niets is het Duitse
bezoek aan ons land de laatste
jaren zo aanzienlijk teruggelopen!
Wat Is hier tegen te doen, zullen
sommige lezers zich afvragen. Al
lereerst het Engelse gezegde
„truth in advertising" toepassen.
Dit „de waarheid zeggen in adver
tenties" is van belang om de
consument tot een blijvende klant
te maken. Iemand die bij het ge
bruik van het produkt in dit
geval de aangeboden dienst van
een aantal kamers te huur te
leurgesteld is over kwaliteit en/of
prijs, koopt .niet weer. Als een ka
merverhuurder een ander produkt
levert dan werd „geadverteerd" bij
de bezichtiging vooraf, is de stel
ling „truth in advertising" niet na
gekomen. En deze stelling moet
worden gehandhaafd, wil Neder
land zijn toeristisch produkt In den
vreemde kunnen verkopen.
De tweede „remedie" zoek ik in
deze richting, dat er geen
rechtstreekse verhuur van particu
liere kamers en huisjes mogelijk
is, maar uitsluitend vla een instan
tie die garant kan staan voor kwa
liteit en prijs. Dat betekent: a.
controle vooraf op het aangebode
ne en de vraagprijs; b. publlkatie
van het gecontroleerde aanbod en
moeite met deze stelling van mij,
omdat zij redeneren: die prijs is
toch tot stand gekomen daar waar
op een vrije markt vraag en aan
bod elkaar ontmoeten? Jawel, maar
een kwaliteitsartikel kent een vaste
prijs, nogmaals gebonden aan
plaats en tijd en iedere klant die
hoort dat zijn buurman voor pre
cies hetzelfde veel minder heeft
betaald (en zoiets lekt op den
duur altijd uit) voelt zich afgezet
en komt niet terug.
Dat „niet terugkomen" is een
groot economisch nadeel voor ons
land. Enige maanden geleden
schreef ik in het Rotterdamse
weekblad „Economisch-Statistische
Berichten" dat Nederlanders In
1969 vermoedelijk ruim 700 mil
joen meer zullen uitgeven aan rei
zen in het buitenland dan buiten
landers in ons land. Dat vertegen
woordigt een enorm tekort op on
ze deviezenbalans en dit gat kan
niet verkleind worden door landge-
Opnieuw actueel geworden is het uit het Nieuwe Tes
tament bekende verschijnsel van het zg. bidden in tongen.
Een gave, die in de vroeg-christelijke gemeente te Ko-
rinthe zo algemeen functioneerde, dat Paulus het nodig
achtte regelen van orde voor de samenkomsten ook ove
rigens anders ingericht dan onze kerkdiensten aan te
geven. Nog altijd kyken we daar tamelijk vreemd tegen
aan. En we hebben vaak ook niet beter geweten, of deze
uiting van de Geest, zoals Paulus haar wel aanduidt, zou
in later eeuwen voorgoed zijn verdwenen.
Sinds de jaren vijftig van deze eeuw, toen in ons land de
Pinksterbeweging in een opgang makende fase kwam, en meer
bekendheid verwierf, werden ook christenen binnen de historische
kerken erbij bepaald, dat deze gave kenenlijk toch niet voor altijd
was uitgestorven. Velen hoorden erover, hetzij via kennissen of
familie en anderen binnen de kerken kregen ermee te maken door
eigen ongedachte geestelijk diep ingrijpende ervaring.
Dat geeft vaak moeilijkheden. Want in het eeuwenlang ver
trouwde patroon van kerkelijk en persoonlijk geloofsleven was er
voor deze wijze van bidden hoegenaamd geen plaats. Zo moet
degene die in een dergelijke nieuwe situatie komt, welke hem
aanvankelijk zeker niet zonder vragen laat, vaak de nodige pasto
rale begeleiding ontberen.
Meestal weten ook predikanten en ouderlingen niet wat zij
hiermee aan moeten. Op kerkelijke vergaderingen zijn dan ook
vragen hieromtrent naar voren gekomen. Temeer dringend, „nu
veel opwekkingschristenen vervreemden van hun kerk, omdat zij
daar in plaats van openheid en hulp dikwijls onkunde en afweer
ontmoeten".
En hiermee is dan tevens de achtergrond getekend, van de
verschijning van een bijzonder goed oriënterend werkje „Bidden
in een nieuwe taal", dat in de inderdaad grote behoefte aan nadere
informatie, aan meer kennis en inzicht in een open gesprek en een
rustig klimaat, wil voorzien. Twee bekende predikanten, de één
gereformeerd, dr. K. J. Kraan, de ander hervormd, ds. W. W.
Verhoef, schrjjven hier vanuit een jarenlange ervaring in de prak
tijk, waargenomen bij zichzelf en bij anderen.
Weet men nu dat ook citaten zijn opgenomen uit een recent
boekje van een lutherse predikant uit Californië, ds. Larry
Christenson, die eveneens spreekt vanuit eigen ervaring, persoon
lijk en bjj zijn gemeenteleden, dan lijkt een en ander wel een aan
wijzing, dat deze gave als in een onderstroom bezig is door te
dringen in de oude gevestigde kerken.
Bij ds. Verhoef valt dan ook het woord „teken der oecumene"
als organische verbondenheid door de Heilige Geest. Maar hij zegt
erbij, kennelijk doelend op de Pinkstergroepen: „Het is de tragiek
van het spreken in tongen, dat het dikwijls in een hoek van de
kerk zit, waar men van oecumene vaak weinig wil weten" (blz. 80).
Het gaat hier nl. om, zo stelt dr. Kraan, „een gave voor de kerk
der eeuwen", al lijkt dit misschien wel even vreemd, misschien
zelfs onverteerbaar.
Door heel de geschiedenis heen bij de opbloei van nieuw ge
loofsélan is deze gave telkens teruggekeerd. Vele voorbeelden daar
van, waaronder de Schotse hervorming, Franse Hugenoten in de
Cévennes, het methodistisch réveil onder de Wesleys en later
Moody en Sankey enz., worden vermeld (blz. 17).
Dit „op de begane grond" geschreven boekje, gaat uit van een
intense opzet: een vernieuwing van de Godsontmoeting. In het
besef, dat het zuiver technische, wetenschappelijk beheerste wel
vaartsleven bezig is ons volop op te breken. „De uitholling
schreeuwt", zo schrijft ds. Verhoef, „om een nieuwe innerlijkheid,
gevoed door God en van aktueel klimaat."
Beide predikanten geven een eigen behandeling van min of meer
afgerond karakter. Juist omdat het spreken in tongen zich niet zo
gemakkelijk laat uitleggen voor hen die vreemd tegenover dit
verschijnsel staan, is die dubbele benadering gekozen. Een variatie
in de omschrijving kan verhelderend werken, zo was de gedachte.
En dat resultaat wordt ook bereikt. Toch zijn de accenten verschil
lend.
Hardnekkige misverstanden worden grondig besproken. Zo b.v.
dat ten aanzien van Paulus' woord: „Indien ik in een tong bid, bidt
mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar." Dit bete
kent niet dat men dan in ekstase, buiten zichzelf is, dat het
verstand niet meer werkt. Anders konden er ook geen regels voor
worden gegeven, en kon iemand niet persoonlijk aansprakelijk
gesteld worden voor het juiste gebruik, zoals Paulus doet.
„Het verstand is nuchter toeschouwer. Het neemt het initiatief
om het te doen; het luistert eventueel rustig toe, het houdt ermee
op, het is met de geest mee op God gericht. Eerlijk gezegd, je moet
er met je verstand dikwijls aan wennen. Het is nu eenmaal een
vreemde zaak om zo te bidden. Het beste is de humor hiervan in
te zien. Het vraagt ook een stuk overgave van ons verstand. Dan
krijgt het, in geloof toegepast en op God gericht, betekenis in ons
leven (blz. 55)."
En dan ook dit vaak zo misverstane woord: „Wie in een tong
spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente".
Dat eerste klinkt in deze tijd van „medemenselijkheid" en „solida
riteit" zo egocentrisch, dat liet soms alleen maar afkeer wekt.
Maar het zo te zien is dan ook allerminst in de geest van Paulus.
„Het gaat hem om het zichzelf opbouwen in de liefde, die zichzelf
niet zoekt (blz. 27)."
Gewezen wordt op het juist niet individualistisch karakter. In
het brede betoog van 1 Kor. 12-14 plaatst Paulus de tongentaai in
het raam van de gebeden der gemeente. Men moet deze manier
van bidden zien in dat kader. „Het is een versterking, een ver-
merdering van de gebeden der gemeente. Naar de bijbelse zin
beoordeeld is het allerwege aan de orde zijn van het spreken in
tongen een réveil van het gemcentegebed (blz. 53)."
Ongetwijfeld zal voor dit boekje veel belangstelling bestaan.
Daarvan nog één opmerking. Bij een eventuele tweede driik ver
dient het aanbeveling de noten bij de bijdrage van dr. Kraan ook
aan het slot te plaatsen. Nu is het lastig zoeken. En in de
samenvallende stellingen, zou de wat verwarrend werkende tus
senzin over andere godsdiensten beter kunnen worden weggelaten
Bidden in een nieuwe taal, door dr. K. I. Kraan en da. W. W. Verhoef. Vuur
pijlseri no. 14, Hoenderloo'a Ulte In aamenwerking met de Stichting Vuur.
noten reisbeperkingen op te leg
gen, maar slechts door forse maat
regelen ter bevordering van het
inkomende vreemdelingenverkeer.
Eén van de belangrijkste maatre
gelen is een goed product. Toe
ristisch heeft Nederland dan wel
geen standvastig klimaat te bie
den, maar wel vele andere aan
trekkelijkheden die buitenlands
bezoek rechtvaardigen. Maar dat
aanbod moet gastvrij worden ge
bracht, dat betekent dat de
gastheer ook werkelijk een
Heer is.
Nogmaals, merendeels is dat
ook gelukkig het geval, maar. zegt
het spreekwoord „uitzonderingen
bevestigen de regel". En dat bete
kent helaas dat de laatste jaren
onze goede naam van het gastvrije
Nederland geweld is aangedaan. Is
eerlijke en gemeende gastvrijheid
In het toerisme dan zo moeilijk?