Als dat Binnenhof kon praten NEDERLANDS GOEDE NAAM WORDT GEWELD AANGEDAAN Spreken in tongen Wij lichten de hand met gastvrijheid SPROOKJE VROEGER OP MAANDAG Bidden in een nieuwe taal I ZATERDAG 13 SEPTEMBER 196? In Den Haag herleeft dinsdag 16 september voor vele tienduizen- n het „sprookje van PrinsjesdagEen vorstelijke stoet, de weelde an ruiters en paarden, kleurrijke erecompagnieën en martiale \uziekkorpsen, met als glorieus centrum de gouden koets, waarin e Koningin naar de Ridderzaal rijdt om daar de Troonrede uit te preken ter opening van het parlementaire jaar. Een van die zeld- ame keren dat de Vorstin zich laat omgeven door de luister van een Niet altijd is de derde september- 'insdag de voorgeschreven datum voor >ze plechtigheid geweest. De traditie ateert van 1887. Voordien viel op de eerste maandag in itober. Toen bij de eerste grondwetswijzi ng van 1848 een éénjaarlijkse begro- ng werd ingevoerd, wilde men tijd m innen bij de behandeling ervan voor aanvang van het begrotingsjaar, aarom werd toen de openingszitting en maand vervroegd. Maar ook de derde maandag in sep- mber voldeed niet. Om te voorkomen at kamerleden uit verre provincies enoodzaakt zouden worden op zondag reizen, verving men bij de grond- etswijziging van 1887 de maandag (oor de derde dinsdag in september. Prinsjesdag, zo heette oorspronkelijk feestelijk gevierde verjaardag van e prins-stadhouder. Vooral die van rins Willem V (8 maart) werd aldus angeduid; de viering was in de patri- tentijd een demonstratie van Oranje- ■zindheid. Allengs veranderde de aam van inhoud en werd voor elke estdag in het algemeen gebruikt. Zo Demden de protestantse boeren- in trecht de H. Sacramentsdag wel rinsjesdag. Het bleek een naam, die Nederlander gemakkelijk in het ge- v >or lag. Thans kennen we er maar één eer: dé Prinsjesdag. De troonrede is niet altijd in de Rid- uitgesproken. Na het ontstaan vC6n het Koninkrijk der Nederlanden esbnd de plechtige opening der Sta- v n-Generaal plaats in de grote verga- z »rzaal van de Tweede Kamer, i Voor deze nieuwe vleugel van het larinsenhof stelden de Staten van Hol land in 1776 geld beschikbaar als on- ïrkomen voor het stadhouderlijk ge- Het ontwerp van dit gebouw in de tijl van Lodewijk XIV is van de Ne- lerlander C. J. van de Graaf en de 5l»uitse architect F. L. Gunckel (welke innatste ook de Koninklijke Schouw- irg bouwde). Door de vierde Engelse log was er geldtekort en stagneerde werk, maar in 1785 kon de prins 'illem V) met zijn gezin toch een el ervan reeds betrekken, j De tegenstellingen tussen Prinsgezin- den en Patriotten waren echter de oor zaak dat het prinselijk gezin zich tij delijk in Nijmegen vestigde. Maar op 24 september 1787 reed prinses Wilhel- mina met haar kinderen een jubelend Den Haag binnen. Het nieuwe Stad houderlijke kwartier werd feestelijk ingewijd met een galabal ter gelegen heid van -het huwelijk van 's prinsen dochter met de erfprins von Braun schweig Wolffenbüttel op 12 oktober 1790. De oorspronkelijke balzaal van dit paleis, die een oppervlakte heeft van 25 bij 11 meter en waarvan de hoogte nog geaccentueerd wordt door het koe peldak, is nu in gebruik als vergader zaal van de Tweede Kamer. Corinthische pilasters verdelen de zijwanden in acht velden en dienen tevens ter ondersteuning van de wit met goud gepleisterde kroonlijst, die geheel uit de hand- werd vervaardigd. Daar de zes ramen, die op een bin nenplaats uitzien, niet voldoende licht gaven, werd in het begin van de vorige eeuw het grote ovale raam in het koe pelplafond aangebracht. In 1951 wer den bovendien nog twaalf kleine pla- fondramen gemaakt. De Franse tijd bracht ook voor deze zaal 'grote verandering met zich mea Volgens de nieuv^ grondwet, die in 1798 in werking trad, wend. de Volksvertegenwoordiging in twee ka mers gesplitst. De Eerste Kamer kwam toen bijeen in de balzaal van Willem V. In 1806 toen het gehele Binnenhof tot Konink lijk Paleis van Lodewijk Napoleon werd verklaard, kreeg de zaal tijdelijk haar oude bestemming terug en werd balzaal. Na het korte verblijf van deze koning werd de balzaal eetzaal voor de cadetten van de pupillenschool. La ter werd de vleugel ingericht als mi litair hospitaal. In 1883, toen Nederland een konink rijk werd, werd de voormalige balzaal definitief ingericht als vergaderzaal der Tweede Kamer. Wie van het Buitenhof het Bin nenhof inkomt, vindt links het gebouw van de Eerste Kamer. Dit stijlvolle ge bouw werd omstreeks 1600 door Pieter Post voor de Staten van Holland en West-Friesland gebouwd. Hier is nog veel bewaard gebleven van de smaak volle pracht uit vroeger eeuwen toen hier de Staten hun zittingen hielden. Het houten koepelplafond werd door de Haagse schilders Nicolaas Wielingh en Andries de Haen van fraaie schil deringen voorzien. Let u vooral op het medaillon van het middenpaneel der bekoepeling: daar kijkt een roodharige kwajongen (waarmee Engeland werd bedoeld) naar beneden; hij hangt met één been over de rand.... In 1795 verloor de vergaderzaal der Staten van Holland haar oorspronke lijke bestemming. Na het herstel van onze onafhankelijkheid kreeg de zaal haar vroegere bestemming terug, maar in 1848, toen het ledenaantal der Eerste Kamer toenam, werd het de vergaderplaats voor de senatoren. Nadat de jarenlange restauratie van de ernstig vervallen „Grote Sale" zoals de Ridderzaal toen heette was voltooid, nam dit gebouw in 1904 de taak van de grote vergaderzaal over. En sindsdien is de naam Ridderzaal onafscheidelijk met de Staten-Gene- raal verbonden. De Ridderzaal is het waard, want haar muren rusten op door historie gewijde grond. Al zijn van de oude feestzaal zoals Floris V die in 1290 aan het bouwwerk van zijn vader toe voegde weinig stenen meer over, binnen de muren van dit gebouw lig gen de voetstappen van de scheppers onzer geschiedenis. Hier oefenden de Hollandse graven hun regeringstaak uit. Hier spraken zij recht of maakten plannen tot bedijking van drassig land. Hier beraamden zij ook strooptochten tegen hun weerbarstige vazalstaten of hielden vrolijke drinkgelagen met hun edelen. Van de huidige Ridderzaal uit ging Floris V op de Valkenjacht, hier wer- Werkelijk gastvrij zijn is blijkbaar niet gemakkelijk. Zoals het voord aanduidt, moet je je gast vrij laten. Nu is aan iedere tijheid een beperking gebonden, want bij de volledige vrijheid 9|een samenleving zou niemand enige vrijheid kennen. Als ik loktij zou zijn de rust in andermans huis te verstoren, kent die 3ai^uisbewoner (zelfs thuis) geen vrijheid. Ik noem juist zo'n n (oorbeeld van „vrijheid in huis", omdat dit in de richting gaat 'in mijn onderwerp hier: de gastvrijheid voor de buitenlandse pe|jist in het huis dat Nederland heet. Die gastvrijheid in de ware in des woords is namelijk de laatste tijd wel eens aangevochten. DO Dr. Maurits C. Tideman, schrijver van dit artikel, promoveerde in 1960 aan de Ned. Economische Hooge- school te Rotterdam op het proefschrift „De economi sche betekenis van het vreemdelingenverkeer voor Nederland". Sindsdien heeft hij vele artikelen en rappor ten geschreven voor uiteen lopende opdrachtgevers, o.a. Esso, KLM, VVV's, planolo gische diensten, gemeente besturen, hotels en buiten landse verkeersbureaus. Op het ogenblik onderzoekt hij in opdracht van het ge meentebestuur en de VVV van Rotterdam hoe „het pro- dukt Rotterdam" beter kan worden „verkocht" en welke organisatorische en andere maatregelen daartoe moeten worden genomen. Dr. Tide man staat in Voorschoten aan het hoofd van het enige „Adviesbureau voor toeris me en horeca" in ons land. Hier is dus een man van het vak aan het woord- Als wij over de ontvangst van de buitenlandse gast in het Neder landse huis spreken, dat zitten wij op het terrein van het vreemdelin genverkeer. Alle buitenlanders, zakenman, vakantieganger of dagtourist, zij allen behoren hier de vereiste gastvrijheid te ontvangen. Ook on geacht de verblijfsvorm, d.w.z. dat de gast in Hilton eenzelfde bejege ning In het persoonlijk vlak be hoort te ontvangen als de kam peerder of huisjeshuurder. De gastvrijheid van de Nederlan der jegens de vreemdelingen op straat en in ontmoetingen in de verhuurde logiesaccommodatie laat in het algemeen weinig te wensen over: door een redelijk goede ta lenkennis die gaarne de buiten lander wordt getoond schroomt hij doorgaans niet de vragen van de vreemdeling omstandig en zeer voorkomend te beantwoorden. Daarin schiet de hedendaagse gastvrijheid geenszins te kort. De moeilijkheid ligt bij de mon delinge afspraken ten aanzien van de verhuurde logiesaccommodatie en wel met name daar waar geen gedrukte prijzen met omschrijving van de aangeboden accommodatie aanwezig zijn. Hotels bieden een bepaalde ka mer met vrij nauwkeurige omschrij ving (beddental, bad, douche, toi let, telefoon, centrale verwarming) tegen een vaste prijs aan; in een hotelgids, brochure van de WV of hotelfolder worden dergelijke za ken doorgaans duidelijk vermeld. Teleurstellingen over het in ge bruik nemen van een gehuurde ho telkamer van een lagere kwaliteit dan was gereserveerd, komen dan ook weinig voor. De meeste en grootste moeilijk heden komen voor bij het huren van kamers bij particulieren, een vorm van logiesaccommodatie die vooral bij gasten uit de Duitse Bondsrepubliek en dan met na me in de kuststreek zeer in trek is. Naar mijn berekening komt 3tt pet van de overnachtingen van buitenlandse vakantiegangers in ons land (dus ca. 4 miljoen) voor rekening van de logiesvorm „ge meubileerde kamers of huizen". Ik noem dit cijfer om aan te tonen dat het hier een omvangrijk verschijnsel betreft en dat een gastvrije bejegening van de vreem deling zeer belangrijk is. Nu komt maar al te vaak voor, dat bij het bespreken van de lo giesaccommodatie het appartement er beter uitziet en meer biedt dan op het tijdstip dat de gast het tegen een destijds overeengeko men prijs komt betrekken. Met na me worden radio, televisie en iden de familietwisten tussen Albrecht van Beieren en zijn zoon Willem van Oostervant uitgevochten en Jacoba van Beieren vierde haar tweede huwe lijksfeest hier. In de dagen van de Republiek raakte de „Grote Sale" min of meer in on bruik, doch pas in de achttiende eeuw begon het verval. Als wachtka mer van de Staten-Generaal stond de zaal de gehele idag open en het duurde niet lang of de „Grote Sale" was een soort openbare wandelweg geworden. Langs de muren sloegen kooplieden hun kraampjes op; vooral de boe kenstalletjes waren bij het publiek in trek. Tenslotte maakte men het zo bont, door de zaal te bestemmen voor de trekking van de Staatsloterijen. In 1861 werd tot restauratie besloten. Een restauratie echter naar de geest van die tijd: met gietijzeren pilaren en zinken daken. En tussen de ijzeren ko lommetjes verrezen boekenrekken vol registers en folianten, want de zaal had een nieuwe bestemming gekregen: archief van Binnenlandse Zaken. Deze toestand duurde tot omstreeks de eeuwwisseling. Toen werden de hoofden bij elkaar gestoken en zei men: „Zo. kan het niet langer". De oude grondvesten en tekeningen wer den grondig bestudeerd en zo rijpten de plannen voor een herstel van de „Grote Sale" in zijn oorspronkelijke vorm, uit de glorierijke graventijd. Zink en gietijzer verdwenen, de eike houten bekapping werd weer aange bracht en het oude roosvormige mid denvenster kreeg gebrandschilderde ruiten. Langs de balustrades en wanden kwamen fraaie tapijten te hangen en op het platform verrees de gothische troonzetel. Het grote tapijt op de tegel vloer is speciaal voor de Ridderzaal in Deventer vervaardigd. De vloer zelf is belegd met z.g. Gobertangetafels, waarvan een aantal voor de schouw nog dateert uit 1395. Behalve op de derde dinsdag van september is de Ridderzaal ook in ge bruik voor- grote congressen en ont vangsten door de regering. J. H. KRUIZINGA Natuurlijk zijn er vele gelegen heden in ons land waar gastvrij heid een vanzelfsprekendheid is. De vaderlandse Horeca stelt alles in het werk om het de gast naar de zin te maken, zoals op de foto in een Leids Motel: zelfs een biertje in het zwembad. van de prijs; c. royement als ver plichtingen niet worden nageko men. Waarom ik zulke forse maatre gelen bepleit? In de eerste plaats omdat ik inderdaad voorkomende oneerlijke praktijken funest vind voor de goede naam van ons land; ik ben daarvoor te veel chauvinist om als Nederlander niet daartegen op te komen. Ten aanzien van de prijsstelling van toeristische diensten heb ik altijd de stelling gehuldigd: een zelfde goed of dienst moet op de zelfde tijd of plaats aan iedereen voor dezelfde prijs worden aange boden. En dat houdt in d3t ik het onaanvaardbaar vind, dat precies hetzelfde zomerhuisje dat aan een Nederlander voor f 250 per week wordt verhuurd, aan de Duitse buurman voor honderd gulden meer van de hand is gedaan onder het motto: hij heeft toch vooraf die prijs geaccepteerd? Ook op de Hogere Hotelschool hebben de studenten wel eens koelkast nogal eens uit de ver huurde vertrekken verwijderd. Natuurlijk is de aangeboden ac commodatie dan niet meer in over eenstemming met de gevraagde prijs, maar daarvan trekt de ver huurder zich weinig aan: hij staat immers sterk, want de klagende toerist kan nu in het hoogseizoen toch geen andere kamers vinden!! Dat dit niet alleen ongastvrij, maar ronduit oneerlijk is, ja als diefstal zou kunnen worden omschreven (namelijk van het te veel berekende gedeelte van de huursom), komt niet bij de ver huurder op; indien al, dan worden dergelijke gevoelens snel verdron gen door de mentaliteit „lekker wat extra's te hebben verdiend". Ik aarzel niet deze houding scherp te veroordelen: het is misbruik maken van de dwangposi tie waarin de gast verkeert en het is grenzeloos kortzichtig. Het ge win op korte termijn weegt bij lan ge na niet op tegen het verlies op de lange duur. Wat valt er te verwachten van de reactie van deze gasten „thuis"? Enthousiaste verhalen over de fijne vakantie die in Ne derland werd doorgebracht?? Ik werd reeds geconfronteerd met een bericht in een Hamburgs dagblad waarin gewag werd ge maakt van niet nakomen van belof ten in gehuurde huisjes aan de Zeeuwse kust en waarin niets min der dan het woord afpersen werd gebruikt, en ook werd gesproken over woekerprijzen. Duidelijk is, dat één zo'n be richtje zelfs al zou het onwaar of overdreven zijn meer kwaad bloed zet dan één advertentie kan goedmaken. Trouwens, ook de „mond tot mond"-reclame aan het thuisfront is uitermate belangrijk en de verhalen over drie slechte ervaringen sorteren dan ook meer effect dan 20 x "3 positieve ervarin gen. Niet voor niets is het Duitse bezoek aan ons land de laatste jaren zo aanzienlijk teruggelopen! Wat Is hier tegen te doen, zullen sommige lezers zich afvragen. Al lereerst het Engelse gezegde „truth in advertising" toepassen. Dit „de waarheid zeggen in adver tenties" is van belang om de consument tot een blijvende klant te maken. Iemand die bij het ge bruik van het produkt in dit geval de aangeboden dienst van een aantal kamers te huur te leurgesteld is over kwaliteit en/of prijs, koopt .niet weer. Als een ka merverhuurder een ander produkt levert dan werd „geadverteerd" bij de bezichtiging vooraf, is de stel ling „truth in advertising" niet na gekomen. En deze stelling moet worden gehandhaafd, wil Neder land zijn toeristisch produkt In den vreemde kunnen verkopen. De tweede „remedie" zoek ik in deze richting, dat er geen rechtstreekse verhuur van particu liere kamers en huisjes mogelijk is, maar uitsluitend vla een instan tie die garant kan staan voor kwa liteit en prijs. Dat betekent: a. controle vooraf op het aangebode ne en de vraagprijs; b. publlkatie van het gecontroleerde aanbod en moeite met deze stelling van mij, omdat zij redeneren: die prijs is toch tot stand gekomen daar waar op een vrije markt vraag en aan bod elkaar ontmoeten? Jawel, maar een kwaliteitsartikel kent een vaste prijs, nogmaals gebonden aan plaats en tijd en iedere klant die hoort dat zijn buurman voor pre cies hetzelfde veel minder heeft betaald (en zoiets lekt op den duur altijd uit) voelt zich afgezet en komt niet terug. Dat „niet terugkomen" is een groot economisch nadeel voor ons land. Enige maanden geleden schreef ik in het Rotterdamse weekblad „Economisch-Statistische Berichten" dat Nederlanders In 1969 vermoedelijk ruim 700 mil joen meer zullen uitgeven aan rei zen in het buitenland dan buiten landers in ons land. Dat vertegen woordigt een enorm tekort op on ze deviezenbalans en dit gat kan niet verkleind worden door landge- Opnieuw actueel geworden is het uit het Nieuwe Tes tament bekende verschijnsel van het zg. bidden in tongen. Een gave, die in de vroeg-christelijke gemeente te Ko- rinthe zo algemeen functioneerde, dat Paulus het nodig achtte regelen van orde voor de samenkomsten ook ove rigens anders ingericht dan onze kerkdiensten aan te geven. Nog altijd kyken we daar tamelijk vreemd tegen aan. En we hebben vaak ook niet beter geweten, of deze uiting van de Geest, zoals Paulus haar wel aanduidt, zou in later eeuwen voorgoed zijn verdwenen. Sinds de jaren vijftig van deze eeuw, toen in ons land de Pinksterbeweging in een opgang makende fase kwam, en meer bekendheid verwierf, werden ook christenen binnen de historische kerken erbij bepaald, dat deze gave kenenlijk toch niet voor altijd was uitgestorven. Velen hoorden erover, hetzij via kennissen of familie en anderen binnen de kerken kregen ermee te maken door eigen ongedachte geestelijk diep ingrijpende ervaring. Dat geeft vaak moeilijkheden. Want in het eeuwenlang ver trouwde patroon van kerkelijk en persoonlijk geloofsleven was er voor deze wijze van bidden hoegenaamd geen plaats. Zo moet degene die in een dergelijke nieuwe situatie komt, welke hem aanvankelijk zeker niet zonder vragen laat, vaak de nodige pasto rale begeleiding ontberen. Meestal weten ook predikanten en ouderlingen niet wat zij hiermee aan moeten. Op kerkelijke vergaderingen zijn dan ook vragen hieromtrent naar voren gekomen. Temeer dringend, „nu veel opwekkingschristenen vervreemden van hun kerk, omdat zij daar in plaats van openheid en hulp dikwijls onkunde en afweer ontmoeten". En hiermee is dan tevens de achtergrond getekend, van de verschijning van een bijzonder goed oriënterend werkje „Bidden in een nieuwe taal", dat in de inderdaad grote behoefte aan nadere informatie, aan meer kennis en inzicht in een open gesprek en een rustig klimaat, wil voorzien. Twee bekende predikanten, de één gereformeerd, dr. K. J. Kraan, de ander hervormd, ds. W. W. Verhoef, schrjjven hier vanuit een jarenlange ervaring in de prak tijk, waargenomen bij zichzelf en bij anderen. Weet men nu dat ook citaten zijn opgenomen uit een recent boekje van een lutherse predikant uit Californië, ds. Larry Christenson, die eveneens spreekt vanuit eigen ervaring, persoon lijk en bjj zijn gemeenteleden, dan lijkt een en ander wel een aan wijzing, dat deze gave als in een onderstroom bezig is door te dringen in de oude gevestigde kerken. Bij ds. Verhoef valt dan ook het woord „teken der oecumene" als organische verbondenheid door de Heilige Geest. Maar hij zegt erbij, kennelijk doelend op de Pinkstergroepen: „Het is de tragiek van het spreken in tongen, dat het dikwijls in een hoek van de kerk zit, waar men van oecumene vaak weinig wil weten" (blz. 80). Het gaat hier nl. om, zo stelt dr. Kraan, „een gave voor de kerk der eeuwen", al lijkt dit misschien wel even vreemd, misschien zelfs onverteerbaar. Door heel de geschiedenis heen bij de opbloei van nieuw ge loofsélan is deze gave telkens teruggekeerd. Vele voorbeelden daar van, waaronder de Schotse hervorming, Franse Hugenoten in de Cévennes, het methodistisch réveil onder de Wesleys en later Moody en Sankey enz., worden vermeld (blz. 17). Dit „op de begane grond" geschreven boekje, gaat uit van een intense opzet: een vernieuwing van de Godsontmoeting. In het besef, dat het zuiver technische, wetenschappelijk beheerste wel vaartsleven bezig is ons volop op te breken. „De uitholling schreeuwt", zo schrijft ds. Verhoef, „om een nieuwe innerlijkheid, gevoed door God en van aktueel klimaat." Beide predikanten geven een eigen behandeling van min of meer afgerond karakter. Juist omdat het spreken in tongen zich niet zo gemakkelijk laat uitleggen voor hen die vreemd tegenover dit verschijnsel staan, is die dubbele benadering gekozen. Een variatie in de omschrijving kan verhelderend werken, zo was de gedachte. En dat resultaat wordt ook bereikt. Toch zijn de accenten verschil lend. Hardnekkige misverstanden worden grondig besproken. Zo b.v. dat ten aanzien van Paulus' woord: „Indien ik in een tong bid, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar." Dit bete kent niet dat men dan in ekstase, buiten zichzelf is, dat het verstand niet meer werkt. Anders konden er ook geen regels voor worden gegeven, en kon iemand niet persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het juiste gebruik, zoals Paulus doet. „Het verstand is nuchter toeschouwer. Het neemt het initiatief om het te doen; het luistert eventueel rustig toe, het houdt ermee op, het is met de geest mee op God gericht. Eerlijk gezegd, je moet er met je verstand dikwijls aan wennen. Het is nu eenmaal een vreemde zaak om zo te bidden. Het beste is de humor hiervan in te zien. Het vraagt ook een stuk overgave van ons verstand. Dan krijgt het, in geloof toegepast en op God gericht, betekenis in ons leven (blz. 55)." En dan ook dit vaak zo misverstane woord: „Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente". Dat eerste klinkt in deze tijd van „medemenselijkheid" en „solida riteit" zo egocentrisch, dat liet soms alleen maar afkeer wekt. Maar het zo te zien is dan ook allerminst in de geest van Paulus. „Het gaat hem om het zichzelf opbouwen in de liefde, die zichzelf niet zoekt (blz. 27)." Gewezen wordt op het juist niet individualistisch karakter. In het brede betoog van 1 Kor. 12-14 plaatst Paulus de tongentaai in het raam van de gebeden der gemeente. Men moet deze manier van bidden zien in dat kader. „Het is een versterking, een ver- merdering van de gebeden der gemeente. Naar de bijbelse zin beoordeeld is het allerwege aan de orde zijn van het spreken in tongen een réveil van het gemcentegebed (blz. 53)." Ongetwijfeld zal voor dit boekje veel belangstelling bestaan. Daarvan nog één opmerking. Bij een eventuele tweede driik ver dient het aanbeveling de noten bij de bijdrage van dr. Kraan ook aan het slot te plaatsen. Nu is het lastig zoeken. En in de samenvallende stellingen, zou de wat verwarrend werkende tus senzin over andere godsdiensten beter kunnen worden weggelaten Bidden in een nieuwe taal, door dr. K. I. Kraan en da. W. W. Verhoef. Vuur pijlseri no. 14, Hoenderloo'a Ulte In aamenwerking met de Stichting Vuur. noten reisbeperkingen op te leg gen, maar slechts door forse maat regelen ter bevordering van het inkomende vreemdelingenverkeer. Eén van de belangrijkste maatre gelen is een goed product. Toe ristisch heeft Nederland dan wel geen standvastig klimaat te bie den, maar wel vele andere aan trekkelijkheden die buitenlands bezoek rechtvaardigen. Maar dat aanbod moet gastvrij worden ge bracht, dat betekent dat de gastheer ook werkelijk een Heer is. Nogmaals, merendeels is dat ook gelukkig het geval, maar. zegt het spreekwoord „uitzonderingen bevestigen de regel". En dat bete kent helaas dat de laatste jaren onze goede naam van het gastvrije Nederland geweld is aangedaan. Is eerlijke en gemeende gastvrijheid In het toerisme dan zo moeilijk?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1969 | | pagina 15