,Lof der Zotheid' DAMPKRING VAN VENUS IN 'N BUISJE Uitlaatklep voor spanningen Kolder kan bevrijdend werken ft ONVOLLEDIG ft PROEVEN door Dick Ringlever ft OORSPRONG 1 ZATFRDAG 15 FEBRUARI 1969 Er is een dringend tekort oan „roepingen". Talrijke lege plaatsen in kloosters en paro chies kunnen niet of met moei te worden aangevuld. Gedun de gelederen van de r.k. gees telijkheid werken onder hoog spanning. In een gesprek met een vooraanstaand r.k. expert ontving ik dit verrassende ant woord: „Ja, ik heb ook zoiets gehoord. Laatst was ik in een klooster. Bij de uitgang een bordje met als tekst: Als je er twee aanbrengt, mag je er zelf uit. Of het geholpen heeft, weet ik niet". U kunt ook nog een pessimistischer geluid te horen krijgen. Dat gaat dan over een klooster met aan de deur het dringend verzoek: „Wil de laatste, die vertrekt, het licht uitdoen?" Met deze benaderingsvorm van een levensgroot probleem zit u midden in Limburg. Benoorden de grote rivieren vinden wij de mop, soms min of meer gewaagd en getapt onder het genot van een glas wijn. In Limburg vindt u de humor, die scherpe kanten van een probleem wegslijpt en zwaarwich tigheid verdrijft Door de Lim burgse humor lijkt het probleem ineens minder onoverkomelijk, minder fataal. En zonder het goed te beseffen ben je met de De provincies beneden de grote rivieren staan op hun kop: het is carnaval, het jaarlijks terug kerende zotte feest waarnaar de koelere „boven-rivierse" mens diwijls met een scheef en schuddend hoofd kijkt. Maar wat is carnaval en hoe staan protestantse noorderlingen daar tegenover? Drs. ds. Th. Rienks (52), die van 1951 tot 1957 als gereformeerd predikant in Sit- tard stond en zeer intens het Limburgse leven heeft meegeleefd, geeft zijn ervaringen met en zijn visie op de carnavalsviering en de achtergronden daarvan. Zijn verhaal is met humor geladen, maar daarin klinkt ook bezonkenheid en kritiek door. zijn handje opsteekt en zegt: ..Zuster, Ik zie er een mus in. Maar het zal natuurlijk wel weer Moeder Maria zijn". Het zou mij niet moeilijk vallen nog een tijdje door te gaan met Limburgse humor, die zonder het probleem nu bepaald op te lossen toch in de richting van de oplossing wijst en in ieder ge val de krampachtigheid wegneemt. Zoals die pastoor, die gedurende zijn gehele sermoen de beminde gelovigen aansprak als „geliefde weduwen", toen hij op de collec teschaal uitsluitend penningskes vond. Die pastoor raakte zijn beminde gelovigen misschien beter dan een scherpschutter met zware preken over plichten en liefdadigheid. In ieder geval las Ik onder een oude preek, speciaal gericht tegen de slapers in de kerk, de verzuchting van een dominee: „Toen ik deze donderpreek hield, sliepen ze alle maal". Zonder begrip voor deze humor kunt u beter thuisblijven. In ieder geval moet u dan niet naar Lim burg gaan. In de tien jaar, dat ik Limburger met de Limburgers was, heb ik al heel wat meewarige glim- lachjes moeten slikken. „Ach ja, de Limburger is zo kinderlijk" of „Ze nemen het leven zo licht en kennen geen ernst". Daar is na tuurlijk geen fluit van waar. Bena dert u de Limburger zo, dan zult u er altijd bulten blijven staan, bui ten de Limburgse gemeenschap. Als „Hollander" de Limburgse verzamelnaam voor vreemdelingen benoorden de grote rivieren zal de Limburger u links laten liggen. Met een soort zesde zintuig proeft hij uw innerlijke houding. De Limburger is niet beter of slechter, niet oppervlakkiger en niet minder begaafd. maar anders. Waar de noorderling in de eerste plaats met het verstand rea geert, daar reageert de zuiderling primair met het hart. Mag dat soms? Als het van u beslist niet mag dan heeft de moeder-overste van een grote congregatie gelijk, die mij opbelde in Zeist: „Domi nee, u bent in de loop der jaren één van ons geworden. Wij maken ons daarom erg bezorgd, dat u in het noorden zult verongelukken. Gisteren hebben wij een mis voor u opgedragen en de gebedsinten tie aan u gewijd. Hopelijk zal On ze Lieve Heer ook dèèr met u zijn". De grote Augustinus heeft het pleidooi gevoerd voor de hilaritas. de hilariteit, daar wij leven in een door Christus overwonnen wereld. Dit geheime wapen van de sponta ne Limburger mag van mij wel eens In stelling gebracht worden tegen sommige zwaarwichtige noordelijke stellingen. Luisteren wij naar elkaar dan hebben „Lim burger" en „Hollander" elkaar heel wat te vertellen. Zo .nemen wij dan een afzakker tje naar het Zuiden in de carna valsdagen. Is carnaval nu wel het zwarte schaap van het zuiden, dat beslist van Hoger Hand de woestijn Ingezonden moet worden? Ook om daarover iets te zeggen, zult u in de Limburgse huid moe ten kruipen en de humor van car naval als bliksemafleider van span ningen moeten zien. Sjeng is, samen met zijn vrien den, bezig aan een carnavalswa gen. Als ik hem tegenkom, glim lacht hij wat geheimzinnig „Zo, Sjeng, heb je het druk?" „Ja. me neer de dominee...." „En waar mee?" Ook een vraag. Meneer de do minee zal niet weten, waarmee Sjeng het druk heeft! Al maanden lang steekt hij al z'n vrije uren in z'n carnavalswagen. Als een mysterie draagt Sjeng het geheim in zich rond. Straks zal meneer de dominee het wel zien. Sjeng heeft een half jaartje in het ziekenhuis gelegen. Alles heeft hij opgezou ten: de strenge non, die hem op de w.c. betrapte met een sigaret maaltijden met de bibberpud- ding er achteraan de levensgro te injectienaalden, die zich een weg baanden in het onfatsoenlijke gedeelte van zijn rug de witte dokter met een potjeslatijn, dat Sjeng als misdlener nooit heeft ge leerd. Uit angst voor wraak heeft Sjeng in de ziekenhuisdagen zijn kiezen op elkaar gehouden. Maar met zijn carnavalswagen gaat hij al z'n op gekropte wrok aan de goegemeen te vertellen. In een monstertaai. De bibberpudding inclusief een rood plassend manneke wordt twee meter hoog, de zwarte non met een injectienaald als een stormram reikt tot aan de eerste verdieping, de dokter met z'n on- Oud-Prinsen van Carnaval col lecteerden voor de herbouw van de afgebrande gereformeerde kerk in Sittard. Derde van links architect Ramakers, die zonder honorarium de kerk bouwde. veranderlijke grijns haalt met ge mak de tweede en de pllledoos zal het electrische net bedreigen. Maandenlang heeft die goeie Sjeng voorpret. Neem nu maar eens die snuivende dokter, die vanuit z'n neus de kunstmatige voeding van de arme Sjeng regelt Intussen is Marietje, de vrouw van Sjeng. ook hard in de weer. Ze zullen mooi worden.... de carna valspakjes van de kinderen: een Chineesje een gelaarsde kat een „oud wief". Hoe de ouwelui eruit zullen zien. hoeven de kinde ren niet te weten. Een geheimpje kan geen kwaad en vermomd als volstrekt onbe kenden zullen de ouders straks In de dagen van de zotten beter toezicht op hun kinderen kunnen houden. Leut is goed. maar je wilt per slot van rekening niet, dat je kinderen zullen verongelukken. Het toeziend oog van moeder en vader gaat mee. „Die dikke boer met z'n masker kan best de pap zijn en ik zie de mam er best voor aan, dat zij ronddartelt als een vlinder". Zo zijn dan tenslotte de malle dagen aangebroken. Als een mum mie ligt Sjeng op zijn wagen in het ziekenhuisbed, al zijn opgeKropte angst en wrok breekt zich baan in de humor, wanneer hij zijn tong uitsteekt tegen de zuster en toetert in de injectiespuit. Trots incasseert hij de toejuichingen van zijn mede burgers. Hij de arme geteister de patiënt van weleer voelt zich de held van de dag. Met een touwtje kan hij trekken en dan staat die fiere, geleerde dokter in zijn onderbroek. Het is feest van daag en morgen en overmorgen. Serpentines, muziekkorpsen, danse-Marietjes, gillende luidspre kers. vuurwerk, een goede pinte bier. En als hoogtepunt de maskers. De ouders kannen hun kinderen, de man kent zijn vrouw en omgekeerd. Maar verder kent niemand „iemand". De gemeente ambtenaar zonder promotie dwaalt rond als burgemeester in vol or naat, het versmade meisje is pin-upgirl, de achtbare notaris sluipt als dief door de straten, „het hoofd in een zwarte sok", wie bang is voor de dood „speelt" de dood. Enkele ogenblikken ben je de sluwe Adenauer, de buldog Churchill of de met goud belegde Onassis. Een bonte krioelende en gillende menigte. Ha, daar komt zowaar „meneer de dominee" aan. Als onverklede en ongemaskerde bijna een naaktloper. „Laten we hem een zoen geven, een zoen aan een gereformeerde dominee." Een ogenblik raakt de dominese haar weleerwaarde gemaal kwijt en krijgt hem terug: onder de smink en roet. Dat Is carnaval. Een paar dagen van samengebundelde humor en zottigheid. Uitlaatklep van spannin gen. Het gespeelde onderbewuste. Veiligheidsklep van de stoomketel, onze „geordende en brave maatschappij". Illusies worden een ogenblik werkelijkheid. Later wordt de harde werkelijkheid wel weer gepresenteerd in de onbetaalde re keningen van kruidenier, bakker en slager. „Later" Is ook later zorg. En Is er Iets werkelijk misgegaan, dan brengt het askruisje wel de oplossing Ze zullen boete doen en vasten. Daar kan meneer pastoor op rekenen! Je staat er wat onwennig tussen als uit de kleigetrokken Fries. Een heel beetje minder mocht van jou ook wel. Waarom eigenlijk? Wel in de eerste plaats omdat je Sjeng niet bent, die maandenlang naar deze dagen heeft toegeleefd om zijn spanningen lucht te geven. Je hebt ook de carnavalszlttingen niet meegemaakt, waar het feest tot in de finesses wordt geregeld Je bent niet bij de Raad van Elf geweest, die steeds weer lering trekt uit de mogelijke uitspattingen van vorig jaar. Je hebt niet meege daan aan de prinsenverkiezing Zeg het maar rustig: „Je staat er buiten". Bij zijn afscheid van Sittard werd ds. Rienks (links) onderscheiden als erelid van de Marotte wegens „kri tiek en vriendschap". HIJ leende toen de kap van „Vorst Marot" (rechts) om zo In scherts te kunnen decreteren dat carnaval voortaan niet meer op zondag zou worden gevierd. En u zult moeten beginnen met dit te accepteren. De lastigste mensen zijn zij, die met een soort apeklieren midden in het feest springen, zonder er moeite voor te doen. Zij zijn als kinderen, die niet naar zondagsschool gaan, maar wèl op Kerstfeest komen „voor het boekje en de snoep". Import in Limburg, die eventjes mee wil doen. stuurt carnaval in de war. Zij zoeken en scheppen de vuilig heid. Voor hen, achter kleding en masker, geen rem van ouders en geen herkenning van de echtge noot. „We gaan nog niet naar huis" is hun klassieke Hollandse lied. Hoe eerder zij naar huis toe gingen. hoe beter het was. Limbur gers klaagden bij mij nogal eens over deze feestverstorende Hollan ders en met Wil Heuts, In mijn tijd de Vorst Marot en jaarlijkse chef-organisator van carnaval, heb ik er herhaaldelijk over gesproken. Willen Hollanders en Limburgers samen carnaval vieren, dan ook een gezamenlijke ontmoeting en ontspanning vooraf. Los van de hele structuur van het feest maken „Hollanders" alléén maar brokken. Tenslotte de vraag: Hoe staan wij als christen tegenover carna val? Voor humor en hilariteit zou ik ook als christen graag een lans willen breken. Een gulle lach heeft méér van een overwinnend levende in Christus dan een diepe zucht. De Zoon van God heeft de blijdschap voor ons veroverd en ons erop geabonneerd. Zo zie ik om te beginnen geen enkel bezwaar in kindercarnaval, leder jaar opnieuw heb ik genoten van de schattige danse-Marietjes en elfjes, boertjes en boerinnetjes, kabouters en cowboy's. Voor kin deren is deze verkleedpartij een heerlijke uitlaatklep en vele Lim burgers zijn kunstenaars In het verkleden. Bij volwassenen-carnaval heb Ik wèl een paar ernstige bedenkin gen. Zo vind ik de tijd van carna val, als uitbarsting van vreugde voor de lijdensweken, buitenge- humor al enigszins bezig het pro bleem op te lossen. Wat denkt u bijvoorbeeld van die pastoor, die onder een le vensgroot en bazarachtig Maria beeld een bordje plaatste met de woorden „Dag. Moeder, is uw Zoon ook thuis?" Met een vleugje humor bestreed hij de al te grote verering van zijn parochianen, toe gebracht aan Maria. In een gesprek over hetzelfde onderwerp ging een geestelijke fel te keer tegen het onderricht van de non nen. En weer kwam de humor te hulp. Zuster Engelina wilde haar on derwijs met een raadsel wat leven Inblazen. „Het kan vliegen, zoekt zijn voedsel op straat en zit vaak op het dak. Ra, ra, wat is dat?" Uit angst voor een valstrik van de geliefde zuster, staart de klas be- dremme'd voor zich. Totdat Noel Bestaat er buiten de aarde leven in het heelal en zal het mogelijk zijn leven te brengen op planeten, die tot nu toe levenloos zijn geweest? Het zijn vragen, die geleerden nu in een tijd dat de mens zichzelf door het heelal kan bewegen meer dan ooit bezig houden. Er is zelfs een wetenschap ontstaan, die zich op deze leer van het buitenaardse leven richt: de exobiologie, waarvoor sinds enkele weken een leerstoel bestaat aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, de enige in Europa. Doel van deze wetenschap is niet alleen te onderzoeken welk leven en welke levens mogelijkheid er op andere planeten is, maar ook in hoeverre deze planeten aan wijzingen kunnen geven over het ontstaan van ons aardse leven. Want ook van dat laatste weet men weinig of niets af. Door de aanwe zigheid van een atmosfeer zijn namelijk alle sporen uit de oertijd van de aarde uit gewist en kan men slechts gissen naar de oorsprong van het leven. Vast staat echter wel, dat toen dat eerste primitieve leven ontstond, onze planeet er heel anders uitzag dan thans. Mis schien wel net eender als Ve nus, Mars of Jupiter op dit ogen blik. Wie weet? In ieder geval zien geleerden in het onderzoek van deze eventuele relatie be langrijke en hoopgevende nieu we perspectieven. Natuurlijk is men in de loop der eeuwen wel wat te weten gekomen over de andere acht planeten van ons zonnestelsel. Spectroscopische analyses en de radio-astronomie stelden de mens in staat na te gaan welke planeten door een dampkring zijn omgeven: van sommige kon men zelfs nagaan waaruit die dampkring ongeveer zou moe ten bestaan en welke tempera turen er waarschijnlijk heersen. Deze gegevens zijn echter lang niet volledig en bovendien spreken de geleerden elkaar dikwijls tegen. Pas wanneer men buiten de aardse damp kring, het hinderlijke „matgla zen" venster, dat veel informa tie vervormt of tegenhoudt, kan waarnemen, zal men meer met grotere zekerheid kunnen stel len. Zover gaat men nu zo langza merhand komen. Een groot observatorium in een baan om de aarde of op de maan behoort technisch gesproken tot de mo gelijkheden van vandaag, dank zij de tot nu toe verrichte ruimte-experimenten. Het zijn de daardoor te ver krijgen gegevens en de al van ruimteonderzoekers als de Ma riners en de Venus-sondes ver kregen informaties, waarmee de exobiologen straks moeten gaan werken. Gewapend met deze informa tie zal men in staat zijn op aar de omstandigheden te scheppen, die gelijk zijn aan die op ande re planeten. Dit heeft men on der meer in Amerika al gedaan op de Randolph Air Force Base, waar men in de afdeling micro biologie een „Marsruimte" bouwde. Daarin bracht men een groep bodembacteriën onder met als opzienbarend resultaat, dat verschillende soorten gedij den en zich vermenigvuldigden. Overigens kan aan dit soort proefnemingen nog geen al te grote waarde worden toege kend. Immers: men wéét nog lang niet alles van die omstan digheden op Mars en kan ze dus ook niet getrouw na bootsen. Wat men wèl aanneemt, is, dat Mars waarschijnlijk de beste kansen van aantreffen van levensvormen biedt. Ver moedelijk is er lucht op deze planeet (al is de atmosfer dan veel ijler dan die van de aarde) met ongeveer duizend maal zo weinig zuurstof en tweemaal zoveel kooldioxide. Bovendien zijn er enkele aanwijzingen, dat er zich water op Mars moet be vinden. De gemiddelde tempe ratuur wordt gewoonlijk opge geven als bijna 38 graden (Celsius) lager dan de gemiddel de temperatuur van de aarde, maar aan de equator zou het kwik 's zomers gedurende het middaguur behaaglijk schom melen tussen 20 en 27 graden C. In deze omstandigheden moet, volgens geleerden, plan tengroei mogelijk zijn. Men meent ook over bewijzen te beschikken, dat Mars begroeid is. Een van de aanwijzingen is kleur, die de planeet elke zomer aanneemt. De kans op dierlijk en intelligent leven op deze, ge middeld 227 miljoen kin van de zon verwijderde planeet (de kortste afstand tot de aarde be draagt 56 miljoen km), acht men vooralsnog gering. Een ander cxobioiogisch on derzoek in Amerika betrof de reuzenplaneet Jupiter, die 777 miljoen km van de zon zijn baan beschrijft. In een fles heeft men de dampkring van de planeet (vermoedelijk bestaan de uit methaan, ammoniak en waterdamp) nagebootst en daarin krachtige elektrische ontladingen (aardse bliksem) te weeg gebracht. Het resultaat was, dat daardoor scheikundige verbindingen ontstonden, die vermengd met water onder meer aminozuren vormden. Dat was een zeer belangrijke ontdekking, want deze zuren zijn de voornaamste bouwstof kans op leven verwacht dan op Mars, maar omdat men een ex clusief studie-object wil heb ben. Hoewel Venus het dichtst van alle planeten bij de aarde „hangt" (de kortste afstand is 40 miljoen km de gemiddelde afstand tot de zon bedraagt 107 miljoen km) is er nog maar vrij weinig van bekend. Men weet. dat de planeet een dampkring heeft van bijna alleen kooldi- oxyde. geen zuurstof en slechts sporen van waterdamp: men weet, dat de druk er aanzienlijk groter moet zijn dan op de aar de (10 tot 50 maal), maar daar mee houdt dan ook bijna alles op. De schattingen over de op pervlakte-temperaturen lopen uiteen van 43 tot 482 graden fen van hel aardse leven: zij zorgen voor de vorming van ei witten. Dat deze aminozuren kunnen ontstaan zonder dat daar enige vorm van leven aan te pas komt, is ook op aarde gebleken toen men ze aantrof in het uit- braaksel van vulkanen laatstelijk op het enkele jaren geleden ontstane vulkaanei landje Surtsey bij IJsland. VENUS Een soortgelijk onderzoek als dat, welk in Amerika is gedaan, gaat men komend najaar in Nijmegen verrichten. Alleen wil men zich hier op Venus specia liseren. Niet dat men daar meer Celsius, al wordt die laatste kwikstand door veel geleerden betwijfeld. Het was het gegeven van Ma riner II, toen deze op 33.000 km afstand de planeet passeerde. Andere informaties wijzen erop, dat het onmogelijk zó heet kan zijn, wat wel duidelijk maakt, dat men ten aanzien van Venus nog grotendeels in het duister tast. Wat prof. dr. A. W. Schwartz, de Amerikaanse hoogleraar van het Ames Research Centre van de NASA in Californië, die in Nijmegen doceert, hoopt te kunnen onderzoeken is of in zo'n dampkring plantengroei moge lijk is. Theoretisch zou men dit in de broeikas, die Venus is. wel kunnen verwachten. De Reuzenplaneet Jupiter door de kijker. De donkere strepen, evenwijdig aan de equator, zijn wol kenbanden. Rechts boven de pla neet staat een van zijn satellieten, waarvan de ronde zwarte schaduw op de planeetbol zichtbaar is. On der deze schaduw bevindt zich de beroemde langwerpige Rode Vlek, waarvan de oorsprong nog onbe kend is. hoogleraar acht het niet on waarschijnlijk, dat sporen van planten naa.r de planeet worden gebracht om daar de atmosfeer van koolzuurgas in zuurstof om te zetten, hoewel hij toegeeft, dat dit een proces van eeuwen zou zijn. Verwacht wordt, dat de nieu we wetenschap en de ruimte vaart de biologie een nieuwe dimensie in tijd en ruimte zul len kunnen geven, nu men straks op de andere hemellicha men de vroege geschiedenis van de aarde direkt zal kunnen waarnemen. Wellicht zelfs ook de toekomst, als onze aarde koud en een ijzige, ongezellige planeet wordt, die niet meer door de zon verwarmd wordt. Prof. dr. H. F. Linskes (even eens van de Nijmeegse uni versiteit): „Exobiologie vraagt naar de criteria van het leven. Een moeilijke vraag nu men in tussen in een reageerbuisje ei witachtige strukturen heeft kunnen synthetiseren, die ei genschappen bezitten, die tot nu toe alleen aan levende cellen werden toegeschreven. Men kan zich dus afvragen onder welke omstandigheden al die stoffen „per toeval" in de „oersoep" van de premordiale aarde zijn ontstaan, zoals eiwitten, vetten, koolhydraten, nuclefnezuren, die nodig waren om het continue leven van vandaag mogelijk te maken." „Met de exobiologie komt een nieuwe taak voor de biologen naar voren: antwoord geven op de vraag naar leven elders in de kosmos en naar de oorsprong van het leven op on ze aarde, lang voordat de korst van onze planeet koud werd en de lucht nog geen zuurstof be vatte en nog bestond uit me thaan en ammoniak. Een vraag dus naar begin en einde van het leven." woon ongelukkig gekozen. Ik zou mij het beter nè Pasen kunnen voorstellen. Als een soort uitstapje voor een tijd van ernstige bezin ning kan ik het moeilijk waarderen. Dan is er ook nog de kwestie van de zondagsviering. Waarom dit feest niet In de week gevierd? Bij viering op zondag wordt aan vele bewust levende christenen de pas afgesneden om mee te doen. De eigenlijke Bron raakt verstopt, wanneer wij de eer van de vreug de niet aan God gegeven en het kerkelijk leven belemmeren. Voor financieel zwakke gezinnen vind ik de uitgaven voor carnaval soms ook onverantwoord. Het afbeta- lings-systeem wroet er ver In door en geeft veel spanningen achteraf. En dan zijn er natuurlijk ook de uitspattingen. Excessen zijn overal waar mensen In feestroes samen komen. Maar de Limburgse maag schijnt voor bier geschapen te zijn. U struikelt er heus niet over de dronkaards en bij de Jeugd ko men frisdranken veel meer in trek. Overigens ben ik het wel eens met een kapelaan, die mij toever trouwde; „Mijn vroegere ervaring in de biechtstoel heeft mij geleerd, dat ik mij meer zorgen moet ma ken over donkere portieken en schemerverlichte nachtclubs, dan over carnaval. In het halfduister gebeurt meer zwijnerij dan in stampvolle zalen en straten vol hossende en gillende narren". Het is een paar jaar geleden Tegenover mij zit de Vorst Marot in hoogst eigen persoon. Zo juist heeft hij met zijn carnavalsvereni ging en alle oud-prinsen een col lecte georganiseerd voor onze destijds afgebrande kerk. Eén der oud-prinsen heeft aangeboden om als architect de kerk gratis voor ons te bouwen. Dit laatste Is ook gebeurd en hij bespaarde ons zo ruwweg een f 60.000,- door geen honorarium te rekenen. In een vertrouwelijk gesprek lucht de Vorst Marot zijn hart: „Meneer de dominee. In de jaren, dat u In Sittard bent. bent u „eine vaan us gewoore" (één van ons geworden) Met uw boekhandel en uw speelgoedwinkel (ds. Rienks exploiteerde zonder winstoog merk een speelgoedwinkel en een prot. chr. boekwinkel in Sit tard red.), waar u ook tekstjes van onze Lieve Heer verspreidt, hebt u de spijker op de kop gesla gen. We zouden samen iets aan carnaval moeten doen, zodat pro testanten en katholieken samen eens uit konden blazen. Geloof me. Tegen de zenuwen heb Ik lie ver carnaval dan Valeriaan (een kalmeringsmiddel). En er moet toch wel ergens een brug zijn over He grote rivieren, die Hollander en Limburger in één blijdschap vere nigt. Ik ken uw bezwaren tegen car naval en u bent mijn vriend, omdat u er recht vooruit komt Van die halfslappe en geintjes zoekende Hollanders moet ik niets hebben. U zegt tenminste waar het op staat en u hebt ons tegelijk lief. Maar als „elne vaan us" moet u toch eens prakkeseren over die brug Sittard en carnaval liggen achter de rug. Vorst Marot decoreerde mij bij mijn afscheid als erelid van de Marotte. de Slttardse carna valsvereniging. Daarin sprak hij de waardering van carnaval uit voor kritiek èn vriendschap. Vrij plotse ling stierf de Vorst Marot aan een hartaanval. Als „eine vaan Lim burg" ben Ik nog steeds aan het prakkeseren over de brug. En dat onder het motto: „Tegen zenuwen liever blijdschap en de humor van de christen dan Valeriaan." DRS. DS. TH. RIENKS BIJLAGE VAN HET KWARTET De Rotterdammer Nieuwe Haagse Courant NieuWe Leidse Courant Do'rdts Dagblad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1969 | | pagina 13