Mijn schilderijen worden door de schimmel opgevreten" Israël van De liefde tot zijn stad was Bredero aangeboren T KAN VERKEREN KASTEELHEER HALEWIJN: ZATERDAG 5 OKTOBER 1968 Riekje ten Have woonde en werkte een jaar in Israël waar zij sprak met veel jongeren De komende weken vertelt zij over haar belevenisseri in het Heilige Land en de mening van de jonge Israëliërs na de oorlog vorig jaar. een expositie over Amsterdam. Zo hebben de inrich ters van de tentoonstelling in het Amsterdamse Waag gebouw (t.m. 24 november) het ook begrepen. Voorheen was men bijzonder geïnteresseerd in de persoon van de dichter. Dat moest toch wel een tra gische figuur zijn geweest, vond prof. Jan ten Brink. Hij vond hem hartstochtelijk, maar ongelukkig in de liefde, een groot kunstenaar, maar van lage afkomst. Prof. Prinsen borduurde voort aan dit portret. En Bredero werd de dronkeman, die dagen en nachten rondzwierf in kroegen en kaatsbanen en zijn wijsheid vond in het glas. En de dichter Marsman wijdde aan hem een van zijn schoonste gedichten: de dagdief, rokkenjager, drinkebroer, de gekwelde zwerver berstend van liefdesverdriet om Maria Tesselschade, die hij toch niet krijgen kon, want hij was veel te gering en bovendien met zoveel alcohol.... Deze Moussorgski-legende rondom de ongetwijfeld meest Amsterdamse dichter die ooit heeft geleefd, is sindsdien naar het land der fabelen verhuisd. Verliefd Bredero was niet van lage afkomst; hij was niet verliefd op Maria Tesselschade, maar op Margriete Keyzer (Adieu-liedt: Vaarwel mijn lief, mijn leven) en op Magdalena Stockmans; hij was niet van losbandige levenswandel, want zijn benoeming tot vaandrig van de schutterij is een bewijs van goed gedrag; hij was niet boertig en alcoholair, maar een jongmens met een artistieke opvoeding en weloverwogen kunstopvattin gen. waarom de rederijkerskamer hem te nederig van niveau voorkwam en hij kort voor zijn dood meeging met de oprichters van de Duytsche Academie. Alleen. hij kende geen Latijn en waagde zich daarom niet aan een treurspel en andere verheven stof, maar bleef de letteroefeningen trouw, die pasten bij zijn ontwik keling. Amstelerdammer Van de persoon van Bredero is ons bij dit alles maar weinig bekend. Hij heeft geen Geerard Brandt gehad, die zijn leven wijdlopig heeft beschreven. Slechts één klein stukje schrift is van hem over: een bijdrage in het Liber Amicorum Ernest Brinck uit zijn sterfjaar 1618, het spreekwoord: Dat ghij niet wilt dat u geschiet En doet dat an een ander niet, met zijn handtekening en de trotse toevoeging: Amstelerdam mer. Hij heeft een schildersopleiding genoten, maar geen schilderij of prent of tekening is ons gebleven. Slechts zijn literaire oeuvre is gebleven: 200 liederen, zes grote toneelstukken, vier kluchten, drie gedeeltelijk voltooide drama's. Sinds 1729 is hij amper meer gespeeld en dan alleen nog maar gekuist. Eerst onze eeuw heeft het weer aangedurfd Bredero te spelen zoals hij was, onverkort en ongekuist, vol bruisende levensvreugde en vol lief de voor zijn Amsterdamse medeburgers met hun merkwaardige uitdrukkingen en gewoontes. De tentoonstelling, die door een uitgebreide werk- commissie onder voorzitterschap van dr. S. H. Levie is ingericht onder Bredero's zinspreuk 't Kan Verkeeren, legt de volle nadruk op het Amsterdamse milieu van de dichter. De aandacht wordt gevestigd op de rede rijkers, op de tijdgenoten (portretten), op de topogra fie van Amsterdam, op het toneelleven in Amsterdam en op de waardering van Bredero door de tijden heen. Overdaad Daartussendoor zijn afdelingen gewijd aan de persoon van de dichter (maar deze gaat ook weer voor het grootste deel over zijn milieu) en aan de werken, onderverdeeld in de Palmerijnspelen en Lucelle; de kluchten; de blijspelen; de onvoltooide spelen en last but not least: zijn lyriek. Het is een tentoonstelling van een enorme overdaad, want Amsterdam was een overdadige stad in Bredero's dagen. Men 'kan er uren en uren aan besteden. Elk detail is interessant. Het geheel is een bruisend eerbetoon aan deze onvergetelijke Amsterdammer, die 350 jaar gele den 33 jaren oud in zijn vaderstad is overleden. Veel heeft er in zijn voor ons zo onbekend gebleven leven kunnen verkeren, maar zijn liefde voor het levende Amsterdam is gebleven. Zijn werken getuigen daarvan en deze tentoonstelling levert het bewijs. EV. GROLLE volledig ondermijnd. „De Israëlische jeugd heeft deze oorlog gewonnen; wij hebben een prachtige jeugd". En deze laatste op merking is dan van een oudere. Populair Wat me enorm opviel in Israël, was dat het leger erg populair is. Bij de parade op onafhankelijkheidsdag kregen de manschappen een warmer applaus dan de veroverde Russische raketten, hoe trots men ook op die vangst is. De soldaat wordt in het gezin, in kiboets. dorp of straat op de handen gedragen. Ze hebben het zwaar in hun diensttijd (2 tot 4 jaar). Schieten leerden ze al in de Gadna. een soort sportkamp in de schoolvakanties, en marsen maken. In de huidige situatie zijn ze na een maand of drie dan ook letterlijk actief. En als ze het nog niet kunnen, leren ze in diensttijd lezen en schrijven. Het leger is een erg opvoedkundig en integrerend apparaat, sterk gericht op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Ze gaan er als kinderen (op 18-jarige leef tijd, na de school) heen en komen als mannen terug. En de duizenden die de junioorlog aan den lijve ervaren hebben, hebben te veel gezien. Een Hollandse vrouw vertelde mij: „Mijn zonen doén wel weer opgewekt, maar ze lachen nooit meer zoals vroeger". Simah kreeg na een opleiding van drie maanden de verantwoordelijkheid over tientallen meisjes. Later werd ze officier. De meisjes oefenen wel het schieten, maar vechten niet mee. Ze werken veel bij dc verbindingstroepen. Voor de junioorlog werd maar de helft van de meisjes opge roepen. Simah bood zichzelf aan. Voor de oorlog was ze echt bang en het was een opluchting dat ze mee mocht doen. „Het leger trekt goede mensen aan" zegt Simah. „Ook de beroepsmilitairen doen deze keuze met idealistische motieven, ze zijn niet militaristisch, maar opvoeders". Zo kom ik op Jossy. Hij werd verwekt in Nederland en is geboren in Israël. Zijn vader was Tsjech en leerde zijn vrouw in Nederland kennen, maar kon pas na dc oorlog met haar trouwen, omdat Ausch witz ertussen kwam: zijn getatoeëerde kampnummer op de arm en zijn nagellozc vingers zijn daar nog een schrijnende her innering aan. Hoewel opgegroeid op het veebedrijf in een Mosjav (gemeenschappelijk dorp), koos Jossy voor dc tuinbouw en het ki- boctsbestaan. Hij kwam in kiboets Ramal Rachel, via de Nachal, een speciale pio- niersgroep van het leger, die grenski- boetsiem steunt of er nieuwe sticht, zoals momenteel in dc Gola. Ramat Rachel is een van de beruchtste kiboetsiem uit de Onafhankelijkheids oorlog. Gelegen ten zuiden van Jeruza lem. was de kiboets meermalen in Ara bische handen. Men verloor er toen zestien mensen van de kiboets alleen, en ook tijdens de laatste oorlog was hier weer een strijdtoneel. Zo vielen er 300 bommen op de kiboets zelf. Ik vroeg Jossy waarom hij deze kiboets gekozen had. „Omdat niemand hierheen wilde" is het nuchtere antwoord en dan volgt wat aarzelend „en omdat ik van wandelen houd". Momenteel werkt hij als jeugdleider in een landbouwschool, mede om daar „zijn kinderen" warm te maken voor de Nachal en via de Nachal voor zijn kiboets. De kiboets heeft veel mensen nodig. Mo menteel heeft men 55 leden, waarvan 30 tot de oudere pioniers behoren. Vooral vanwege de vele Arabieren rondom de kiboets moet men groeien, vindt Jossy. Als hij over gebrek aan werkkrachten praat, vraag ik hem naar de mogelijkheid Ara bieren aan te trekken. „Nooit" is het besliste antwoord en dan vertelt hij als een mop bijna hoe kortgeleden een Arabier zich kwam aanmelden als lid, één jaar na de oorlog! Ongetrouwd Jossy is nog ongetrouwd, wat voor een Israëli vrij laat is, maar hij heeft nog te veel plannen om aan het stichten van een gezin te denken. In de komende 3, 4 jaar wil hij weer meer in de kiboets werken, mee leiding geven aan het beleid en ook nog een reis naar Nederland maken. Hij spreekt voor een Sabra (een in het land geborene) heel goed Nederlands en is ook echt geïnteresseerd in het vaderland van zijn moeder, terwijl hij ook van de tuinbouw zou willen leren. Hij vindt de jongeren wel wat materia- listischer worden, maar de oorlog was een goede les, vindt hij. daarvoor gingen ze van geld en een leven in Amerika dromen, nu willen ze in Nachalgroepen nieuwe ki boetsiem stichten in de Syrische hoogten (Golan). Wat hij wel van de bezette gebie den denkt? Niet alles kan teruggegeven worden. De Golan zeker niet en Jeruzalem moet ook blijven natuurlijk. Wordt vervolgd „Mijn schilderijen en tekenin gen worden opgevreten door de schimmel. Als hier niets aan wordt gedaan, pak ik binnenkort mijn hele collectie in en ver dwijn naar Italië. Dan zien ze me hier nooit meer terug." Deze woorden komen uit de mond van kasteelheer, kunstschilder en museumdirec teur William Halewijn (40) uit Oud-Valkenburg, die daar sinds drie jaar het ongeveer duizend jaar oude kasteel Genhoes be woont. William Halewijn richtte bier een museum in van eigen werk, dat hij onderbracht in de diverse zalen. Of de 130 schilderijen en tekeningen er echter nog lang zullen hangen, is te betwijfelen. W7illiam Halewijn is verbolgen over het feit, dat het museum geen verwarming heeft. Bij nat weer worden zijn schilderijen en tekeningen door het vocht aange tast. De eigenaresse de Vereni ging lot behoud van natuurmo numenten in Amsterdam, wil er niets aan doen. Directeur dr. J. van Soest: „Ik heb er geen enkele behoefte aan, hier iets over te zeggen." William Halewijn daarentegen is graag bereid uitvoerig over zijn grote zorg te praten. „Drie jaar geleden heb ik dit kasteel gehuurd. Ik betaal er ongeveer 5000 gulden huur per jaar voor. Helemaal vast ligt deze huurprijs niet, omdat ik ook nog een kwart van de entreegelden aan de vere niging moet afstaan. Dat zou allemaal niet zo erg' zijn, als er tenminste maar ver warming was. Maar de aanleg hiervan kost 62.000 gulden en die heb ik er echt niet voor over. Ik kan niet alles alleen. Naar schat ting heb ik zelf al vijftigduizend gulden geïnvesteerd voor de restauratie. Ik ben nog steeds be zig de schulden hiervan af te los sen." Toen William Halewijn op 4 juni 1966 zijn museum in kasteel Genhoes opende, had hij er geen idee van, dat het gebouw waaro ver hij aanvankelijk zo enthousi ast was, hem later een doorn in het oog zou worden. „Ik heb het kasteel gehuurd in de staat waarin het zich bevindt. W%1 het men toen doorscheme ren, dat or over de verwarming nog wel gepraa': zou worden. Tot nu toe is er echter niets van ge komen. Eén keer heb ik gewaagd of het kwart van de entreegelden, dat ik moet afstaan, hier niet voor gebruikt kon worden. Ik kreeg toen te horen, dat het hele kasteel hun in feite niets interes seerde en dat ik er daarom zelf maar voor moest zorgen. Maar daar kan ik niet meer aan begin nen. Het beeft me toch al geld genoeg gekost." Krom van vocht Terwijl hij dit zegt, wijst Wil liam Halewijn op een van zijn immense schilderijen, waarop nog duidelijk de witte schimmel- plekken te zien zijn. „Met Pasen had ik het museum enkele dagen gesloten. Toen ik terugkwam, stonden sommige schilderijen letterlijk krom van het vocht. Er is niets tegen bestand. Ook niet de hstelucht- kachel, die ik zelf in het kasteel heb gezet. Ik weet echt niet meer wat ik moet doen." Het dreigement van William Halewijn, met zijn collectie het land te zullen verlaten, is zeker niet loos. Van zijn oorspronke lijke plan is immers niets terecht gekomen. Het was zijn bedoeling na een korte aanloopperiode een directeur voor zijn kasteel te be noemen, zodat hij zich weer ge heel zou kunnen wijden aan zijn geliefde schilderkunst. Cultuurbezit Nadat eerst de restauratie van het kasteel hem hier bijna drie jaar vanaf hield, dreigt het nu de ondergang van de schilderijen te worden, die de schilder belet verder te werken. „Langzamerhand begin ik er genoeg van te krijgen. Zo'n kasteel is per slot van rekening toch ook een prachtig Nederlands cultuurbezit. Daar kun je niet op je eentje voor blijven zorgen. En het is toch helemaal te gek, dat een man met zo'n enorm talent als ik. niet gewooL verder kan werken." maar de enige mogelijkheid om te leven. Eerst een complete vrede en dan de bezet te gebieden teruggeven, dat vindt ze reëel. Eerst teruggeven is niet te riskeren. „Het is niet zeker dat we dat zullen overleven". In een ander gesprek zegt Simah (maar dat mocht amper in de krant): „We zijn eigenlijk tactisch stom geweest. We had den tegen de Arabieren niet moeten zeg gen: we willen vrede, maar: we willen Kairo. Dan waren ze wel met hangende pootjes bij ons gekomen." Simah gelooft, dat de meeste jongeren achter de rege ringspartijen staan. Sommige studenten en proffen stellen zich wat linkser op, maar men is niet minder patriottisch. Provoïsme is onmogelijk in Israël, van wege de veiligheid. Men heeft wel andere kansen om z'n agressie kwijt te raken. De huidige jeugd gaat wel een andere weg dan de oudere generatie. Minder Oost-Eu ropees en meer Westers. Vooral in de laatste jaren werd de jeugd decadentie verweten. Men vertrouwde de jongeren niet helemaal, zouden ze nog wel opkomen voor de idealen van de ouderen? Door de junioorlog is dit wantrouwen Men kan zich voorstellen hoe Gerbrand Adriaensz r Bredero met rode oortjes zich verkneukeld heeft in de bonte avonturen van Palmerijn, de edele held Palma- ^rln de Oliva, zoon van onbekende ouders. In 1602 verscheen van dit kostelijk avonturenboek een Neder landse vertaling en Bredero heeft er stof in gevonden om in een drietal Spaanse spelen: Roderik ende Alphonsus, Griane en De Stomme Ridder, de boeiende verhalen te dramatiseren en te verdietsen, of beter te yeramsterdamsen, want het is Bredero's onverganke lijke verdienste geweest, dat hij alle stof, die hij de ornfnoeite waard vond te behandelen, in zijn vaderstad eweAmsterdam situeerde. Het predikaat „Amsterdammer" is vast aan Brede ro's naam verbonden. Dat was zijn kwaliteit, zijn ele ment, zijn inspiratiebron. In het Amsterdamse leven van zijn dagen heeft hij zich met huid en haar gestort. We zouden niet zo'n goede kennis van het Amsterdam uit het begin der zestiende eeuw bezitten, als we Bredero niet hadden gehad. Hij heeft Amsterdam, zijn volk en taal en hebbelijkheden met vreugde en over vloed rijk uitgestald in zijn toneelstukken en zijn liederen. Tragische figuur Over Bredero spreken is over Amsterdam spreken. Daarom wordt een expositie over Bredero bij definitie ia] Jers Wij houden zó van mini, dat we dit in geen tien jaar zullen afschaffen. Israël zegt, dat het vrede wil, maar wat zien wij Israëli's, die nooit in het buitenland geweest zijn, lijden aan blikvernauwing. Ik wou dat ik al achttien was, dan kon ik tenminste in het leger. Wij eten thuis kosher vanwege mijn grootmoeder. Ik zou nooit buiten Israël kunnen leven. Men zegt dat wij hard zijn maar hoe is ons leven Ziehier een aantal uitspraken van Israëlische jongeren, die ik in het afgelo- t ni pen jaar optekende. Ik was een jaar in lun land en heb er tientallen jongeren ontmoet. Zelfs in een jaar blijft je indruk oppervlakkig en je ervaringsveld beperkt. Niet het minst door de taal. Zo kwam ik iet studenten het verste, terwijl ik met arbeiders amper kon praten. Die opmerking over de mini komt van Simah. Ze studeert filosofie en kunst aan de Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem en hoewel haar ouders ook in de stad wonen, heeft ze een kamer in een groot, kil pelgrimshuis van Franse paters. „Ik wil vrij zijn van thuis en ik had daar ook veel te veel aanloop. Hier vinden je niet zo gauw". Haar kamer is gezellig, met nachtblau- e gordijnen, Arabische kleden en een [kostelijke verzameling flessen van ge- 'deurd glas. Het viel mij bij haar en ook >ij verdienende meisjes op, dat men am per een goed meubelstuk heeft, maar wel een grote discotheek. Voordat ik echter bij jmijn eerste bezoek het interieur kon be- |kijken, wees ze me op het uitzicht op :alem, de Oude Stad. Geen buitenlan der kan zo lyrisch zijn over dit uitzicht a Simah. Oude Stad Tijdens de juni-oorlog namen een paar soldaten haar mee om voor het eerst de oude stad te betreden. Zij was in die da gen belast met de gewondenadministratie in een van de Jeruzalemse ziekenhuizen. Dat was afschuwelijk. Haar opdracht was puur administratief, maar „natuurlijk ging je ze helpen en wat je dan niet allemaal zag". En ze mochten geen mededelingen over de soldaten verstrekken, maar wat doe je als hun moeders bij je komen vragen? Toen alle Jeruzalemmers de oude stad binnenstroomden, zat Simah nog temidden van de bedden en vanuit die toestand na men vrienden haar mee, opdat ze ook „de mooie kant" van deze oorlog zou zien. Simah is nu 24 jaar. Ze heeft een fijne Joodse vriend in Engeland en ze hoopt van harte, dat hij Israëli zal willen wor den. „Ik zou nooit buiten Israël kunnen leven," zegt ze, „je bent zo met dit land opgegroeid." Rusland Haar ouders komen uit Rusland en Po len. Haar vader als peuter, haar moeder in 1939. Ze heeft alleen een broer van 14 jaar. De vader is in overheidsdienst voor de wegenbouw, de moeder is afde lingshoofd in het Hadassah Universi teitsziekenhuis. Op twintigjarige leeftijd was ze voor 't eerst in Europa. Voordien voelde ze zich gewoon Israëlisch staatsburger, daarna besefte ze Jood te zijn, omdat men je daar in de eerste plaats als Jood ziet. Jood zijn vindt ze een religie, maar vooral een nati onaliteit. „Er is veel verschil tussen Euro pese Joden en Israëli's. Eigenlijk zijn het tegenovergestelde mensen. Zij lieten zich doden. Wij laten ons niet afslachten, maar slaan terug". Via de studentenactie tegen de Joodse vestiging in het momenteel Arabische He- bron, komen we op de huidige naoorlogse toestand. Simah gelooft, dat de meeste studenten geen groter Israël willen, alleen vrede. En daarbij is vrede geen frase, DaiHet blazoen van de Amsterdamse rederijkerskamer 't Wit Lavendel met de zinspreuk: Uyt levender lonst, Ao. 1606. Kunstenaar onbekend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1968 | | pagina 15