Zijn levensgeschiedenis een
brok zendingsgeschiedenis
Het bouwen begint en het
ontwerp is al verouderd
Nederlander coördineert
wereldwijd tbc-onderzoek
Revolutie in het onderwijs
MAKER VAN DE MAMMOETWET;
„Geen eindpuntmaar
nieuw begin
fiEESTIUJK LEVER
Ds. J. A. C. Rullmann
neemf afscheid
ZATERDAG 1 JUNI 1968
(Van een onzer redacteuren)
„MEN KAN RUSTIG ZEGGEN, dat de Mammoetwet de stoot heeft gegeven
tot een ware revolutie in ons onderwijs, een revolutie, die misschien zelfs de
makers van de wet niet geheel hebben voorzien."
De woorden zijn van dr. J. A.
A. Verlinden, zelf een van de
ambtelijke makers van de Wet
op het Voortgezet Onderwijs
1963, de Mammoetwet, die na zo
vele jaren van studie en voorbe
reiding met ingang van het nieu
we leerjaar van kracht wordt.
En het is snel gegaan, sinds
minister Rutten in 1951 met zijn
onderwijsnota de eerste stoot gaf
tot de huidige vernieuwing van
ons voortgezet onderwijs. Zoveel
heeft de discussie rondom de
Mammoetwet losgewoeld, zo'n la
wine van publikaties en redevoe
ringen, discussies en voorstellen,
dat de wet al ten dele verouderd
is op het moment dat zij wordt
ingevoerd.
Dr. Verlinden, die het als
oud-raadsadviseur van het mi
nisterie van onderwijs weten kan
(hij was van 1924 tot 1946 leraar
en van 1946 tot 1950 directeur en
rector bij het VHMO), voorspelt
dat de Mammoetwet binnen be
trekkelijk korte tijd aan wijzi
gingen toe is, en hij zegt erbij
waarom.
„De Mammoetwet gaat in zijn
opzet nog geheel uit van catego
rale schooltypen.
De mogelijkheid tot integratie
van de verschillende schoolvor
men kan men bescheiden verdo
ken vinden in de schaarse bepa
lingen over de scholenge
meenschap.
Over de brugklas vindt men
niet meer dan een simpele aan
duiding, nl. dat in het eerste
leerjaar dezelfde vakken worden
gegeven.
De invoering van het systeem
van kern- en keuzevakken staat
in een bijzin verborgen in een
bepaling over eindexamens.
De mogelijkheden tot
doorstroming zijn eigenlijk ner
gens in de wet te vinden, behalve
dan dat het middel dat daarbij
goede diensten kan bewijzen nl.
de studielessen, her en der
verstrooid erin voorkomt."
Het ziet er wat dor en saai uit, het boek De Mammoetwet, nieuwe
fase in de ontwikkeling van ons onderwijs, geschreven door dr. J. A.
A. Verlinden, oud-raadadviseur in algemene dienst bij het ministerie
van onderwijs en wetenschappen. 232 pagina's dik (prijs f8,50) en
verschenen bij Kluwer - Noorduijn - Stam.
Maar wie het leest wordt spoedig geboeid door de helderheid,
exactheid en deskundigheid waarmee dr. Verlinden schrijft over de
voorgeschiedenis van de Mammoetwet, de structuur van het voort
gezet onderwijs nieuwe stijl, talloze details over de nieuwe scholen,
de overgang van oud naar nieuw, soortgelijke ontwikkelingen in an
dere Europese landen, tot Turkije en IJsland toe, en regelingen van
bestuurlijke aard.
De tekst van de Mammoetwet, belangrijke gedeelten uit.de Over
gangswet WVO en een aantal schema's en grafieken completeren
dit boek, dat waardevol is voor ieder die Iets met de uitvoering van
de Mammoetwet te maken heeft of zich om andere redenen interes
seert voor wat er op het gebied van het onderwijs voor nieuws aan
de gang is of komt.
„De Mammoetwet geen eindpunt, maar nieuw begin", luidt de titel
van een der hoofdstukken, en met name daaruit hebben wij gegevens
geput voor het bijgaande artikel.
Zweeds systeem
Een tweede zaak, waarover de
opvattingen zich verder ontwik
kelen, noemt dr. Verlinden de
duur van de oriëntatie- en obser
vatieperiode, waarin „ongeëtiket
teerd" onderwijs (Pelosi) wordt
gegeven. Het systeem van de
„programmascholen" begint „in"
te komen. Dat betekent een
oriëntatieperiode van drie jaar,
waarmede men in de buurt van
het Zweedse systeem komt.
Dit systeem kan als het meest
progressieve van Europa worden
gekenschetst; het gaat meer en
meer model staan voor reorga
nisatie in andere landen.
Men is er bezig met de oprich
ting van „grundskola", die uit
drie delen bestaan:
de onderbouw: klas 1, 2 en 3
(leeftijd 7-10 jaar);
de middenbouw: klas 4, 5 en 6
(leeftijd 10-13 jaar);
de bovenbouw: klas 7, 8 en 9
(leeftijd 13-16 jaar).
Na de „grundskola" komt het
hoger secundair onderwijs
gymnasium met vijf keuzerich
tingen (3 of 4 jaar), fackskola
met sociaal-wetenschappelijke,
economische en technische afde
lingen (2 jaar) en yrkesskola, die
men vakscholen zou kunnen noe
men (1 tot 3 jaar). Studiebegelei
ding en beroepenvoorlichting ne
men een belangrijke plaats in.
Eindexamens zijn of worden ver
vangen door gestandaardiseerde
school vorderingen toetsen.
Eén school
Nog meer tendensen in de on
derwijsvernieuwing somt dr.
Verlinden op. Zo worden er plei
dooien gevoerd voor de ongedeel
de vwo-school, d.w.z. het doen
opgaan van gymnasium en athe
neum in één vwo-school met een
vrije differentiatie als bij 'het ha
vo.
Er worden ook stemmen verno
men het hoger beroepsonderwijs
uit de Mammoetwet te lichten,
o.a. omdat methodiek en didac
tiek op deze scholen veel meer
die van de universiteit dienen te
benaderen. „Men denkt door een
meer gedifferentieerde opbouw
van universitaire onderwijsmoge
lijkheden, waarin ook de hogere
beroepsopleidingen betrokken
worden, aan de verwetenschap
pelijking van de laatstgenoemde
en aan de vermaatschappelijking
van de universitaire opleidingen
bij te dragen." Een en ander zou
ook een nieuwe status van het
havo betekenen.
Hef leren
Maar er zal nog veel meer
(moeten) veranderen. Men zal de
bezinning over de leerstof syste
matisch ter hand moeten nemen,
te beginnen bij het basisonder
wijs, waarbij vooral de verbale
vorming de aandacht zal moeten
hebben. De Stichting voor onder
zoek van het onderwijs stimu
leert sinds 1965 speurwerk op on
derwijsgebied. Zij is ook actief
op het gebied van de toepassing
van moderne hulpmiddelen.
De actualiteit van een nieuwe
regeling van de lerarenopleiding
wordt eveneens door de Mam
moetwet geaccentueerd. De taak
van de leraar in het nieuwe
bestel zal meer die van de stimu
lator, inspirator, misschien zelfs
de spelleider dienen te zijn, dan
die van de docent.
De leraar zal behalve zijn lesu
ren ook een aantal uren moeten
krijgen voor studiebegeleiding,
buitenschools werk en besprekin
gen, en zoveel mogelijk leraren
zullen volledig geëngageerd moe
ten zijn met de school.
Dan de didactiek. Zou de
discussiemethodiek niet ook in de
school meer beoefend moeten
worden? Men wil de leerlingen
opvoeden tot verantwoordelijk
heidsbesef: is dan de autoritaire
status van de leraar in zijn klas
nog van deze tijd? Zou aan de
leerlingen een plaats kunnen
worden ingeruimd in de school
organisatie, zoals dit al in som
mige landen gebeurt?
Muzische vakken
En om nog één punt uit vele
te noemen zou het niet wense
lijk zijn, dat in ons nog intellec
tualistisch gericht onderwijs de
mogelijkheid werd geboden in de
vakkenpakketten voor de eind
examens vwo, havo en mavo
ook zgn. muzische vakken op te
nemen? In Noorwegen kent men
sinds enkele jaren op het „gym-
nas" de zgn. „muzie'kstreem", die
een goede voorbereiding biedt
voor een conservatoriumstudie.
Alle gymnasia van Oslo tezamen
leveren met elkaar de leerlingen
voor deze „stream".
Dr. Verlinden concludeert, als
hij alles overziet, dat we na de
invoering en doorwerking van de
Mammoetwet niet op onze lau
weren kunnen gaan rusten. Inte
gendeel, het zou wel eens kunnen
zijn, dat de Mammoetwet een
tussenfase inluidt in de ontwik
keling van ons onderwijs, die
voorafgaat aan ontwikkelingen
die nog veel meer revolutionair
zijn dan die wij thans beleven.
„Ds. J. C. A. Rullmann, missionair predikant van de ge
reformeerde predikant van Rotterdam en docent aan de op
leidingsschool te Djokjakarta heeft het voornemen ken
baar gemaakt om in 1954 zijn arbeid in de zending te
beeindigen". Dit bericht publiceerden wij op 3 juli 1952.
Het was wel wat voorbarig want de gereformeerde zen
ding had nog heel wat te doen voor deze predikant, die
toen al dertig jaar zendings ervaring had. Pas 6 juni aan
staande zal hij echt afscheid nemen. Zjjn levensgeschiedenis
is een brok zendingsgeschiedenis geworden.
Toch was dat bericht wel be
grijpelijk. Luid werd in het be
gin van de jaren vijftig verkon
digd dat het einde van de zen
dingseeuw was aangebroken.
Vooral de Nederlandse kerken
kregen het moeilijk, omdat zij
hun zendingsarbeid geheel con
centreerden op Indonesië.
Wel verklaarde in juni 1954 de
Indonesiër M. H. Kafrawi in New
York, dat zijn regering steun en
bescherming zou blijven verlenen
aan de activiteiten van buiten
landse en Indonesische zen
dingsorganisaties, maar hij zei er
bij dat geen nieuwe buitenlandse
zendingen nodig waren.
Zelf doen
De algemene tendens in Indo
nesië was toen: „zelf doen." In
1952 had de Indonesische rege
ring reeds besloten om minder
vreemdelingen toe te laten. Niet
meer dan 2000 Nederlanders zou
den in 1953 een visum krijgen,
hoewel het Nederlandse be
drijfsleven beweerde aan 4000
Nederlandse vakmensen niet ge
noeg te hebben.
Ook de meeste kerkelijke lei
ders waren sterk beïnvloed door
deze nationalistische stemming.
Het was hun prille trots te na om
de hulp in te roepen van buiten
landse kerken. Pas veel later gin
gen ze beseffen dat de „ge
meenschap der heiligen" ook uit
gedrukt moet worden in het
werk van een kerk.
Er moet ook een „gemeenschap
van heilige werkers" zijn die alle
nationale grenzen doorbreekt.
Evenmin als God alle genadega
ven geeft aan alle christenen,
geeft hij alle genadegaven aan
alle nationale kerken. Het gezang
„De één zij tot steun den ander"
geldt ook op dat gebied.
Wolken
Maar vooral aan het politieke
zwerk doken donkere wolken op.
Herhaaldelijk werden Nederlan
ders in Indonesië gearresteerd.
Namen als Duysings, Rath, De
Mey van Gerwen, Hofman en
Kerseboom zeggen ons misschien
nu niet veel meer, maar de her
innering leeft voort aan de ge
ruchtmakende processen tegen
Leon Jungschlager en H.
Schmidt. Nog later zou de strijd
om West-Irian de politieke breuk
tussen Nederland en Indonesië
volkomen maken.
In diezelfde tijd bleek ook dat
de grote wereldgodsdiensten nog
lang niet aan het uitsterven wa
ren, zoals velen gedacht hadden.
Zij bewezen zelfs dat een nieuw
reveil mogelijk was.
Op 17 mei 1954 begon in Ran
goon, Birma, het derde Boed
dhistisch concilie sedert het begin
van de jaartelling (de beide an
dere waren in 100 en in 1868)
door
]an X v. Capelleveen
Doel was meer effectief het
hoofd te kunnen bieden aan de
opmars van het marxisme. Maar
iedere zendeling begreep ook dat
het ging om een feller verzet te
gen het christendom.
Drie maanden later kwamen in
Mekka islam-leiders bijeen om
hun zendingsopdracht te bespre
ken. Zij kwamen tot de conclusie
dat de groei van de christelijke
kerken in Afrika alleen gestuit
kon worden door eigen nieuwe
zendingsactivitciten.
Verlof
De jaren vijftig waren bewo
gen jaren voor de zending. Geen
wonder dat een zendingsman als
Rullmann na dertig jaar actieve
dienst begon te denken aan een
hulppredikerschap. De gehele
zending was tot dat niveau ge
daald. Voortaan zouden er alleen
nog maar een paar experts nodig
zijn om hulpdiensten te verrich
ten. Rullmann vestigde zich rustig
in Soest.
Maar hij bleef zendeling in
hart en nieren. Dat was hij in
het vroegere Batavia geworden,
nadat hij .daar in 1924 intrede
deed in de gereformeerde kerk.
Het was zijn eerste gemeente.
Hij hield van zijn pastorale
werk, maar begon al gauw het
gevoel te krijgen dat zijn Neder
landse gemeente veel te geïso
leerd leefde in die Javaanse sa
menleving. Hij begon van het
volk van Indië te houden. En zo
groeide het verlangen om onder
hen te gaan werken.
Zendeling
In 1930 kreeg hij zijn kans. De
gereformeerde kerk van Rotter
dam beriep hem als zendingspre
dikant. In de intrededienst zei
hij, „Dikwijls wordt het kwalijk
genomen of niet geloofd, wan
neer men zegt vreugdevol naar
Indië te gaan. Maar het gaan
naar Indië moet men niet te zeer
een offer noemen. God gaf zulk
een rijke zegen op onze zending.
En is het geen begeerlijke taak
de heerlijkheid van Christus te
mogen uitroepen voor hen die
daarvan niets weten?"
Toen hij in 1938 weer eens met
verlof in ons land terugkeerde,
schreef de toenmalige kerkredac
teur van onze krant: „Als er ie
mand met geestdrift vervuld en
van de grote kansen voor het
werk der zending in Indië door
drongen is, dan is hij het."
De zendingsmalaise van de ja-
Tuberculine-onderzoek in Suriname: als alles achter de rug is, volgt de beloning.
Nog steeds wordt over de hele we
reld strijd gevoerd tegen het nog
lang niet uitgebannen tuberculosege-
vaar (er zijn ontwikkelingslanden,
waar l'/i a 2 procent van de bevol
king actieve tuberculose heeft)
Een onderdeel van die actie is de
herkenning van „latente besmetting",
de ogenschijnlijk ongevaarlijke aan
wezigheid van inactieve tuberkelbac-
teriën. Omdat deze verborgen haar
den in perioden van langdurige psy
chische of lichamelijke spanning
bijvoorbeeld bij langdurige onder
voeding de ziekte ineens actief
kunnen doen losbarsten, is het voor
de tbc-bestrijding belangrijk deze
besmetting tijdig te registreren.
Het is dr. M. A. Bleiker, hoofd van
de werkgroep tuberculine-onderzoek
van de gezondheidsorganisatie TNO,
die bij deze registratie een belang
rijke taak heeft: de Union Internatio
nale contre la Tuberculose in Parijs
heeft hem in 1962 aangesteld als in
ternationaal coördinator voor wereld
wijd tuberculine-onderzoek.
INJECTIES
Dit onderzoek houdt zich bezig met
de bepaling van besmettingen door
het inspuiten van tuberculine, een
stof die een reactie in de huid op
wekt, welke een indicatie geeft voor
de aanwezigheid van verborgen ba
cillen.
Aan dit onderzoek nemen twintig
landen deel, die volgens een uniform
door dr. Bleiker opgezet systeem te
werk gaan. Het richt zich met name
op kinderen. De verpleegsters die dit
onderzoek uitvoeren, krijgen in Ne
derland een opleiding van enkele we
ken en keren dan naar hun land te
rug om het geleerde in praktijk te
brengen, in de eerste weken meestal
gesteund door enkele Nederlandse
verpleegsters.
Van de resultaten worden kaarten
gemaakt, die in Delft door de compu
ter verder worden uitgewerkt tot een
totaaloverzicht van de besmet
tingskansen en de besmetting van tu
berculose.
Het principe van de tuberculi-
ne-proef is niet nieuw: al sinds 1900
worden zij in vele landen gedaan.
Maar omdat men of verschillende
methoden of verschillende soorten
tuberculine toepaste, waren de resul
taten niet of zeer moeilijk te verge
lijken. Sinds de internationale
coördinatie er was en dr. Bleiker
uniforme richtlijnen aangaf (o.m. de
gebruikmaking van eendere kaarten
en de vaststelling van de leeftijds
grenzen op 6 en 12 jaar) is daarin
verbetering gekomen. En dat de be
langstelling voor dit onderzoek groot
is, blijkt wel uit het feit dat thans al
20 landen eraan deelnemen (het
laatste land was Argentinië).
EISEN
„Aan een internationaal coördina
tor stelt een dergelijk project", aldus
dr. Bleiker, „zeer specifieke eisen.
Hij moet beschikken over veel tact,
een groot gevoel voor menselijke
verhoudingen en een onverstoorbaar
góed humeur. In de praktijk kom je
voor allerlei onverwachte situaties te
staan. Begrijpelijk: wij zijn hier in
Nederland al zo lang bezig met de
bestrijding van tuberculose, dat dit
voor ons iets heel gewoons is gewor
den. Maar de leden van de nationale
teams die wij opleiden, blijken er
vaak veel romantischer tegenover te
staan. Op dat enthousiasme mogen
wij geen domper zetten, ook als zo'n
eerste onderzoek niet voldoet aan de
eisen, die wij in Nederland stellen."
„Wat wij hier doen, is voor een deel
ontwikkelingshulp. Die verslindt
weliswaar geen enorme sommen en is
daardoor misschien wat minder spec
taculair dan andere projecten, maar
dat maakt dit internationale onder
zoek niet minder belangrijk".
ren vijftig bracht daarin geen
verandering, ook al was hij „zen
deling in ruste". Trouwens tegen
het einde van dat decennium
werd de gedachte geboren dat er
misschien wel een einde gekomen
was aan een bepaalde zen
dingsperiode, maar dat de zen
dingsopdracht er nog altijd lag.
Opleving
De Nederlandse kerken begon
nen uit te zien naar andere ter
reinen. De Hervormde Kerk
richtte het oog op Afrika, de Ge
reformeerde Kerken kregen con
tacten met Latijns-Amerika,
waar voor de protestantse zen
ding ineens deuren open gingen.
De Christelijke Gereformeerde
Kerken begonnen in eens contac
ten te leggen met het werk in
Venda-land en de Gereformeerde
Zendingsbond zag nieuwe kansen
in Kenia.
„Baarn". de gereformeerde
zending, besefte dat veel er van
zou afhangen, hoe het werk be
gonnen werd. Een nieuwe wereld
vroeg om een nieuwe aanpak.
Daarom moest eerst maar eens
een kwartiermaker uitgezonden
worden om het terrein te verken
nen in Latijns-Amerika.
Dat moest een man zijn met
een grote dosis zendingservaring.
Het mocht ook geen werker in
Indonesië zijn, want als hij dat
land verlaten had, zou hij
waarschijnlijk geen visum meer
krijgen om er terug te keren. Het
moest bovendien iemand zijn die
open oog had voor een misschien
noodzakelijke nieuwe werkwijze.
En zo kwam men bij hulppredi
ker Rullmann om hem te vragen:
„Zou jij niet willen gaan."
nog geen einde gekomen was aan
de zendingsloopbaan van deze
man. Hij werd onmiddellijk in
geschakeld bij de opleiding van
de nieuwe werkers, die zouden
worden uitgezonden. Eerst werd
hij con-rector van het zendings
seminarium, de laatste maanden
was hij zelfs waarnemend rector.
Hij, de enige die nog de zen-
ding-oude-stijl had meegemaakt,
werd de pedagoog van de zen-
dingswerkers-nieuwe-stijl.
In een Amerikaans zen
dingsblad schreef onlangs dr.
Paul Rees: „Maar weinig oudere
zendelingen zijn in staat om de
jonge zendelingen op te leiden.
Zij leven nog te veel in het ver
leden." Ds. Rullmann was één van
die weinigen, omdat hij nimmer
tijd had om in het verleden stil
te staan. Altijd weer moest hij
zich richten op de toekomst.
Juist omdat zijn zendingsliefde
zo sterk was, liet hij zich niet
vangen in één bepaalde zen
dingsmethode.
Toen hij 25 jaar geleden werd
opgesloten in een Japans concen
tratiekamp, zei hij tegen zichzelf:
„Wat erg als dit het einde is. Wat
zou ik graag willen zien, hoe het
met de zending verder gaat." Het
werd niet het einde, hij zag wat
er verder gebeurde.
Advocaat
Drie jaar bleef het echtpaar
Rullmann weg. Het wilde niet
over één nacht ijs gaan. Er is
immers gezegd: „Wie drie dagen
een land bezocht heeft, weet er
alles van; wie er drie weken is
ziet problemen; wie er drie
maanden is weet dat hij er nog
niets van weet; en wie er drie
jaar is mag gaan meepraten."
Toen hij na drie jaar terug
keerde, wist hij dat hij nog lang
niet op alle vragen een antwoord
had. Maar Latijns-Amerika had
een stempel op hem gedrukt. Na
een lang gesprek met hem
schreef ik: „Het is nu wel duide
lijk dat dit continent een goede
advocaat heeft gevonden, als
straks het rapport van de zen
ding ter sprake komt in de syno
de."
„Europa," was zijn conclusie,
„heeft grote mogelijkheden in
Zuid-Amerika. Er is een duide
lijke anti-amerikaanse stemming,
politiek gesproken. Daardoor zijn
er grote kansen voor Europeanen.
Maar er is ook grote belangstel
ling voor onze theologische in
zichten. Men wil meer dan een
evangelisatieboek, men vraagt
naar boeken, waarin het
christendom geconfronteerd
wordt met de wereld waarin deze
mensen leven."
Weer was een zendingstaak af
gelopen, maar weer bleek dat er
Geschiedenis
Nu beseft hij dat niet de we
reldoorlog een volkomen breuk
teweeg bracht in de zen
dingsgeschiedenis. Voor het werk
van de Nederlandse kerken was
dat veel meer de periode van het
Soekarnoregiem, vooral de jaren
vijftig. Maar hij heeft ook gezien
wat daarna kwam, welke deuren
open gingen, hoeveel nieuwe zen
delingen uitgezonden werden,
welke nieuwe problemen opdoken.
Op 6 juni neemt hij op het
Zendingscentrum te Baarn
afscheid als waarnemend rector.
Zijn hart blijft in de zending,
zoals het er altijd geweest is.
Jongeren nemen zijn taak over,
zoals ze andere taken van hem al
eerder hebben overgenomen. Het
zal geen droefgeestig afscheid
zijn, daarvoor is ds. Rullmann
een te blij mens.
Maar wie later ooit nog eens
een studie zal maken over zijn
leven zal ontdekken hoe parallel
dat loopt met de zen
dingsgeschiedenis: Hij was res
sorts-zendeling. de evangelist
Daarna werd hij de docent aan
de theologische school om natio
nale werkers op te leiden. Toen
werd hij hulpprediker, op het
moment dat iedereen dacht dat
voor de zending alleen nog maar
een klein taakje als hulpje bij
het kerkewerk was weggelegd.
Vervolgens werd hij de pionier
van nieuwe terreinen waar nieu
we vormen van samenwerking de
arbeid bepaalden. Daarna was hij
nog de pastoraal inspirator en
docent van een nieuwe generatie
van experts die als inspirators de
jonge kerken moesten gaan hel
pen.