HET WOORD
IS VLEES
GEWORDEN
D
IT is Kerstfeest: God krijgt een andere
naam. Vroeger noemde de Heilige Geest
het Woord God, een licht, dat in de wereld
gekomen is, de wereld geschapen heeft en
toch door de wereld niet aangenomen is.
Dat wordt nu vlees.
Hij vernedert zich zo diep, dat Hij mijn vlees en
Woed, mijn lichaam en ziel aanneemt, en niet een
engel of een ander voortreffelijk schepsel, maar een
mens wordt. Dat is een grote, niet te waarderen
schat en genade, voor een menselijk hart niet moge
lijk om te bevatten, laat staan uit te spreken. Daar
om zullen wij dat niet doen en deze woorden be
houden, die ook nog onder het pausdom in ere
gebleven zijn.
Want voorheen zongen wij deze woorden „et ver
bum caro factum est" (en het Woord is vlees ge
worden) elke dag bij elke misbediening en wel
langzamer en met andere tonen, dan de andere
woorden. Zodat als men gezongen had „Hij is ge
boren uit de maagd Maria en is mens geworden"
iedereen zijn knie boog en zijn hoed afzette.
HET zou nog goed zijn, als wij bij het woord
„en Hij is mens geworden" neerknielden en
met langzame noten zongen, zoals vroeger,
om met een verblijd hart te horen, dat
de goddelijke majesteit zich zo diep heeft
neergebogen, dat zij aan ons, arme wormen in het
stof, gelijk geworden is en God te danken voor zijn
onuitsprekelijke genade en barmhartigheid, dat Hij
zelf vlees werd.
God heeft gegeten, gedronken, geslapen, gewaakt.
Voorwaar, het is een onuitsprekelijk ding. Wie het
waarlijk gelooft, moet er zich toch over verwonde
ren. Ja hemel, aarde en alle schepselen moeten er
zich over verbazen. Het zou niet te verwonderen
zijn, als wij van blijdschap weeiiden.
HOE onuitsprekelijk heerlijk en troostvol is
deze prediking, dat God zich zo diep neer
buigt en onze zonden op zich neemt, ja
niet alleen onze zonden, maar ook die van
de hele wereld. De zonden, die van Adam
af bedreven zijn en tot de langst levende mens toe
zullen bedreven worden, wil Hij als zijn zonden be
schouwen en ook er voor lijden en sterven, opdat
wij zonder zonde zijn, het eeuwige leven ontvangen
en zalig worden.
Het Woord is vlees geworden. Aan dit woord zal
de christen eenvoudig vasthouden. Dit is de grond
van alle christelijke leer. Wie dit gelooft, is een
christen. Wie het niet gelooft, is geen christen en
zal zijn. deel wel vinden.
Maar wat zullen wij daar nu van maken? Zullen
wij nu gaan twijfelen aan Gods genade en zeggen:
Petrus en Paulus mogen zich wel over de gekomen
Heiland verblijden, maar ik durf dat niet te doen.
Ik ben maar een arme boer? Deze edele en dierbare
schat gaat mij, slechte zondaar niet aan?
Mag ik eens vragen: wie gaat het dan wel aan?
Is Hij gekomen voor de beesten? Dan was Hij beest
geworden. Maar Hij werd mens. Daarom betaamt
het ons mensen, Hem met vreugde aan te nemen.
De engel zegt: „U is heden de Heiland geboren". U,
niet mij, ik heb Hem niet nodig, ik mag van harte
zingen, maar U, arme verdorven en verloren men
sen. En dat verkondigt Hij niet aan een of twee,
maar aan heel het volk.
God is mens geworden en zo onze eeuwige Heiland.
Wie deze vreugde recht gevoelde, zou niet lang
meer kunnen leven. Want als ons hart die vreugde
geheel zou kunnen bevatten, moest het van vreugde
breken. Wanneer wij het maar geloofden, zouden
wij Christus te voet vallen en Hem danken met
grote blijdschap.
HIJ is mens geworden en heeft voor ons de
duivel, zonde en dood overwonnen, zodat
wij hen nu kunnen trotseren en met hen
kunnen spotten: „Ik ben wel des doods
schuldig, want mijn hart overtreedt Gods
wet. Ben ik nu voor u strafbaar door het helse
vuur, doet dan maar met mij, wat gij wilt. Brandt
en blakert mij, maar zie eens naar mijn vlees, Chris
tus, „en verteert Hem maar, als gij kunt." Dat is
de rechte trotsering van dood en zonde.
Als uw zonden u drukken, houd dan Christus
aan de wet voor. Jaagt de dood u vrees aan, omdat
gij niet aan de wet hebt voldaan, zie op Christus,
die de wet vervuld heeft en zegt: „Goede vriend,
gij maakt mij bang. Maak Christus, mijn vlees, ook
eens bang, die u overwonnen en verlamd heeft en
die mij uw recht gegeven heeft!"
Dan moet de wet wijken en de dood vluchten.
Zij kunnen geen vrees meer aanjagen. Want het
is mijn vlees en bloed, dat de dood al heeft ge
wurgd, de zonde heeft overwonnen, de duivel heeft
verslagen niet door mijzelf, maar door mijn
Koning.
Deze troost moeten wij bezitten, als ons hart
trilt en vreest voor Gods toorn. Dan knippen wij
met onze vingers tegen wet, zonde en dood en
zeggen: begin eens tegen mijn Vorst!
JA, al zou ik ook nooit zalig worden (maar
daarvoor zal de lieve God zorgen!) dan zou
ik toch vrolijk zijn, omdat Christus, mijn
vlees, gebeente en ziel in de hemel zit aan
Gods rechterhand. Tot die eer is mijn vlees
en bloed gekomen.
De heilige Bernardus (van Clairvaux) spreekt
daar zeer troostend over. Hij zegt: Nu merk ik, dat
God mijn Heer niet boos op mij is, want Hij is
mijn vlees en bloed en zit aan de rechterhand van
de hemelse Vader van alle schepselen. Als Hij boos
op mij was, had Hij mijn vlees en bloed niet aange
nomen.
LATEN wij daarom, zoals vroeger, weer op
bijzondere wijze handelen met deze woorden
„Hij is vlees geworden". Laten wij ze altijd
langzamer en met andere tonen zingen.
Want hierin bestaat al onze troost en blijd
schap tegen zonde, dood, hel en vertwijfeling. En
nergens anders in.
Kerstbijiage 1966
22 december
Nieuwe Leidse Courant
Luthers Kerstpreek uit het evangelie naar Johannes