ONDAGS
„Boven bidden
dat jullie het
mogen halen"
- s srSTaTnH Ssr Vreue'€,ekrcien s rs? sSbfiBfss
IN HET MAUTHAUSEN VAN DE
Tibet was hun vaderland
ZATERDAG 22 OKTOBER 1966
CHAMBA Beneden, in het dal van de snelstromende Ravi, verlang ik naar het milde
geruis van een verfrissende douche, zó brandend heet is de zon en zó stoffig is het daar.
Maar boven, bijna drieduizend meter hoger, huiver ik in de kille nevel, die de eeuwige
sneeuw van het kale gebergte aan het oog onttrekt. Mhani, de 20-jarige Boeddhistische
monnik, die als tolk en gids optreedt, wikkelt zich behaaglijk in zijn wijnrode zen: een brede
schouderdoek, die twee keer zo lang is als hijzelf. Hij is in zijn element. Als een berggeit
springt hij van de ene rotsblok naar de andere. Als er lawines genomen moeten worden,
blijft hij staan om het gezelschap, waartoe ik behoor, de minst moeilijke weg te wijzen.
We hebben zijn leiding heel hard nodig. Als hij er niet was geweest en ons niet zo enthou
siast had aangespoord, waren wij, Lage Landers, er nooit gekomen.
door Link van Bruggen
Als we op de zeventiende dag begint weg te
van de negende maand van het glijden. Minu-
das jaar van het vuurpaard Chamba
v.rlat.n, «eten we eerlijk se- t™lan8 bhj.t hu
legd, niet waaraan we begonnen "et
zijn. Het doel, een Tibctaans weg- hangen tot hij
werkerskamp in Tallai, ligt he- door de ijzig kalm blijvende delijk afgelast. In het zicht van
melsbreed zo'n tachtig kilometer Mhani uit zijn benarde positie de haven stranden wij.
van de Chinese grens vandaan, wordt gepraat.
Op een plateau daar bevinden n
i lich enkele tijdelijke nedertettin- Nabijna vijl uur dan eindelijk ItaflOIOOS
een Ai* tpyampn als Kandia wor- Kandia. Dat denken we althans,
den'aangeduid omdat we het tentenkamp met Mhani, die als een rasechte Ti-
De drie jeeps, die ons vervoe- ziin gebedsvlaggen op een hel- [[f'3*™ «1 heen en weer over de
i ren hobbelen zwaar over de ru- hng zien liggen. Als we echter kloof is geweest, toont zich rade-
wekeien, waarmee de bergwe- verder gaan. staan we plotseling loos. Hij smeekt ons verder te
een in hp't hnee noorden van In- voor een diepe kloof, waardoor gaan. „Het is moeilijk, ja. maar
dia zijn geplaveid. De inheemse een riviertje loodrecht naar bene- wij, berggidsen, zullen jullie
ambtenaar, die onze tocht moge- <^en gutst,
lijk tracht te maken, heeft
het zal moeten vinden. Voor geen
geld durven we over die kloof te
springen.
uitsteeksels in de leisteen-
wand. die als steunpunt kunnen
worden gebruikt. Ze verleggen
stenen om ons steviger te doen
Op deze wijze komen we vijf
de herren rebo- tig meter hoven de kloof over
het riviertje heen. Op dezelfde
wijze dalen we naar beneden,
we nog eens tachtig
meter begeleiden. Als
jullie precies doen wat we zeg-
teld dat hij die nacht negen paar—
den heeft laten opvoeren. De in A»n de overkant bevinden zich boven bidden ze dat jullie het
ruig Himalayawerk getrainde Tibetanen, die ons met vreugde- naien
viervoeters zijn bestemd ons kreten begroeten. Als ze merken Vier van ons voelen er wel wat
over het smalle pad te brengen, Aa voor, temeer daar we zo'n lange
waarover geen voertuig kan d" verder durven de- m zware weg gekomen zijn A1_
gaan. monstreren ze hoe het toch zou ieen WOrdt Mhani duidelijk ge-
Het punt, waar we de wagens kunnen lukken. Ze balanceren op maakt dat hij een ander voetpad
in de steek moeten laten, ligt toch een smalle richel
nog aanzienlijk verder dan ik ge- bruisende water, laten zich zak-
hoopt had. Van de jeep, waarin lr
ju -;i .1 oi-bowt ken op een uitstekende kei en
ik zit, moet op een riskant mo- Steil naar boven gaat het nu.
ment het aan de zijkant be- springen handig naar de over- sherpa.s die van geen enkele
J vestigde reservewiel worden af- kant. Terug gaat het al even inspanning blijk geven, leiden on-
geschroefd, omdat hij anders te vlot De gaping van zeker hon- hanHon n unoton 7o ïonn
wor^enSg°manoeuvreerd.raV'^n ,C "eu doe. hen
Helaas: aan de paarden hebben blijkbaar niets,
we niet veel. Na een paar kilome- -
Iter stuiten we op een weginstor- daarentegen wel.
ting, die slechts te voet te over- bcn bergschoenen en geen
1 winnen is. Er komen er liefst nog touwen, kortom: we zijn geen
[twaalf. De laatste is als een grote sherpa's, die
stapje "overheen moeten "schuife- ™n *["rn
l len. Een van ons blijft steken in ze de voet wel en niet moeten
het gruis, dat onder zijn voeten zetten. De tocht wordt onverbid- *er s*e'l omhoog moeten om het
kamp te bereiken.
Als we daar aankomen, zijn
we uitgeput. We hebben zeker
tien minuten nodig om op adem
te komen. De lucht is ijl; het
bonzende hart lijkt loodzwaar.
Met verwondering neem ik de
gidsen op. die nergens last van
schijnen te hebben.
Ceremonieel
In het enige stenen gebouwtje
worden ons stoelen met opge
klopte kussens aangeboden. Een
Tibetaanse draagt thee en naar
zeekaak smakende koekjes aan.
De pot en het schaaltje koestert
ze als het ware in haar handen.
Het is een puur Chinees ceremo
nieel, waarbij geen woord
gesproken wordt. Als er een
vlieg in mijn kopje valt, haalt ze
dit ongevraagd weg en zet er
een schoon voor in de plaats.
Voor de ingang dringen wat
oudere kampbewoners op. Ze
zijn in lompen gehuld en laten
hun gebedsmolen met de zon
mee in de rechterhand ronddraai
en. Eentonig prevelen ze hun me
chanisch gebed, dat ik me door
Mhani heb laten uitleggen. Het
bestaat slechts uit één zin, die
urenlang wordt herhaald,
„Om-mani-padmehum", murme
len ze, „O, Gij Juweel van de
Lotusbloem". Het is een
poëtische benaming voor hun
hoofdgod Boeddha.
De wind giert door de gaten in
het dak. Er wordt nog steeds niet
gesproken. Rustig drinken we on
ze thee uit, terwijl mannen en
vrouwen, die we niet verstaan
kunnen, vol verwachting naar
ons kijken.
De twee kampleiders stappen
dan binnen. Met de vingertoppen
tegen elkaar en met de samenge
voegde handen onder de kin
brengen ze de gebruikelijke
groet, waarna ze tegenover ons
plaats nemen. Voor hen geen
thee en geen koekjes. Dat zou te
duur zijn en schele ogen geven.
De verversingen zijn uitsluitend
voor de gasten bestemd, voor ons
dus, die in ons hele leven nooit
iets tekort komen.
Tonsur Lobsang Therjey, de
persoonlijke vertegenwoordiger
van de Dalai Lama, begint aarze
lend te praten. Mhani, onze on
vervangbare gids-tolk, vertaalt
zijn woorden in het Engels.
„Wij heten u welkom", zegt de
magere man met de grote hoed.
„Wij weten dat u van heel ver
gekomen bent. We zijn blij dat
die kloof daar beneden geen on
overkomelijk obstakel voor u was.
We waren er even bang voor. We
hebben even getwijfeld, of we u
hier zouden zien om onze smeek
beden naar de vrije wereld over
te brengen".
„Zie om u heen. Aanschouw
ons leed. We waren zeshonderd
in getal; er zijn er nog maar 535
van over gebleven. Onze mannen
en vrouwen, die van huis uit wel-
i
gesteld zijn, bouwen met hun blo
te handen aan wegen, die met dy
namiet uit de rotsen moeten wor
den geblazen. Ze zijn dit werk
en deze ellende niet gewend.
Hun rug staat krom. Hun han
den zijn zo hard geworden als
perkament. Hun gezicht is ver
weerd en als een bron van ver
driet".
„Onze kinderen worden bij ons
vandaan gehaald, zodra ze groot
genoeg zijn om naar school te
gaan. Ze vervreemden van ons;
we zien hen soms in jaren niet.
Onze bejaarden moeten tot de
dag van hun dood toe in de steen
groeven werken. Onze zieken sle
pen zich voort, zonder welke me
dische verzorging ook".
„De tenten, waarin we wonen,
hangen als vodden aan elkaar.
Het is hier vaak doordringend
koud. 's Winters ligt er sneeuw.
In de donkere, lange nachten glij
den de temperaturen tot onder
het nulpunt".
„Tien procent van onze mensen
komt om. Ze worden gesloopt
door kwalen, waaronder tubercu
lose. Ze vallen in de ravijnen, of
vinden de dood door het geweld
van de explosieven, waarmee we
rotswanden moeten laten sprin-
,We verdienen nauwelijks ge
noeg om te kunnen leven. Voor
een dagloon kunnen we nog geen
anderhalve liter rijst kopen. De
uitbetalingen geschieden onregel
matig. Het voedsel moet vaak
van heel ver weg worden ge-
Beschaamd
Als Tonsur Lobsang Therjey
verklaart dat hij en zijn kampge
noten in geen maanden melk heb
ben gezien, kijk ik beschaamd
naar het kannetje, waarmee we
nogal royaal zijn omgegaan. Mha
ni zegt later dat de melk, die wij
in onze thee gebruiken, de vorige
dag uit het afgelegen Chamba is
gehaald. Voor een halve liter in
een busje heeft een koerier
twaalf uur lang moeten lopen,
alleen omdat er gasten kwamen.
„De weg vordert", vervolgt de
vertegenwoordiger van de Dalai
Lama, die zelf nog niet de helft
van een Tibetaanse dwangarbei
der verdient, „en met deze weg
trekken we steeds hoger de ber
gen in. We zien er tegenop. Hoe
hoger we komen, hoe kouder
het wordt."
„We denken veel. We vragen
ons voortdurend af wat er met
onze kinderen en onze ouders ge
beurt, die onder het Chinese juk
zuchten. We hebben nooit van
uw land gehoord, maar mis
schien wil men daar toch aan
ons denken. Veel hebben wc niet
nodig. Als we maar verlost wor
den uit dit trieste bestaan, dat
langzaam maar zeker naar de on
dergang voert".
Scheuren
Ik dwaal wat door het kamp
en zie dat de 150 tenten, die er
staan, vol gaten en scheuren zit
ten. In de kille nevel cirkelt de
rook van een houtvuurtje naar
boven. Een oude vrouw met een
gegroefd gezicht is bezig haar
schamele potje te koken. Een
paar vuile kinderen kijken honge
rig toe.
Als we dc terugtocht aanvaar
den, begint er regen te vallen.
Diep beneden me, op de in aan
bouw zijnde weg, zie ik zwarte
figuurtjes achter een reusachtige,
uitstekende rots staan. Ze schui
len, zij het niet voor het hemel
water, maar voor naderend ex
plosiegevaar.
Eerst een stofwolk, vervolgens
het als een pudding In elkaar
zakken van een bergwand,
tenslotte een doffe knal, die als
donder door het voorgebergte
van de Himalaya rolt. De zwarte
figuurtjes bewegen naar de
plaats, waar de dynamietlading
werd aangebracht. Zelf kom ik
daar een kwartiertje later aan.
Met als gereedschap slechts
een koevoet, een schop en een
hamer zijn de Tibetaanse weg
werkers bezig het puin op te rui
men. Vrouwen, dikwijls nog met
een kind op de rug, doen hetzelf
de zware werk als mannen. Ze
dragen met de handen klompen
steen weg om deze in het ravijn
te laten vallen. Ze hanteren
schoppen, die anderen met een
touw naar zich toetrekken. Er
wordt gezongen. Niet uit vreug
de. maar om door ritme de ar
beid te verlichten.
Langs de bergwand, die^ zo
scherp is als leisteen maar kan
zijn. staat een zieke. Hij is as
grauw en hij kan haast geen
stap verzetten. Mhani vertaalt
zijn hortend uitgebrachte woor
den. Als hij in het kamp blijft,
verdient hij geen geld, als hij
geen geld verdient, krijgt hij
geen eten, als hij niet eet, kan
hij niet leven.
Op een andere plaats sjouwt
een jongetje van een jaar of vier
met keien, die hij, evenals de
volwassenen, over de bergrand
gooit. Er zijn geen vangnetten.
Het ventje staat steeds opnieuw
angstig dicht bij het ravijn.
Een pas geboren baby ligt op
een matje te schreien. Het hoofd
van het kind is met een smerige
doek bedekt om het stof, dat
overal opwaait, te weren.
Ik verlaat deze plaats van
verschrikking, dit Mauthausen
van de Himalaya, met een gevoel
van onbehagen en opstandigheid.
Ook vluchtelingen hebben recht
op een beetje zonneschijn. Alleen
omdat de Tibetaan balling werd
in een land als India, waar de
menselijke waardigheid met voe
ten getreden wordt, moet hij zich
in concentratiekamp-achtige om
standigheden voortslepen. Was
hij uit dezelfde vrijheids-
overtuiging in West-Europa te
recht gekomen, dan was hij, als
de Hongaar van na de opstand
van 1956, in de warmte van een
beschermde sfeer opgevangen.
Het giet nu van de regen. De
steile weg om de kloof, die we
gekomen zijn, is onbegaanbaar
geworden. Dc duisternis begint
al te vallen, als we door hetzelf
de groepje Tibetanen over die on
neembare afgrond van het mid
daguur de enige uitweg ge
holpen worden. Met twee boom
stammen slagen de sherpa's erin
een brug te slaan. Ik kan niet
naar hun gelaveer kijken, omdat
ik elk ogenblik verwacht dat
er een naar beneden zal vallen.
Voetje voor voetje. on
dersteund en begeleid door hoog
te vreesloze vluchtelingen, die
ook nog de zen van Mhani als
een koord tussen zich In hebben
gespannen, bereiken wc alle vier
de overkant. Daar vindt het
afscheid van de kampleiding
plaats, die eveneens over de
kloof geklauterd Is, zij het op
eigen houtje.
Bedelaar
Wc zijn u dankbaar", zegt
Thonsur Lobsang Therjey. „Als
de nood tot de lippen gestegen is,
wordt de meest trotse mens een
bedelaar. Voor mezelf heb ik
niets nodig, maar ik schaam me
niet hulp voor mijn landgenoten
te vragen".
Doorweekt van de regen
komen we bij onze jeeps aan,
die uren hebben staan wach
ten. Als we achter het felle
licht van de schijnwerpers
langzaam naar beneden hob
belen, pakt Mhani zijn ge
bedsketting en begint eento
nig te prevelen. We storen
hem niet. Wel erkent hij later
dat het juist is wat ik meen
de te horen tijdens de laatste
etappe van die klimtocht naar
Tallai en Kandia. Zodra er
risico aan ons gestrompel
kleefde, begon hij luider te
bidden dan normaal voor
hem was.
CHAMBA Tibet was hun vaderland. Ze waren daar gelukkig.
hadden huizen om in te wonen, kleding om zich te bedekken, zome
ragi (een soort gerst) en melk om van te leven. Ze waren één met hi
gezin, hun familie en hun buren.
Hoe anders is dit nu allemaal. De Chinese bezetter sloeg wreed U
toen het kleine, Tibetaanse volk (1,5 miljoen zielen) niet naar zijn pijpi
wilde dansen. Maatschappelijk en geestelijk is er sprake van een tota
ontworteling.
Nog altijd woedt de terreur op „het dak van de wereld". De vla
der vrijheid flakkert in de kleumende handen der Khampas, die ei
verloren strijd in de bergen voeren. Het verzet eist zijn slachtoffei
Het juiste aantal is alleen Peking bekend.
Wij van het beschutte westen kunnen de guerrilla's in de noordelijl
hooglanden van de Himalaya niet helpen. Wel echter de vluchteling!
60.000 in getal die sinds 1959 naar India, Nepal, Bhutan en Sikki
wisten te ontkomen.
De helft van hen leeft in behoeftige omstandigheden. Voor meer di
een kwart: de mannen, vrouwen en kinderen namelijk, die aan militai
wegen in het bergland werken, ziet de toekomst er somber uit, als N
derland en een twintigtal andere Europese landen niet diep in de z:
tasten.
Op maandag, 24 oktober is ten behoeve van de Tibetaanse balling!
een huis-aan-huis-aktic gepland. Een leger van vrijwilligers/sters ga
's avonds met de collectebus op pad, terwijl de televisie en de radio sp
ciale programma's zullen uitzenden.
Laat uw Tibetaanse medemensen ni
leven, dat zij leiden, tart elke beschrij
niet. De zorg voor het naakte bestaan slokt al hun energie op. Ze moetf
op het paard worden geholpen. Pas dan kunnen ze zich aan hun coi
centratiekamp-achtige omgeving ontworstelen.
Het hele Tibeitaanse vluchtelingenprobleem kan met 25 miljoen guide
worden opgelost. Het zou een schande zijn als enkele honderden mi
joenen, die in welvaart zwelgen, deze fooi niet met elkaar kunnen o;
brengen.