Originele expositie van Tan van Heel Essays die de geest van de eeuw peilen Bevrijding kwam, zoals we hadden gedroomd De lange nacht De bedelaarsopera Literair Labo van Willy Roggeman ZONDAGSBLAD ZATERDAG 31 JULI 1965 I Enige tijd geleden belde Jan van Heel Dr. Jos W. de Gruyter van het Haags Ge meentemuseum op en zei bij die gelegenheid „Luister eens Jos, je kent dat boek over de Picasso's van Picasso zouden we niet iets dergelijks van mijn persoontje kunnen maken? Mijn atelier staat nog vol doeken die ik nooit verkocht en in veel gevallen nooit heb willen verkopen, omdat ik er zelf aan gehecht was. Sommige zijn trouwens nooit eerder geëxposeerd, niemand kent ze. Jy kunt er van opnemen wat je goed lijkt en natuurlijk zullen we nog een lijstje van aanvul lingen maken." Op deze originele, typisch Van Heelse wijze is toen de overzichts tentoonstelling tot stand gekomen, die t/m 19 september a.s. opgesteld blijft. Een retrospectieve die heel wat omtrent Van Heel vertelt, maar lang niet alles. Indrukwekkend Hier ziet men Jan van Heel 'langzamerhand een „instituut" geworden!) die op 27 juli 1898 te Rotterdam werd geboren en aldaar als onderwijzer aan een volks school zijn loopbaan begon, uitslui tend als producerend kunstenaar, maar voor het overige blijven we in het ongewisse, tenzij men de moeite wil nemen de biografische gegevens achterin de fraai ^litge- voerde catalogus te lezen: Opzette lijk gebruiken we „de mot-ite", want het is een indrukwekkende lijst geworden. Een opsomming van feiten en functies, het vermel den van een reeks éénmans- en groepstentoonstellingen, waaraan de exposant eerder deelnam. „Bevlogen" Onvoorstelbaar, wat iemand die begeesterd, die „bevlogen" is, in één leven tot stand kan brengen. Een fraai voorbeeld voor eenieder die er nog moet komen, een toonbeeld van de als dynamisch en energiek be kend staande Rotterdammer in het algemeen. Jan van Heel: Stilleven met dode hoornzaag. den gebleven, recht door zee, geen blad voor de mond nemen, wars van alle franje en zoals hij zelf te kennen geeft „sentimenteel als iedere Rotterdamer". Sentimenteel Van die „sentimentele" kant vindt men in ieder geval veel terug in de clowns die hij in een vroegere periode schilderde en waaraan de expositie natuurlijk plaats verleende, maar men moet bij het zien van deze reeks toch ook dunkt ons er in verdis conteren dat zulke dingen op een gegeven ogenblik in de lucht zitten en er moeilijk aan valt te ontko men, mee te doen. Hoe het ook zij Van Heel, die ook alweer naar zijn eigen woor den, een „laatbloeier" was, heeft van meet af aan moeten woekeren met een niet bijzonder groot ta lent Dubbele verdienste derhalve, om tot zulk een resultaat te komen. Inspanning Gestage en niet aflatende in spanning, maakten van hem wat hij is en dat dit beslist niet ge ring is, daarvan verhalen de 75 werken, uit vele periodes, die in prachtige opstelling de mu- seumwanden sieren. Wanneer men bedenkt dat de ze slechts een selectie uit Van Heels eigen stock uitmaken en dat er daarnaast honderden in privé en museumcollecties zijn, begrijpt men, dat Van Heel het bepaald niet met stilzitten bereikt heeft. Belangwekkend ook te constate ren, dat de kunstenaar meer en meer tot abstrakteren komt, maar nooit helemaal a-figuratief zal worden, om de eenvoudige reden dat hij het volle leven te veel lief heeft en daaruit alleen zijn begees tering, zijn inspiratie put. Zoals het zich thans aan laa: zien en naar de mens gesproken, zal Van Heel hier nog lang mee doorgaan, zodat ons in de toekomst nog veel goeds van zijn rappe hand en gevoelig gemoed onder de ogen zal komen. Voorlopig kunnen we in ieder opzicht toch al genieten aan de Haagse Stadhouderslaan. GIJS KORDING Salen de Tir 1965 van Jan van Heel De bedelaarsopera van John Gay. Vert. Ernst van Altena. Heijnls Toneelpocket. Uitgave Heijnls, Amsterdam. „Door Brecht's bewerking (Drei- groschenoper) is het origineel van John Gay wat in de schaduw ko men te staan en ik ben zo vrij dat jammer te vinden Het is na tuurlijk gevaarlijk om in deze Brecht-vererende tijd iets ten na dele van Brecht te zeggen, maar lk wil het er graag op wagen." schrijft Ernst van Altena in zijn inleiding op zijn vertaling van John Gay's Beggarsopera. anno 1728. pi-jc N-d Comedie Brechts opera op de planken heeft gebracht, kan men het slechts betreuren, dat men niet het heel wat pittiger ori gineel van Gay gekozen heeft, want de goede vertaling van Ernst van Altena laat heel die Dreigroschen- oper in de schaduw staan. Indertijd heeft Alfred Kerr geschreven ..Brecht heeft Gay een snijtand uit getrokken; in plaats van branden de tijdsatirc ga' hij het stuk een vaag-ethische inhoud." Van Altena heeft voor een voor treffelijke uitgave gezorgd van een in alle opzichten „klassiek" schel menstuk. 1109 blz., ƒ4,90) Ev. G. (Van een onzer redacteuren) Voor hen die op 10 april 1945 nog leefden, kwam de bevrijding zoals zij hem vele malen gedroomd hadden: Door Amerikaanse soldaten van de ene dag op de andere. Twaalf nog gezonde, zij het zeer magere mannen kijken die tiende april vanuit betra- liede ramen op de eerste ver dieping van de gevangenis wasserij naar het verloop van „hun" oorlog. Geen wachtmeester is bij hen. Die zitten waarschijnlijk in de schuilkelder. Er wordt voor het eerst sinds dagen niet met mortieren geschoten. De stilte doet wat onwen nig aan. Daar komen enkele gehelmde soldaten in oorlogs uitrusting aan de andere kant van de gevangenismuur. Zij zoeken dekking. Wij blijven voor de ramen staan. Zijn het Amerikanen of Duitsers? „God, laat het Amerikanen zijn". Wie zegt dat? Of zeg ik het zelf misschien? Een der soldaten doorbreekt onze spanning. Hij steekt zijn hand op en zeg: „Hello", om dadelijk weer rond te speu ren. Verdwaasd kijken we el kaar aan. Het zijn werkelijk de Amerikanen! Pastoor Corlmont, mijn Belgische vriend, omhelst mij plechtig en zegt met verstikte stem: „Wij zijn bevrijd". Ik zeg geen woord. Hollanders kun nen soms niets meer zeggen. Het is het slot van een van de Voorbij "JI/TET Labo zal wel be- A doeld zijn labora torium, welk woord wij meestal tot lab afkorten. De auteur van deze verza meling essays, Willy Rog geman, is een Vlaming en in Vlaanderen wordt wel vaker anders afgekort dan bij ons. Het boek heet dus Literair Labohet bevat dertien grotere en kleinere opstellen over bekende en minder bekende, Duits schrijvende auteurs (Mu- sil, Rilke, Werfel, Carossa, Benn, Jiinger, Trakl, Else Lasker-Schüler, Hesse, Hartlaub, Roth en Kafka) het telt 182 bladzijden, kost (maar) 6,50 en is verschenen bij Nijgh Van Ditmar, 's-Graven- Nog niet zo lang geleden heb ik in deze krant de ro man van Willy Roggeman, Blues voor glazen blazers, uit het fonds van dezelfde uitge verij, besproken. De recensie eindigde met deze woorden: een boek dat weinigen zullen verstaan, een verhaal waarvan de meeste lezers niets wijzer worden, be schouwingen over het leven die niets positiefs brengen. Maar toch heeft dit boek, voor mij althans, de waarde van een document." Mij was duidelijk geworden hier te doen te hebben met een zeer intelligent mens, die probeert de geest van de twintigste eeuw te peilen en daaraan ook zelf deel heeft. Deze in druk is door de lezing van de essays aanzienlijk gepreci seerd. Het is niet toevallig dat in de serie „nieuwe nijgh boeken", waarvan Literair Labo deel 8 vormt, als deel 9 een werk van gelijke strek king is verschenen, namelijk De onbekende twintigste eeuw, list en literatuur, op stellen van jonge internatio naal georiënteerde Vlamin gen. Op dit laatstgenoemde boek hoop ik binnenkort te rug te komen. Verschil Een halve eeuw geleden reeds probeerde Herman Teirlinck de Vlaamse lette ren uit de ban van het regio nalisme te bevrijden. Teir linck is in de ogen van de Vlaamse jongeren nu een oude sok, of een officieel monument op een wrak voet stuk. Toch hebben hij en Vermeylen een Europees ac cent aangebracht, dat door gewerkt heeft. De jonge Vlaamse generatie schrijft een Algemeen Beschaafd dat dicht bij het Noord-Neder- lands staat, afgezien van en kele onuitroeibaarheden zo als „langsheen", „doorheen" en dergelijke. Maar juist dit bijna gelijk-zijn accentueert het verschil in cultureel kli maat des te sterker. Velo en labo hebben het Frans als substraat. Meermalen heeft men de indruk met in Neder lands vertaald werk te ma ken te hebben. Er ligt een andere geschiedkundige ont wikkeling achter, al dadelijk een vanzelfse bekendheid met de Franse literatuur, wat geen wonder is als men be denkt dat er van de middel eeuwen af een Franstalige li teratuur bestaat, die sinds 1945 zelfs zeer actief is. Ik bedoel natuurlijk in het te genwoordige België. Evenmin is het een wonder wanneer de jonge schrandere Vla ming, die zich van huis uit tegen het Frans moet afzet ten en veel uit de Noord-Ne derlandse literatuur als pro vinciaal ervaart, het bij de Duitse letterkunde zoekt, vooral ook met inbegrip van de Oostenrijkse auteurs. Bloedmenging De Donaumonarchie omvat te een conglomeraat van rolkeren. De Duitssprekende ambtenaren, overal aanwe zig, en zij niet alleen, zorg den door gemengde huwelij ken voor een merkwaardige bloedmenging en ook van hogerhand werd het geeste lijk klimaat van Wenen en Praag b.v., natuurlijk met lo cale verschillen, daardoor mede bepaald. Daarbij kwa men de meer zuidelijke lig ging, de banden met Italië en de invloed van de Joodse geest. Zuid-Nederland is Spaans en Oostenrijks ge weest en het heeft onder ko ning Willem I een jaar of vijftien tot Nederland be hoord. Het protestantisme bleef er na de zestiende eeuw zo goed als verdreven. De meeste Vlaamse auteurs hebben een roomse achter grond, een wereldreligie met Latijn als kerktaal en uni versele pretenties. Ook in Oostenrijk is het roomska- tholicisme overheersend, of geestelijk substraat. Affinitief Men voelt de affiniteit. De Europese geest (als we Enge land even buiten beschou wing laten) wordt niet alleen in Westeuropa, Parijs b.v., „gemaakt", maar evenzeer in centraal Europa, b.v. Wenen. De lezer begrijpt waar ik heen wil, heen moet, wil de ze boekbespreking zin heb ben en recht doen aan het onderwerp. Wij hebben te genover Vlaanderen een su perioriteitsgevoel, dat op sommige punten gerecht vaardigd is, voorzover zo'n gevoel dat zijn kan. Onze cultuur is veel meer homo geen, bij alle godsdienstige en politieke verschillen ta melijk duidelijk en overzien baar. Onze kunstenaars evenwel hebben de mond vol van Europees peil, maar trekken zich van ouds op aan buitenlandse modellen. Ik ken geen Nederlandse schrij ver die als model voor Euro pees peil en Europese geest kan gelden. Ter Braak en Du Perron verwezen altijd naar het buitenland, dus van zich af. De jonge Vlamingen, en Roggeman in het onderhavi ge boek, doen dat ook, maar bij hen is de afstand duide lijk kleiner. Matglas Wij zitten nu veertien jaar over de helft van de twintig ste eeuw heen. Het gezicht van deze eeuw begint be paalde, min of meer duidelij ke trekken te vertonen. Zo lang zij duurt, blijft dit beeld achter matglas, maar bepaalde lijnen zijn al zicht baar. Denkers en kunste naars spannen zich in die trekken aan te geven. Het is een niet te ontkomen onder zoek, waaraan ieder denkend mens meedoet, van hoog tot laag; dilettantisch bij de spreker die zo gemakkelijk zegt, dat onze tijd staat in het teken van (in te vullen: snelheid, afbraak, grensver- flauwing, vervreemding enz. enz.), op verantwoorde wijze door bereisde, belezen en bezonken denkers en schrijvers die dagelijks met Van Deyssel zeggen: „Laat mij begrijpen, laat mij ook he den iets begrijpen." Pogingen benauwendste hoofdstukken uit De lange nacht (uitgave NV De Arbeiderspers, Amsterdam, 302 blz., f 14,90), een boek over de jaren van oorlog en bezetting, geschreven door twee journalis ten, Mathieu Smedts en C. Troost, die aktief werkzaam waren in het verzet. De titel van het hoofdstuk is: Jaren gaan voorbij. Het is het verhaal van mensen, die worden opgepakt en naar concentratiekam pen in Duitsland vervoerd: „In een geblindeerde treinwagen, die in een aantal kleine celletjes is ver deeld...". Lichamelijk zijn ze er niet zo best aan toe: „Ze zijn mager als latten. Ze hebben net als ik ongeveer een jaar in „voorar rest" gezeten. Of beter, ze weten niet precies wat het was. Ze weten ook nu nog niet waar ze aan toe zijn. Ze zijn vanmorgen net als wij uit hun cellen gehaald. Hebben hun weinige eigen spullen gekre gen en moesten toen haast-je rep- je met hetzelfde transport als wij mee. Ze zijn nauwelijks meerder jarig, maar de gevangenschap heeft ze naar het lijkt enige berusting bijgebracht. Ze hebben de indruk dat ze tot NN Nacht und Nebel gevangenen „bevor derd" zijn. Wat dat precies bete kent weten ze niet, maar veel goeds verwachten zij er niet van. Ze zijn desniettemin goedsmoeds". Spionage Onder hen zijn allerlei „geval len". Er is een doctor, een zesti ger: „Hij heeft voor spionage 15 jaar gekregen. Hij kijkt er somber ^genaan. Weliswaar mag hij blij zijn geen doodvonnis te hebben gekregen, maar beladen met die jaren tuchthuis ziet hij nauwelijks enig licht Op monotone toon vertelt hij zijn verhaal: „Wij weten geen van drieën iets zinnigs terug te zeggen. Wij hebben medelijden met onze reisgezel. Wij weten ook niet wat ons te wachten staat, maar hij is zoveel ouder. Door oudere mensen wordt ver nedering stellig dieper ge voeld.... Op zijn rechters had zijn leeftijd geen indruk ge maakt. Het Feldgericht dat hem veroordeeld had, was onver murwbaar geweest. De Duitse advocaat een Nederlandse was niet toegestaan die hem verdedigd had, was niet eens zo beroerd geweest. Maar 't was wel een nazi en hij had zich eerst zo ver mogelijk van de daad gedistantieerd om daarna alleen op grond van de hoge leeftijd van de beklaagde voor een zo mild mogelijke straf te pleiten. Bij het vonnis hadden de rechters juist zijn hoge leef tijd in zijn nadeel uitgelegd. Van een jonge, onbezonnen man hadden zij zoiets kunnen ver wachten maar niet van iemand als Herr Dokter so und so." Tuchthuis In Duitsland worden de gevan genen van tuchthuis naar tucht huis gesleept: „We zijn net uit onze cellen gehaald. Vijf minuten tevoren is er op de celdeur ge bonsd en werd gezegd, dat we ons klaar moesten maken voor trans port. Op de tast, er mag geen licht branden, heb ik me aangekleed. Tijd om me te wassen is er niet. Op de donkere hoofdingang heb ben de bewakers bij het licht van een kaarslantaarn nagegaan of ze de juiste personen uit de cel hebben gehaald. Voordat de deur wordt open gemaakt worden we twee aan twee geboeid. Het dooit, het is donker, nat en glad in de straten van Kleef. Het is moeilijk de plassen te ontwij ken, als je ze niet ziet en bovei dien hecht met een ander verbon den bent. Onze boeien zijn gewone smalle kettingen en zitten on danks ons protest wat te stijf om lijkheid in tred kunt handhaven gaat het net. Maar de gladheid en de plassen maken wel eens een i i zijsprongetje nodig. Met het ge- /VlOGIIIjK volg, dat de een springt en de ander valt. Mijn boeigenoot springt twee keer. Ik glijd uit en val zo wat lang uit. Minder uit medelij den dan uit noodzaak buigt hij met me mee. Zo houden we tenminste onze polsen heel. Als ik nogal moeizaam weer overeind sta, zegt hij: „Als we nog eens door Kleef lopen, moeten we het toch niet meer zo doen". In negentien hoofdstukken heb ben Mathieu Smedts en C. Troost de oorlog en het voorspel van de oorlog beschreven in een boeiende reportage, verlucht met tal van foto's. Van 1940 tot 1945 een lange nacht Kind In de kampen horen ze van nieuw-aangekomenen hoe de toe stand in Holland is. Daar horen ze ook van de vervolging van Joodse landgenoten, het verhaal van het kinderloos echtpaar, dat een Joods jongetje had opgenomen. De zaak wordt verraden. Beiden, man en vrouw, worden opgepakt en naar de gevangenis overgebracht: „Lia en Hommo Weersma bleven drie maanden weg. Zij had in de cel het kind nog enkele dagen bij zich mogen houden, toen hadden ze het van haar weggehaald. In die dagen had het kind zelfs niet geweten dat het in de gevangenis zat. De hele dag had Lia hem bezig gehouden, hem verteld en met hem gespeeld. Maar de vijfde dag had een Aufseherin haar gezegd, dat zij het kind moest vertellen, dat het weg moest. Zij had het ventje bij zich op schoot genomen en gezegd, dat zij niet langer voor hem kon zorgen en dat hij dade lijk weg zou gaan met een andere mamma. Even later werd toen de celdeur opengedaan en staar.de in de celdeuropening had zij aan een vrouw uit een groep Joodse man ned en vrouwen die langs haar cel marcheerden het jongetje moeten afgeven. In Vught had zij daarna nog drie maanden moeten boeten In het algemeen kan men zeggen dat de negentiende eeuw meer en meer in haar anders-zijn wordt gezien. Twintigste-eeuwse mensbe schouwing: „Achter een schematisch ik is de mens iets zeer alge meens, een ongevormd primi tief wezen dat voortdurend in relatie staat met het ani male en vegetatieve" (blz. 60). Distantie tot Freud: „Het godsontwerp van de ambivalentie van de zoon tot de vader werd gemaakt door iemand (Freud n.l.) die al leen links van de Himalaja keek en de matriarchale sys temen van het Verre Oosten geen blik waardig achtte" (blz. 64). „De moderne kunst is in essentie monologisch" (blz. 18). „De kunst een met de natuur evenwijdig lopende kosmos, wellicht van de na tuur juist verschillend door de functie van de menselijke filter" (blz. 45). „Er bestaan geen scholen, wel persoon lijkheden of epigonen" (blz. 59). (Het kunstwerk is) „een wereld op zichzelf, levend van eigen spanningen" (blz. 77). (Er is) „een radicale tendentie tot scheiding en in tensivering binnen een be paald domein" (blz. 128). En wat het gedicht betreft: „Een van de verschijnselen waardoor de hedendaagse, moderne lyriek verschilt met de traditoneel-negentiende- eeuwse, is de afwezigheid van een stemming, het ont breken van een momentele atmosfeer" (blz. 128). (Het moderne gedicht wil) „gepreveld worden" (niet gedeclameerd, blz. 44). „Op tisch beeld van de structuur, zwarte eenvoudige letter op wit papier, en een absoluut zich instellen" (blz. 44). Er is een zelfgenoegzame christelijkheid, die zulke dingen tot de wereld rekent en het evangelie wil inge wikkeld laten in eeuwenoude zweetdoeken. Maar Europa is van Christus en de twintigste eeuw is van Christus. Als de eeuw de trekken van de an tichrist zou gaan vertonen, des te meer reden om naar dat gelaat benieuwd te zijn. Hoe kan de kérk in haar eeuw staan als zij die eeuw niet kent. Bij het bidden sluit men de deur achter zich. Bij het werken zet men alle deuren open. En zolang God de schepping en de mensenwereld in stand houdt, zijn daar positieve waarden werkzaam, die zon der Hem ondenkbaar zijn. Kortom: het werk van deze jonge Vlamingen is belang rijk studiemateriaal voor de ontwikkelde lezer, als hij over een geoefend onder scheidingsvermogen beschikt. Bij de bespreking van het andere boek kan ik bij het voorgaande aansluiten. Tot dan dus. C. RIJNSDORP Maar „wie in dit boek heeft gezocht naar een antwoord op vragen, naar een herhaling van het protest in Jeruzalem zal vergeefs zoeken. Na twintig jaar kan men nog niet protesteren, of durft men niet meer protesteren. Men kan slechts vertellen en beschrijven hoe men meent dat het geweest Laten zij, die na ons komen analiseren en oordelen. Laten zij nagaan waarom zo weinigen zich daadwerkelijk verzet heb ben, waarom de overgrote meerderheid zich afzijdig hield en waarom anderen NSB-ers waren, bunkers bouwden, ver raad pleegden en mee Joden ophaalden. Waarom er onder de verzets lieden waren die in de eerste plaats zichzelf zochten. Het kan onthullend genoeg zijn. En als het nageslacht alles vernomen heeft over verzetslieden, verra ders en bunkerbouwers, de wei nige redders van Joden en over hen, die weigerden Joden te helpen, over legale journalisten en over hen die illegale krant jes volschreven en verspreid den, wat zal dan hun oordeel zijn? Laat ons hopen, dat hel niet te hard zal zijn. Het was zo'n moeilijke tijd". Over je kamer gesproken Over jc kamer gesproken...., door Rasso Rotbackcr. Uitgave Helmond. Helmond. Dit interessante en handige boek, dat Rasso Rothacker speciaal voor jonge mensen heeft samengesteld, is het vierde in de Helm-Paper- back-reeks Het bevat vele tips voor het inrichten van een betrek kelijk kleine ruimte, dus voor een woon/werk/slaapkamertje voor jongelui, die iets van zichzelf wil len geven aan hun directe omge ving. De mogelijkheden voor de in richting van zo'n kamertje worden duidelijk belicht. Niet alleen de aan kleding van een kamer krijgt de volle aandacht, maar ook is een en ander te lezen over hobby's waar mee men zich in zijn eig n kamer tje kan bezighouden en ever het maken van iets nieuws uit iets ouds. Het geschrevene wordt aanzienlijk verduidelijkt met behulp van een groot aantal schetsen en tekeningen van de hand van Rasso Rothacker. (159 blz., 2,95).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1965 | | pagina 14