Bankenbosch: gesticht
verkeersovertreders
Het tentamen
BOMEN ROOIEN IN DRENTE
Iedereen zou er zo
kunnen weglopen
door Ev. Grolle
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG S JUNI 1965
(Vat
redact
(Van een onzer
redacteuren)
Tegen een uur of
ACHT gaan ze op
pad. Ongeveer honderd
mannen in allemaal een
dere overalls met daar
onder allemaal eendere
manchester pakken. Ze T
trekken de bossen in, ge- V/ W\_W I
wapend met schop of bijl.
Ze gaan bomen rooien.
Het zijn geen houthak
kers van beroep. De mees
ten verrichten in hun nor-
male leven geen zware
lichamelijke arbeid. Ze
zijn chauffeur, fabrieks
directeur, bouwvakker,
journalist, kastelein, arts
of bedrijfsleider. Op het
moment is het beroep van
geen belang, ledereen is
hier gelijk: gevangene.
In de ogen van de rechter, die
hen veroordeelde, hebben zij
ernstig gezondigd tegen de we
genverkeerswet. De grootste ca
tegorie (93 procent) heeft gere
den onder invloed. Hier in
Veenhuizen, in de gevangenis
Bankenbosch, zitten zij hun
straftijd uit. Voor sommigen is
dat acht dagen, voor anderen
een half jaar.
Overdag werken ze in de
open lucht. Ze hakken bomen
om. graven kuilen of sloten,
spitten, schoffelen. En 's avonds
praten ze veel, tot ze om half
tien naar bed moeten. Er is één
onderwérp, dat voortdurend te
rugkeert: de vonnissen. De
meeste mannen kleineren het
feit, waarvoor ze hier zijn, niet.
Ze geven toe, dat ze fout zijn
geweest, soms zelfs goed fout.
Maar het vonnis vinden zij
vrijwel zonder uitzondering te
zwaar. Het is niet de twee of
drie weken gevangenisstraf, die
hun het meeste dwars zit, maar
de ontzegging van de rijbe
voegdheid. In sommige gevallen
betekent die ontzegging zelfs
het einde van een baan.
Een beroepschauffeur, ver
oordeeld tot drie weken gevan
genisstraf en een jaar niet rij
den, vertelt: „Ik had twintig
jaar gereden zonder één bekeu- maanden in een huis van bewa
ring. Op een feestje drink ik ring heeft gezeten, kan ec.n
vijf borrels en stap in de auto. vergelijking m?*™- °ag is hKh, waarde ,an ,ulke
Ik word aangehouden omdat hier zo om. Dat werken m de ujtspraken D, mMste mensen
mijn achterlicht niet brandt. Ik buitenlucht is jofel. Maar tl t nu e4nmaa] geneigd aich
hang. Mijn baas wilde me wel grootste voordeel is wel, dlat je gro(er houden dan zijn In
houden, maar ik heb direct ont- hier niet dat irriterende sleutel werkeIijkhaid valt het helemaal
slag. genomen. JVant ik jpu het gerammel hooft niet mee Het js waar. de men_
DANK EN BOSCH doet zij»
naam eer aan. Het kamp ligt
midden in de wildrijke bossen
van Veenhuizen. In de barakken
links zitten de verkeersovertre
ders. Rechts 35 dienstweigerende
Jehova's Getuigen.
Toen in april 1963 de eerste
verkcersdelinquenten kwamen,
waren de Jehova's Getuigen er al.
Op het grote middenterrein is
symbolisch een afscheiding ge
maakt tussen links en rechts. Het
bleek in de praktijk meer dan
genoeg. De groepen bemoeien
zich absoluut niet met elkaar.
Rond het kamp is een hoge af
rastering van prikkeldraad. De
mazen zijn groot. Met een tang
kun je in een mum van tijd een
gat maken, groot genoeg on« er
door te kruipen. De afrastering
Bankenbosch is een afdeling van
de gevangenis en rijkswerk
inrichting Norgerhaven, die uit
\ier gestichten bestaat. Behalve
verkeerszondaars zitten in Veen
huizen landlopers, souteneurs en
„normale" gevangenen met een
goede conduite-staat.
De strafgestiohten te Veen
huizen hebben een eigen plant
soenen- en reinigingsdienst, een
eigen dienst van openbare wer
ken, enzovoort. In het dorp woont
vrijwel uitsluitend gevangenis
personeel, Er hangt «en sombere,
negentiende eeuwee Drentse
gei
laakt
binn(
houden. Het hek bij de ingang
•laat overdag altijd open. Wie
uil. kan weglopen. Nog nooil
lieeft iemand het gedaan.
De barakken werden kort na
de oorlog gebouwd voor Indië-
dienstweigeraars en -deserteurs.
Daarna beeft Bankenbosch onder
meer dienst gedaan als gevangenis
voor politieke delinquenten.
derzoek wordt door de weten- de arm, een lange reis voor de
schap met belangstelling ge- boeg".
volgd.
„Van de gevangenen, die in Volgens de directeur van het
Bankenbosch komen, kénnen consultatiebureau voor alcoho-
wij de achtergrond niet", zegt lisme te Assen, die geregeld met
dan met de man bespreken. Een sen een ernstige inzinking kre-
enkele keer komt er iets posi- gen door niet-drinken, zoals je
tiefs uit. Overigens schrijven de onder ernstig verslaafden wel
gevangenen weinig en krijgen meemaakt.",
ze ook niet veel post. De men- Gedetineerden bevestigen _de
kan". Over alcohol wordt ook
gepraat tijdens de groepsge
sprekken. En drank en snelver
keer komen ook nog wel eens
ter sprake op de verkeersavon-
den, die de Groningse politie
„Op zondagmiddag komen ze. eens per veertien dagen in Ban-
wel weer op prijs".
60 Procent
Adjunct-directeur
Nieboer:
stemming er niet slecht. Over Vrouwen, die urenlang met een kenbosch houdt.
de behandeling wordt niet ge- k,ein kind - trein en bus De gevangenen
klaagd, verre van dat zelfs. H keer Bankenboscu meci u«
Alleen het eten vormt een punt heöDen gereisd, ue man heen voldoende. Of het werkelijk bij
van discussie. Veel gevangenen op zijn gemak zijn krantje gele- één keer zal blijven? Tot nu toe
hebben honger. zen 0f naar de radio zitten zijn er pas enkele gevallen van
iir h.K i,., luisteren. Als het beeoek »f,e- recidive, meer det zegt op zich-
„Ik heb voorgesteld het vet- ze]f n0g weinig. De gevangenis
rantsoen te verhogen", aldus de ,0Pe" **at de man lekker een staa(. immers nauwelijks twee
heer Nieboer. „De Voedingsraad partijtje voetballen. De vrouw jaar open VOor verkeerszon-
met haar kind op daan
Vraag van een gevangene:
..Hebben die heren van de Voe
dingsraad wel eens bomen om-,
gehakt?"
„Tijdens een televisiereporta
ge zeiden de meeste gevange
nen, dat het hier wel meeviel,
dat het nog niet zo erg is om
niet'hebben kunnen'aanzien als
des morgens de wagens uitreden
zonder mij".
De ontzegging treft zo'n „C1
chauffeur oneindig veel harder g0Q;en
Een bouwvakker, kennelijk sen hebben hier meer verant-
nog sterk onder de indruk van woordelijkheid dan in andere
de beroemde brief van minister gevangenissen, ze worden niet
Bogaers. zegt: „Voor mijn part zwaar bewaakt. In de weekends
dit hier plat. Niet dat (We hebben hier een vijfdaagse
het hier in verhouding tot ande- werkweek) en 's avonds kunnen
- - re gevangenissen slechter zou ze hier naar de televisie kijken,
plezier heeft. Hij geeft dat vol- maar omdat het systeem kranten lezen, sporten, spel-
mondig toe. „Het is volkomen njet deugt. Er zitten hier veel letjes doen. Maar dat alles
onjuist", zegt hij, „dat de rech- joneens uit de bouw. die hun maakt hel gemis van vrijheid
handjes echt wel willen laten geenszins goed". Dit zegt de
wapperen. Het is toch idioot dat gevangenisdirecteur J. W. Spie-
H Jgelenberg. En hij vervolgt:
ters er zo weinig rekening mee
houden of je je rijbewijs werke
lijk nodig hebt of niet".
je die knapen in deze tijd
woningnood hier houtjes laat
Een Rotterdamse zakenman, L.aki.pn»
„-«„-L- naKKen
die een auto voor zijn werk niet
kan missen: „Ik kwam op eet
zondagavond terug van het Ve-
luwemeer. Ik had twee borrels
op. Achter het stuur viel ik
Wat de gevangenen niet
laap"''Fóut'~~natüurlijk~' Maar kunnen begrijpen en niet kun. -
weet u wat dat geintje mij nen verkroppen is het grote nLifPnL
„Ook Bankenbosch is tenslotte
een gevangenis. Het is nooit de
bedoeling geweest de mensen
hier een bevoorrechte positie te
geven. Alleen heeft deze groep,
gezien haar geaardheid en sa
menstelling, een minimum aan
kost? Tenminste twaalf mille. Ik verschü in straffen voor onge-
Voordeel
De „Bankenbosschers" hebben
nemen Vn bin dritZ eten Vuil vergelijkbare delicten. D» gjSÏ
roulatie". rechter in het ene arrondisse- wordt gecensureerd. De goed-
,roia i-prpn harder willende, positieve elementen
ment straft vele keren harder overhee;senK Sommigen hebben
Misverstand dan zijn collega in het andere. een beetje een bravourehou-
„Tding. Uitslovers, die zeggen dat
De heer H. Nieboer. adjunct- De gevangenen vinden het Bankenbosch een goed middel is
directeur van de vier strafge- verdedigbaar. dat in grote ste- tegen managerziekte. Het gaat
stichten in Veenhuizen en spe- nntt»r wel over
ciaal belast met de leiding van den als Amsterdam en Rotter- wei over.
Bankenbosch zegt: dam dronken rijden gevaarltj-
„We hebben hier iemand ge- ker is en dus zwaarder mag
had. die zeer nauw bij het w rdan „estraft dan in een not r.„i,,„wi, nart in de ont.
verkeer is betrokken in Den BanKenoovn part in oe om
Haag. Die man. een ingenieur, vriJ rustige provinciestad of op di, streeft naar dtf-
zat hier wegens rijden onder het platteland. Maar dat vonnis- ferentiatfe en specialisatie van
invloed. Hij had echt niet veel sen jn arrondissementen onder- ,estichten De groep ver-
gedronken, een borrel of drie. ,- Teer ver uiteen lonen - j
Hij vond zichzelf nog heel goed hn* keerszondaars is zo groot, dat
in staat te chaufferen. Het von- >s volgens hen onrechtvaardig. een aparte gevangenis bestaans-
mén°HertrwTJ,dcm toUal Niet juist vioden zij het ook, '"bi hooft. Soh.ldip, van ver
kond "at jé opdanks oen zo dat do politie in hot algemeen keerszondaars van andere ge-
gering alcohol-promillage in de nogal passief optreedt en voor- vangenen heeft een duidelijk
gevangenis terecht kunt komen, namelijk toevalstreffers maakt. voor^eej. jreen kans op morele
Het grote misverstand is. dat je „Als je op een zomernacht op beinnetting door werkelijk cri-
niet zelf bepaalt of je nog in het uur dat de bars uitgaan in
staat bent te rijden, maar dat Scheveningen iedereen ging mineie nguren.
de politie dat doet. Van de aanhouden, zou je het ene pro- i30„i,a„vftc-v,
indruk, die één enkele agent ces-verbaal na het andere kun- ri-5" ^ImfddeM SOOM kilome
van je krijgt, hangt het soms nen maken. Maar op dat uur "Jden gemiddeld 30.000 kilome-
helemaal af". controleert de politie
scherp. Vermoedelijk omdat an-
Cnp| ders de nachtclubs en bars dan
wel konden sluiten".
In Bankenbosch gaat de tijd
snel, althans in verhouding tot UDVrede
„gewone" gevangenissen. Een
jonge timmerman, die wegens
een verkeersdelict al
niet ter per jaar. Ze zijn vrijwel
stuk voor stuk ervaren automo
bilisten. Er zit haast geen zon
dagsrijder tussen. De jongeren
zijn iets in de meerderheid. 30
procent is tussen de 23 en 30, 27
procent tussen de 30 en 40. De
rest (43 procent) is boven de 40.
Van de eerste duizend gevange
nen had 67 procent een straftijd
van veertien dagen of minder.
Er was ook een groot percenta
ge, dat drie weken had.
Voor rond 62 procent was
Bankenbosch de eerste kennis
making met een gevangenis. De
rest was reeds eerder tot ge
vangenisstraf veroordeeld, ech
ter niet wegens een vermogens
delict (diefstal, oplichting, enz.)
of een zedendelict.
Laboratorium
Behalve gevangenis is Ban
kenbosch ook research-labora-
torium. Een psycholoog zoekt on
der de gevangenen naar speci
fieke kenmerken van de „falen
de automobilist". Zijn onder
zoek kan misschien belangrijke
gegevens opleveren voor de zo
TIJ kan nu toch best je
"J tentamen doen", had
den m'n vrienden ge
zegd. „Je bent hele
maal klaar en als je
het uitstelt, vergeet je 't toch
maar". Ze hadden feitelijk
gelijft' Bovendien was het
nog vroeg in het jaar. Als ik ^r„J eit, *£,J2. t
nu mijn tentamen wijsgerige
inleiding deed, kon ik nog in
mei of juni m'n kandidaats
filosofie doen en dan had ik
een fijne, lange vakantie
voor de boeg.
Ik had echter geen zin
naar het spreekuur van de
professor te gaan, maar je
kon ook opbellen en als je
dan de dochter aan de lijn
kreeg, kwam alles dik voor
elkaar, want die ouwe bok
deed altijd alles wat zijn
dochter zei. Ik belde dus op
en bofte: de dochter nam de
telefoon op en giechelde met
een toen ze hoorde, dat er
een student aan de lijn was.
Dat deed ze altijd als er
studenten opbelden, want ze
hoopte er nog altijd één te
strikken.
Natuurlijk kon er tenta
men gedaan worden; wat
dacht ik van woensdagmid
dag 8 maart om twee uur. Ja,
bij vader thuis. Niet op de
universiteit, dat was zo on
gezellig. Hi. hi. hi.
Ik dankte de lieve, doch
dikke dame allerhartelijkst
en alleruitvoerigst en maakte
in alle opzichten een goed
figuur. Zoiets kon nooit
kwaad.
jaket hoefde niet, maar
een donker pak was toch
wel vereist en ging
naar het stille, deftige straatje,
waar de professor nu al zo'n
twintig jaar woonde. Ik belde
aan en een hond met een
fljnbesneden. ernstig gelaat
deed open. In andere gevallen
zou ik vreemd opgekeken heb
ben. als een hond me open had
gedaan, maar als je tentamen
komt doen verbaas je ie over
niets. Ik keek dus ernstig doch
bedaard. Wel vroeg ik me af in
welke taal ik de voorkomende
viervoeter moest toespreken.
Latijn leek me nog het beste,
maar ik had zo gauw de juiste
woorden niet bij de hand. Het
bleek me echter, dat ik totaal
niets hoefde te zeggen, want
het dier begreep zonder
woorden het doe) van mijn
komst. Zijn houding had Iets
voornaams en plechtstatigs toen
hij langzaam terugweek om
plaats te maken voor mijn
entree. Even ging het door m'n
hoofd: „Vreemd, dat m'n vrien
den me hierop niet hebben
voorbereid". Maar ja, het was,
zoals gezegd tentamen en ik
deed dus of m'n neus bloedde.
Het was een witte hond met
grote bruine ogen met voor een
hond een betrekkelijk lange
sik. Uit geheel zijn optreden
bleek me. dat het een stoïcijnse
hond was en dat leek me wel
te passen bij een filosofiepro
fessor. Ik deed de deur geluid
loos achter me dicht; de hond
draaide zich om en ging me
voor de trap op. Hij naa zich
aangewend zijn staart recht
omhoog te dragen, zoals een
deftige poes dat doet en uit
geheel zijn optreden sprak een
zo imponerende waardigheid,
dat ik er onwillekeurig van
onder de indruk raakte. In een
waardige, doch euforische
stemming besteeg lk achter het
ïetfafi
gepaste waardigheid
wellevendheid te beant
woorden. Hoe vreemd het ook
klinke: ik was door het merk
waardige voorval volkomen op
mijn gemak gesteld.
tentamen l>ij hem
ging mij geruisloos voor.
nog steeds met zijn
staart recht omhoog. Ik
begreep, dat ik de deur achter
mij dicht moest doen. Men
raakte verwonderlijk snel aan
de kennelijke gewoonten van
het huis gewend. Achter zijn
bureau, met de rug naar de
deur zat de professor. Van
achteren had hij het voorko
men van een onderuit gezakte
orang-oetan en van voren ook.
met zijn grijs baardje en zijn
grote bruine ogen, die in tegen
stelling tot die van de hond iets
kwaadaardigs hadden. De pro
fessor had tot nu toe gezwegen.
De hond was eigener beweging
in de buurt van een rond
tafeltje gaan liggen, waarbij
twee luie stoelen stonden. De
tentamenstoelen, zag ik direct.
De professor strekte zijn arm
uit naar een van die stoelen,
rees zelf moeizaam overend, be
gaf zich zwaar naar de ene en
liet zich erin ploffen. Voor mij
was dat het teken om in de
andere stoel plaats te nemen.
De professor nam een enorm
grote sigaar uit een glas jp
bood mij er ook een aan. Dit
was het ogenblik, waarop hij de
meeste studenten in verwarring
bracht, want niemand had zich
ooit aan zo'n grote sigaar ge
waagd. Aan mij had hij echter
op dat punt een slechte, want
sigaren rook ik het liefst van
allemaal, tegenwoordig kunnen
ze niet groot genoeg zijn, maar
toen a,, een dertig jaar geleden,
kon ik ze ook best aan. Ik nam
dus een sigaar en daardoor
raakte de professor even van
zijn stuk, want zoiets had hij
nog nooit eerder meegemaakt.
Hij herstelde zioh echter vlug
en vroeg pardoes of ik wel eens
van de Eleaten had gehoord.
Terstond lepelde Ik op wat
ik bij Windelband erover gele
zen had: alleen het Zijnde is,
het niet-Zijnde is niet Ik liet
goed merken, dat ik ook de
kleine lettertjes bij Windelband
gelezen had en dit was voor de
hond, die me tot nu toe geïnte
resseerd had liggen aankijken,
een reden om zijn kop op zijn
voorpoten (wat klinkt dit alles
onparlementair over zo'n hond)
te laten zakken en een dutje te
gaan doen. Hij had zon tenta
men al zo vaak meegemaakt en
kon wel dromen wat er verder
kwam. Ik had geen tijd me te
verdiepen in de merkwaardig
heid, dat ik tentamen deed bij
een orang-oetan in een luie
stoel en een hond aan diens
voeten, die allebei veel van
filosofie afwisten Trouwens ze
waren ook reeds jaren in el-
kaars gezelschap. Evenmin had
ik tijd erop te letten wat de
studenten me ginnegapperig
verteld hadden dat in de
hoek van de kamer achter mijn
rug de sabel van de professor
stond uit de tijd nog dat hij
reserve-officier was geweest. Ik
had daartoe gewoon geen tijd.
want de ene vraag loste de
andere zonder onderbreken af.
De orang-oetan was. ondanks
de schijn van het tegendeel,
allerminst lui. Al» hij werkte,
dan werkte hij ook en een
Ik zal u dap ook niet ver
moeien met al die andere vra
gen die gesteld werden. Al
leen er kwam ruzie.
DE EERSTE botsing was er al
na een half uur. We wa
ren toen tot de Middel
eeuwen gevorderd. De
professor wilde zich er
snel vanaf maken, maar ik
zei. dat er naar mijn mening
in de filosofieboeken veel te
weinig aandacht werd besteed
aan de Middeleeuwse denkers.
Op een of andere wilze waren
zij toch voor het Europese
fleestesleven van een diep-
ngrijpende betekenis geweest.
Daar had ik hem. want de
orang-oetan was een fervent
godloochenaar. Zijn donkere
ogen begonnen kwaadaardig te
glimmen. „Ik had maar een
katholieke universiteit moeten
bezoeken, als ik zoveel voelde
voor de Middeleeuwers." Hij
althans moest niets hebben van
die fantastische speculaties over
God en Eeuwigheid, en hield
zich liever bij de zekerheid der
menselijke kennis. De hond, die
merkte dat er met dit tentamen
iets niet zo goed zat schoof
onrustig heen en weer maar
bleef nog dutten. Di« werd
echter anders toen de tweede
klap kwam. Dat ging over
Spinoza. Ik wist, dat de profes
sor een zwak had voor deze
koele dromer, maar al was het
honderd maal tentamen. Ik kon
toch niet voor me houden, dat
Spinoza verraad had gepleegd
aan het Jodendom. „Is dat een
filosofisch onderwerp?" brieste
niet van mijn stukken. Het
werkte. Hij werd wat kalmer
en zei: „Meneer!" Dat wa6 in
ieder geval beleefd „Meneer",
herhaalde hij: „komt u van
avond om zeven uur weer
terug. U hebt dan tijd even
erover na te denken, hoe u zich
tegenover een professor moet
gedragen." (Hij bedoelde: een
professor mag u als student
nooit tegenspreken.) En iets
rustiger: „U hebt blijk gegeven
in ieder geval over de filosofie
te hebben nagedacht Al denkt
u verkeerd. Daarom wil ik u
vanavond verder tenteren over
uw feitelijke kennis. Maar re
ken erop, lk vraag de jaartallen
van de wijsgeren en van het
verschijnen van hun voornaam
ste werken erbij. U zult het
niet makkelijk krijgen van
avond". U ook niet, dacht ik,
want u moet zelf ook die
jaartallen nakijken", maar ik
was natuurlijk zo verstandig dit
niet hardop te zeggen Beleefd
boog ik voor de professor en
ging de kamer uit
M'n hospita stond me
nieuwsgierig en vriendelijk
lachend aan de trap op te
wachten. „En?" „Vanavond te
rugkomen." Als «*en haas vloog
ze haar kamer weer in.
:-oetan. „Nou
antwoordde ik. Spinoza heeft
de God van Israel omgeruild
voor die van de Grieken en in
plaats van zich concreet en
duidelijk te houden bij de Wet.
is hij gaan dromen over Gods
oneindigheid. Hij is gaan
zwemmen in de zee van het
Absolute", riep ik uit „Dus de
synagoge had gelijk, toen ze
Spinoza uitbande?" vroeg de
professor grimmig. „En of", zei
ik, „dat hadden ze vee) eerder
moeten doen, want Spinoza
heeft zich aan de Heilige zelf
vergrepen."
Toen barstte de bom. De
cijns beest en hij kon niet
tegen een hartstochtelijk debat.
De orang-oetan vloog overeind
en liet de hond naai bulten.
Venijnig kwam hij op me af. Ik
ben geen held, toch voelde ik
me rustig omdat ik wist dat ik
de waarheid sprak. Nou kan ie
me eruit gooier, en weigeren
«ne te examineren, dacht ik bij
mezelf, maar ik neem geen
woord terug var. wat ik zei. Ik
was ook opgestaan en keek met
het eind sigaar no^ in mijn
hand de professor rustig aan. Ik
voelde me als een jager in een
oerwoud, die plotseling tegen
over verscheurend wild komt te
staan: geen tijd n.eer heeft om
aan te leggen en de situatie
alleen maar meester kan blij
ven met zijn wil. Dat scheen
kalmerend te werken „Ver-
jOEN IK 's avonds weer
aanbelde, wachtte me
«en teleurstelling. De
hond deed niet open
Sinds het gebeuren van
die middag had hij het bed
(pardon: de mand) gehouden.
In zijn plaats stond daar de
dochter van de professor. Ze
was niet klein, had een vet vel,
maar was wel potig. Ik mag dat
wel. Bovendien was ze niet
eens zoveel ouder dan ik. Ik
denk een jaar of vijf en schatte
haar op 26 of zoiets. „Bent u
daar weer?", vroeg ze. „Dat is
nog nooit gebeurd. O, wat enig!
Gaat u maar naar boven. Vader
is op zijn studeer".
Stom kind, dacht ik. Wie zegt
er nu „Enig!" in zo'n situatie.
Ik hing echter m'n jas op en
legde m'n hoedje op de kap
stokplank, want ik droeg al
vroeg een hoedje, en ging de
trap op. Hetzelfde tafereeltje
als vanmiddag deed zich voor.
De professor deed of ik voor
het eerst kwam en hield zich
aan het gebruikelijke ritueel. Ik
uiteraard ook. Na de grote
sigaar, die weer werd opgesto
ken, kwamen de vragen. De
zelfde als vanmiddag, maar nu
was het net een jaartallenboek
je. Eerst die van Parmenides,
nu ia zo ongeveer, want een
burgerlijke stand werd toen
nog niet bijgehouden, maar
aan de beurt kwam. De man
leefde toen nog, dus dat viel
mee. Eén jaartal minder.
Voortdurend had ik me afge-
gevraagd, hoe de orang-oetan
die jaartallen allemaal zo pre
cies wist. Van mij sprik dat
vapzelf, want ik had er de rest
van de middag verwoed op
zitten te blokken. Tijdens eer.
onbewaakt ogenblik had ik het
echter door. De goede man had
de moeite genomen ze allemaal
op een papiertje op te schrijven.
(Heeft hij zioh blauwgepend,
dacht lk.) Telkens las hij met
een schuin oog wat er op het
blaadje stond, dat hij op het
benedenplankje van het ronde
tafeltje had gelegd.
Toen brak het grote ogenblik
aan dat hij mij net papiertje,
dat men groots het „testimo
nium" noemt kon overhandi
gen. Nog eens moest ik enkele
jaartallen noemen, maar nu van
mezelf. De professor vulde dit
alles met een beverig pootje in
en gaf me het papier. „Ver
stand van filosofie hebt u wel
niet", zei hij, „maar u hebt
althans de jaartallen van de
filosofen geleerd en dus heb lk
geen reden u tot het examen te
weigeren. Denk er echter om:
op het examen zal net niet over
jaartallen gaan. Ik geef u Spi
noza's Ethica op en verwacht
daar een exposé over zonder
commentaar. Over het Joden
dom wordt gezwegen." Ik liet
de woorden over me heen
komen en sprak niet tegen. Het
was uiteindelijk al één uur 's
nachts. Daarop ging hij achter
zijn bureau zitten (ia, waarom
eigenlijk?). Enfin, de mens is
fAP DE GANG brandde geen
V-' licht Ik voelde plotse
ling een dik lijf tegen
me aan. Het was de
dochter. „We kunnen
het licht niet aandoen", fluis
terde zij. „De buren worden
wakker van het geklik van de
schakelaar. Maar ik help je de
trap af en in je jas". Dicht
tegen eikaar aan gingen we be
hoedzaam de trap af. Tree voor
tree. In het donkere halletje
zocht zie m'n jas. We spraken
geen woord, maar duwden
maar wat tegen elkaar, ,,'k Heb
ook nog een hoed", fluisterde
ik. Ze pakte een hoed en zette
hem op m'n hoofd. Voor ze de
deur opendeed, talmde ze nog
even. Waarvoor eigenlijk? Ik
was moe, ik had per slot van
rekening twee tentamina op één
dag gedaan. Zij niet. Geruisloos
deed ze de deur open. Ik aaide
maar wat vriendelijk over haar
gezicht. Tenminste Ik dank, dat
het haar gezicht was en ging de
straat op.
Het was aardedonker, want
het stadsbestuur was zuinig.
Het hoedje zat wat onwennig
op m'n hoofd. Dat is altijd zo,
als een ander je ie hoed oprei
Ik zette hem beter op en
voelde aan de rand. Die voelde
onwennig aan. Zachter dan an
ders. Thuis op m'n kamer be
keek ik die hoed eens. Het was
er een met een bontje. Het was
het hoedje van de vrouw van
de hooggeleerde orang-oetan.
al weken geleden
mij, oog in oog, r
•oggel
t is x
en nog steeds moet ik dat
hoedje terugbrengen. Ik denk,
dat ik maar eens zal bellen.
Misschien krijg ik dan de doch
ter weer. Ze zal alles dadelijk
begrijpen.
Och, wat Is het toch een tijd
geleden, dat ik met de hoed
van mijn grootmoeder op, met
de vos van mijn moeder om.
achter de poppenwagen van
mijn zusje statig heen en weer
liep in het zonnetje voor ons
huis. Ja. een mensenleven
duurt lang van de kinderstoel
tot het kandidaats.