Bankenbosch: gesticht verkeersovertreders Het tentamen BOMEN ROOIEN IN DRENTE Iedereen zou er zo kunnen weglopen door Ev. Grolle ZONDAGSBLAD ZATERDAG S JUNI 1965 (Vat redact (Van een onzer redacteuren) Tegen een uur of ACHT gaan ze op pad. Ongeveer honderd mannen in allemaal een dere overalls met daar onder allemaal eendere manchester pakken. Ze T trekken de bossen in, ge- V/ W\_W I wapend met schop of bijl. Ze gaan bomen rooien. Het zijn geen houthak kers van beroep. De mees ten verrichten in hun nor- male leven geen zware lichamelijke arbeid. Ze zijn chauffeur, fabrieks directeur, bouwvakker, journalist, kastelein, arts of bedrijfsleider. Op het moment is het beroep van geen belang, ledereen is hier gelijk: gevangene. In de ogen van de rechter, die hen veroordeelde, hebben zij ernstig gezondigd tegen de we genverkeerswet. De grootste ca tegorie (93 procent) heeft gere den onder invloed. Hier in Veenhuizen, in de gevangenis Bankenbosch, zitten zij hun straftijd uit. Voor sommigen is dat acht dagen, voor anderen een half jaar. Overdag werken ze in de open lucht. Ze hakken bomen om. graven kuilen of sloten, spitten, schoffelen. En 's avonds praten ze veel, tot ze om half tien naar bed moeten. Er is één onderwérp, dat voortdurend te rugkeert: de vonnissen. De meeste mannen kleineren het feit, waarvoor ze hier zijn, niet. Ze geven toe, dat ze fout zijn geweest, soms zelfs goed fout. Maar het vonnis vinden zij vrijwel zonder uitzondering te zwaar. Het is niet de twee of drie weken gevangenisstraf, die hun het meeste dwars zit, maar de ontzegging van de rijbe voegdheid. In sommige gevallen betekent die ontzegging zelfs het einde van een baan. Een beroepschauffeur, ver oordeeld tot drie weken gevan genisstraf en een jaar niet rij den, vertelt: „Ik had twintig jaar gereden zonder één bekeu- maanden in een huis van bewa ring. Op een feestje drink ik ring heeft gezeten, kan ec.n vijf borrels en stap in de auto. vergelijking m?*™- °ag is hKh, waarde ,an ,ulke Ik word aangehouden omdat hier zo om. Dat werken m de ujtspraken D, mMste mensen mijn achterlicht niet brandt. Ik buitenlucht is jofel. Maar tl t nu e4nmaa] geneigd aich hang. Mijn baas wilde me wel grootste voordeel is wel, dlat je gro(er houden dan zijn In houden, maar ik heb direct ont- hier niet dat irriterende sleutel werkeIijkhaid valt het helemaal slag. genomen. JVant ik jpu het gerammel hooft niet mee Het js waar. de men_ DANK EN BOSCH doet zij» naam eer aan. Het kamp ligt midden in de wildrijke bossen van Veenhuizen. In de barakken links zitten de verkeersovertre ders. Rechts 35 dienstweigerende Jehova's Getuigen. Toen in april 1963 de eerste verkcersdelinquenten kwamen, waren de Jehova's Getuigen er al. Op het grote middenterrein is symbolisch een afscheiding ge maakt tussen links en rechts. Het bleek in de praktijk meer dan genoeg. De groepen bemoeien zich absoluut niet met elkaar. Rond het kamp is een hoge af rastering van prikkeldraad. De mazen zijn groot. Met een tang kun je in een mum van tijd een gat maken, groot genoeg on« er door te kruipen. De afrastering Bankenbosch is een afdeling van de gevangenis en rijkswerk inrichting Norgerhaven, die uit \ier gestichten bestaat. Behalve verkeerszondaars zitten in Veen huizen landlopers, souteneurs en „normale" gevangenen met een goede conduite-staat. De strafgestiohten te Veen huizen hebben een eigen plant soenen- en reinigingsdienst, een eigen dienst van openbare wer ken, enzovoort. In het dorp woont vrijwel uitsluitend gevangenis personeel, Er hangt «en sombere, negentiende eeuwee Drentse gei laakt binn( houden. Het hek bij de ingang •laat overdag altijd open. Wie uil. kan weglopen. Nog nooil lieeft iemand het gedaan. De barakken werden kort na de oorlog gebouwd voor Indië- dienstweigeraars en -deserteurs. Daarna beeft Bankenbosch onder meer dienst gedaan als gevangenis voor politieke delinquenten. derzoek wordt door de weten- de arm, een lange reis voor de schap met belangstelling ge- boeg". volgd. „Van de gevangenen, die in Volgens de directeur van het Bankenbosch komen, kénnen consultatiebureau voor alcoho- wij de achtergrond niet", zegt lisme te Assen, die geregeld met dan met de man bespreken. Een sen een ernstige inzinking kre- enkele keer komt er iets posi- gen door niet-drinken, zoals je tiefs uit. Overigens schrijven de onder ernstig verslaafden wel gevangenen weinig en krijgen meemaakt.", ze ook niet veel post. De men- Gedetineerden bevestigen _de kan". Over alcohol wordt ook gepraat tijdens de groepsge sprekken. En drank en snelver keer komen ook nog wel eens ter sprake op de verkeersavon- den, die de Groningse politie „Op zondagmiddag komen ze. eens per veertien dagen in Ban- wel weer op prijs". 60 Procent Adjunct-directeur Nieboer: stemming er niet slecht. Over Vrouwen, die urenlang met een kenbosch houdt. de behandeling wordt niet ge- k,ein kind - trein en bus De gevangenen klaagd, verre van dat zelfs. H keer Bankenboscu meci u« Alleen het eten vormt een punt heöDen gereisd, ue man heen voldoende. Of het werkelijk bij van discussie. Veel gevangenen op zijn gemak zijn krantje gele- één keer zal blijven? Tot nu toe hebben honger. zen 0f naar de radio zitten zijn er pas enkele gevallen van iir h.K i,., luisteren. Als het beeoek »f,e- recidive, meer det zegt op zich- „Ik heb voorgesteld het vet- ze]f n0g weinig. De gevangenis rantsoen te verhogen", aldus de ,0Pe" **at de man lekker een staa(. immers nauwelijks twee heer Nieboer. „De Voedingsraad partijtje voetballen. De vrouw jaar open VOor verkeerszon- met haar kind op daan Vraag van een gevangene: ..Hebben die heren van de Voe dingsraad wel eens bomen om-, gehakt?" „Tijdens een televisiereporta ge zeiden de meeste gevange nen, dat het hier wel meeviel, dat het nog niet zo erg is om niet'hebben kunnen'aanzien als des morgens de wagens uitreden zonder mij". De ontzegging treft zo'n „C1 chauffeur oneindig veel harder g0Q;en Een bouwvakker, kennelijk sen hebben hier meer verant- nog sterk onder de indruk van woordelijkheid dan in andere de beroemde brief van minister gevangenissen, ze worden niet Bogaers. zegt: „Voor mijn part zwaar bewaakt. In de weekends dit hier plat. Niet dat (We hebben hier een vijfdaagse het hier in verhouding tot ande- werkweek) en 's avonds kunnen - - re gevangenissen slechter zou ze hier naar de televisie kijken, plezier heeft. Hij geeft dat vol- maar omdat het systeem kranten lezen, sporten, spel- mondig toe. „Het is volkomen njet deugt. Er zitten hier veel letjes doen. Maar dat alles onjuist", zegt hij, „dat de rech- joneens uit de bouw. die hun maakt hel gemis van vrijheid handjes echt wel willen laten geenszins goed". Dit zegt de wapperen. Het is toch idioot dat gevangenisdirecteur J. W. Spie- H Jgelenberg. En hij vervolgt: ters er zo weinig rekening mee houden of je je rijbewijs werke lijk nodig hebt of niet". je die knapen in deze tijd woningnood hier houtjes laat Een Rotterdamse zakenman, L.aki.pn» „-«„-L- naKKen die een auto voor zijn werk niet kan missen: „Ik kwam op eet zondagavond terug van het Ve- luwemeer. Ik had twee borrels op. Achter het stuur viel ik Wat de gevangenen niet laap"''Fóut'~~natüurlijk~' Maar kunnen begrijpen en niet kun. - weet u wat dat geintje mij nen verkroppen is het grote nLifPnL „Ook Bankenbosch is tenslotte een gevangenis. Het is nooit de bedoeling geweest de mensen hier een bevoorrechte positie te geven. Alleen heeft deze groep, gezien haar geaardheid en sa menstelling, een minimum aan kost? Tenminste twaalf mille. Ik verschü in straffen voor onge- Voordeel De „Bankenbosschers" hebben nemen Vn bin dritZ eten Vuil vergelijkbare delicten. D» gjSÏ roulatie". rechter in het ene arrondisse- wordt gecensureerd. De goed- ,roia i-prpn harder willende, positieve elementen ment straft vele keren harder overhee;senK Sommigen hebben Misverstand dan zijn collega in het andere. een beetje een bravourehou- „Tding. Uitslovers, die zeggen dat De heer H. Nieboer. adjunct- De gevangenen vinden het Bankenbosch een goed middel is directeur van de vier strafge- verdedigbaar. dat in grote ste- tegen managerziekte. Het gaat stichten in Veenhuizen en spe- nntt»r wel over ciaal belast met de leiding van den als Amsterdam en Rotter- wei over. Bankenbosch zegt: dam dronken rijden gevaarltj- „We hebben hier iemand ge- ker is en dus zwaarder mag had. die zeer nauw bij het w rdan „estraft dan in een not r.„i,,„wi, nart in de ont. verkeer is betrokken in Den BanKenoovn part in oe om Haag. Die man. een ingenieur, vriJ rustige provinciestad of op di, streeft naar dtf- zat hier wegens rijden onder het platteland. Maar dat vonnis- ferentiatfe en specialisatie van invloed. Hij had echt niet veel sen jn arrondissementen onder- ,estichten De groep ver- gedronken, een borrel of drie. ,- Teer ver uiteen lonen - j Hij vond zichzelf nog heel goed hn* keerszondaars is zo groot, dat in staat te chaufferen. Het von- >s volgens hen onrechtvaardig. een aparte gevangenis bestaans- mén°HertrwTJ,dcm toUal Niet juist vioden zij het ook, '"bi hooft. Soh.ldip, van ver kond "at jé opdanks oen zo dat do politie in hot algemeen keerszondaars van andere ge- gering alcohol-promillage in de nogal passief optreedt en voor- vangenen heeft een duidelijk gevangenis terecht kunt komen, namelijk toevalstreffers maakt. voor^eej. jreen kans op morele Het grote misverstand is. dat je „Als je op een zomernacht op beinnetting door werkelijk cri- niet zelf bepaalt of je nog in het uur dat de bars uitgaan in staat bent te rijden, maar dat Scheveningen iedereen ging mineie nguren. de politie dat doet. Van de aanhouden, zou je het ene pro- i30„i,a„vftc-v, indruk, die één enkele agent ces-verbaal na het andere kun- ri-5" ^ImfddeM SOOM kilome van je krijgt, hangt het soms nen maken. Maar op dat uur "Jden gemiddeld 30.000 kilome- helemaal af". controleert de politie scherp. Vermoedelijk omdat an- Cnp| ders de nachtclubs en bars dan wel konden sluiten". In Bankenbosch gaat de tijd snel, althans in verhouding tot UDVrede „gewone" gevangenissen. Een jonge timmerman, die wegens een verkeersdelict al niet ter per jaar. Ze zijn vrijwel stuk voor stuk ervaren automo bilisten. Er zit haast geen zon dagsrijder tussen. De jongeren zijn iets in de meerderheid. 30 procent is tussen de 23 en 30, 27 procent tussen de 30 en 40. De rest (43 procent) is boven de 40. Van de eerste duizend gevange nen had 67 procent een straftijd van veertien dagen of minder. Er was ook een groot percenta ge, dat drie weken had. Voor rond 62 procent was Bankenbosch de eerste kennis making met een gevangenis. De rest was reeds eerder tot ge vangenisstraf veroordeeld, ech ter niet wegens een vermogens delict (diefstal, oplichting, enz.) of een zedendelict. Laboratorium Behalve gevangenis is Ban kenbosch ook research-labora- torium. Een psycholoog zoekt on der de gevangenen naar speci fieke kenmerken van de „falen de automobilist". Zijn onder zoek kan misschien belangrijke gegevens opleveren voor de zo TIJ kan nu toch best je "J tentamen doen", had den m'n vrienden ge zegd. „Je bent hele maal klaar en als je het uitstelt, vergeet je 't toch maar". Ze hadden feitelijk gelijft' Bovendien was het nog vroeg in het jaar. Als ik ^r„J eit, *£,J2. t nu mijn tentamen wijsgerige inleiding deed, kon ik nog in mei of juni m'n kandidaats filosofie doen en dan had ik een fijne, lange vakantie voor de boeg. Ik had echter geen zin naar het spreekuur van de professor te gaan, maar je kon ook opbellen en als je dan de dochter aan de lijn kreeg, kwam alles dik voor elkaar, want die ouwe bok deed altijd alles wat zijn dochter zei. Ik belde dus op en bofte: de dochter nam de telefoon op en giechelde met een toen ze hoorde, dat er een student aan de lijn was. Dat deed ze altijd als er studenten opbelden, want ze hoopte er nog altijd één te strikken. Natuurlijk kon er tenta men gedaan worden; wat dacht ik van woensdagmid dag 8 maart om twee uur. Ja, bij vader thuis. Niet op de universiteit, dat was zo on gezellig. Hi. hi. hi. Ik dankte de lieve, doch dikke dame allerhartelijkst en alleruitvoerigst en maakte in alle opzichten een goed figuur. Zoiets kon nooit kwaad. jaket hoefde niet, maar een donker pak was toch wel vereist en ging naar het stille, deftige straatje, waar de professor nu al zo'n twintig jaar woonde. Ik belde aan en een hond met een fljnbesneden. ernstig gelaat deed open. In andere gevallen zou ik vreemd opgekeken heb ben. als een hond me open had gedaan, maar als je tentamen komt doen verbaas je ie over niets. Ik keek dus ernstig doch bedaard. Wel vroeg ik me af in welke taal ik de voorkomende viervoeter moest toespreken. Latijn leek me nog het beste, maar ik had zo gauw de juiste woorden niet bij de hand. Het bleek me echter, dat ik totaal niets hoefde te zeggen, want het dier begreep zonder woorden het doe) van mijn komst. Zijn houding had Iets voornaams en plechtstatigs toen hij langzaam terugweek om plaats te maken voor mijn entree. Even ging het door m'n hoofd: „Vreemd, dat m'n vrien den me hierop niet hebben voorbereid". Maar ja, het was, zoals gezegd tentamen en ik deed dus of m'n neus bloedde. Het was een witte hond met grote bruine ogen met voor een hond een betrekkelijk lange sik. Uit geheel zijn optreden bleek me. dat het een stoïcijnse hond was en dat leek me wel te passen bij een filosofiepro fessor. Ik deed de deur geluid loos achter me dicht; de hond draaide zich om en ging me voor de trap op. Hij naa zich aangewend zijn staart recht omhoog te dragen, zoals een deftige poes dat doet en uit geheel zijn optreden sprak een zo imponerende waardigheid, dat ik er onwillekeurig van onder de indruk raakte. In een waardige, doch euforische stemming besteeg lk achter het ïetfafi gepaste waardigheid wellevendheid te beant woorden. Hoe vreemd het ook klinke: ik was door het merk waardige voorval volkomen op mijn gemak gesteld. tentamen l>ij hem ging mij geruisloos voor. nog steeds met zijn staart recht omhoog. Ik begreep, dat ik de deur achter mij dicht moest doen. Men raakte verwonderlijk snel aan de kennelijke gewoonten van het huis gewend. Achter zijn bureau, met de rug naar de deur zat de professor. Van achteren had hij het voorko men van een onderuit gezakte orang-oetan en van voren ook. met zijn grijs baardje en zijn grote bruine ogen, die in tegen stelling tot die van de hond iets kwaadaardigs hadden. De pro fessor had tot nu toe gezwegen. De hond was eigener beweging in de buurt van een rond tafeltje gaan liggen, waarbij twee luie stoelen stonden. De tentamenstoelen, zag ik direct. De professor strekte zijn arm uit naar een van die stoelen, rees zelf moeizaam overend, be gaf zich zwaar naar de ene en liet zich erin ploffen. Voor mij was dat het teken om in de andere stoel plaats te nemen. De professor nam een enorm grote sigaar uit een glas jp bood mij er ook een aan. Dit was het ogenblik, waarop hij de meeste studenten in verwarring bracht, want niemand had zich ooit aan zo'n grote sigaar ge waagd. Aan mij had hij echter op dat punt een slechte, want sigaren rook ik het liefst van allemaal, tegenwoordig kunnen ze niet groot genoeg zijn, maar toen a,, een dertig jaar geleden, kon ik ze ook best aan. Ik nam dus een sigaar en daardoor raakte de professor even van zijn stuk, want zoiets had hij nog nooit eerder meegemaakt. Hij herstelde zioh echter vlug en vroeg pardoes of ik wel eens van de Eleaten had gehoord. Terstond lepelde Ik op wat ik bij Windelband erover gele zen had: alleen het Zijnde is, het niet-Zijnde is niet Ik liet goed merken, dat ik ook de kleine lettertjes bij Windelband gelezen had en dit was voor de hond, die me tot nu toe geïnte resseerd had liggen aankijken, een reden om zijn kop op zijn voorpoten (wat klinkt dit alles onparlementair over zo'n hond) te laten zakken en een dutje te gaan doen. Hij had zon tenta men al zo vaak meegemaakt en kon wel dromen wat er verder kwam. Ik had geen tijd me te verdiepen in de merkwaardig heid, dat ik tentamen deed bij een orang-oetan in een luie stoel en een hond aan diens voeten, die allebei veel van filosofie afwisten Trouwens ze waren ook reeds jaren in el- kaars gezelschap. Evenmin had ik tijd erop te letten wat de studenten me ginnegapperig verteld hadden dat in de hoek van de kamer achter mijn rug de sabel van de professor stond uit de tijd nog dat hij reserve-officier was geweest. Ik had daartoe gewoon geen tijd. want de ene vraag loste de andere zonder onderbreken af. De orang-oetan was. ondanks de schijn van het tegendeel, allerminst lui. Al» hij werkte, dan werkte hij ook en een Ik zal u dap ook niet ver moeien met al die andere vra gen die gesteld werden. Al leen er kwam ruzie. DE EERSTE botsing was er al na een half uur. We wa ren toen tot de Middel eeuwen gevorderd. De professor wilde zich er snel vanaf maken, maar ik zei. dat er naar mijn mening in de filosofieboeken veel te weinig aandacht werd besteed aan de Middeleeuwse denkers. Op een of andere wilze waren zij toch voor het Europese fleestesleven van een diep- ngrijpende betekenis geweest. Daar had ik hem. want de orang-oetan was een fervent godloochenaar. Zijn donkere ogen begonnen kwaadaardig te glimmen. „Ik had maar een katholieke universiteit moeten bezoeken, als ik zoveel voelde voor de Middeleeuwers." Hij althans moest niets hebben van die fantastische speculaties over God en Eeuwigheid, en hield zich liever bij de zekerheid der menselijke kennis. De hond, die merkte dat er met dit tentamen iets niet zo goed zat schoof onrustig heen en weer maar bleef nog dutten. Di« werd echter anders toen de tweede klap kwam. Dat ging over Spinoza. Ik wist, dat de profes sor een zwak had voor deze koele dromer, maar al was het honderd maal tentamen. Ik kon toch niet voor me houden, dat Spinoza verraad had gepleegd aan het Jodendom. „Is dat een filosofisch onderwerp?" brieste niet van mijn stukken. Het werkte. Hij werd wat kalmer en zei: „Meneer!" Dat wa6 in ieder geval beleefd „Meneer", herhaalde hij: „komt u van avond om zeven uur weer terug. U hebt dan tijd even erover na te denken, hoe u zich tegenover een professor moet gedragen." (Hij bedoelde: een professor mag u als student nooit tegenspreken.) En iets rustiger: „U hebt blijk gegeven in ieder geval over de filosofie te hebben nagedacht Al denkt u verkeerd. Daarom wil ik u vanavond verder tenteren over uw feitelijke kennis. Maar re ken erop, lk vraag de jaartallen van de wijsgeren en van het verschijnen van hun voornaam ste werken erbij. U zult het niet makkelijk krijgen van avond". U ook niet, dacht ik, want u moet zelf ook die jaartallen nakijken", maar ik was natuurlijk zo verstandig dit niet hardop te zeggen Beleefd boog ik voor de professor en ging de kamer uit M'n hospita stond me nieuwsgierig en vriendelijk lachend aan de trap op te wachten. „En?" „Vanavond te rugkomen." Als «*en haas vloog ze haar kamer weer in. :-oetan. „Nou antwoordde ik. Spinoza heeft de God van Israel omgeruild voor die van de Grieken en in plaats van zich concreet en duidelijk te houden bij de Wet. is hij gaan dromen over Gods oneindigheid. Hij is gaan zwemmen in de zee van het Absolute", riep ik uit „Dus de synagoge had gelijk, toen ze Spinoza uitbande?" vroeg de professor grimmig. „En of", zei ik, „dat hadden ze vee) eerder moeten doen, want Spinoza heeft zich aan de Heilige zelf vergrepen." Toen barstte de bom. De cijns beest en hij kon niet tegen een hartstochtelijk debat. De orang-oetan vloog overeind en liet de hond naai bulten. Venijnig kwam hij op me af. Ik ben geen held, toch voelde ik me rustig omdat ik wist dat ik de waarheid sprak. Nou kan ie me eruit gooier, en weigeren «ne te examineren, dacht ik bij mezelf, maar ik neem geen woord terug var. wat ik zei. Ik was ook opgestaan en keek met het eind sigaar no^ in mijn hand de professor rustig aan. Ik voelde me als een jager in een oerwoud, die plotseling tegen over verscheurend wild komt te staan: geen tijd n.eer heeft om aan te leggen en de situatie alleen maar meester kan blij ven met zijn wil. Dat scheen kalmerend te werken „Ver- jOEN IK 's avonds weer aanbelde, wachtte me «en teleurstelling. De hond deed niet open Sinds het gebeuren van die middag had hij het bed (pardon: de mand) gehouden. In zijn plaats stond daar de dochter van de professor. Ze was niet klein, had een vet vel, maar was wel potig. Ik mag dat wel. Bovendien was ze niet eens zoveel ouder dan ik. Ik denk een jaar of vijf en schatte haar op 26 of zoiets. „Bent u daar weer?", vroeg ze. „Dat is nog nooit gebeurd. O, wat enig! Gaat u maar naar boven. Vader is op zijn studeer". Stom kind, dacht ik. Wie zegt er nu „Enig!" in zo'n situatie. Ik hing echter m'n jas op en legde m'n hoedje op de kap stokplank, want ik droeg al vroeg een hoedje, en ging de trap op. Hetzelfde tafereeltje als vanmiddag deed zich voor. De professor deed of ik voor het eerst kwam en hield zich aan het gebruikelijke ritueel. Ik uiteraard ook. Na de grote sigaar, die weer werd opgesto ken, kwamen de vragen. De zelfde als vanmiddag, maar nu was het net een jaartallenboek je. Eerst die van Parmenides, nu ia zo ongeveer, want een burgerlijke stand werd toen nog niet bijgehouden, maar aan de beurt kwam. De man leefde toen nog, dus dat viel mee. Eén jaartal minder. Voortdurend had ik me afge- gevraagd, hoe de orang-oetan die jaartallen allemaal zo pre cies wist. Van mij sprik dat vapzelf, want ik had er de rest van de middag verwoed op zitten te blokken. Tijdens eer. onbewaakt ogenblik had ik het echter door. De goede man had de moeite genomen ze allemaal op een papiertje op te schrijven. (Heeft hij zioh blauwgepend, dacht lk.) Telkens las hij met een schuin oog wat er op het blaadje stond, dat hij op het benedenplankje van het ronde tafeltje had gelegd. Toen brak het grote ogenblik aan dat hij mij net papiertje, dat men groots het „testimo nium" noemt kon overhandi gen. Nog eens moest ik enkele jaartallen noemen, maar nu van mezelf. De professor vulde dit alles met een beverig pootje in en gaf me het papier. „Ver stand van filosofie hebt u wel niet", zei hij, „maar u hebt althans de jaartallen van de filosofen geleerd en dus heb lk geen reden u tot het examen te weigeren. Denk er echter om: op het examen zal net niet over jaartallen gaan. Ik geef u Spi noza's Ethica op en verwacht daar een exposé over zonder commentaar. Over het Joden dom wordt gezwegen." Ik liet de woorden over me heen komen en sprak niet tegen. Het was uiteindelijk al één uur 's nachts. Daarop ging hij achter zijn bureau zitten (ia, waarom eigenlijk?). Enfin, de mens is fAP DE GANG brandde geen V-' licht Ik voelde plotse ling een dik lijf tegen me aan. Het was de dochter. „We kunnen het licht niet aandoen", fluis terde zij. „De buren worden wakker van het geklik van de schakelaar. Maar ik help je de trap af en in je jas". Dicht tegen eikaar aan gingen we be hoedzaam de trap af. Tree voor tree. In het donkere halletje zocht zie m'n jas. We spraken geen woord, maar duwden maar wat tegen elkaar, ,,'k Heb ook nog een hoed", fluisterde ik. Ze pakte een hoed en zette hem op m'n hoofd. Voor ze de deur opendeed, talmde ze nog even. Waarvoor eigenlijk? Ik was moe, ik had per slot van rekening twee tentamina op één dag gedaan. Zij niet. Geruisloos deed ze de deur open. Ik aaide maar wat vriendelijk over haar gezicht. Tenminste Ik dank, dat het haar gezicht was en ging de straat op. Het was aardedonker, want het stadsbestuur was zuinig. Het hoedje zat wat onwennig op m'n hoofd. Dat is altijd zo, als een ander je ie hoed oprei Ik zette hem beter op en voelde aan de rand. Die voelde onwennig aan. Zachter dan an ders. Thuis op m'n kamer be keek ik die hoed eens. Het was er een met een bontje. Het was het hoedje van de vrouw van de hooggeleerde orang-oetan. al weken geleden mij, oog in oog, r •oggel t is x en nog steeds moet ik dat hoedje terugbrengen. Ik denk, dat ik maar eens zal bellen. Misschien krijg ik dan de doch ter weer. Ze zal alles dadelijk begrijpen. Och, wat Is het toch een tijd geleden, dat ik met de hoed van mijn grootmoeder op, met de vos van mijn moeder om. achter de poppenwagen van mijn zusje statig heen en weer liep in het zonnetje voor ons huis. Ja. een mensenleven duurt lang van de kinderstoel tot het kandidaats.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1965 | | pagina 17